‘Helemaal vergeten’ zou een beetje jokken zijn, maar er gaan jaren voorbij dat ik er niet aan denk. Lang geleden was er sprake van plannen voor een herdenkingsbundel voor Frits Vos (1916-2000), te vullen met Japanse poëzie en Nederlandstalige tanka en haiku. Die is er nooit gekomen. Wel schreef ik er een stukje voor dat te beschouwen valt als een uitgebreide voetnoot bij pagina 55 van Vos’ laatste (of bijna laatste) publicatie:
- Een Nieuwe Vijver, gedichten van de excentrieke Zen-priester Ryokan (1759-1831). Vertaald en toegelicht door Frits Vos. Amsterdam: Meulenhoff 1996.
Dat stukje is dus bijna een kwarteeuw blijven liggen in een digitale la van een harde schijf. Kortgeleden kwam ik die weer tegen, een beetje als de elektronische variant van een bericht in een aangespoelde fles gevonden tijdens een wandeling langs een vertrouwd strand.
Aan de tekst heb ik niets veranderd; alleen het Japans heb ik toegevoegd.
De foto toont een beeld van Teishin en Ryōkan in de lobby van het Ryōkan’s Dorp Museum (Ryōkan no Sato Bijutsukan 良寛の里美術館), Nagaoka, aan de Japanse Zee.
– – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – –
De laatste dauwdruppel op de lotusbloem
De dichtersliefde tussen de non Teishin en de Zenpriester Ryōkan
Ivo Smits
In 1826 voelde de 69-jarige Japanse dichter en Zenpriester Ryōkan 良寛 (1758-1831) zich fysiek steeds zwakker en besloot zijn kluizenaarshut in de bergen te verlaten en zijn intrek te nemen in een hut op het terrein van zijn oude vriend en toeverlaat, de koopman Kimura Toshizō 木村利蔵 (ook wel: Moto’emon 元右衛門 XI, 1778-1848), in Shimazaki 島崎, bij het dorp Washima dichtbij de Japanse Zee. Daar ontmoette hij, waarschijnlijk in de herfst van datzelfde jaar, de jonge non en dichter Teishin. De ontmoeting met Teishin 貞心 (1798-1872) leidde tot een intense, liefdevolle relatie die niet alleen bepalend was voor het leven van de beide dichters, maar waaraan ook de lezers en liefhebbers van Ryōkan’s poëzie onnoemelijk veel te danken hebben. Het is liefde geweest waardoor het werk van Ryōkan behouden bleef.
Teishin werd geboren als de dochter van Okumura Gohei 奥村五兵衛, een samurai van lage rang in dienst van de heer van Nagaoka. Haar kindernaam was Masu ます. Op haar zeventiende werd zij uitgehuwelijkt aan de arts Seki Chōon 関長温. Dat huwelijk heeft niet heel lang geduurd, want na vijf jaar stierf Chōon (al lijkt dat niet kloppen; bronnen geven 1827 als zijn sterfjaar). Volgens een ander verhaal zou Chōon van Teishin gescheiden zijn, omdat het huwelijk kinderloos bleef. Hoe het ook zij, in 1819 woonde Teishin weer thuis bij haar ouders en een jaar later trad zij toe in een nonnenklooster. Zij was toen 23 jaar oud en het zal rond deze tijd geweest zijn dat zij de naam Teishin (‘Kuis hart’) aannam.
Teishin was volgens de berichten beeldschoon. In de herfst van 1826 was zij 29 jaar oud en woonde sinds kort in de Enmadō 閻魔堂, een tempel gewijd aan de koning-rechter van de onderwereld. In dat jaar zocht zij de veertig jaar oudere Zenpriester voor de eerste keer op. Haar motieven voor een bezoek aan Ryōkan liggen voor de hand: onderricht in boeddhistisch gedachtegoed en gesprekken over poëzie. ‘Het ‘klikte’ meteen tussen de beide religieuzen’, schrijft Frits Vos in Een nieuwe vijver, ‘en er ontwikkelde zich een verhouding die wij misschien het beste als een LAT-relatie avant la lettre kunnen betitelen.’ De twee zagen elkaar vaak gedurende de ruim vier jaar die hun relatie duurde en schreven elkaar veel gedichten.
Elke liefhebber van Ryōkan’s poëzie weet dat zijn eerste bundel gedichten in het Japans (waka), Dauwdruppels op een lotusbloem (Hachisu no tsuyu はちすの露), in 1835 postuum werd uitgebracht door Teishin. Zij speelde ook een cruciale rol in de samenstelling van de eerste verzameling van Ryōkan’s Chinese verzen, die de monnik Zōun 蔵雲 (1813-1869) uiteindelijk in 1867 zou uitbrengen onder de titel Nagelaten geschriften van de beoefenaar van de weg Ryōkan (Ryōkan dōjin ikō 良寛道人遺稿).
