Op een maandelijkse kettingvers-sessie gebruikte de meester het woord ‘ochtendgloren’ en alle aanwezigen vonden het een prachtig vers. Iemand die achteraan zat en hoorde hoe iedereen daarvan onder de indruk was begon zijn eigen gedicht met het woord ‘avondgloren’.
‘Dat is raar’, zei de meester, waarop de man zijn gedicht verbeterde met ‘middaggloren.’
‘Dat is nog erger.’
Toen de man zo in de put gepraat werd zei hij geërgerd: ‘Man, man,
.
als ik het ben
die aan het gloren gaat
misgun jij me dat?’
ware wa shite / hito no horake ya / kirauran
月次の連歌にて、宗匠たる人、朝朗と云詞をせられたれば、句がら面白しと、一座皆感ずるを聞きゐて末座より、夕ぼらけと五文字を出すに、宗匠、「あら珍しや」といはれぬ。又「其儀ならば昼ぼらけ」となほしけるを、宗匠、「それは猶いな言葉ぞ」とおつこめたるに、右の作者うく、「これこれ我はして、人のほらけや嫌ふらん」。
Seisuishō 1-1-33. Voor ‘kettingvers’ (renga), zie termen.
Lachen om wakker te blijven (Seisuishō 醒睡笑, 1623) is een behoorlijk grote verzameling komische anekdoten uit het begin van de zeventiende eeuw. Samengesteld door Anraku’an Sakuden 安楽庵策伝 (1554-1642), een abt en amateurdichter in Kyoto, vindt de verzameling zijn oorsprong in een sessie die Sakuden had met de regeringscommissaris voor Kyoto en omstreken (shoshidai 所司代), Itakura Shigemune 板倉重宗 (1588-1656). In of rond 1615 vertelde Sakuden de shogunale gebiedscommissaris een aantal anekdoten die deze zo grappig en interessant vond dat hij de abt opdroeg ze systematisch te verzamelen. De acht hoofdstukken van het manuscript waren in 1623 af en werden vijf jaar later in drie delen uitgegeven.
De meeste van de anekdoten gaan niet over poëzie, maar een aantal dus wel. Bovenstaande valt onder de etymologische rubriek ‘waarom de dingen zo genoemd worden als ze heten’ (ieba iwaruru mono no yurai 謂被謂物之由來).
Ik gebruikte:
- Suzuki Tōzō 鈴木棠三, Seisuishō kenkyū nōto 醒睡笑研究ノート (Tokyo: Kasama Shoin, 1986). (Het citaat staat op p. 28.)
- H. Mack Horton, vert., Laughs to Banish Sleep: Selections from Seisuishō (1623) by Anraku Sakuden (Hollywood: highmoon, 2001). (Beschikbaar via Hortons website.)
De afbeelding toont een bijeenkomst van kyōka-dichters door Utagawa Kuniyoshi 歌川国芳 (1798-1861), in een triptiek ‘Verfijnde kenners: een samenzijn in de sneeuw’ (Fūgajin yuki no mushiro 風雅人雪のむしろ, 1843). Het betreft hier allemaal bestaande dichters. Collectie Tokyo Metropolitan Library. De prent is dus ruim twee eeuwen jonger dan de hier vertaalde anekdote. Ook zijn kyōka iets heel anders dan haikai-verzen. Als illustratie slaat het de plank dus nogal mis.