Categorieën
poëzie

het gewicht van jouw onschuld

            afstand

            .

ik vreesde je

jouw onschuld

            .

was ik een gewicht

dan zou met elke verwijdering

de weegschaal verder doorslaan

om jouw zwaarte

in balans te brengen met mijn zwaarte

is hoeveel centimeter    aan verstikkende afstand nog mogelijk?

            .

maar

als ik op de schaal     mijn hart neerleg

dan moet mijn lichaam

aan het uiteinde van de evenaar gehangen worden

            .

            (in de kamer hiernaast

            is een kaars aangestoken

            er ligt een deken     die me opgeborgen heeft)

            .

terwijl je me verbrandt     ontvrouw je mij

tot een kopvol     zachte vloeistof

bid ik

            .

dat moment waarop de balans     verstoord raakte

dat moment waarop een wereld     die zo     trillend tot stilstand gekomen is

op het punt staat met een knal open te barsten

dat wil ik zo graag     aan me voorbij laten gaan

            .

als mijn waanzin     zo zwaar weegt

voor jouw

onschuld

            .

  距離
            
.
わたしはあなたを恐れた
あなたの無垢を
            
.
もしわたし ひとつの錘りであるなら
はなれればはなれるほど
秤りは かしぐだらう
あなたの重みに
わたしの重みがつり合ふためには
何センチメートルの 息ぐるしい距離がゆるされるの
            
.
けれどもし
皿の上に こころをのせてしまったのなら
肉体は
竿の とほい先端まで行かねばならない
 (隣りの部屋には
  青い蠟燭がともってゐる
  わたしをしまひこむ 一枚の毛布がある)
            
.
わたしを 燃やしながら去勢してくれる
コッブ一杯の やさしい液体に
わたしは祈る
            
.
均衝の 破れる瞬間
こんなに ふるへながら静止する 世界の
音たててはじけとばうとする瞬間 を
どうか やりすごしてほしい
            
.
わたしの狂気ほどにも 重い
あなたの
無垢のために

Uit de bundel Hirugao 昼顔 (‘Middagwinde’, 1973). De hirugao (Calystegia japonica, let. ‘middaggezicht’) is een zogenaamde dubbelkelkwinde, maar past in het rijtje van asagao (‘ochtendwinde’, let. ‘ochtendgezicht’) en yūgao (‘avondwinde’, let. ‘avondgezicht’), bloemen (windes) die nadrukkelijk met een dagdeel worden geassocieerd. Yoshihara speelt hier volgens mij met het beeld van een weegschaal van het unster-type: om gewicht en het gewogene in balans te brengen, moet het gewicht zo ver mogelijk weg op de arm van de weegschaal gezet worden (bij lichte dingen althans). Mijn wat onhandige oplossing ‘ontvrouwen’ is een poging een vrouwelijk equivalent te vinden voor het in het Japans in principe genderneutrale ‘castreren’ (kyosei-suru 去勢する). Daarbij valt op dat de dichter dat positief lijkt te ervaren (vanwege de –te kureru-constructie: ‘een ander doet iets voor mij’).

Een Chinese weegschaal van het unster-type, 19e eeuw.

Een gedicht van Yoshihara Sachiko 吉原幸子 (1932-2002).

De foto is een portret van Yoshihara Sachiko.

Categorieën
poëzie

een hart vol verlangens

            [Gestuurd naar een vrouw die iets had met een andere man:]

                                                [Heer Ōnakatomi no Yoshinobu (921-991)]

niet op mij maar

            op een ander heb jij je zinnen

                        gezet op de Tsukuba

om er onderlangs te passeren

            valt er geen pad te bekennen

ware naranu / hito ni kokoro o / tsukubayama / shita ni kayowamu / michi dani ya naki

 [又通ふ人ありける女のもとにつかはしける]
       [大中臣能宣朝臣]
われならぬ人に心を筑波山したに通はむみちたにやなき

De Tsukuba is een berg, en fungeert hier als zgn. spilwoord (kakekotoba) doordat de naam zich leent voor een wat lastig te vertalen woordspel: kokoro o tsukubayama (let. ‘de berg waarop [jij] je hart verpandt’). ‘Er onderlangs passeren’ moet worden begrepen als een beeldspraak voor ‘ongezien door jouw andere geliefde contact met je hebben’.

            [Voor het eerst aan een vrouw gestuurd:]

                                                [Heer Ōe no Masahira (952-1012)]

een ander heeft geen weet

            van een hart vol verlangens

de voet-vermoeiende

            berg waaronder water borrelt

                        zal het mijne net zo kolken?

hito shirezu / omou kokoro wa / ashibiki no / yama shita mizu no / waki ya kaeramu

 [はしめて女につかはしける]
       [大江匡衡朝臣]
人しれず思ふこころはあしびきの山した水のわきやかへらむ

            [Gestuurd tegen het einde van de lente aan een vrouw met wie hij al jaren omging maar met wie hij nooit intiem geworden was:]

                                                [Heer Yoshinobu]

hoeveel keren nog

            zal ik bloei en val van bloesems

                        aanschouwen moeten

en al die tijd denkend aan jou

            de lente weer begroeten?