.
Behalve als dichter en literaire sparringpartner was Teishin dus ook actief als bezorgster van Ryōkan’s oeuvre. Haar werk voor het uitbrengen van de poëzie van de man die zij haar ‘meester’ noemde was letterlijk liefdewerk. Wat de meeste vertalingen van Ryōkan’s poëzie niet goed duidelijk maken is dat Dauwdruppels op een lotusbloem behalve als een belangrijke verzameling van Ryōkan’s waka ook gelezen kan worden als Teishin’s verslag van haar relatie met Ryōkan. Dat geldt dan natuurlijk vooral voor het deel waarin de poëtische correspondentie van die twee is opgenomen. Frits Vos schrijft daarover: ‘Hoewel daar geen onvertogen woord in valt, wordt uit de tussen Ryōkan en Teishin uitgewisselde gedichten duidelijk dat hun relatie zeker meer dan platonisch was; ze vormen een ontroerende liefdesgeschiedenis.’ Die ontroering is het krachtigst in de staart: de laatste gedichten die de geliefden vlak voor Ryōkan’s dood uitwisselden. Toen Teishin hoorde dat Ryōkan op sterven lag, vertrok zij onmiddellijk naar zijn hut op het terrein van de familie Kimura en verzorgde hem totaan zijn dood, bijgestaan door onder anderen Ryōkan’s jongere broer Yamamoto Yūshi 山本由之 (ook wel: Yoshiyuki, 1762-1834) die het sterfbed uitgebreid beschreef in zijn dagboek Een volle chrysant (Yaegiku 八重菊).
Ook Teishin beschreef het sterfbed van Ryōkan. Dauwdruppels op een lotusbloem eindigt met de hier volgende reeks gedichten waarin zij haar versie geeft van de laatse momenten die zij samen doorbrachten.
En zo, aan het einde van de twaalfde maand [van Tenpō 1 = 1830], ontving ik bericht van een kennis dat [Ryōkan’s] ziekte plotseling ernstiger geworden was, maar toen ik me diep geschokt naar zijn huis haastte, maakte hij niet de indruk er zo erg aan toe te zijn. Hij zat rechtop in zijn bed en leek blij te zijn me te zien.
.
wanneer, wanneer, zo
bleef ik op jou wachten
en je bent gekomen
nu we elkaar zien,
wat valt er verder nog te denken?
itsu itsu to / machinishi hito wa / kitarikeri / ima wa aimite / nani ka omowamu
De meester
かくてしはすの末つ方、俄に重らせ玉ふよし人のもとより知らせたりければ、うち驚きて急ぎまうでて見奉るにさのみ悩ましき御けしきにもあらず、床の上に座しゐたまへるが、おのがまゐりしをうれしとやおもほしけん
いついつと待ちにし人は来りけり今はあひ見て何か思はむ 師
als dauw op gras
in het veld van Musashi
die, als ze blijft,
zelfs als ze lang blijft liggen toch vervliegt
zo vervliegt ook ons lichaam.
musashino no / kusaha no tsuyu no / nagaraite / nagarai-hatsuru / mi ni shi araneba
De meester
武蔵野の草葉の露のながらひてながらひ果つる身にしあらねば 師
Zodoende bleef ik dag en nacht aan zijn zijde en ik zag hoe hij met de dag zwakker werd en besefte dat er niets aan te doen viel. Te zien hoe hij binnenkort leek te zullen sterven stemde me zeer droevig.
.
ook voor iemand
die voorbij de grens van dood
en leven woont
is een schijnbare scheiding
toch nog droevig stemmend
ikishini no / sakai hanarete / sumu mi ni mo / saranu wakare no / aru zo kanashiki
Teishin
かかれば昼よる御かたはらに在りて御ありさま見奉りゐるに、ただ日にそへてよわりによわり行き玉ひぬれば、いかにせん、とてもかくても遠からずかくれさせ玉ふらめと思ふにいとかなしくて
生きしにの堺はなれて住む身にもさらぬかれのあるぞ悲しき 貞
Zijn antwoord:
.
hun achterkant tonen ze
en ook hun voorkant tonen ze:
vallend herfstblad
ura o mise / omote o misete / momiji
De meester
Dit is niet van hemzelf, maar hij citeerde het graag van tijd tot tijd — prachtig.
御かへし
うらを見せおもてを見せて散るもみぢ 師
こは御みづからのにはあらねど、時にとりあひの給ふ、いとたふとし。
op komen lijkt het
en op een terugkeer lijkt ’t —
de golven op zee
kuru ni nite / kaeru ni nitari / okitsunami
Teishin
.
