Categorieën
poëzie

van honderd dichters één gedicht [9]

[081]   De Latere Tokudai-ji Minister ter Linkerzijde 後徳大寺左大臣 (1139-1191):

een koekoek was het

die daar zong en als naar die kant

            mijn blik afdwaalt

dan is bij dageraad het alleen

            de maan die achterbleef

hototogisu / nakitsuru kata o / nagamureba / tada ariake no / tsuki zo nokoreru

‘De Latere Tokudai-ji Minister ter Linkerzijde’ was Fujiwara no Sanesada 藤原実定; de ‘eerdere’ minister met dezelfde naam was zijn grootvader. Sanesada was een neef van (vermeend) samensteller Fujiwara no Teika.

[082]   De priester Dōin 道因法師 (1090-1182?):

sombere gedachten

mogen er zijn, maar het leven

            moet geleefd — en toch

is zij tegen treurnis niet bestand

            die tranenvloed van mij

omoiwabi / sate mo inochi wa / aru mono o / uki ni taenu wa / namida narikeri

Dōin is de naam die Fujiwara no Atsuyori 藤原敦頼 aannam toen hij in 1172 monnik werd.

[083]   Bureauchef voor de Vertrekken van de Vorstelijke Douairière Shunzei 皇太后宮大夫俊成 (1114-1204):

ach! deze wereld

kent geen enkele vluchtweg

mijn hartenwens

            bracht me diep de bergen in en zelfs daar

                        hoor je het burlen van een hert

yo no naka yo / michi koso nakare / omoi-iru / yama no oku ni mo / shika zo naku naru

Shunzei was de vader van (vermeend) samensteller Fujiwara no Teika. In het burlen van een hert dat op zoek is naar een hinde herkent de dichter zijn eigen liefdesverdriet. ‘Deze wereld’ (yo no naka) kan ook specifiek slaan op liefdesrelaties.

[084]   Heer Fujiwara no Kiyosuke 藤原清輔朝臣 (1104-1177):

als ik lang leven zou

            zou ik dan naar deze tijd

                        terugverlangen?

een wereld die me bitter was

            komt me nu zo dierbaar voor

nagaraeba / mata kono goro ya / shinobaremu / ushi to mishi yo zo / ima wa koishiki

Waarnaar verlangt de dichter nu terug (en laat hem denken dat in de toekomst hij opnieuw met weemoed aan het nu terugdenken zal)? Mogelijk liet Kiyosuke zich inspireren door een gedicht van de Chinese Bai Juyi 白居易 (772-846), namelijk het openingskwatrijn van diens ‘Op de oostelijke stadsmuur vraag ik waar de lente bleef’ 東城尋春:

            Ouderdom kleurt met de dag mijn trekken;

            plezier verlaat met de dag mijn hart.

            Vandaag is al niet meer als vroeger;

            later zal zeker niet als heden zijn.

老色日上面、歓情日去心。今既不如昔、後当不如今. Báishì wénjí (Jp. Hakushi monjū) 白氏文集 11.

[085]   De priester Shun’e 俊恵法師 (1113-1191?):

de hele nacht lang

dat ik aan je denken moet

            wordt het maar niet lichter

zelfs de kier bij de deur van mijn slaapvertrek

            voelt kil afstandelijk aan

yo mo sugara / mono omou koro wa / akeyarade / neya no hima sae / tsurenakarikeri

Shun’e was de zoon van Minamoto no Toshiyori (no. 74). Waar de vader in zijn gedicht in deze reeks de frustratie van een onbeantwoorde liefde verwoordde vanuit mannelijk perspectief, doet de zoon dat hier vanuit vrouwelijk perspectief. De deur van het slaapvertrek staat op een kier (hima) waarnaar het oog van de spreekster in het donker getrokken wordt, maar er valt maar geen licht door naar binnen dat zou kunnen wijzen op de komst van haar minnaar — of op het aanbreken van een nieuwe dag. Het zegt iets over het dichterlijk vermogen van de monnik Shun’e dat hij zo kernachtig het beeld verwoorden kan van een vrouw die een nacht lang in het donker wakker ligt.

[086]   De priester Saigyō 西行法師 (1118-1190):

‘weeklaag!’ met dat woord

probeert de maan me in somber gepeins

            te laten verzinken 

door mijn verwijtende blik

            stromen desondanks mijn tranen

nageke tote / tsuki ya wa mono o / omowasuru / kakochi-gao naru / wa ga namida kana

De dichter heeft een ‘verwijtende blik’ (let. ‘verwijtend gezicht’, kakochi-gao 託ち顔), omdat hij vindt dat de maan hem manipuleert; toch is zij succesvol: uiteindelijk stromen de tranen. De proza-inleiding bij dit gedicht in Senzai wakashū (‘Verzameling van Japanse gedichten voor een duizend jaren’, 1187) 15 (Liefde 5)-929 geeft als context: ‘Gedicht op het thema Liefde bij maanlicht’ 月前恋といへる心をよめる. De situatie is er dus een van een ongelukkig afgelopen liefdesrelatie. Dat suggereert de mogelijkheid dat ook zijn (bijna?) ex een verwijtende blik van de dichter tegoed heeft.

[087]   De priester Jakuren 寂蓮法師 (?-1202):

van de stortbui

            zijn de druppels nog niet opgedroogd

                        op de coniferenbladeren

stijgt er nu al mist op

            in de avondschemer in de herfst

murasame no / tsuyu mo mada hinu / maki no ha ni / kiri tachinoboru / aki no yūgure

Ook Jakuren (de religieuze of tonsuurnaam van Fujiwara no Sadanaga 藤原定長) was een neef van (vermeend) samensteller Fujiwara no Teika.

[088]   De Opzichter in dienst van de Teruggetreden Vorstin Kōkamon 皇嘉門院別当 (actief laat twaalfde eeuw):

aan Naniwa’s baai

            een als riet gebroken slaap

                        in een enkele nacht

die ik bakenloos, al kost het me mijn leven,

            in liefde doorbrengen moet?

naniwa-e no / ashi no karine no / hitoyo yue / mi o tsukushite ya / koi-watarubeki

Volgens Senzai wakashū (‘Verzameling van Japanse gedichten voor een duizend jaren’, 1187) 13 (Liefde 3)-807 heeft hofdame Kōkamon’in no Bettō (‘De Opzichter in dienst van de Teruggetreden Vorstin Kōkamon’) deze waka ‘gedicht voor de gedichtenwedstrijd ten huize van de Regent en Minister ter Rechterzijde destijds, op het thema Liefde ontmoet bij een halteplaats op reis’ 摂政右大臣の時の家歌合に、旅宿に逢ふ恋といへる心をよめる. Deze regent-minister was een halfbroer van de vorstin bij wie de dichter in dienst was. Hofdame Bettō was, zoals dat heet, een ‘minor poet’, zodat nogal wat commentaren ervanuit gaan dat haar gedicht is opgenomen als een echo van gedicht no. 20 door Prins Motoyoshi 元良親王 (890-943). Het gedicht speelt heel erg met homofone woorden en ‘associatiewoorden’ (engo 縁語). De frase [ashi no] karine no hitoyo kun je lezen als ‘een enkel segment van afgesneden [riet]wortel’, maar ook als ‘een enkele nacht van onrustige slaap’. Net als Motoyoshi in diens gedicht gebruikt hofdame Bettō de dubbelfunctie van het ‘spilwoord’ (kakekotoba) mi o tsukushi[te mo] (‘al kost het me mijn leven’) / miotsukushi (‘baken’ om een waterweg te markeren). Die bakens worden weer geassocieerd met de plaatsnaam ‘Naniwa’ (het huidige Osaka).

[089]   Prinses Shokushi 式子内親王 (?-1201):

o jade levensdraad!

als je breken moet, breek dan nu

als ik nog langer leef

            zal in heimelijk liefhebben

                        ik zeker verzwakken

tama no o yo / taenaba taene / nagaraeba / shinoburu koto no / yowari mo zo suru

De naam van deze prinses wordt ook wel gelezen als Shikishi. Dit is een beroemd gedicht van haar geworden en een van de bekendste in Van honderd dichters één gedicht. Een tama no o 玉の緒 (‘snoer van jade/juwelen’) was oorspronkelijk vermoedelijk letterlijk dat: een waardevolle ketting; gaandeweg kreeg het woord de betekenis van ‘levensdraad.’ Een meer letterlijke vertaling van het tweede deel van dit gedicht (shinoburu koto no / yowari mo zo suru) is ‘zal mijn [vermogen om mijn liefde] heimelijk [te] zijn [houden] / zeker verzwakken’. Pointe van het gedicht is dat de dichter haar liefde geheim wil of moet houden, maar dat niet veel langer denkt te kunnen volhouden. Daarom heb ik het woord ‘heimelijk’ maar aangezet; niet de fraaiste vertaaloplossing.

Wat dit gedicht revolutionair maakt is dat ik in de vorige zin niet ‘haar’ zou moeten schrijven maar ‘zijn’: Shokushi dicht hier vanuit het standpunt van een man, en zij is waarschijnlijk de eerste vrouwelijke dichter in de Japanse hoftraditie die dat doet. In Nieuwe verzameling van oude en nieuwe Japanse gedichten (Shinkokin wakashū; no. 11-1034, met als proza-inleiding: ‘In een honderdgedichtenreeks, [op het thema] “een liefde in heimelijkheid”’ 百首歌の中に、忍) is Shokushi’s gedicht opgenomen in het eerste van de vijf ‘boeken’ (hoofdstukken) gewijd aan liefdespoëzie. Zulke poëzie werd volgens vast stramien gerangschikt in een bloemlezing, van stille hunkering op afstand (wanneer het object van liefde mogelijk nog van niks weet), langs vervulde liefde tot een breuk van de relatie. Shokushi’s gedicht is dus een gedicht uit het eerste stadium, dat van hunkering op afstand. Het werkwoord shinobu 忍ぶ, dat ‘iets heimelijk doen’ maar in de praktijk ‘heimelijk liefhebben’ betekent, geeft dat met koeienletters aan. Cruciaal is dat tot eind twaalfde eeuw gedichten uit dat eerste stadium van het liefdesparcours voorbehouden waren aan mannen: het is de man die ‘actief’ (dus niet: afwachtend) op afstand hunkert naar een vrouw, niet omgekeerd. Met andere woorden, Shokushi kruipt hier dus in de huid van een man. Zulke dichterlijke genderwisseling kende Japan al langer, maar dan alleen omgekeerd: mannen die poëzie schreven vanuit het standpunt van een vrouw (het thema van ‘de [op haar minnaar] wachtende vrouw’ [matsu onna 待つ女] was voor mannelijke dichters bijna een cliché geworden; zie bijvoorbeeld Shun’e’s gedicht, no. 85). De notie ‘vrouwengedicht’ (onna-uta 女歌) kon daarmee ook slaan op ‘een gedicht geschreven als door een vrouw’. Shokushi lijkt de eerste vrouwelijke dichter in Japan te zijn geweest die zich het recht toe-eigende hetzelfde te doen. Daarmee creëerde zij in feite een nieuw genre, dat van ‘mannengedicht’ (otoko-uta 男歌). (Van de 91 gedichten in het boek ‘Liefde 1’ van Nieuwe verzameling van oude en nieuwe Japanse gedichten zijn er slechts vijftien geschreven door een vrouw. In bijna alle gevallen is dat een reactie op een gedicht van een man of is er al contact geweest tussen dichter en haar minnaar [het ‘wachtende vrouw’-motief, door een vrouwelijke dichter]. Shokushi’s gedicht in Van honderd dichters één gedicht is in dat boek ‘Liefde 1’ de eerste van een reeks van drie opeenvolgende gedichten [nos. 1034, 1035 en 1036] die alledrie vanuit het gezichtspunt van een man geschreven zijn; daarbij grijpen nos. 1035 en 1036 nadrukkelijk terug op oudere gedichten van mannelijke dichters.)