iku kaeri / sakichiru hana o / nagametsutsu / mono-omoi kurasu / haru ni auramu

 [年をへていひわたり侍ける女の、さすがにけぢかくはあらざりけるに、春の末つ方いひつかはしける]
       能宣朝臣
いくかへり咲き散る花をなかめつつ物思ひくらす春にあふらむ

            [Situatie onbekend:]

                                                [Ōshikochi no Mitsune (859?-925?)]

van verre bergen

            de toppen vliegen zij voorbij

                        de eerste ganzen

heel, heel even maar

            gezien en dan alweer voorbij?

okuyama no / mine tobikoyuru / hatsukari no / hatsuka ni dani mo / mide ya yaminamu

 [題しらず]
       [凡河内躬恒]
奥山の峯飛びこゆるはつかりのはつかにたにも見でややみなむ

Vanwege de plaatsing van dit gedicht helemaal aan het begin van de sectie ‘Liefde’ is dit tweede deel van dit gedicht ook explicieter te lezen als: ‘net als die ganzen zag ik je maar even en zou deze liefde nu alweer afgelopen zijn?’.

            [Voor de dichtwedstrijd bij het Kitano-schrijn, op het thema ‘Heimelijke liefde’:]

                                                [De Teruggetreden Vorst (=Gotoba, 1180-1239)]

mijn liefde voor jou

            is de op lage cipressenbladeren

                        druppelende herfstregen

al raken mijn mouwen doorweekt

            hun kleur zal zich niet bekennen

waga koi wa / maki no shitaba ni / moru shigure / nuru tomo sode no / iro ni ideme ya

 [北野宮哥合に、忍ブ恋の心を]
       [太上天皇]
わか恋はまきの下葉にもるしぐれぬるともそでの色に出でめや

Het gedicht speelt met twee woorden voor ‘liefde’: koi en iro (dat ook ‘kleur’ betekenen kan). Opvallend: net als in no. 1030, wordt in het Shinkei-manuscript koi 恋 (‘mijn liefde’) gespeld als こい i.p.v. het ‘correcte’ こひ.

            [Gedicht toen men honderdgedichtenreeksen aanbood:]

                                                [Voormalig Groot-Aartsbisschop Jien (1155-1225)]

mijn liefde voor jou

            laat een pijnboom door de herfstregen

                        zich maar moeilijk kleuren

over de Wingerdveld-vlakte

            jaagt jammerend de wind

waga koi wa / matsu o shigure no / somekanete / makuzu ga hara ni / kaze sawagu nari

 [百首哥たてまつりし時よめる]
       [前大僧正慈円]
わか恋は松をしぐれの染めかねて真葛が原に風さはぐなり

Shinkokin wakashū, Boek 11 (‘Liefde 1’), nos. 1014, 1015, 1017, 1018, 1029 en 1030.

Eind oktober van dit jaar zette ik in Tokyo een voor mij grote stap door een laat-middeleeuws handschrift te kopen. Handschriften zijn in Oost-Aziatische context een categorie die zo’n beetje volledig samenvalt met dat in de praktijk zo rekkelijke begrip kalligrafie. Kalligrafie is inmiddels een decennia-oude fascinatie van me: ‘mooi’ dekt lang niet altijd de lading voor wat ik voel bij het bekijken van oud papier met oude inkttekens erop.

Ik vind lang niet alle Oost-Aziatisch kalligrafie ‘mooi’. In de loop der tijd heb ik, ook een beetje tot mijn eigen verbazing, vrij specifieke voorkeuren ontwikkeld die veelal bijna pijnlijk direct te maken hebben met mijn onderzoeksgebied. ‘Pijnlijk’ want zo overduidelijk ‘beperkt’, met een wat onaangenaam element van functionaliteit — bij uitstek het domein der dommen, die waarde gelijkstellen aan direct nut.

Het handschrift is me verkocht als dat van Shinkei 心敬 (1406-1475), een vijftiende-eeuwse waka-dichter én meester van het kettingvers (renga)-genre. Die toeschrijving staat op het zogenaamde ‘authentificatie-etiket’ (kiwamefuda 極札) dat met het handschrift is meegeleverd, met daarop het zegel van de zeventiende-eeuwse Asakura Mo’nyū 朝倉茂入 I (data onbekend), een bekende taxateur van oude handschriften (kohitsu kanteika 古筆鑑定家) uit vroegmodern Japan. Het zegel authentificeert dan weer de identiteit van de taxateur. Asakura noteerde: ‘Boventallige Aartsbisschop Shinkei’ (gondaisōzu shinkei 権大僧都心敬).

Omdat Shinkei op gegeven moment tot die functie benoemd werd, staat zijn persoonlijke waka-verzameling bekend als De verzameling van Boventallige Aartsbisschop Shinkei (Gondaisōzu Shinkei shū 権大僧都心敬集).

