schatten van kinderen

            Een gedicht denkend aan zijn kinderen (met voorwoord):

Śākyamuni predikte met gouden mond waarachtig dat hij alle levende wezens liefhad, gelijkelijk Rāhula. Ook predikte hij dat er geen liefde groter is dan voor een kind. De Allergrootste Deugdzame koesterde nog steeds liefde voor zijn kind. Hoezeer dan zou iemand te midden van het groene gras van deze wereld niet van zijn kinderen kunnen houden?

            .

eet ik meloen, dan

            denk ik aan mijn kinderen

eet ik kastanjes

            dan doet verlangen nog meer pijn

waar vandaan toch

            zijn ze tot mij gekomen

voor mijn ogen

            buitelen ze zomaar op

rustig slapen lukt me niet

            .

            Coda:

zelfs het zilver

            of het goud dan wel juwelen

                        wat moet ik ermee

aan schatten van kinderen

            kan het allemaal niet tippen

            .

uri hameba / kodomo omōyu / kuri hameba / mashite shinuhayu / izuku yori / kitarishi mono zo / manakai ni / motona kakarite / yasu’i shi nasanu

[hanka:shirogane mo / kugane mo tama mo / nani semu ni / masareru takara / ko ni shikame ya mo

            .

         思子等謌一首并序
釋迦如来。金口正説。等思眾生,如羅睺羅。又説。愛無過子。至極大聖。尚有愛子之心。況乎世間蒼生。誰不愛子乎。 / 宇利波米婆 胡藤母意母保由 久利波米婆 麻斯提斯農波由 伊豆久欲利 枳多利斯物能曽 麻奈迦比尓 母等奈可可利提 夜周伊斯奈佐農
         反謌
 銀母 金母玉母 奈尓世武爾 麻佐禮留多可良 古爾斯迦米夜母

Man’yōshū 5, nos. 806-807 (var. 802-803). Śākyamuni, of Śākya[muni] Tathāgata (Jp. Shakamuni 釈迦牟尼, of Shaka Nyorai 釈迦如来, ‘Śākya, de Aldus Gekomene’), is (‘de historische’*) Boeddha; Rāhula (Jp. Ragora 羅睺羅) was zijn zoon, uit de tijd dat hij nog een wereldse prins was (d.w.z. vóór hij verlichting bereikte en Boeddha werd). Een uri is eerder een sponskomkommer dan een meloen, maar toch hou ik zoals veel vertalers hier vast aan ‘meloen’ vanwege het zomerse gevoel dat dat woord oproept. De tweede helft van de coda (of ‘reactie-vers’, hanka 反歌) heb ik wat vrij vertaald. Meer letterlijk is het: ‘[van] sublieme schatten: wat kan zich meten met een kind?’ (masareru takara / ko ni shikame ya mo).

*) De reden voor dat ‘historische’ is dat er vele, vele boeddha’s zijn. Er zijn ook scholen in het boeddhisme die stellen dat wij allemaal in potentie boeddha’s zijn dan wel alleen maar de ’boeddha-natuur’ in ons hoeven te activeren. Maar goed, ‘de Boeddha’ slaat doorgaans op ‘de historische boeddha’: een Indiase prins, Siddhartha geheten, die kinderen had en die rond 500 voor Chr./BCE zijn privileges opgaf om zich te wijden aan meditatie en prediking en de boeddha Śākyamuni werd. Hij is de stichter (als dat het juiste woord is) van het boeddhisme dat wij kennen.

Dit is een bekende chōka (‘lang gedicht’), met coda, van Yamanoue no Okura 山上憶良 (660?-733?). Het is niet zo moeilijk te begrijpen waarom het vrij vaak aangehaald wordt. De kinderen van dichter zijn ver weg (dood? verhuisd naar Amsterdam?) en meloen (uri) en kastanje (kuri) werken hier als Prousts madeleine: hij zal zich herinneren hoe zijn kinderen ooit in de zomer uri en de herfst kuri aten.

Sowieso zijn kinderen voor hun ouders ‘weg’ wanneer ze eenmaal volwassen zijn geworden, ook als ze gewoon nog naast hen staan. Zelf weten ze vast nog prima hoe het was om (bijvoorbeeld) zes te zijn, maar voor een ouder is dat kind van vroeger een herinnering die naast het volwassen kind bestaat.

Dat woordspel uri/kuri is opzettelijk, natuurlijk; die simpelheid van binnenrijm geeft het eerste deel van de chōka iets kinderlijks.

De still komt uit de film Maborosi (Maboroshi no hikari 幻の光, 1995) van Kore-eda Hirokazu. (De preciezen zouden vast willen opmerken dat de kinderen daar suika [watermeloen] eten, geen uri.)