[090]   Tayū in dienst van de Teruggetreden Prinses Inpumon 殷富門院大輔 (ca. 1130-ca. 1200):

kreeg hij ze maar te zien

de vissers van Manneneiland

            van wie de mouwen

natter dan nat worden

            maar hun kleur niet verandert

miseba ya na / ojima no ama no / sode dani mo / nure ni zo nureshi / iro wa kawarazu

Hofdame Inpumon’in no Taiyū (‘Tayū in dienst van de Teruggetreden Prinses Inpumon’) was een breed gewaardeerde dichter in haar tijd. ‘Kleur’ (iro 色) betekent ook ‘liefde’ en in hofpoëzie zijn mouwen altijd nat van tranen. De vissers (ama) van Ojima 雄島 (‘Manneneiland’) in de baai van Matsushima in noord-Japan zijn daarmee een toonbeeld van standvastigheid in liefde; de minnaar van de dichter duidelijk niet.

De priester en dichter Jakuren (gedicht no. 87; rechts) in discussie met de priester en dichter Kenshō 顕昭 (1130?-1209; links) tijdens de Dichtwedstrijd in zeshonderd ronden (Roppyakuban uta-awase 六百番歌合) in 1193. Illustratie door Ōishi Matora 大石真虎 (1792-1833) voor Telkens één avondverhaal voor bij Van honderd dichters één gedicht (Hyakunin isshu hitoyo-gatari 百人一首一夕話, 1833) van Ozaki Masayoshi 尾崎雅嘉 (1755-1827). Collectie Waseda University Library. Linksonder, achter een bamboerolgordijn (sudare) zie je twee hofdames. Mogelijk zijn dat vrouwelijke dichters die weliswaar deelnamen aan de dichtwedstrijd maar niet zomaar gezien mochten worden door willekeurige mannen. Vermoedelijk zijn zij in de eerste plaats afgebeeld vanwege het verhaal dat Ozaki aanhaalt dat hofdames destijds de verhitte discussie over poëzie tussen de twee typeerden als ‘een twistgesprek van vajravuist [Kenshō] en gierennek [Jakuren]’ (tokkō kamakubi ronsō 独鈷鎌首論争). We komen dit verhaal overigens pas ruim anderhalve eeuw later tegen in de veertiende-eeuwse Sei’ashō 井蛙抄 (‘Kikker in de put-aantekeningen’, ca. 1362-1364) van de dichter-monnik Ton’a 頓阿 (1289-1372).

Nummers 81 t/m 90 van Van honderd dichters één gedicht (Hyakunin isshu 百人一首).

De helft van de gedichten hier is liefdespoëzie. Dat twee van de vier priesters uit de klassieke periode ook over de liefde tussen man en vrouw schreven verrast een hedendaagse Nederlandse lezer misschien. Alle priesters in Van honderd dichters één gedicht waren ook, of misschien zelfs wel in de eerste plaats, dichter. Als zodanig vormden zij een integraal onderdeel van wat we het literaire veld noemen van laat-klassiek Japan. In die wereld werden voortdurend gedichten geschreven op opgegeven thema’s; ‘liefde’ in al haar facetten was daarbij een vast gegeven.

Dat woord ‘priester’ is een benadering van de term hōshi 法師. Letterlijk ‘een meester van de dharma’, suggereert dat iemand die de leerstellingen van de boeddha uitlegt (dan ook wel nori no shi gelezen), maar in Japan was de term al snel een manier om te verwijzen naar mensen (altijd mannen) die het hoofd kaalschoren (‘de tonsuur ondergingen’) om daarmee aan te geven dat zij zich terugtrokken uit het maatschappelijk leven. Die daad werd ook omschreven als ‘het huis verlaten’ (shukke 出家) hebben. Het betekende niet noodzakelijk (en zelfs vaak niet) dat zo iemand vanaf dat moment actief een leven van religieuze contemplatie ging leiden. Het was voor de meesten een manier om symbolisch ‘met pensioen’ te gaan terwijl men vaak een leven bleef leiden dat erg leek op het leven vóór de tonsuur. Je ziet dat bijvoorbeeld bij keizers die na hun troonsafstand ‘dharmavorst’ (hōō 法皇) werden; dan waren zij wel formeel toegetreden tot een religieuze orde, maar dat maakte voor hun politieke activiteiten niet veel uit. Uiteindelijk hing het erg af van iemands persoonlijke overtuiging of ‘het huis verlaten’ een radicale breuk met het voorgaand leven betekende. Saigyō (gedicht no. 86) is daarvan een voorbeeld, maar het heeft hem nooit weerhouden van het levenslang blijven schrijven van poëzie.

(Nog verwarrender wordt het wanneer je moet vaststellen dat de term hōshi ook gebruikt wordt voor mannen die er met hun kaalgeschoren hoofd uitzien als een priester, maar professionele entertainers zijn, zoals de ‘luitmonniken’ die als troubadours Het verhaal van de Taira zongen.)

De afbeelding toont een still uit de film Chihayafuru: kami no ku ちはやふる-上の句- (‘De razende: het eerste versdeel’, 2016; regie Koizumi Norihiro 小泉徳宏), naar de gelijknamige manga (2007-2022) van Suetsugu Yuki 末次由紀. Centraal daarin staan tiener Chihaya en haar schoolgenoten die zich helemaal wijden aan de competitieve vorm van het kaartspel (karuta) Van honderd dichters één gedicht dat gebaseerd is op de bloemlezing die ik hier vertaal. De manga, de driedelige filmreeks én de tekenfilmserie (drie seizoenen, in periode 2011-2020) zijn op het moment ongekend populair in Japan. De titel (‘razend’ of ‘machtig’) en naam van de hoofdpersoon zijn ontleend aan het eerste woord van gedicht no. 17.

Categorieën
poëzie

een pad dat wat meandert

            Herfstdag, me vermeiend in de velden

Ondiep water, zacht zand, een pad dat wat meandert; 

er klinkt een weefgetouw, en boomgeruis: er woont daar iemand.

Achter een gelige wolkenbank rijzen witte golven op:

rond rijp-geurende rijsthalmen staat hoog de gerst in bloei.

秋日野遊。浅水柔沙一径斜。機鳴林響有人家。黄雲堆裏白波起。香稲熟辺喬麦花。

Gozan bungaku zenshū dl 1, p. 96; NKBT 89, p. 64. Ik ga ervan uit dat Kokan Shiren speelt met beeldspraak: de gele wolken zijn bloeiende gerstaren; de witte golven zijn de wolken daarboven.

In de traditionele maankalender begint de herfst al in augustus. Dat is bijna.

Weer een gedicht van de Zen-monnik Kokan Shiren 虎關師錬 (1278-1346).

De foto toont een pad bij Pont-Croix, Bretagne, 10 juli 2024.

Categorieën
poëzie

zorgeloos

            wolken

            .

hé, wolken!

wat zijn jullie kalmpjes

zo blind zo zorgeloos

waar gaan jullie helemaal naar toe?

gaan jullie soms helemaal naar Iwakitaira?

            .

  雲
            
.
おうい雲よ
いういうと
馬鹿にのんきさうぢやないか
どこまでゆくんだ
ずつと磐城平いはきたひらの方までゆくんか

Iwakitaira is de oude naam van de stad Iwaki, prefectuur Fukushima.

Uit de postume bundel Wolken (Kumo , 1925) van Yamamura Bochō 山村暮鳥 (1884-1924).

De dichter Takada Toshiko 高田敏子 (1949-1989) merkte ooit op:

Dat ‘gaan jullie soms helemaal naar Iwakitaira?’ in de laatste regel verwijst niet alleen naar een geografische richting, maar roept ook nostalgische herinneringen op als aan een plek waar een geliefde woont, alsof hij zeggen wil ‘kon ik maar met de wolken mee’. 

終わりの行の「ずっと磐城平のほうまでゆくんか」は、雲の流れる方向が磐城平であるという地理的なことだけでなく、なつかしい思い出とか、会いたい人が住んでいるとか、「自分も雲と一緒に行けたらな」と、そんな思いで見送っているのでしょう。

Projecteren mag, natuurlijk.

De foto toont wolken boven Pointe du Raz, Bretagne, 4 juli 2024.

Categorieën
poëzie

zet een stoofpot op je hoofd

            Het pottenhoofddeksel-festival van Chikuma

            .

Het festival van het Chikuma-schrijn in het district Sakata in de provincie Ōmi wordt gehouden op de eerste dag van de vierde maand. Op de dag van dit festival gaan de jongeren van dit dorp en vrouwen in de bloei van hun leven, zij die ongelukkig zijn en door hun echtgenoten gehaat worden en naar hun ouders terugkeren maar hopen opnieuw te trouwen, de godheid smeken om een fortuinlijke echtgenoot. De effectiviteit van dit ritueel is heel recent. Deze personen zetten net zoveel potten op hun hoofd als zij echtgenoten hebben gehad en gaan bidden naar de godheid. Zij die voor het eerst hertrouwen dragen twee potten, en zij die voor de derde keer trouwen dragen drie potten. Mensen noemen dit ‘het pottenhoofddeksel-festival’. Dit staat preciezer beschreven in Geheime rituelen van de festivals.