Asakura is een relatief vroeg voorbeeld van een professioneel handschriftentaxateur. Zijn carrière valt niet toevallig samen met het begin van een nieuwe verzamelpraktijk. Het is pas aan het eind van de zestiende eeuw dat vermogende Japanners op grote(re) schaal begonnen serieuze collecties van fragmenten met voorbeelden van handschriften van befaamde of beroemde kalligrafen uit het verleden bijeen te brengen in enorme plakboeken. Daarin werden de handschriftfragmenten én hun bijbehorend authentificatie-etiket geplakt. Zulke albums, die ‘[albums van] spiegels van handschriften’ (tekagami[jō] 手鑑[帖]) worden genoemd, werden in de regel georganiseerd volgens een sociale hiërarchie (vorsten eerst, vervolgens prinsen van den bloede, dan hoge edelen, enz.) en binnen zulke sociale categorieën in chronologische volgorde. Om zo’n ordening mogelijk te maken was het essentieel dat individuele handschriften werden geïdentificeerd. Dat deden dus de handschriftentaxateurs. Een mooie introductie tot deze wereld vind je in de digitaliseringsprojecten van respectievelijk Yale University en University of Oregon, die beide een fraai exemplaar van zo’n plakboek bezitten.

Het zeventiende-eeuwse ‘authentificatie-etiket’ (kiwamefuda 極札) met zegel van Asakura Mo’nyū 朝倉茂入 en zijn (hoogstwaarschijnlijk onjuiste) toeschrijving van het handschrift aan ‘Boventallige Aartsbisschop Shinkei’ (gondaisōzu shinkei 権大僧都心敬).

Conversaties met een specialist maken het onwaarschijnlijk te blijven geloven dat het handschrift daadwerkelijk van Shinkei is. Vergelijking met bewaard gebleven poëziekaarten (tanzaku 短冊) met gedichten die zeker door Shinkei opgeschreven zijn, suggereren dat dit de hand van een ander is.

Mogelijk was een andere taxateur ook al tot die conclusie gekomen. Op de achterkant van het manuscript staat namelijk: ‘Opperhofdame van Teruggetreden Vorst Kashiwabara’ (Gokashiwabara-in no kōtō no naishi 後柏原院勾当内侍). Dat moeten we waarschijnlijk begrijpen als identificatie van het handschrift op de voorkant. Die aanduiding slaat dan hoogst vermoedelijk op Yotsutsuji Shunshi 四辻春子 (var. Haruko, 1435-1504), een waka-dichter en hofdame die diende onder de opeenvolgende keizers Gohanazono 後花園天皇 (1419-1471), Gotsuchimikado 後土御門天皇 (1442-1500) en Gokashiwabara 後柏原天皇 (1464-1526). Vermoedelijk hebben we hier te maken met een achttiende-eeuwse identificatie.

Ik ben er trouwens streng op gewezen dat Yotsutsuji Shunshi niet de enige ‘Opperhofdame van Teruggetreden Vorst Kashiwabara’ zal zijn geweest. Dus: misschien gaat deze toeschrijving over een andere vrouw.

Zowel de achttiende- (anonieme) als de zeventiende-eeuwse (Asakura) identificaties van het handschrift leiden aan het euvel dat ze een bekend persoon kiezen als de kopiist. Dat riekt naar wensdenken en maakt ze beide nogal onbetrouwbaar. Maar dat de gedichten in de vijftiende of vroege zestiende eeuw zijn gekopieerd is dan wel weer zeer waarschijnlijk.

Het gaat om een klein velletje (10,8 x 14,0 cm) waarop zes gedichten staan. Het velletje is dubbelgevouwen geweest. Aan beide zijkanten zitten op dezelfde hoogte drie gaatjes. Dat doet vermoeden dat we te maken hebben met een blad uit een boekje; die gaatjes waren dan voor een bindtouw (toji-ito 綴じ糸) om een stapel dubbelgevouwen bladen samen te binden tot een Japanse-stijl codex (fukurotoji 袋綴) in zakformaat. Daarmee valt dit exemplaar in de categorie ‘kleine boekjes’ (tokushōhon 特小本). Intrigerend is dat er nauwelijks een marge is, noch aan de boven- en onderkant, noch aan de zijkanten. Dat suggereert dat iemand heeft zitten snijden. Dat idee wordt versterkt doordat er maar drie binddraadgaten (toji-ana 綴じ穴) te zien zijn. Normaal is: vier of vijf. Kortom, heel waarschijnlijk waren de bladen van het boekje net wat groter; laten we zeggen: ca. 13 x 15 cm (en het boekje zelf dus ca. 13 x 7,5 cm).

Dat we te maken hebben met een losgemaakt vel uit een boekje wordt ook nog eens aannemelijk gemaakt door een bijna onleesbare aantekening op de achterkant van het velletje: ‘vijfde uit [een set van] zestien vellen’ (jūroku-mai no uchi go 十六枚之内五). (Dit kon ik al niet zonder hulp lezen; er staat nog meer, maar dat is vooralsnog geheel onleesbaar.)

De min of meer onleesbare aantekening op de achterkant.