Toen ik dit zei, antwoordde hij:
.
helder zijn ze inderdaad —
de woorden uit jouw mond
akirakarikeri / kimi no koto no ha
De meester
.
Hij overleed op de zesde dag van de eerste maand van Tenpō 2 [1831], vierenzeventig jaar oud. Getekend: de non Teishin.
くるに似てかへるに似たりおきつ波 貞
かく申したりければ
あきらかりけり君の言の葉 師
天保二卯正月六日遷化 よはひ七十四 貞心尼
Verrassend is dat Teishin het nodig vond op te merken dat de enige hokku in de uitwisselingen tussen haar en Ryōkan (‘hun achterkant […]’) niet door de meester zelf was geschreven maar dat hij het aanhaalde om uit te drukken dat blijdschap en droefenis, zwakheden en sterke momenten hebben elkaar afgewisseld in een leven dat nu ten einde loopt. Welk gedicht Ryōkan hier precies citeert is onduidelijk. De grootste kanshebber is een hokku van Tani Boku’in 谷木因 (1646-1725), een vriend van de beroemde dichter Matsuo Bashō 松尾芭蕉 (1644-1694):
van achteren vallen ze
en ook van voren vallen ze —
herfstbladeren!
ura chiritsu / omote o chiritsu / momiji kana
裏ちりつ表を散つ紅葉哉
In sommige manuscripten wordt de door Ryōkan geciteerde hokku gevolgd door een achttal hokku van Ryōkan zelf, waaronder zijn spraakmakende
een nieuwe vijver!
een kikvors springt erin —
geluid blijft uit
ara-ike ya / kawazu tobikomu / oto mo nashi
新池や蛙飛び込む音もなし
Dit is, zoals Frits Vos al schreef, Ryōkan’s ironisch commentaar op Bashō’s beroemde ‘Een oude vijver! / Een kikvors springt erin — / geluid van water’ (furuike ya / kawazu tobikomu / mizu no oto), een gedicht dat ruim een eeuw na Bashō’s dood een kanonieke status had gekregen waardoor het zijn oorspronkelijke lichtheid en vermogen tot verwondering goeddeels was kwijtgeraakt.
De reeks eindigt met een melancholieke samenspraak. Merkwaardig is dat dit allerlaatste kettingvers van Ryōkan en Teishin zelden wordt geciteerd, terwijl het toch de laatste dauwdruppel op de lotusbloem is. Teishin weet de ontmoetingen tussen mensen, hun sterven en het kruisen van hun levenspaden te suggereren met het beeld van golven op open zee die met hun ritmisch bewegen eeuwige cycli van gaan en komen oproepen. Ryōkan’s laatste woorden als dichter beamen de juistheid van dat beeld. Dat zal voor Teishin een belangrijke reden geweest zijn om het vele jaren later nog een keer te gebruiken toen zij haar doodsvers (jisei 辞世) schreef dat haar afscheid van deze wereld uitdrukt. Teishin stierf, vijfenzeventig jaar oud, op de elfde dag van de tweede maand van Meiji 5 (1872). Japan was inmiddels een geheel nieuwe wereld binnengegaan, vol spoorlijnen, telegraafpalen, parlement, gemoderniseerd leger en westerse romans. Zij ligt begraven in de Dōun-ji, de tempel waar zij de laatste dertig jaar van haar leven woonde. Haar doodsvers staat in de grafsteen gebeiteld:
op komen lijkt het
en op een terugkeer lijkt ’t —
de golven op zee:
hun bewegen aan wind en
waaien overgelaten
kuru ni nite / kaeru ni nitari / okitsunami / tachi’i wa kaze no / fuku ni makasete
くるに似てかへるに似たり沖つ波立居は風の吹くにまかせて
New Haven, november 2000
Noot
Bij leeftijden volg ik het klassiek Japans gebruik waarbij iemand al bij de geboorte één jaar oud is. De twee door mij geraadpleegde studies van Hachisu no tsuyu zijn: Itō Hiromi 伊藤宏見, Ryōkan to Teishin-ni: ‘Hachisu no tsuyu’ shinshaku 良寛の歌と貞心尼:『はちすの露』新釈 (Shinjinbutsu Ōraisha, 1990) en Kita Noboru 喜多上, ‘Hachisu no tsuyu’ o yomu はちすの露を読む (Shunjūsha, 1997). Verwijzingen naar Frits Vos betreffen zijn bundel Een nieuwe vijver. Gedichten van de excentrieke Zen-priester Ryōkan (1759-1831) (Meulenhoff, 1996).
Één reactie op “manuscript in een digitale fles gevonden”
Prachtig, Ivo!