            .

Voor zover na te gaan is, is de in de Chikuma-schrijn vereerde godheid Miketsukami. Volgens De ware annalen van de vorst Montoku [879] werd de godheid Chikuma in de provincie Ōmi in de derde maand van het tweede jaar van de Ninju-periode [852] bevorderd tot de Junior Vijfde rang. Daarna is het onduidelijk. Toen men de priester en schrijnmaagden vroeg naar het festival waarbij potten op het hoofd gedragen worden, zeiden zij dat zij de oorsprong ervan niet kennen en de betekenis ervan onduidelijk, alleen dat het een groot mysterie is. In de Verzameling van bijeengesprokkelde gedichten [ca. 1005] staat dit anonieme gedicht:

            wanneer mag het zijn

                        dat Chikuma-festival

                                    begin dat nou maar snel

            van die onverschillige vrouw

                        wil ik het aantal potten wel eens zien

itsu shika mo / chikuma no matsuri / haya senan / tsurenaki hito no / nabe no kazu min

In De Ise-vertellingen [begin tiende eeuw] is de eerste regel ‘in Ōmi houdt men’. Voor zover nu is na te gaan, is de Chikuma-hal de plek die dient als de vorstelijke keuken van de provincie Ōmi. Het protocol voor bevoorrading ervan wordt beschreven in de Protocollen uit de Engi-periode [927]. Omdat deze godheid de nuttiging van rijst overziet, moesten mannen en vrouwen bij het huwelijk steevast een pot ontvangen, zegt men. Deze gewoonte is nu beëindigd. Volgens de uitleg van Toshiyori slaat het op een gelofte aan de godheid, waarbij vrouwen net zoveel aardewerken potten maken als het aantal mannen waarmee ze een relatie hebben gehad en die offeren ze aan de godheid op de dag van het festival. Omdat als een vrouw dat gênant vindt en een minder aantal aan de godheid aanbiedt, dan ziek wordt, wordt zij weer beter als zij alsnog het juiste aantal offert en dat in een gebed weer rechtzet, schrijft hij. In De Ise-vertellingen en Het ABC van de poëzie [1198] staat hetzelfde.

            .

   チクマノナベカツギマツリ
            
.
近江国坂  ノ郡筑摩ノ社ノ祭リハ四月朔日也。此ノ祭リノ日ハ此ノ里ノウジ供、女ハソノ盛ノ頃、サイハイナラズシテ夫ニ嫌ワレ、父母ノ家ヘ帰リテモ又ヨメリセント思フ輩ハ、此神ニサイハイノ夫ヲ祈ル。霊験最モアラタ也。其輩ハ初メ嫁シタル男カズホドナベカシライタダキテ神ヘ参ル也。再ビ嫁セシハ二枚、三度嫁セシハ三枚也。世人、ナベカツギノ祭リト号ト云。『祭祀秘事』ニ委シ。
            
.
案ルニ筑摩社ハ、祭神カミ也。『文徳実録』ニ仁寿二年三月申戌季近江国筑摩神ニ従五位ノ下ニ加階ス。其後ハ未考。ナベカツギ祭ハ神官、巫覡ノ輩ニ尋ヌルニ、曽テ其始リヲ不知由、意不ツマビラカ、只深秘ト而已云ヘリ。『拾遺和歌集』ニ読人不知歌ノ曰。
○ イツシカモ筑摩ノ祭ハヤセナンツレナキ人ノナベカズ見ン
『伊勢物語』ニハ五文字、「近江ナル筑摩」トアリ。今、案ルニ筑摩ノ庄ハ近江ノ大膳職ミクリ<ヤ>トコロ也。其運送ノ式ハ載セテ『延喜式』ニ見ユ。此神、稲食ヲツカサドリ給フ故ニ、男女婚サトメヨメリスル則ハ必ズ釜鍋ヲイタヾクト云ヘリ。今ハ此事断絶セリトナン。トシヨリノ説ニハ、此神、御チカヒニテ女男持タル数ニ応ジテ、鍋ヲ作リテ、此祭ノ日、神ニ奉ル也。ハヅカシトテ、スコシ奉レバ、ヤミナドシ侍ル故ニ、数ノ如クシテ禱レバ、愈侍リナントスルト云ヘリ。『伊勢物語』『和歌色葉』等、同之。

Honchō kaidan koji 4-11. Bron: Takada Masaru 高田衛 en Abe Shinji 阿部真司, red., Honchō kaidan koji 本朝怪談故事 (Tokyo: Dentō to Gendaisha, 1978), p. 220. In de editie van 1716 wordt de naam van het schrijn gelezen als Tsukuma (in plaats van Chikuma); ik weet niet waarom Takada en Abe de lezing hebben aangepast. Ik heb ujikodomo 氏子供 geïnterpreteerd als ’jongeren [uit het dorp]’, niet als ‘kinderen’. Ik weet niet goed wat ik aan moet met unsō 運送 (‘transport’, nu maar vertaald als ‘bevoorrading’). De Protocollen uit de Engi-periode (Engi shiki 延喜式, 927) is een wetboek. Minamoto no Toshiyori 源俊頼 (1055?-1129) geeft in zijn poëtica commentaar op dit festival; zie onder.

De tekst van verhaal 11 in het vierde boek van Mysteries en folklores van ons land (Honchō kaidan koji), in de uitgave van 1716. Collectie Kobe University Library. Te zien is (rechts) dat de lezing voor 筑摩 gegeven wordt als Tsukuma ツクマ, in overeenstemming met de tekst in de tiende-eeuwse De Ise-vertellingen.

Mysteries en folklores van ons land (Honchō kaidan koji 本朝怪談故事; manuscript gereed 1711; gedrukt in 1716) is een inmiddels drie eeuwen oude verhandeling over heiligdommen in Japan en de merkwaardige gebruiken en verhalen die ermee verbonden zijn. Het wat hallucinante ‘festival van de pottenhoofddeksels’ is zonder meer een ‘mysterie’ te noemen. Heel vrouwvriendelijk is het allemaal niet. Dat verbaast wat, omdat de schrijn tegenwoordig lustig op de eigen homepage adverteert met dit festival (dat nu op 3 mei gevierd wordt). Daarbij zijn nu meisjes van een jaar of acht de doelgroep. Trouwlustigheid is uit het zicht geraakt; sowieso maakt een heiligdom weer eens selectief gebruik van de geschiedenis.

Wat me onder meer interesseert aan Mysteries en folklores van ons land is dat de verbazing over ‘het aantal potten’ (nabe no kazu) eeuwenlang voer voor filologisch ingestelde poëzieverklaarders was, maar begin achttiende eeuw in een heel andere context gaat functioneren, namelijk een etnografisch-folklorekundige.

Ik worstel wat met nabe , wat vertaald kan worden met ‘(stoof)pan’ of ‘(stoof)pot’. ‘Pan’ in het Nederlands impliceert metaal, maar indien die van aardwerk is, is ‘pot’ beter. Historisch is er in dit geval sprake van aardwerken ‘potten’, maar tegenwoordig dragen de kinderen imitaties van metalen ‘pannen’ (zie foto bovenaan deze blogpost). Nu kan een Nederlandse ‘pot’ ook van metaal zijn (denk aan de befaamde Leidse hutspot). Ik hou het dus maar op ‘pot’, voor de consistentie.

Het gedicht waaraan het hele verhaal is opgehangen is al heel oud. Het komt voor het eerst voor in De Ise-vertellingen (Ise monogatari 伊勢物語, begin tiende eeuw):

Ooit hoorde een man dat de vrouw van wie hij dacht dat ze nog weinig ervaring had een heimelijke relatie onderhield met iemand van stand; enige tijd later [stuurde hij haar]:

            in Ōmi houdt men

                        het Tsukuma-festival

                                    begin dat nou maar snel

            van die onverschillige vrouw

                        wil ik het aantal potten wel eens zien

ōmi naru / tsukuma no matsuri / toku senan / tsurenaki hito no / nabe no kazu mimu

昔、(を)とこ、女のまだ世ずとおぼえたるが、人の御もとにしのびてものきここえて、のちほどへて、
  近江なるつくまつりとくせなんつれなき人のなべかず見む

Ise monogatari sectie 120 [NKBT 9, p. 179]. Hier wordt de naam van het schrijn dus nog als ‘Tsukuma’ gelezen; later verandert dat naar ‘Chikuma’. Het gedicht werd een klein eeuw later ook opgenomen in Verzameling van bijeengesprokkelde gedichten (Shūi wakashū 拾遺和歌集, ca. 1005-1007), no. 19-1219 (met een variante eerste regel: itsu shika mo, zoals geciteerd in Mysteries en folklores van ons land).

De beknoptheid van dit verhaal verhoogt de onbegrijpelijkheid ervan. Blijkbaar was voor lezers aan het tiende-eeuwse hof geen verdere uitleg nodig. Het vroegste voorbeeld dat ik vinden kan van een commentaar, dus van een gevoelde noodzaak uit te leggen wat er aan de hand is met dit raadselachtige gedicht, dateert van het begin van de twaalfde eeuw. Dat is dan in Toshiyori’s poëtica (Toshiyori zuinō 俊頼髄脳, geschreven in periode 1111-1115), die al aangehaald wordt in Mysteries en folklores van ons land:

            in Ōmi houdt men

                        het Chikuma-festival

                                    begin dat nou maar snel

            van die onverschillige vrouw

                        wil ik het aantal potten wel eens zien

ōmi naru / chikuma no matsuri / toku senamu / tsurenaki hito no / nabe no kazu mimu

Dit slaat op een gelofte aan de godheid Tsukuma in de provincie Ōmi; vrouwen maken net zoveel aardewerken potten als het aantal mannen waarmee ze een relatie hebben gehad en die offeren ze aan de godheid op de dag van het festival. Als een vrouw die veel mannen heeft gehad dat gênant vindt en een minder aantal aan de godheid aanbiedt, dan wordt zij ziek en als zij dan het juiste aantal offert en dat in een gebed weer recht zet dan wordt zij weer beter.