De zes gedichten komen uit het elfde ‘boek’ (of hoofdstuk) van Nieuwe verzameling van oude en nieuwe Japanse gedichten (Shinkokin wakashū 新古今和歌集), de achtste vorstelijke bloemlezing die aan het begin van de dertiende eeuw is samengesteld. Omdat Shinkei of Yotsutsuji Shunshi (of wie het ook was) geen opeenvolgende gedichten kopieerde maar gaten laat vallen in de brontekst, en omdat hij of zij alleen de tekst van de gedichten kopieerde en niet de namen van de dichters en de proza-inleidingen (kotobagaki) die de brontekst wel geeft, ga ik ervan uit dat we hier te maken hebben met een fragment uit een selectie van gedichten uit Nieuwe verzameling. Een bloemlezing van een bloemlezing, zogezegd. Dat kwam vaker voor. Dichters selecteerden varianten op ‘de beste gedichten uit vorstelijke bloemlezing X’.

Als twintiger kreeg Shinkei onderricht in waka-compositie van Shōtetsu 正徹 (1381-1459), een leraar in de Reizei-school en daarmee dus in de traditie van Fujiwara no Teika. De mede door Teika samengestelde Nieuwe verzameling van oude en nieuwe Japanse gedichten zal Shinkei van haver tot gort gekend hebben. Ook Shunshi kende die bloemlezing ongetwijfeld uit haar hoofd.

De serieuze verzamelaars die ik in Tokyo sprak over mijn aanschaf reageerden welwillend, maar waren duidelijk niet erg onder de indruk. Dit laat-middeleeuwse velletje is klein bier in hun wereld. Toch ben ik er erg blij mee.

Ik (her)las voor de gelegenheid delen uit:

  • Esperanza Ramirez-Christensen, Heart’s Flower: The Life and Poetry of Shinkei (Stanford: Stanford University Press, 1994).
  • Sasaki Takahiro 佐々木孝浩, ‘Nihon no tokushōhon no dentō ni tsuite 日本の特小本の伝統について / On the tradition of Miniature Books in Japan’, in: Shokei: shomotsu bunka ga tsukuridasu rensō no fūkei 本景:書物文化がつくりだす連想の風景 / Book-scape: Cultural Landscape of Books and the Web of Associations, red. Matsuda Takami 松田隆美 (Tokyo: Keio Museum Commons, 2023), p. 155-175.

Mijn diepe dank aan Prof. Sasaki Takahiro, directeur van het Shido Archief van de Keio Universiteit te Tokyo, voor zijn tijd en inzichten.

De afbeelding toont het vijftiende- of vroeg zestiende-eeuwse manuscript in kwestie (10,8 x 14,0 cm) met handschrift toegeschreven aan de meester van het kettingvers Shinkei 心敬 (1406-1475). ‘Privécollectie’, kan ik nu zeggen.

Categorieën
poëzie

moko-moko

            Leugen

            .

ik zal zeker wel eens liegen 

al zegt mamma dat je niet liegen moet

mamma heeft wel eens gelogen

dus weet ze dat liegen pijn doet

en daarom zegt ze dat

            .

zelfs wanneer ik lieg

is het gevoel waarmee ik lieg wel waar

er is een waarheid die je alleen door liegen zeggen kan

als honden konden praten

zouden ze dan niet ook liegen?

            .

als ik zou liegen en die leugen uit zou komen

zou ik me niet verontschuldigen

ik vertel geen leugens waarvoor je zou kunnen verontschuldigen

al zou niemand het weten zelf wist ik het wel

dus blijf ik leven met leugens

            .

tot ik niet meer liegen kan

streef ik voortdurend naar waarheid maar

zal telkens weer blijven liegen

            .

   うそ
            
.
ぼくはきっとうそをつくだろう
おかあさんはうそをつくなというけど
おかあさんもうそをついたことがあって
うそはくるしいとしっているから
そういうんだとおもう
            
.
いっていることはうそでも
うそをつくきもちはほんとうなんだ
うそでしかいえないほんとのことがある
いぬだってもしくちがきけたら
うそをつくんじゃないかしら
            
.
うそをついてもうそがばれても
ぼくはあやまらない
あやまってすむようなうそはつかない
誰もしらなくてもじぶんはしっているから
ぼくはうそといっしょにいきていく
            
.
どうしてもうそがつけなくなるまで
いつもほんとにあこがれながら
ぼくはなんどもなんどもうそをつくだろう

Uit de bundel Hadaka はだか (‘Naakt’, 1988) van Tanikawa Shuntarō.

Een wat willekeurig selectie van bundels met Tanikawa’s poëzie.

Soms kom je even in direct contact met iets heel bijzonders. Een iemand, in dit geval. Ruwweg een kwarteeuw geleden had ik de kans om de dichter Tanikawa Shuntarō 谷川俊太郎 (1931-2024) te ontmoeten, van wie ik een aantal gedichten vertaald had voor een bijzondere editie van Poetry International. De vertalingen verschenen ook in De Gids (163: 10, oktober 2000).

Dichters bestaan in alle soorten en maten, maar Tanikawa was zelf poëzie. Hij bubbelde —dat is toch het beste woord— poëzie. Hij leek volledig samen te vallen met zijn dichterschap en alles dat hij aanraakte werd een gedicht. Daaraan heeft hij zijn hele leven vooral plezier beleefd, heb je het idee, maar het was ook onontkoombaar: hij stond altijd aan. Intelligent en benaderbaar combineerde hij een enorme culturele kennis met de suggestie van onbevangenheid. 

