Nog een palindroom
In het westerbos een tempel tussen bamboe: vaagjes klinkt een verre klok;
wijd zo wijd strekt zich de herfstmist uit: een eenzame vogel vliegt voorbij.
Een plotse, kille avondwind trekt aan mijn mouwen en laat ze opbollen;
Ten oosten van het dal wandel ik in maanlicht en neem een stok mee terug.
又廻文。西林竹寺遠鐘微、漠々秋煙孤鳥飛。淒颯晩風携袖満、渓東歩月曳筇帰。
Terug met een stok, meegenomen door de maan wandel ik in het oosterdal;
aan opgebolde mouwen trekt de wind: de avond is plots heel kil.
Een vliegende vogel in eenzame mist: de herfst strekt zich wijd zo wijd;
vaag klokgelui van een verre tempel ten westen van het bamboebos.
帰筇曳月歩東渓、満袖携風晩颯淒。飛鳥孤煙秋漠々、微鐘遠寺竹林西。
In Ryūwan gyoshō 柳湾漁唱, boek 1 (1821). Tokuda Takeshi 徳田武, red., Nomura Kōen, Tachi Ryūwan 野村篁園 館柳湾 (Edo shijin senshū 江戸詩人選集 7) (Tokyo: Iwanami Shoten, 1990), p. 216-217. In de laatste regel van de eerste versie van dit kwatrijn vertaal ik tsuki o ayumu 歩月 als ‘wandel ik in het maanlicht’; meer letterlijk staat er: ‘stappen op de maan’ — een vaker gebruikt beeld voor het lopen op een door het maanlicht beschenen plek. Die vertaling wringt dus wat met de eerste regel van de tweede versie. Ook niet zo mooi is dat ik omwille van de cadans enshō kasuka ni 遠鐘微 vertaal met ‘vaagjes klinkt een verre klok’, zodat ik de regel niet eindig met ‘vaagjes’ (kasuka ni 微) en de spiegeling met bishō no en[ji] 微鐘遠[寺] wat verloren gaat.

Een technisch vernuftig kunstwerkje van Tachi Ryūwan 館柳湾 (1762-1844). Dit kwatrijn kan je namelijk ook van achteren naar voren lezen. Vandaar dat ik het hier twee keer vertaal.
Mijn vertaling is te simpel, besef ik, in de zin dat het niet meer dan een flauwe afspiegeling is van het origineel.
En: ja, ik weet dat strikt gesproken je dit gedicht geen palindroom mag noemen, omdat er geen sprake is van een spiegelconstructie. De formule hier is: of je nu van achter naar voor leest of omgekeerd, beide keren krijg je een volwaardig maar ander gedicht. Bij een palindroom zou je twee keer hetzelfde gedicht moeten krijgen (à la ‘“Mooie zeden in Ede”, zei oom’). Dit is dus zeker niet zo’n perfecte palindroomcompositie als die van Matsui Shigeru 松井茂 (1975).
Een anagram is dit gedicht ook niet, wat mij betreft, omdat je bij een anagram de volgorde van letters (of woorden) door elkaar mag husselen. Dat is hier niet gebeurd. Het kwatrijn in kwestie komt nog het dichtst in de buurt van wat Hugo Brandt Corstius in zijn Opperlandse taal- & letterkunde (1981) ‘woordparen’ noemde.
Geboren in Niigata, aan de Japanse Zee, vroeg wees geworden en geadopteerd door familie van vaderskant, kwam Ryūwan te werken voor het militaire bewind van vroegmodern Japan (de bakufu). Hij was actief als lokale bestuursassistent in gebieden die onder directe controle van de bakufu stond (een zgn. tetsuki 手付), in onder meer Hida-Takayama 飛騨高山 in centraal-Japan. Daar werd hij in 1800 benoemd en bleef daar ongeveer vier jaar, tot hij zijn patroon volgde naar Edo. In 1827 trok hij zich terug uit overheidsdienst, ging in Edo wonen en wijdde zich volledig aan de Sinitische poëzie.
In Hida heeft hij dit palindroomgedicht (kaibun 廻文, let. ‘keertekst’) geschreven.
De afbeelding toont een aflevering van strip The Upside Downs of Little Lady Lovekins and Old Man Muffaroo door Gustave Verbeek (1867-1937), in The Sunday Record-Herald van 31 juli 1904. Verbeek werd als zoon van de Nederlandse predikant Guido Verbeek (later: Verbeck) geboren in Nagasaki. Via Parijs belandde hij in 1900 in de Verenigde Staten, waar hij actief werd als striptekenaar voor kranten. Zijn bekendste reeks is The Upside Downs of Little Lady Lovekins and Old Man Muffaroo (1903-1905), die Verbeek twee jaar lang wekelijks produceerde. Deze strip van zes plaatjes moest de lezer na het zesde plaatje omdraaien en dan bleek dat de tekeningen ook ondersteboven gelezen kon worden en het verhaal zo verder te volgen was.