  近江あふみなるちくまの祭とくせなむつれなき人のなべのかず見む
これは、近江の国、津久麻のみゃうじんと申す神の御ちかひ、女の、男したるかずにしたがひて、つちして作りたるなべを、その神の祭の日たてまつるなり。男あまたしたる人は、見ぐるしがりて、すこしをたてまつりなどすれば、物あしくてあしければ、つひに数のごとくたてまつりて、いのりなどしてぞ、ことなほりける。

Toshiyori zuinō [NKBZ 50, p. 140].

Schijnbaar wordt in Het ABC van de poëzie (Waka iroha 和歌色葉, 1198) door de monnik Jōkaku 上覚 (1147-1226) daaraan nog toegevoegd dat sommige vrouwen het ware aantal potten verhullen door kleine potten in een grote pot te stoppen. De godheid grijpt dan in door de grote pot te laten breken zodat iedereen de kleine potten ook kan zien. [SNKBT 7, p. 353, noot 1219.] Ik weet niet goed wat ik ervan vinden moet.

De foto toont ‘heel bijzonder een meisjestweeling met een pot als hoofddeksel’ (めずらしい双子の鍋冠乙女) die deelneemt aan het jaarlijkse ‘beroemde “pottenhoofddeksel-festival” van de Chikuma-schrijn’ (有名な筑摩神社の『鍋冠祭』) in Maibara, prefectuur Shiga. Tegenwoordig is de nabe dus een gelakte imitatie van metalen pan.

Categorieën
poëzie

het oor van een dichter

      het oor van de tulp

      .

daar is het toch het seizoen niet voor?     zou je zeggen     maar ik las

      .

van een tulp / valt één enkel bloemblad: / het oor van Van Gogh (Arima Akito)

      .

en juist op dat moment vloog ik

in november naar Amsterdam

daar     is iemand als het oor van Van Gogh

droevig zijn bevroren winters

‘hé, jochie, jij komt toch uit Rotterdam

dan kan je over die brokken ijs wel lopen

dat is een bevel     loop!’

door de aanvoerder van de jongensbende op het platteland waarheen hij was geëvacueerd

werd hij gedwongen om over het dunne ijs te lopen dat als stapstenen over de rivier lag

het dikke jochie met zijn slechte coördinatie

wankelde     en vlak voor hij viel

sprong hij naar 

een dun stuk ijs     dat eruit zag als het oor van Van Gogh

hij kon     niet meer terug     bang     als hij

viel was hij dood     hij kon alleen nog maar naar voren springen

      .

nu     met zijn zeventigste verjaardag in het vooruitzicht zegt de man     ‘nu is het net zo    naar voren

moet ik springen     ik doe hetzelfde als toen’

      .

dat ene bloemblad van die tulp

was één dunne, gigantische ijsschots

voor de man met het oor van een dichter

      .

 チューリップの耳 (Tulip’s Ear)
      
.
季節はずれじゃないの? というかも知れない だが
      
.
チューリップ散る一片はゴッホの耳    有馬朗人
      
.
を よんだ途端 わたしは
十一月のアムステルダムに飛んでしまった
そこにはゴッホの耳のような人が いるのだ
凍りつく冬はかなしい
“えッ、おまえはロッテルダムからきた坊主だから
氷の片っ端の上を歩けるだろ
命令だ 歩け!“
疎開先田舎のガキ大将に
川の薄く張った飛び石みたいな氷の上を歩かせられた
太っちょの運動神経よろしくない坊主は
ぐらぐらゆれて 堕ちる寸前に前の
薄い氷 ゴッホの耳をひらたくしたみたいな
のに飛びうつるのだ
もう 後には戻れない コワイ おちた
ら死ぬ 前に飛びうつるしかなかった
      
.
今 七十歳をむかえる男は云う 「今もそう 前へ
とジャンプする その時と同じ事をしているのだ」と
      
.
あのチューリップの一片は
薄く巨大な氷の一片だった
詩人の耳をした男にとっては

Shiraishi Kazuko, Mangetsu no ranningu 満月のランニング (Tokyo: Hon’ami Shoten, 2004). Arima Akito 有馬朗人 (1930-2020) was een bekende haiku-dichter. Dit is een iets aangepaste versie van mijn vertaling voor Poetry International in 2009.

Links: ‘De Japanse dichter Kazuko Shiraishi op Poetry Park, Rotterdam (1979)’. Foto Robert de Hartogh; Collectie Nederlands Fotomuseum. Rechts: Martin Mooij en Shiraishi, ongedateerd. Foto Pieter Vandermeer.

Afgelopen woensdag, 19 juni jl., overleed Shiraishi Kazuko 白石かずこ (1930-2024), een bericht dat buiten Japan in elk geval allerlei Amerikaanse media haalde. Goed, 93 jaar is een heel respectabele leeftijd om op te sterven, maar het nieuws is toch een schok. Zij is ontegenzeggelijk een van de belangrijkste dichters geweest die de hedendaagse Japanse poëzie op de kaart hebben gezet in de rest van de wereld.

Na een afgebroken studie aan de prestigieuze Waseda-universiteit debuteerde zij op haar twintigste met de bundel De stad waar het eieren regent (Tamago no furu machi 卵のふる街, 1951) en sloot zich aan bij de avant-garde-groep VOU. Het werk waarmee zij ook buiten Japan doorbrak in de jaren 1970 toont invloeden van de Amerikaanse Beat-dichters, m.n. Allen Ginsberg (1926-1997) met wie zij ook heeft opgetreden, en jazz-musici als John Coltrane. Die combinatie van muziek en poëzievoordracht is altijd een constante geweest. 

Haar eerste kinderjaren bracht Shiraishi door in Vancouver, maar op haar zevende verhuisde zij naar Japan. Die vroegste kindertijd buiten Japan heeft een zekere symbolische betekenis gekregen: een verlicht tijdperk van vrijheid en liefde waarmee Japan altijd contrasteerde en dat leek te resoneren in haar avant-garde status van haar dichterschap in de jaren 1960-1970. 

Vanaf het begin had Shiraishi de naam een buitenbeentje te zijn of, zoals zij dat zelf heeft genoemd, een ‘zwart schaap’. Haar reputatie als Japans ‘Beat Poet’ en als auteur van vooral erotische poëzie, zoals geselecteerd voor de vertaalde bundel Seasons of sacred lust uit 1978 (New Directions), heeft lang enigszins het zicht ontnomen op haar andere werk, vooral van de laatste decennia van haar leven waarin zij, altijd associatief, visueel en ritmisch, niet alleen steeds vaker langere gedichten ging schrijven, maar steeds vaker ook poëzie schreef die de onderdrukking van allerlei levensvormen door menselijke wreedheid tot thema maakte.

De jaren ’70 waren ook de periode van haar internationale doorbraak. Zij stond op poëzieprogramma’s in minstens 28 landen. Onder meer trad zij op op het Holland Festival 1983. Maar vooral was zij regelmatig te zien en te horen in Rotterdam op Poetry International. Voor het eerst was dat in 1979, voor Poetry International in juni van dat jaar. Zo heeft zij Martin Mooij (1930-2014) ontmoet, die in 1968 een van de initiatiefnemers van dat poëziefestival was. 

Shiraishi’s ‘Het oor van de tulp’ (‘Chūrippu no mimi’ チューリップの耳) uit de bundel Rennen bij volle maan (2004) schreef zij voor Mooij, al wordt hij niet met name genoemd. In 2009 kwam zij voor het laatst in Rotterdam; dat was mijn kans haar te ontmoetten. Het gedicht is wel een mooie ode aan Rotterdam als uitnodiging tot luisteren naar een ander.

Wat werk van Shiraishi Kazuko, in het origineel en in vertaling.

De foto toont de hoes van de LP Kazuko Shiraishi featuring Sam Rivers – Dedicated To The Late John Coltrane and Other Jazz Poems (Musicworks, 1977). De plaat valt te beluisteren op YouTube.

Categorieën
poëzie

een sukkel van een heer

            Een gedicht dat Vrouwe Ishikawa stuurde aan Ōtomo no Tanushi (dat was de tweede zoon van Heer Ōtomo ; zijn moeder heette Kose no Asomi):

een galante heer

            hoorde ik dat je zou zijn

maar je gaf geen sjoege

            stuurde me terug naar huis

sukkelig galante heer

miyabio to / ware wa kikeru o / yado kasazu / ware o kaeseri / oso no miyabio

Ōtomo no Tanushi’s roepnaam was Chūrō [‘Tweede Zoon’]. Zijn gestalte was elegant en zijn verfijning buitengewoon. Er was niemand die hem zag of hoorde die geen zucht van bewondering slaakte. Toendertijd was er ene Vrouwe Ishikawa. Zij vatte het verlangen op om met hem samen te leven en was bedroefd door hoe moeilijk het was alleen te moeten zijn. Zij wilde hem een brief sturen, maar vond geen betrouwbare boodschapper. Zodoende bedacht ze de list om zich voor te doen als arme oude vrouw en met een pot onder de arm ging zij naar zijn slaapvertrek. Ze kuchte en klopte op de deur en zei: ‘Ik ben uw arme buurvrouw aan de oostkant en ik ben gekomen om wat vuur.’ In het donker kon Chūrō haar in haar vermomming niet herkennen. Het was allemaal nogal onverwacht en haar plannetje mislukte. Hij gaf haar het vuur zoals ze had gevraagd en stuurde haar vervolgens weer naar huis. Nadat het licht geworden was geneerde de Vrouwe zich voor haar beschamend plannetje en was ze ook verontwaardigd dat haar hartenwens niet uitgekomen was. Daarom maakte zij dit gedicht en stuurde het hem als daad van spot.

  石川女郎贈大伴宿禰田主歌一首 即佐保大納言大伴卿之第二子、母曰巨勢朝臣也
遊士跡吾者聞流乎屋戸不借吾乎還利於曽能風流士
  〘左注:〙大伴田主字曰仲郎。容姿佳艶風流秀絶。見人聞者靡不歎息也。時有石川女郎。自成雙栖之感、恒悲獨守之難、意欲寄書未逢良信。爰作方便而似賎嫗己提堝子而到寝側、哽音蹢足叩戸諮曰、東隣貧女、将取火来矣。於是仲郎暗裏非識冒隠之形。慮外不堪拘接之計。任念取火、就跡帰去也。明後、女郎既恥自媒之可愧、復恨心契之弗果。因作斯歌以贈謔戯焉。

Man’yōshū 2-126. Een meer letterlijke vertaling van de derde regel van het gedicht is: ‘je verleende me geen onderdak’.