Zijn poëzieproductie is fenomenaal: meer dan honderd dichtbundels, en daarnaast vertalingen van de strip Peanuts en een enorme reeks (de teller staat op 117, volgens Wikipedia) prentenboeken en andere kinderboeken die generaties van Japanse peuters hebben gevormd.

Afgelopen week werd bekend gemaakt dat Tanikawa overleden is. 92 jaar oud werd hij en een mens moet eens dood, natuurlijk, maar toch: van Tanikawa had ik stiekem het gevoel dat hij wel eens het eeuwige leven kon hebben. Hij was nog steeds energiek, nog steeds sprankelde hij, nog steeds bekeek hij de wereld met ogen die alleen de zijne konden zijn. 

Nog in oktober vorig jaar publiceerde Tanikawa een bloemlezing van werk van de dichter Nagase Kiyoko, met een voorwoord dat grotendeels bestaat uit een eigen gedicht. De (bijna) laatste woorden ervan:

de dagelijkse vaat

laat zich door eeuwig water afspoelen

het klein geluk van vandaag

wordt een metafoor voor morgen

日々の汚れた皿
永遠の水にすすがれている
今日のささやかな喜びが
明日への比喩となる
Portret en opdracht van Tanikawa Shuntarō in gesigneerde bundel, bij de Japan-editie Poetry International, Rotterdam, 7 oktober 2000.

De afbeelding toont een dubbelpagina uit Tanikawa Shuntarō’s legendarische prentenboek Moko moko-moko もこ もこもこ (‘Zwel-zwel opzwellend’, 1977), met tekeningen door Motonaga Sadamasa 元永定正. Tanikawa’s tekst bestaat volledig uit onomatopeeën, die in het Japans een grote rijkdom aan expressie hebben. Hier kun je Tanikawa eruit horen voorlezen. (Nyoki-nyoki op de rechterpagina zou je kunnen vertalen als ‘welig opspruitend’.)

Categorieën
poëzie

bijna-winteravond

De baan van het jaar loopt als vanzelf bij lamplicht op zijn eind;

’s reizigers gedachten ontspruiten nu slechts aan zijn kussen.

                                                Songyō

年光自向灯前尽、客思唯從枕上生。  尊敬

Wakan rōeishū no. 357, categorie ‘winteravonden’ (tōya 冬夜). Een couplet van Tachibana no Aritsura 橘在列 (?-953?), hier onder zijn dharmanaam. In de traditionele maankalender begint de winter zo’n beetje in november.

De foto is genomen in Tomonoura op de avond van 24 oktober 2024: een flagrante nabootsing van werk van Awoiska van der Molen in haar serie ‘The Humanness of Our Lonely Selves’ (tot een maand geleden te zien in Huis Marseille, Amsterdam).

Categorieën
poëzie

ik was daar middenin

            Slaapwandelen

            .

net buiten de deur     een briesje met de geur van sterretjes

ooit en toen     was ik     op straat

            .

ik sliep

een droomloze slaap

een plots buitje     had me gewekt

            .

de tramrails had ik een huizenblok eerder overgestoken

als een demon raasde een taxi voorbij

over de duistere     boulevard

            .

toen ik om me heen keek

was ik nergens

was ik daar middenin

was ik bang

            .

op weg naar huis

            .

in het raam van de kennel     de geur van stro

in het raam van de kruidenarts     de geur van alcohol

            .

in het raam van het Chinese restaurant     was de watermeloen zo rood

hebben ze in een Chinees restaurant nou echt watermeloen?

en toch

in het raam van het Chinese restaurant     was de watermeloen zo rood

            .

 夢遊病
            
.
椽さきに 線香花火の風が沈むと
いつか わたしは 街にゐた
           
 .
眠ってゐた
夢のない眠りだった
ふりだした小雨が わたしをさました
            
.
電車みちを横切って一丁
魔のやうにタクシーが吹き過ぎる
暗い 大通り
            
.
見まはすと
わたしはどこにもゐなかった
わたしはまっただなかにゐた
こはかった
            
.
帰りみち
            
.
犬やのウインドウに わらの匂ひ
蛇やのウインドウに アルコールの匂ひ
            
.
支那料理やのウインドウに 西瓜は赤かった
支那料理やに西瓜があるものだらうか
でも
支那料理やのウインドウに 西瓜は赤かった

Yoshihara Sachiko shishū 吉原幸子詩集 (Shichōsha, 1973), p. 17-18.

Yoshihara Sachiko 吉原幸子 (1932-2002), in haar debuutbundel Litanie voor een kindertijd (Yōnen rentō 幼年連祷, 1964), waarvoor zij Murō Saisei-prijs voor poëzie ontving.

Een volgende keer meer over haar.

De afbeelding toont het kunstwerk ‘De overeenkomst tussen herinnering en werkelijkheid’ (Omoide to genjitsu no itchi 想い出と現実の一致, 1998) van Yokoo Tadanori 横尾忠則 (1936). Collectie Toyama Prefectural Museum of Art and Design 富山県美術館.

Categorieën
poëzie

droom? [2]

Thema/situatie onbekend

                                    Dichter onbekend

deze wereld van ons

is het een droom of werkelijkheid

of het werkelijkheid

            is of een droom, dat weet ik niet

maar we zijn er, of juist niet

yo no naka wa / yume ka utsutsu ka / utsutsu to mo / yume to mo shirazu / arite nakereba

題しらず
         よみ人しらず
世の中は夢かうつつかうつつとも夢とも知らずありてなければ

Kokin wakashū 18-942. Genoteerd als ‘dichter onbekend’, maar het is van de hand van hofdame Ono no Komachi 小野小町 (negende eeuw).

De foto toont zicht op de hoogbouw van de wijk Marunouchi, Tokyo, gezien vanuit de tuinen van het keizerlijk paleis, 2 november 2024.

Categorieën
poëzie

onbegrijpelijk

            vergezicht

            .

op een grasveld zat

een jong meisje

haar haren wapperend in de wind

onschuldig te tekenen.

ik kwam zachtjes naderbij

en keek ernaar

ze zat in het wilde weg alles blauw te kleuren

wat ze daar tekende was volkomen onbegrijpelijk.

ik vroeg haar:

— wat teken je daar?

het meisje glimlachte liefjes en antwoordde:

— de bergen en de lucht daar in de verte.

maar toch

bleef het voor mij een volkomen onbegrijpelijke

niet meer dan volledig, willekeurig blauwe

tekening.

            .

 遠景
            
.
草原の上に腰を下ろして
幼い少女が
髪の毛を風になびかされながら
むしんに絵を描いてゐた。
私はそっと近よって
のぞいて見たが
やたらに青いものをぬるつけてゐるばかりで
何をかいてゐるのか皆目わからなかった。
そこで私はたづねて見た。
——どこを描いてゐるかの?
少女はにっこり微笑して答へてくれた。
——ずっと向うの山と空よ。
だがやっぱり
私にはとてもわからない
ただやたらに青いばかりの
絵であった。

In: Ishigaki Rin 石垣りん, Shi ni naka ni fūkei 詩の中の風景 (1992; pocketeditie: Chūō Kōronsha, 2024), p. 42-43.

Een gedicht van Kiyama Shōhei 木山捷平 (1904-1968). Wat ik er aardig aan vind is dat de dichter volhardt in zijn gebrek aan fantasie. Alles moet voor hem blijkbaar letterlijk, uitgespeld.

De foto toont uitzicht over de Seto Binnenzee vanuit het havenhoofd van Tomo, 25 oktober 2024.

Categorieën
poëzie

gouden vogeltjes

goudkleurige

            heel kleine vogeltjes

                        vormen ze

gingko-bladeren vallen

            op een heuvel in de avondzon

konjiki no / chiisaki tori no / katachi shite / itchō chiru nari / yūhi no oka ni

金色のちひさき鳥のかたちして銀杏ちるなり夕日の岡に

Een tanka van Yosano Akiko 与謝野晶子 (1878-1942). 

Een vleugje locale trots: de Leidse Hortus Botanicus heeft een heel oude en dus inmiddels grote gingko-boom (Ginkgo biloba, Jp. itchō 銀杏), die daar in 1785 is geplant. De Leidse gingko is de op een na oudste van Europa. Afgelopen week werd de boom verkozen tot Nederlandse boom van het jaar. 

De gingko is de dinosauriër onder de bomen en stamt ook uit de tijd dat er nog dinosauriërs op aarde rondliepen. Het blad ervan heeft een typische waaiervorm met een inkeping in het midden.

Jammer genoeg is de Leidse gingko een mannetje, wat betekent dat die geen vruchten draagt. De geroosterde en licht gezouten gingko-noten (ginnan 銀杏) zijn een perfect borrelhapje.

De Hongō-campus van de Universiteit van Tokyo in de herfst.

In de herfst verkleuren de bladeren ervan tot een schitterend goudgele kleur. Mijn twee herfsten aan de Universiteit van Tokyo brachten me de pracht ervan goed bij: de Hongō-campus staat vol met gingko’s en in het najaar lag die elke ochtend bedekt met een gouden tapijt. Totdat universitair bestuur later op de dag ingreep en oude mensjes (ja, zij waren veel kleiner dan ik — die in alles buitenmaats was) dat alles liet opvegen.

De foto toont gevallen gingko-bladeren.

Categorieën
poëzie

leven

            dat wij leven geboren mogen laten worden

            .

het was een nacht in de kelder van een verwoest gebouw.

slachtoffers van de atoombom 

vulden die donkere kelder zonder een enkele kaars

tot barstens vol.

de geur van vers bloed, de stank van de dood.

de drukkende benauwdheid van bezwete lichamen, gekreun

waaruit een wonderlijke stem klonk.

‘er wordt een baby geboren’, zei iemand.

in deze kelder op de bodem van de hel

was nu een jonge vrouw aan het bevallen.

in een duisternis zonder een enkele lucifer

wat kon je daar beginnen

en toch vergaten de mensen hun eigen pijn

‘ik ben een vroedvrouw, ik zal helpen bevallen’

zei iemand

die daarnet nog als zwaargewonde aan het kreunen was.

zo werd op de bodem van een duistere hel

een nieuw leven geboren.

zo kwam nog voor de dageraad aanbrak

en onder het bloed de vroedvrouw te sterven.

dat wij leven geboren mogen laten worden

dat wij leven geboren mogen laten worden

al moeten we ons eigen leven opofferen

            .