De foto toont Gin Tokiko 銀とき子 (‘een doodgewone huisvrouw die in de Nara-periode leeft’ 奈良時代に生きるごく普通の主婦, aldus haar account op X) in achtste-eeuws hofkostuum.

Een spotgedicht uit het begin van de achtste eeuw. Van Vrouwe Ishikawa (Ishikawa no iratsume 石川女郎) weten we verder niks; het kan ook nog eens heel goed dat er meer vrouwen waren met die naam. De man aan wie zij haar gedicht richtte was de zoon van hoveling en dichter Ōtomo no Yasumaro 大伴安麻呂 (?-714) en de jongere broer van de dichter en krijger Ōtomo no Tabito 大伴旅人 (665-731). Ook Tanushi’s moeder, Vrouwe Kose, was een dichter. De Ōtomo komen veel voor in het tweede boek van de achtste-eeuwse Man’yōshū 万葉集 (‘Verzameling voor tienduizend generaties’), de oudst bewaard gebleven verzameling van Japanstalige poëzie.

Zo op het oog ziet de tekst eruit als Chinees, maar dat is het niet. Het gedicht zelf is geschreven in het Japans, in een oud notatiesysteem om Japanse lettergepen (eigenlijk: morae) weer te geven met niet-gecursiveerde karakters (het zgn. man’yōgana 万葉仮名 of ‘Man’yōshū-schrift’). De proza-inleiding en de noot (let. de ‘noot ter linkerzijde [van de tekst]’, sachū 左注) daarentegen zijn geschreven in het Sinitisch, dat wel een vorm van klassiek Chinees is.

De clou van het gedicht draait om de betekenis van oso 於曽, wat ‘bot (van een lemmet)’ () betekent, met als gerelateerde betekenis ‘traag (van begrip)’ (). Dat laatste is wat we nodig hebben: iemand die oso is, is een sukkel. En dan dat miyabio, een ‘man’ (o) met miyabi. Over die laatste term zijn bibliotheken volgeschreven, omdat het een kernbegrip is in de Japanse cultuurgeschiedenis. De betekenis ervan verschuift wat door de eeuwen heen, maar er is bijna altijd een verband met hofcultuur: ‘hoofsheid’ of ‘hoofse elegantie’ werkt vaak goed. Het woord heeft ook nogal eens de implicatie dat iemand snel het initiatief neemt om een romantische relatie te beginnen. Dat in de Sinitische noot sprake is van fūryū (Ch. fēngliú) 風流 (hier vertaald als ‘verfijning’), wat kan slaan op ‘elegantie’ maar ook op ‘seks’, én dat diezelfde schriftnotatie gebruikt wordt in het gedicht (miyabio 風流士) suggereert dat Vrouwe Ishikawa van Tanushi had verwacht dat hij wat sneller haar avances zou doorzien en daarnaar handelen zou.

Op dit moment ben ik bezig mijn kantoor uit te ruimen vanwege een gedwongen interne verhuizing. (In een andere context uiten collegas en ik onze frustratie over het feit dat Nederlandse universiteiten geregeerd worden door de Afdeling Vastgoed die gebouwen ontwerpt die nadrukkelijk niet bedoeld zijn voor de gebruikers ervan.) Tijdens die operatie stuitte ik op een vergeten blaadje papier van 35 jaar geleden met een eerdere vertaling van me van dit gedicht van Vrouwe Ishikawa. Die ziet er zo uit:

            Een gedicht dat Vrouwe Ishikawa aan Ōtomo no Tanushi zond.

Een galante heer was je,

had ik gehoord,

maar je biedt me geen gastvrijheid!

Je stuurt me naar huis!

Hufter van een heer.

Een vertaling van het gedicht van Vrouwe Ishikawa op basis van de pocketeditie uit 1985 (redactie Itō Haku 伊藤博) van de Kadokawa-uitgave van de Man’yōshu. Vrouwe Sakanoue (Sakanoue no iratsume 坂上女郎) in het genealogisch overzichtje was de echtgenote van Ōtomo no Tanushi en zelf ook dichter maar niet de auteur van het gedicht hier. Met enige schroom plaats ik hier mijn eigen handgeschreven aantekeningen uit 1989. Zie het als een historisch document. In dat jaar had ik nog geen computer; mijn eerste desktop (een Apple Classic II) kocht ik zo’n drie jaar later, toen ik een eind op weg was met mijn promotietraject. (Mijn afstudeerscriptie typte ik van handgeschreven vellen over op een desktopcomputer van een vriend en dispuutsgenoot in zijn studentenkamer terwijl hij op een lab bezig was het DNA van komkommers in kaart te brengen en ik hem daar voortdurend opbelde om weer uitleg te krijgen over de finesses van de Wordperfect-software.) Mijn punt: bijna de helft van mijn leven leefde ik analoog. Inmiddels speel ik met ChatGTP-4. Ik voel me Metusalem, alsof ik in één bestaan van rotstekeningen naar CGI ben gesprongen, en dus van Cro-magnonmens (of —iets minder lang geleden— middeleeuwse monnik) naar cyborg evolueerde. Ik word daar niet per se vrolijk van.

Ik val nog steeds voor de alliteratie van de laatste regel. Maar ja, het klopt niet. ‘Hufter(ig)’ is een heel slechte interpretatie van oso (zie boven), maar vooral is daarbij het probleem: die vertaling suggereert dat de man manipuleert, terwijl de pointe van het gedicht is dat hij een bord voor zijn kop heeft.

Tanushi schreef een gedicht terug (Man’yōshū 2-127), waarin hij probeerde te suggereren dat zijn reactie juist een mooi voorbeeld van hoofse elegantie was. Het is niet echt overtuigend.

De foto toont de tekst van Vrouwe Ishikawa’s gedicht in een elfde-eeuws manuscript (met correcties uit 1184; zgn. Genryaku kōhon man’yōshū 元暦校本万葉集). Collectie Tokyo National Museum. Deze manuscriptversie van de volledige Man’yōshū is niet alleen een Nationale Schat (kokuhō 国宝), maar geeft ook inzicht in hoe de achtste-eeuwse tekst in de elfde eeuw gelezen werd. Het oude notatiesysteem om met niet-gecursiveerde karakters lettergepen weer te geven (het zgn. man’yōgana 万葉仮名 of ‘Man’yōshū-schrift’) was al niet meer goed ontcijferbaar in de laat-klassieke periode. Vandaar dat de tekst in man’yōgana links ervan gevolgd wordt door een transcriptie in het veel simpeler ogende en zonder meer eenduidiger hiragana-schrift, dat in de loop van de negende eeuw ontwikkeld was. Te zien is dat de lezing van de achtste-eeuwse orthografie afwijkt van de tegenwoordige interpretatie ervan: het openingswoord 遊士 van Vrouwe Ishikawa’s gedicht worden hier gelezen als asobio あそびを in plaats van miyabio; en het laatste woord 風流士 wordt gelezen als tawareo たはれを (in plaats van alweer miyabio). Elfde-eeuwse lezers gaven dus verschillende interpretaties aan de verschillende schrijfwijzen van wat in feite een en hetzelfde woord is. De lezing voor is telkens o (‘man’); asobi is hier de glosse voor (‘zich vermaken’; het anachronistische ’playboy’ voor 遊士 komt gevaarlijk in zicht), en taware (de renyōkei van een verkorte vorm van tawaburu, ‘iets voor de grap doen’) voor 風流 (met als Sino-Japanse lezing fūryū [Ch. fēngliú], ‘elegantie’ maar ook ‘seks’). Er bestaat onderzoek dat veel waarde hecht aan implicaties van variante schrijfwijzen in man’yōgana, vanuit de overtuiging dat achtste-eeuwse dichters een subtiel spel speelden met dubbele betekenissen.

Categorieën
poëzie

boeken lezen (no. 3)

            Boeken lezen (3)

Deze ochtend zijn briesje en zonlicht voortreffelijk;

aan het noorderraam ging de frisse regen voorbij.

Ik zwaai het bezoek uit en sla mijn boek open;

dan komt mijn vrouw en heeft een heel verhaal:

‘Geld is er niet, en dan al die afhankelijke familie:

acht monden te voeden — hoe doen we dat ooit alleen?

Belangrijk bezoek staat er nooit eens voor de deur;

armoe en kou — dat is alles wat we zullen kennen.

Als je nou maar eens wat minder scherp was,

bejegen de mensen eens met aardigheid of stroop.’

Mijn ziekte, kan die door iemand genezen worden?

Mijn botten zijn me door de hemel toebedeeld.

Zo niet en was ik in het ouderlijk domein gebleven,

had ik dan mijn banden daarmee doorgesneden?

Als ik nu zou toegeven aan een pietluttige kantoorbaan,

is dat dan geen verraad aan mijn heer en mijn vader?

Ga weg! Val me nou niet langer lastig!

Ik wil converseren met de Ouden in mijn boek.

読書八首(其三)。今朝風日佳、北窓過新雨。謝客開吾帙、山妻来有叙。無禄須衆眷、八口豈独処。輪鞅不門到、饑寒恐自取。願少退其鋭、応接雑媚嫵。吾病誰砭箴、吾骨天賦予。不然父母国、何必解珪組。今而勉齷齪、無乃欺君父。去矣勿聒我、方与古人語。

Rai San’yō 頼山陽 (1780-1832) was de zoon van een samurai-geleerde in dienst van het Hiroshima-domein. Anders dan zijn vader besloot hij zich volledig aan de literatuur en geschiedenis te wijden: op zijn negentiende verbrak hij de banden met zijn domein, werd daarmee een rōnin (een ‘golf-man’: samurai zonder heer) — nadat zijn vader hem eerst drie jaar in zijn kamer opsloot om hem die schande te besparen. Uiteindelijk vestigde San’yō zich in Kyoto, waar hij onder meer zijn Een onofficiële geschiedenis van Japan (Nihon gaishi 日本外史, 1829) voltooide. Dit is het derde gedicht uit een reeks van acht, getiteld ‘Boeken lezen’. Voor het zesde uit de reeks, zie hier.

De foto toont een zeventiende of achttiende-eeuws terracotta-beeld dat twee boeken voorstelt. Het bevindt zich in het Convento dos Capuchos (‘Kapucijnerklooster’), Sintra, Portugal. Foto genomen op 21 maart 2022.

Categorieën
poëzie

mooie foutjes

            [Situatie onbekend:]

                                                [Dichter onbekend]

het zaadje was er

            dus zelfs op rotsen kon de pijnboom

                        blijven groeien

als ik maar blijf beminnen

            zou ik je dan nooit gaan zien?

tane shi areba / iwa ni mo matsu wa / oinikeri / koi o shi koiba / awazarame ya mo

  [題しらず]         [読人しらず]
たねしあればいはにもまつひにけり恋をしこひばはざらめやも

Kokin wakashū 11 (‘Liefde 1’)-512.

Toen ik een qua genre wat lastig te duiden boek las omdat het (ook) over Arthur Waley ging, kwam ik dit gedicht tegen, weergegeven in zijn eigen handschrift. Waleys Engels is, als immer, elegant:

If only a seed shall fall,

Even among the waterless stones

A tree will grow.

If you love and I love

Can it be we shall never meet?

                                    10th century

Arthur Waley (1889-1966), de legendarische Britse vertaler uit het klassiek Chinees en klassiek Japans, veroverde vanuit zijn werkplek in het British Museum in 1918 Londen en de rest van de wereld met zijn A Hundred and Seventy Chinese Poems. Vele vertalingen zouden volgen. Net binnen de rand van de avant-garde-Bloomsbury-kring opererend creëerde hij een Engelse variant van klassieke Oost-Aziatische literatuur die perfect aansloot bij het modernistische gevoel van het interbellum.

Vermoedelijk publiceerde Waley deze vertaling voor het eerst in 1929, in een essay over ‘de originaliteit van de Japanse beschaving’. In zijn bundel waka-vertalingen staat ze in elk geval nog niet.

  • Arthur Waley, Japanese Poetry: The ‘Uta (Oxford: Clarendon Press, 1919; meerdere herdrukken.)
Kokin wakashū no. 512 in de vertaling van Arthur Waley, op p. 769 van zijn ‘The Originality of Japanese Civilization’, Pacific Affairs 2: 12 (1929), p. 767-773. Het ‘but’ in de eerste regel hier is een ‘only’ in het manuscript geworden.

Dan de koude douche. We hebben weer eens te maken met een ‘misvertaling’, die juist door een foutieve interpretatie ontroerende poëzie oplevert.

Om te beginnen is er in het eerste deel van het gedicht geen sprake van een conditionalis (‘als A nou maar gebeurt, dan zal ook B gebeuren’). In het tweede deel van het gedicht is geen sprake van wederkerige liefde, maar alleen van een volgehouden liefde van één kant (namelijk van de dichter). Dat is dan ook nog eens een liefde die door het object van die liefde niet eens opgemerkt wordt. Dat laatste durf ik te beweren, omdat het gedicht is opgenomen in het eerste van vijf boeken (of: hoofdstukken) gewijd aan liefdespoëzie in De verzameling van Japanse gedichten van vroeger en nu (Kokin wakashū, 914). Gegeven de culturele grammatica van hoofse romantiek, zijn die gedichten uit het vroege stadium van de liefde per definitie een voorbeeld van ‘liefde van één kant’ (kata-omoi 片思い).

(Ogen sluiten, want hier komt enige morfologische analyse van het klassiek Japans. Er staat een grammaticaal partikel ba na de izenkei [-basis] van het werkwoord ari あり [‘er zijn’; het werkwoord behoort tot de zgn. ra-hen ラ行変格活用-verbuigingscategorie en de izenkei is dus are]. Dat is géén conditionalis, maar drukt uit: ‘eerst gebeurt A en dan gebeurt B, en er is een verband tussen die twee zaken’; de standaardoplossing is dat te vertalen met ‘omdat’ of ‘toen’/‘wanneer’. Dus tane shi areba betekent letterlijk iets als ‘omdat er een zaadje is’. Het partikel shi  geeft nadruk. Een variante grammaticale constructie zie je terug in het tweede deel: het partikel ba komt nu achter een mizenkei, dit keer van het werkwoord kou 恋ふ [dat tot de zgn  kami nidan 上二段活用-verbuigingscategorie behoort, dus de mizenkei ervan is koi恋ひ; de izenkei zou koure– zijn]. Dat eerste koi is hier geen werkwoordsvorm maar een zelfstandig naamwoord, ‘liefde’; dat het gevolgd wordt door het partikel o , dat een lijdend voorwerp aangeeft, is daarvoor al een aanwijzing. De constructie mizenkei+ba drukt wél een conditionalis uit. Koi o shi koiba laat zich dan letterlijk vertalen als ‘als ik de liefde bemin, dan …’ — of een klein beetje vrijer: ‘als ik maar heel erg liefheb, dan …’. We zien een redelijk subtiel grammaticaal spel van de dichter dat de ‘wetmatigheid’ van het zaadje dat tot een pijnboom uitgroeit als premisse neemt voor een hypothese over de liefde. Daarbij gebruikt de dichter twee keer de combinatie emfatisch partikel shi met het partikel ba, alleen de tweede keer dus net anders.)

Helaas! Er staat in het origineel dus wat anders dan in Waleys vertaling. Niks wederkerigheid.

Een open vraag is of Waley de waka niet goed begreep of simpelweg niet heel erg geïnteresseerd was in zo’n filologische reality check. Ook in zijn meesterlijke vertaling van Het verhaal van Genji (1925-19233) veroorloofde hij zich nogal wat vrijheden.

In zijn boek met waka-vertalingen uit 1919 doet Waley nogal luchtig doet over de grammatica van het klassiek Japans (met een uitspraak die wel ‘the understatement of the century’ genoemd is):

Japanese poetry can only be rightly enjoyed in the original. And since the classical language has an easy grammar and limited vocabulary, a few months should suffice for the mastering of it. [Waley, Japanese Poetry: The ‘Uta’, p. 8.]

Het is al met al simpelweg een voorbeeld van verkeerd lezen, vermoed ik: Waley zal de shi in koi o shi 恋をし opgevat hebben als de ren’yōkei-vorm van het werkwoord su (‘doen’) en die frase dus als ‘[ik] beoefen de liefde’ oftewel ‘ik bemin’.

We kennen Waleys vertaling van dit gedicht in zijn eigen handschrift door een reproductie ervan in de memoires (zo noem ik het boek maar) van zijn echtgenote Alison Waley (geboren Alison Grant, 1901-2001). Het fetisjisme van iets dat in de buurt komt van Huizinga’s historische sensatie speelt al snel mee wanneer het oog aan zo’n afbeelding van een handschrift blijft haken: de suggestie dat je zo direct contact hebt met iets bezields.

Alison Waleys boek A Half of Two Lives uit 1982 is een koortsdroom van 326 pagina’s, of zoals een recensent het destijds noemde ‘een soort waanzinnig, prachtig gedicht’ [‘a kind of mad, splendid poem’; Humphrey Carpenter, ‘Becoming Mrs. Arthur Waley’, The New York Times 24 april 1983.]. Het is een verslag van het leven van de auteur en vooral haar relatie met Arthur Waley daarin. Een en ander wordt aan de lezer praktisch volledig in termen van indrukken en emoties gepresenteerd; de droogstoppel die op zoek is naar ‘harde data’ zal er gedesoriënteerd van raken — en wát er aan concrete informatie in staat, blijkt mogelijk niet altijd te kloppen. Alison ontmoette Waley in 1929, en de twee begonnen –naar haar zeggen— vrij snel een verhouding die noodgedwongen een knipperlichtrelatie werd. De Belangrijke Vrouw in Waleys leven was decennialang de imposante, fascinerende maar ook moeilijke Beryl De Zoete (1879-1962), die tot aan haar dood Alison op afstand van Waley probeerde te houden en daarin meestal slaagde. Ook na De Zoetes dood wilde Waley niet met Alison trouwen; pas toen duidelijk werd dat hij aan de kanker zou sterven stemde hij kort voor zijn overlijden in met een huwelijk met haar. Dat de legendarische vertaler en bijna-kluizenaar bij zijn dood een wettige echtgenote bleek te hebben was voor velen een verrassing.

Waley gebruikte vertalingen van Japanse waka als liefdesbriefjes, die hij op de fiets bij Alison bezorgde. Het is verleidelijk te denken dat het hier bovenaan afgebeelde briefje uit hetzelfde jaar van publicatie én van hun eerste ontmoeting stamt. In stijl met haar boek geeft zij geen enkele informatie over het handschrift.

De misvertaling die van het gedicht een wederkerige liefde maakt is natuurlijk ideaal voor de verhouding van Arthur en Alison Waley. Het handschrift, zo zorgvuldig door haar bewaard en voorin in haar memoires afgedrukt, is een tastbaar tribuut aan de intensiteit van hun verborgen liefde.

Een lelijk duiveltje in mij houdt ook rekening met de mogelijkheid dat Arthur Waley bewust misleidend vertaalde: in dat scenario wist hij prima dat het gedicht ging over een nog onbeantwoorde liefde. Dan echoot de waka eerder Alisons eenzijdige maar als zodanig niet besefte emotie: een wortel die pas drie-en-een-half decennium later opgegeten zou worden.

Ik las ook:

  • Hirakawa Sukehiro 平川祐弘Āsā Ueirī: ‘Genji monogatari’ no hon’yakusha アーサー・ウェイリー:『源氏物語』の翻訳者 [‘Arthur Waley: de vertaler van Het verhaal van Genji’] (Tokyo: Hakusuisha, 2008). (M.n. hoofdstuk 8.)

De afbeelding toont Kokin wakashū no. 512 in de vertaling van Arthur Waley, in zijn eigen handschrift. Reproductie in: Alison Waley, A Half of Two Lives (London: Weidenfeld and Nicolson, 1982), p. 1. (Het handschrift staat ook gereproduceerd in Hirakawa, Āsā Ueirī [2008], p. 18.)

Categorieën
poëzie

van honderd dichters één gedicht [8]

[071]   Groot-Raadsheer Tsunenobu 大納言経信 (1016-1097):

als de avond valt

            is het bij rijstplanten naast de poort

                        dat hij op bezoek komt:

langs de simpele rieten hut

            is het dat de herfstwind waait

yū sareba / kadota no inaba / otozurete / ashi no maroya ni / akikaze zo fuku

Een gedicht van Minamoto no Tsunenobu 源経信. Letterlijk zijn het ‘de bladeren van de rijstplanten’ (inaba 稲葉) die de wind laat ritselen.