 生ましめんかな
            
.
こわれたビルディングの地下室の夜だった。
原子爆弾の負傷者たちは
ローソク一本ない暗い地下室を
うずめて、いっぱいだった。
生ぐさい血の匂い、死臭。
汗くさい人いきれ、うめきごえ
その中から不思議な声が聞こえて来た。
「赤ん坊が生まれる」と言うのだ。
この地獄の底のような地下室で
今、若い女が産気づいているのだ。
マッチ一本ないくらがりで
どうしたらいいのだろう
人々は自分の痛みを忘れて気づかった。
と、「私が産婆です、私が生ませましょう」
と言ったのは
さっきまでうめいていた重傷者だ。
かくて暗がりの地獄の底で
新しい生命は生まれた。
かくてあかつきを待たず産婆は
血まみれのまま死んだ。
生ましめんかな
生ましめんかな
己が命捨つとも

Afgelopen vrijdag kwam het nieuws naar buiten dat de Nobelprijs voor de Vrede 2024 gaat naar een organisatie van overlevenden van de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki die zich inzet voor een kernwapenvrije wereld. 

De Japan Confederation of A- and H-Bomb Sufferers Organizations (Nihon Hidankyō 日本被団協, een afkorting van Nihon Gensuibaku Higaisha Dantai Kyōgikai 日本原水爆被害者団体協議会) is in 1956 opgericht om, in eerste instantie, de Japanse overheid te dwingen meer aandacht te schenken aan overledenen van de twee atoombommen van augustus 1945. Een belangrijke activiteit is het verzamelen van ooggetuigenverslagen en het lobbyen bij inmiddels niet alleen de Japanse regering maar ook internationale organisaties waaronder de VN, omdat het doel is uitgegroeid tot het uitbannen van kernwapens uit de hele wereld. 

‘De beweging ontvangt de prijs voor “de inspanningen om een wereld zonder kernwapens te verwezenlijken en voor het door middel van getuigenverklaringen aantonen dat kernwapens nooit meer mogen worden gebruikt”, schrijft het Nobelprijscomité.’ Aldus het persbericht van de NOS. Wel sympathiek (maar natuurlijk ook een PR-nachtmerrie) is dat de laatste updates op de Engelstalige homepage van deze organisatie dateren van mei jl., maar ook de Japanstalige pagina noemt de Nobelprijs nog nergens. (Op moment van dit schrijven althans, 12 oktober 2024.)

Dit is een van de bekendere gedichten van Kurihara Sadako 栗原貞子 (1913-2005), een dichter die vooral bekend is als vertegenwoordiger van het zware genre ‘atoombomliteratuur’ (genbaku bungaku 原爆文学). Zij nam dit gedicht op in haar bundel Zwarte eieren (Kuroi tamago 黒い卵), die bij verschijning in augustus 1946, dus precies een jaar na de twee atoombommen, het eerste voorbeeld was van dat nieuwe genre. (In 1946 was dit nog een door de Amerikaanse bezettingsmacht gecensureerde editie [ken’etsu sakujoban 検閲削除版]; pas in 1983 publiceerde Kurihara het volledige manuscript, met daarin ook de gedichten en tanka die vanwege hun al te nadrukkelijke anti-oorlogstoon in 1946 te gevoelig lagen — ook al waren ze geen kritiek op de bezettingsautoriteiten.)

Geboren en getogen in Hiroshima, maakte Kurihara op 6 augustus 1945 de atoombom op haar stad mee; haar woning bevond zich op zo’n vier kilometer van ground zero. Het gedicht is gebaseerd op een verhaal dat zij hoorde kort nadat de bom gevallen was.

Links: Kurihara Sadako in 1984. Rechts: de omslag van de 1946-editie van haar dichtbundel Zwarte eieren.

De Engelse vertaling van de titel wordt meestal gegeven als ‘Let Us Be Midwives’ (‘Laat ons vroedvrouwen zijn’; dat is dan in de bekendste vertaling, van Richard Minear), waarvan je natuurlijk stellen kan dat dat de oproep is van dit gedicht, waarover Kurihara zelf ooit gezegd heeft dat het als thema het herwinnen van onze menselijkheid te midden van extreme onmenselijkheid heeft. [Geciteerd in Treat, Writing Ground Zero (1995), p. 162-163] De rauwheid van het moment van schrijven verklaart, denk ik, ook waarom het gedicht nogal rechttoe-rechtaan is, met nadrukkelijke symboliek. Tegelijkertijd is dit gedicht veel beschermender voor de lezer dan poëzie van bijvoorbeeld Hara Tamiki 原民喜 (1905-1951).

De bekendheid van dit gedicht in Japan zal veel te maken hebben met de weerbaarheid die eruit spreekt. Het is een weerbaarheid die, zoals wel is opgemerkt, je vaker ziet onmiddellijk na een tragedie — maar wel een weerbaarheid die, naarmate de tijd verstreek en er eigenlijk niets veranderde, bij Kurihara overging in cynisme. Ook dat is helaas een al te herkenbaar patroon.