[072]   Kii uit het Huishouden van Prinses Yūshi 祐子内親王家紀伊 (actief begin twaalfde eeuw):

uit verhalen bekend

is het strand van Takashi waar

            vergeefse golven

mij niet verleiden zullen — mijn mouw

            zou zomaar nat kunnen worden!

oto ni kiku / takashi no hama no / adanami wa / kakeji ya sode no / nure mo koso sure

Kii schreef haar gedicht in antwoord op een gedicht van Fujiwara no Toshitada 藤原俊忠 (1073-1123) voor ‘De liefdesbrievenwedstrijd ten tijde van de Teruggetreden Vorst Horikawa’ (Horikawa no in no ōntoki kesōbumi-awase 堀河院御時艶書合) in 1102. Dat is relevante informatie, omdat Kii hier speelt met echo’s van Toshitada’s gedicht waarin ook sprake is van golven. Verder zit er een double entendre in haar gedicht: takashi kan worden uitgelegd als een plaatsnaam én als ‘luid of ‘hoog’. Daarmee creëert zij een schaduwtekst: ‘over jouw reputatie had ik al heel duidelijk verhalen meegekregen; jouw vergeefse woorden zullen mij niet verleiden’.

[073]   De Voormalige Boventallige Middelste Raadsheer Masafusa 前権中納言匡房 (1041-1111):

op Takasago’s

            hoge heuveltop staat de kers

                        in volle bloei

dat op nabije heuvels lentenevel

            toch maar niet opstijgen moge

takasago no / onoe no sakura / sakinikeri / toyama no kasumi / tatazu mo aranan

Een gedicht van Ōe no Masafusa 大江匡房. Lentenevel (kasumi) op nabije bergen (toyama) zou het zicht op de verder gelegen kersenbloesems ontnemen.

[074]   Heer Minamoto no Toshiyori 源俊頼朝臣 (1055?-1129):

al te harteloos

            was zij jou — jij, vanaf Hatsuse

                        neergedaalde storm!

dat zij meedogenloos zou zijn

            is niet waarom ik daar bad…

ukarikeru / hito o hatsue no / yama-oroshi yo / hageshikare to wa / inoranu mono o

Zoon van Tsunenobu (no. 71). Op het thema ‘Ervoor gebeden maar toch onvervulde liefde’ (inoredo awazaru koi 祈れど逢はざる恋). De Kannon-tempel op de berg Hatsuse, in de huidige prefectuur Nara, was befaamd als bedevaartsoord voor hoopvolle minnaars. Een yama-oroshi 山颪 is letterlijk een ‘[van de] berg-afdaler’, een poëtische manier om ‘bergstorm’ te zeggen; de verbinding van dat woord voor zo’n storm met de plaatsnaam Hatsuse 初瀬 was een min of meer vaste constructie.

[075]   Fujiwara no Mototoshi 藤原基俊 (1056-1142):

beloftes vormden

            als dauw op moxa-bijvoetkruid

                        in een vluchtig bestaan

ach! ook dit jaar weer lijkt

            de herfst aan ons voorbij te gaan

chigiri-okishi / sasemoga tsuyu o / inochi nite / aware kotoshi no / aki mo inumeri

De proza-inleiding bij dit gedicht in Senzai wakashū (‘Verzameling van Japanse gedichten voor een duizend jaren’, 1187) 16-1026 (var. 1023) geeft als context: ‘Wanneer bisschop Kōkaku verzocht tot Lector benoemd te worden voor de Vilamakīrti-samenkomsten, werd hij daarvoor elke keer gepasseerd, zodat [zijn vader Mototoshi] diens beklag deed bij De Lekenmonnik van de Tempel van de Dharma-Aard en voormalig Opperminister [Fujiwara no Tadamichi 藤原忠道 (1097-1164)]; hoewel die zei “het veld van Shimeji […]” [d.w.z. vertrouw maar op mij], werd [Kōkaku] het jaar daarop opnieuw gepasseerd en dichtte [Mototoshi dit gedicht] en stuurde het [naar Tadamichi]:’ 律師光覚維摩会の講師の請を(まうし)けるを、度〳〵れにければ、法性寺入道前太政大臣にうらみ申けるを、しめぢのはらのとはべりけれども、又そのとしれにければ、よみつかはしける. De Vilamakīrti-samenkomst in kwestie werd jaarlijks in de tiende maand (dus in de herfst) gehouden in de Kōfuku-ji 興福寺, Tadamichi’s ‘clantempel’ (ujidera 氏寺) in Nara. De woorden ‘het veld van Shimeji’ citeert Tadamichi uit een waka die werd toegeschreven aan de Kannon waarin ‘het moxa-bijvoetkruid op het veld van Shimeji’ (shimeji ga hara no sasemogusa) gekoppeld wordt aan een belofte van deze bodhisattva. Dat Mototoshi’s gedicht direct volgt op dat van Minamoto no Toshiyori (no. 74) is niet zo raar, want het waren tijdgenoten, maar ook pikant, omdat zij elkaars rivalen in de poëzie waren.

[076]   De Lekenmonnik van de Hosshō-ji en voormalig Kanselier en Opperminister 法性寺入道前関白太政大臣 (1097-1164):

de zeevlakte

roei ik op en zie ik erover uit

            dan als hemelse

                        wolken komen zij me voor:

witte golven op open zee

wata no hara / kogi-idete mireba / hisakata no / kumoi ni magau / oki no shiranami

Fujiwara no Tadamichi 藤原忠道.

[077]   De Teruggetreden Vorst Sutoku 崇徳院 (1119-1164):

stroomversnellend

en door een rots afgedamd

            is de rivier

gesplitst maar uiteindelijk

            zullen we elkaar ontmoeten

se o hayami / iwa ni sekaruru / takigawa no / warete mo sue ni / awamu to zo omou

[078]   Minamoto no Kanemasa 源兼昌 (actief eerste decennia twaalfde eeuw):

het eiland Awaji

waarheen de plevieren reizen

            met klinkende roep

hoeveel nachten al wekten die

            de grenswachter van Suma?

awajishima / kayou chidori no / naku koe ni / ikuyo nezamenu / suma no sekimori

Suma ligt tegenover het eiland Awaji.

[079]   Directeur voor het Linker Stadsdeel Akisuke 左京大夫顕輔 (1090-1155):

in de herfstwind

            jagen wolken in slierten

                        waardoor uit een gat

naar buiten lekkend maan-

            licht helder schijnen komt

akikaze ni / tanabiku kumo no / taema yori / more-izuru tsuki no / kage no sayakesa

Fujiwara no Akisuke. In zijn Heroverwegingen bij ‘Van honderd dichters één gedicht’ (Hyakunin isshu kaikanshō 百人一首改観抄, 1692) schrijft de filoloog Keichū 契沖 (1640-1701) naar aanleiding van het werkwoord tanabiku (‘in slierten jagen [of: zich uistrekken]’):

Het is het deinen van dunne wolken. Het zijn geen wolken die een dik dek vormen. Daar waar langsdrijvende wolken door de herfstwind oplossen komt de maan tevoorschijn en dat komt de dichter dan als opvallend nieuw en helder voor. Hij heeft het niet over een maan in een nacht met een volledig opgeklaard hemel, maar dat hij zoiets probeert uit te drukken is interessant.

                                                            Heer Toshiyori

            wolkengroepen:

            zou de maan die somberte

                        weg kunnen vegen?

            elke keer dat het optrekt

                        zal zij helderder schijnen

murakumo ya / tsuki no kuma oba / nogouran / hareyuku tabi ni / terimasaru kana

Biedt dit gedicht niet hetzelfde vergezicht? In een gedicht van Tao Yuanming [365-427] in de Keuze van verfijnde teksten [Wenxuan] staat er: ‘Helder staat de maan tussen de wolken; / schitterend de bloesems te midden van de blâren’. Heeft [Akisuke] dat soms gedicht met dit couplet in gedachten? En dan is er de versregel ‘De maan bevindt zich op een ondiepte tussen drijvende wolken o zo helder’, maar ook waar er in Het verhaal van Genji geschreven staat dat de maan onverwacht tussen de wolken door schijnt — bij allemaal lijkt de strekking ervan op elkaar.

薄雲のなびくなり。あつくおほふ雲にはあらず。秋風にふれて浮雲のとだえる所に、月のもれ出たるが、ひときはあたらしく明らかなるやうにおぼゆるなり。一天晴たる夜の月をいはずして、かゝる所をもとめていふがおかしきなり。
           俊頼朝臣
  村雲や月のくまをばのごふらんはれゆくたびにてりまさるかな
此うたと景気おなじき歟。文選陶淵明詩に明〻タリ雲-間月。灼〻タリ葉中花。此初句を思ひてよまれたる歟。又月浮雲ナリいといふ句、又源氏物語に雲がくれたる月のにはかにさし出たるとかける詞皆心相似たり。

Keichū zenshū 契沖全集, deel 9, red. Hisamatsu Sen’ichi 久松潜一 (Tokyo: Iwanami Shoten, 1974, 19822), p. 744-745 (dakuten toegevoegd). Toshiyori’s gedicht is Kin’yō wakashū no. 3 (Herfst)-206.

[080]   Horikawa in dienst van de Teruggetreden Vorstin Taikenmon 待賢門院堀河 (actief eerste helft twaalfde eeuw):

hoe lang dit duren mag

dat weet ik van binnen niet

mijn zwarte haren

            deze ochtend totaal verward

zo zink ik in gedachten weg

nagakaramu / kokoro mo shirazu / kurokami no / midarete kesa wa / mono o zo omou

Een ‘ochtend erna’-gedicht (kinuginu no uta 後朝の歌), geschreven vanuit het standpunt van de achtergelaten vrouw. Gedicht naar een opgegeven thema (dai’ei 題詠) voor de Honderd-gedichten-reeksen van het Kyūan-tijdperk (Kyūan hyakushu 久安百首, voltooid in 1150), dus hoogstwaarschijnlijk ‘fictie’ en niet noodzakelijk de weerslag van een doorleefde ervaring. Hofdame Horikawa verknoopt hier het erotische beeld van verwarde haren na een liefdesnacht met dat van haar verwarde gevoelens; haar haar is lang (een schoonheidsideaal), maar of de duur van de relatie ook zo lang zal zijn is de vraag.

Nummers 71 t/m 80 van Van honderd dichters één gedicht (Hyakunin isshu 百人一首).

27 mei is het weer de jaarlijkse ‘Van honderd dichters één gedicht-dag’ (hyakunin isshu no hi 百人一首の日). Daarom maar weer eens verder met dit vertaalproject.

Ik lees momenteel een boek waarin literatuurhistorica Tabuchi Kumiko haar theorie uitwerkt dat Van honderd dichters één gedicht helemaal niet door Fujiwara no Teika is samengesteld maar door een later iemand. Bij de laatste aflevering van mijn vertaling van deze bloemlezing zal ik daarop ingaan (een en ander heeft namelijk veel te maken met de laatste twee gedichten van Hyakunin isshu). Tabuchi schrijft ook dat dat idee niet helemaal nieuw is: in vroegmodern Japan werd dat namelijk ook al eens geopperd, maar de zeventiende-eeuwse filoloog Keichū had daarvan nog geen weet. (Die noot bij gedicht no. 79 is lekkage van huiswerk dat ik in de marge van Tabuchi’s boek deed.)

  • Tabuchi Kumiko 田渕句美子, Hyakunin isshu: hensan ga hiraku shōuchū 百人一首 ―― 編纂がひらく小宇宙 [‘Van honderd dichters één gedicht: een microkosmos blootgelegd via haar redactiewerk’] (Tokyo: Iwanami Shoten, 2024).

De afbeelding toont (rechts) de titelpagina en (links) gedicht no. 71 van Kyōka hyakunin isshu 狂歌百人一首 ( ‘Van honderd dichters één gedrocht’ —of iets braver: ‘Een maffe gedichten-versie van Van honderd dichters één gedicht’—, 1843; postume uitgave) door Ōta Nanpo 大田南畝 (1749-1823). Collectie Waseda University Library, Tokyo. In deze vroeg-negentiende-eeuwse pastiche van Van honderd dichters één gedicht blijft Nanpo heel dicht bij de oorspronkelijke tekst.

                                     Groot-Raadsheer Tsunenobu

als de avond valt

            is het bij rijstplanten naast de poort

                        dat we aanroepen:

als Gonbei thuis is

            zullen we er dan eentje nemen?

yū sareba / kadota no inaba / oto zurete / gonbei uchi nara / ichigō yarō ka

        大納言経信
夕されば門田のいなば音づれて権兵衛内なら一合やろうか

(‘Gonbei’ wordt hier gebruikt als een archetypische boerenpummelnaam.)

Dit parodisch procedé (een variant die wel ‘uncoupled couplets’ genoemd wordt) was in vroegmodern Japan extreem populair maar ook Nederland kent het natuurlijk. Zie bijvoorbeeld Drs. P.’s parodie op een gedicht van A.C.W. Staring (1767-1840):

            Sikkels klinken

            Sikkels blinken

            Ruisend valt het graan

            Als je iemand weg ziet hinken

            Heeft hij ’t fout gedaan.

Coos Neetebeem [Drs. P.], Antarctica (C.J. Aarts, 1980). (Ik dacht trouwens altijd dat de laatste regel was: ‘Dan heeft hij het ’t fout gedaan’, maar nee.)

Categorieën
poëzie

een warme halteplaats op mijn dromenpad

            de boom in mijn droom

            .

die honderdjarige enorme boom

is een in mijn droom gegroeide

groene tand

diep in de nacht     werd die in de wind

meedogenloos ontworteld

            .

als een door de wind tot razernij gedreven leeuw

greep ik de boom en vloog ermee door de lucht

in mijn droom     kan ik

naar het lot van een hardhandig overgeplante boom

niet gissen

            .

als er geen boom is

begint mijn hemel in te storten

als er geen boom is

raakt mijn wereld hol en leeg

            .

de boom is een warme halteplaats op mijn dromenpad

aan de zang van kwetterende vogels in de boomtop ben ik gewend geraakt

bij de mensen die koelte zoeken in de schaduw van de boom of er schuilen voor de regen     en

bij de grauwe dageraad die de bladeren begroeten voel ik me op mijn gemak

            .

nadat de boom in mijn droom verdwenen is

spugen de papavers hun gif uit

nadat de boom in mijn droom verdwenen is

blijft de koets vastzitten in de modder

            .

als er geen boom is kan ik

me alleen maar het donkergroen herinneren dat in het vogelgekwetter achterbleef

als er geen boom is

rest me niets dan bidden dat de boom op een verre plek kan opgroeien

            .

 夢の中の木
            
.
その百年の大木は
私の夢の中に生えた
緑色の歯である
深夜 それは風に
容赦なく根こそぎにされた
            
.
風は狂った獅子のように
木を摑んで空を飛んでゆく
夢の中で 私は
強引に移植されようとする木の運命を
推測できない
            
.
木がないと
私の空崩れ始める
木がないと
私の世界は空っぽになる
           
 .
木は私の夢路にある暖かい宿場だ
その梢で囀る鳥の鳴き声を私は聞き慣れている
その木陰で涼んだり雨宿りする人々 そして
葉が迎える黎明に私は馴染んでいる
            
.
きが夢の中で消えた後
ケシの花は毒素を吐き出し
木が夢の中で消えた後
馬車も泥濘ぬかるみにはまった
            
.
木がないと私は
鳥の囀りに残る濃緑を追憶するしかない
木がないと
私は 木が遠方で育つのを祈るほかない

Het openingsgedicht van Tian’s Japanse debuutbundel Sōshite kishi ga tanjō-shita (‘Zo werd de kust geboren’; Tokyo: Shichōsha, 2004). Den Gen shishū (var. Ti’en Yu’en shishū) 田原詩集 (Tokyo: Shichōsha, 2014), p. 10.

            geheugen

            .

het geheugen van mensen

kabbelt als door een duikerbuis

onvermoeibaar

stroomt het tot het sterft

            .

het geheugen van de geschiedenis

is onvergankelijk als de zee

zelfs als de aarde vergaat

stroomt het naar een andere ster

            .

het geheugen van god

is als de sprakeloze hemel

zelfs als de waarheid geweld wordt aangedaan

zwijgt het eeuwig

            .

het geheugen van de oorlog

is een door drijfzand opgeslokt kerkhof

zelfs als een granaatscherf zou roesten en verteren

blijft de droefenis

            .

bomen kunnen zich hun groen niet herinneren

zelfs als ze alles in hun jaarringen proberen te verstoppen

worden ze aan de zaag blootgesteld

            .

 記憶
            
.
人間の記憶は
暗渠のようにささらぐ
疲れも知らずに
死ぬまで流れる
            
.
歴史の記憶は
海のように消えない
地球が崩壊しても
はかの星へ流れて行く
            
.
神様の記憶は
いつまでも無言の空のように
真理が犯されても
沈黙のまま
            
.
戦争の記憶は
流砂に呑まれる墓地
ミサイルの破片が錆びて腐っても
悲しみが残る
            
.
樹木は緑を記憶することができない
すべてを年輪に隠そうとしても
ノコギリにさらされる

Uit de bundel Ishi no kioku 石の記憶 (‘Het geheugen van stenen’; Tokyo: Shichōsha, 2009). Den Gen shishū (var. Ti’en Yu’en shishū) 田原詩集 (Tokyo: Shichōsha, 2014), p. 63-64.

De Chinese dichter Tian Yuan 田原 (Jp. Den Gen/Ti’en Yu’en, 1965) won in 2010 de zestigste Meneer H. Prijs (eichi-shi shō H氏賞) voor poëzie met zijn bundel Ishi no kioku 石の記憶 (‘Het geheugen van stenen’, 2009), waarin het trauma van de Sichuan-aardbeving van 2008 centraal staat. 

Tian begon op zijn zesentwintigste Japans te leren, als uitwisselingsstudent. Hij woont en werkt in Japan.

Tian dicht ook in het Chinees en vertaalde de Japanse meesterdichter Tanikawa Shuntarō 谷川俊太郎 (1931) naar zijn moedertaal. In een essay dat hij een jaar na zijn prijs in het Japans schreef stelt hij dat ‘wanneer ik iets in het Japans creëer, dan probeer ik mezelf opnieuw uit te vinden en te herscheppen door in een andere taal dan mijn moedertaal te creëren’. Makkelijk is dat niet:

Ik heb nog steeds het gevoel dat ik een ‘gast’ ben in het Japans en geen ‘meester’. Deze lastig te plaatsen psychologische discrepantie komt in de buurt van wat de meertalige dichter Paul Celan ooit opmerkte: ‘Alleen in de moedertaal kun je de waarheid uitspreken, in een vreemde taal liegt de dichter’. Het Japans, dat ik inmiddels onder de knie heb, geeft me nog steeds het gevoel dat ik als een kind ben dat nog maar net begonnen is de taal te leren. […]

Wanneer ik in het Japans iets creëer, dan probeer ik mezelf opnieuw uit te vinden en te herscheppen door in een andere taal dan mij moedertaal te creëren. Chinese lyriek ban ik bewust uit en ik vermijd inhoudsloze abstractie of het blijven hangen in beschrijvingen van het alledaags bestaan. Het is alleen helemaal niet makkelijk om los te komen van de denktrant van mijn moedertaal en van mijn Chinese emoties of om eigen ervaringen en herinneringen te negeren.

私は相変わらず自分が日本語の“客人”であって、“主人”ではないと感じている。この整理しにくい心理的落差は、数カ国語を操る詩人ツェラン(Paul Celan)が吐露した「母語だけが自分の真理を言い表すことができるのであり、外国語で書く詩人の表現しているものはでたらめである」と一致する。使いこなせるようになった日本語の言葉の前でも、自分がやはりまだ言葉を習いはじめた子どものようだとしみじみと感じさせられるのだ。<中略>
私は日本語で創作するとき、母語以外の言語で創作すると言うことを通じて創作の自己革命と換骨奪胎を行い、意識的に中国式の抒情から脱却し、中身のない抽象的表現をしたり、ただ日常生活レベルの叙述にのみ留めることは避けたいと思っている。しかし母語の思考様式と中国的情緒から脱却すること、自分の人生経験と記憶に背くことは全く容易ではない。

Tian’s Japanse poëzie las ik ook ter voorbereiding van een stuk over tweetalige dichters (telkens Japans en een andere taal) dat binnenkort zal verschijnen in Filter: tijdschrift voor vertalen.

Meer Japanstalige poëzie van Tian Yuan in Engelse vertaling van William I. Elliott en Kazuo Kawamura is te lezen op de website van Poetry International.

De afbeelding toont een detail van Bamboebos en geïrrigeerde velden (Forêt de bambous et champs irrigués, 1992) van Wu Guangzhong (1919-2010). Collectie musée Cernuschi, Parijs.