De foto toont Kudō Masako 工藤雅子 (62 jaar) van de Nihon Hidankyō nadat deze organisatie te horen kreeg dat het de Nobelprijs voor de Vrede gewonnen heeft.

Categorieën
poëzie

drie avondgezichten — de remake

van eenzaamheid

            is kleur of zelfs maar vorm

                        niet te ontwaren

in het kielzog van Huize Mino

            slechts die avondschemer

sabishisa wa / sono iro to shi mo / nakarikeri / mino ga genkan no / ato no yūgure

さびしさはその色としもなかりけり美濃がげんかんのあとの夕ぐれ

Yanagisawa Yoshiyasu 柳沢吉保 (1659-1714), in 1701 benoemd tot gouverneur van de provincie Mino (mino no kami美濃守), was een belangrijk politiek adviseur van de shōgun (militaire heerser). Hij liet ook de Rikugi’en-tuin in Tokyo aanleggen. Dit spotvers suggereert dat hij na de dood van zijn shōgun en daarmee het verlies van zijn baan als politiek raadgever onbelangrijk is; vandaar dat niemand hem meer opzoekt. ‘[In het] kielzog’ is niet de fraaiste vertaling van ato あと in deze context (‘voorbij [de poort]’ zou bijvoorbeeld beter zijn), maar ik wil heel graag de frase XXX no ato no yūgure in alledrie de gedichten op dezelfde manier vertaald hebben.

ook blij van zin

            kan iemand die ontroering

                        toch weer kennen

in het kielzog van de dierenartsen

            slechts die avondschemer

kokoro yoki / mi ni mo aware wa / shirarekeri / inu-ishadomo no / ato no yūgure

心よき身にもあはれはしられけり犬医者どものあとの夕ぐれ

Die dierenartsen (let. ‘hondenarts’, inu-isha 犬医者) lijken me een impliciete verwijzing naar de diervriendelijke regelgeving van Tokugawa Tsunayoshi 徳川綱吉 (1646-1709), shōgun van 1680 tot 1709, stond vanwege zijn voorliefde voor honden bekend als ‘de honden-shōgun’ (inu-kubō 犬公方).

rondom kijkend

            zijn een hond of een ziek paard

                        niet te ontwaren

in het kielzog van de inspecteurs

            slechts die avondschemer

miwataseba / inu mo byōba mo / nakarikeri / okachi-metsuke no / ato no yūgure

見わたせば犬も病馬もなかりけりかち目付のあとの夕ぐれ

De ‘inspecteurs’ (kachi-metsuke 徒目付), die onder meer de gezondheid van zwerfhonden en paarden in de stad in de gaten moesten houden, hebben niet veel te doen vanavond.

Drie anonieme spotverzen uit het begin van de achttiende eeuw. Enerzijds zijn ze een parodie op het befaamde trio avondgezichten in de Nieuwe verzameling van oude en nieuwe gedichten (Shinkokin wakashū 新古今和歌集, 1205) van vijf eeuwen eerder. Tegelijkertijd zijn ze een milde vorm van politiek commentaar. 

Deze gedichtjes worden gedateerd uit de periode onmiddellijk na het overlijden in 1709 van Tokugawa Tsunayoshi 徳川綱吉 (1646-1709), shōgun (Japans militaire heerser) van 1680 tot 1709. Vanwege zijn vergaande voorliefde voor honden stond hij bekend als ‘de honden-shōgun’ (inu-kubō 犬公方). Hij had de nodige wetten uitgevaardigd die stadbewoners verboden ruw om te gaan met de vele zwerfhonden in de vroegmoderne hoofdstad (laat staan hen te doden).

Na diens dood zag vroeg-achttiende-eeuwse Japan een klein explosie van vormen van satirische graffiti: anonieme teksten in openbare ruimte die spot gebruikte als een vorm van sociaal-politiek commentaar. De algemene term daarvoor is rakusho 落書 (als die gelezen wordt als rakugaki benadrukt die dat je zulke teksten kon tegenkomen op de muren van gebouwen).

Spotverzen (rakushu 落首) zijn een specifieke, poëtische vorm van zulk sociaal protest in vroegmodern Japan. Vaak hebben ze de neiging zich wat te verliezen in woordspel en parodische pastiche, zoals hier, maar vergis je niet: vrijblijvend zijn ze niet. 

Bron:

  • Yoshihara Ken’ichirō 吉原健一郎. Rakusho to iu media: Edo minshū no okori to yūmoa 落書というメディア:江戸民衆の怒りとユーモア [‘Satirische graffiti als media: woede en humor van het vroegmoderne volk’] (Tokyo: Kyōiku Shuppan, 1999), p. 47-48.

De afbeelding toont een detail van een prent van Utagawa Kuniyoshi 歌川国芳 (1798-1861), in de serie ‘Krabbels op de muur van een warenhuis’ (Nitakaragura kabe no mudagaki 荷宝蔵壁のむだ書), 1847. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam.