Situatie onbekend:
De Derde Prins uit het Enkyū-tijdperk, Sukehito
zomerregens
wakkeren gedachten aan
aan lang geleden
aan die strooien stulp van toen
en eenzaamheid in de nacht
samidare ni / omoi koso yare / inishie no / kusa ni iori no / yowa no sabishisa
題しらず 延久第三親王輔仁
さみだれに思ひこそやれいにしへの草の庵の夜半のさびしさ
Senzai wakashū 3 (Zomer)-177.
Wat mij onder meer fascineert aan dit gedicht is dat, als we de implicatie van moderne commentatoren* mogen geloven, het een politieke lading heeft. Dat zit zo: de combinatie van vroege zomerregens (samidare 五月雨) en eenzame nachten doorgebracht in een simpele ‘hut van gras’ of ‘strooien stulp’ (kusa no iori 草の庵) kan de dichter heel goed ontleend hebben aan een couplet van de Chinese dichter Bai Juyi 白居易 (772-846). De Chinese versregels zijn opgenomen in de bloemlezing Sinitische en Japanse recitatieven (Wakan rōeishū 和漢朗詠集, begin elfde eeuw), die de dichter zeker kende:
Jij bij de Dienst Orchideeën in bloei onder brokaten baldakijnen;
ik op de Berg Lu in een regennacht in mijn strooien stulp.
蘭省花時錦帳下 廬山雨夜草庵中
Wakan rōeishū 555. De ‘Dienst Orchideeën’ (Ch. lánshĕng, Jp. ranshō 蘭省) is de shàngshū shĕng 尚書省, het Ministerie van Algemene Zaken in de oude Chinese hofbureaucratie.
De regennacht in een hut is hier gekoppeld een contrasterend beeld, namelijk dat van iemand die in luisterrijke kantoren dient in het Ministerie van Algemene Zaken, dicht bij de politieke macht. Het couplet komt uit een gedicht ‘Eenzaam tijdens een regenachtige nacht in een strooien stulp in het Lu-gebergte’ (廬山草堂夜雨独宿) dat Bai schreef toen hij verbannen was naar Xunyang en is gericht aan een vriend in de hoofdstad. Dat ‘jij’ en ‘ik’ staat niet expliciet in zijn gedicht, maar heb ik toegevoegd. De regels gaan daarmee niet alleen over vriendschap (‘ik mis je’), maar ook over politieke willekeur (‘ik mis je, omdat de machthebbers mij verbannen hebben’).
Prins Sukehito 輔仁親王 (1073-1119) was de derde zoon van keizer Gosanjō 後三条天皇 (1034-1073), die kort na Sukehito’s geboorte overleed maar in zijn testament bepaald had dat Sukehito de volgende kroonprins moest worden. Sukehito’s moeder Minamoto no Kishi 源基子 (var. Motoko, 1047-1134) kwam, vrij ongebruikelijk, niet uit het Regentenhuis van de machtige Fujiwara-clan. Zij was de grote liefde van Gosanjō en werd door hem van de rang van Keizerlijke Concubine (nyōgo 女御) tot keizerin verheven. Dat had vast ook te maken met Gosanjō’s streven het keizerlijk huis los te weken van de als wurggreep ervaren invloed van dat Regentenhuis, dat door een efficiënte huwelijkspolitiek nauwe familiebanden met en dus grip op de keizerlijke familie onderhield. Het resultaat was dat de nieuwe keizer, Shirakawa 白河天皇 (1053-1129, Gosanjō’s oudste zoon, maar van een Fujiwara-moeder), zijn vaders laatste wens negeerde en Sukehito al in zijn eerste levensjaar een politieke val doormaakte, van aangewezen troonopvolger tot lastig randgeval voor het vorstenhuis.
Als derde zoon van hun vader werd Sukehito door zijn oudste halfbroer, keizer Shirakawa, consequent ‘de Derde Prins’ (San no miya 三宮) genoemd, ook nadat hij de tweede levende zoon van de vorige keizer geworden was toen zijn twee jaar oudere volle broer in 1085 overleed. Shirakawa benoemde een eigen kind tot kroonprins en de kans dat Sukehito ooit, zoals zijn vader gewenst had, keizer worden zou, werd heel, heel klein.
Teleurgesteld trok Sukehito zich terug in het Hanazono-paleis op het terrein van de Ninna-ji, een tempel net ten noordwesten van de hoofdstad met oude banden met het vorstenhuis. Daar leidde hij een leven gewijd aan waka, Sinitische poëzie en muziek. Toch werd hij daar ook veelvuldig bezocht door uitgerangeerde hovelingen die vonden dat de uitdrukkelijke wens van Sukehito’s vader niet genegeerd mocht worden. Waarschijnlijk hoopten zij vooral dat wanneer de nieuwe keizer plaats zou maken voor Sukehito als staatshoofd zij weer kans hadden op politieke invloed. Deze ‘honderd ministertjes van de Derde Prins’ (san no miya no momodayū 三宮の百大夫) behoorden voor een deel tot de Murakami-tak van de Genji-familie waarvan de clanoudste Minamoto no Toshifusa 源俊房 (1035-1121) was, die getrouwd was met een tante van Sukehito. De Murakami-Genji hadden ambities om net zo machtig te worden in de wereld van de hofpolitiek als het Fujiwara-Regentenhuis. Toshifusa wist het tot Minister ter Linkerzijde te schoppen; een aantal van zijn zoons kreeg ook hoge functies in de hofbureaucratie. Toch wrong het dat dat streven niet echt vervuld leek te kunnen worden.
Deze toestand sudderde door tot precies 909 jaar geleden een onverwacht politiek drama een definitieve streep zette door elke gedachte aan macht die Sukehito of de Murakami-Genji nog mochten koesteren. Dit waanzinnige verhaal staat in de geschiedenisboeken bekend als ‘de zuivering tijdens de Eikyū-periode’ (eikyū no hen 永久の変) of ‘het anonieme aangifte-incident’ (rakusho jiken 落書事件). Een en ander kwam aan het rollen door een anoniem briefje dat op de vierde dag van de tiende maand van het eerste jaar van de Eikyū-periode (14 november 1113) naar binnen werd gegooid bij het paleis van de keizerin, Prinses Reishi 皇后令子内親王 (1078-1144). Daarin stond:
Er is iemand die zich bezighoudt met een misdaad gericht tegen de vorst. De zaak in kwestie betreft de abt van de Daigo-ji, Shōkaku, en een jongen genaamd Senjumaru. Het is een zaak waarbij de jongen in kwestie hiertoe is verleid.
主上を奉犯と有構人、件事に、或人の醍醐寺座主勝覚の許に千手丸と云童アリ、件童を爪カシテ構事也
Toen ‘de jongen in kwestie’ (kudan no warawa 件童) ondervraagd werd, bleek dat de bedenker van de plot een andere monnik was: Ninkan 仁寛 (?-1114), die Sukehito’s Vorstelijk Beschermpriester (gojisō 護持僧) was geweest en die ook in de Daigo-ji leefde. De Keizerlijke Politie werd naar de tempel gestuurd, waar beide monniken gearresteerd werden. Ninkan zou met magische bezweringen de keizer (inmiddels was dat een neefje van Sukehito) hebben willen doden maar toen dat niet lukte Senjumaru verleid hebben om iets te ondernemen; deze had twee of drie vergeefse tochten naar het paleis ondernomen, maar dat was op niets uitgelopen.
Ninkan en Senjumaru werden verbannen; Ninkan naar het schiereiland Izu, waar hij zelfmoord pleegde door zich van de berg Jōyama 城山 af te werpen. Omdat Shōkaku 勝覚 (1057-1129) en Ninkan beiden een zoon waren van Minamoto no Toshifusa, werd overwogen alle leden van de Murakami-tak te straffen, maar dat gebeurde uiteindelijk niet in het besef dat zij niet betrokken waren geweest bij deze couppoging. Wel traden Toshifusa en zijn andere zonen af. Dit was een forse klap voor de politieke ambities van deze familie.
Voor deze kwestie, zie: G. Cameron Hurst III, Insei: Abdicated Sovereigns in the Politics of Late Heian Japan (New York: Columbia University Press, 1976), p. 130-140; en (onder meer voor de tekst van het anonieme briefje): Takeuchi Rizō 竹内理三, Bushi no tōjō 武士の登場 (Nihon no rekishi 日本の歴史 6; Chūō Kōronsha, 1965, herdruk Chūō Bunko, 1973), p. 179-183.
Shōkaku en vooral Ninkan staan blijkbaar bekend als de stichters van de Tachikawa-school van tantrisch boeddhisme in Japan, die onder meer seksueel genot en verlichting aan elkaar gelijkstelde. Maar dat is weer een heel ander (en ook wel gek) verhaal. Zie: James H. Sanford, ‘The Abominable Tachikawa Skull Ritual’, Monumenta Nipponica 46: 1 (1991), p. 1-20.
Sukehito, die van dit krankzinnige plan niets af had geweten, besloot tot permanent zelfopgelegd huisarrest in de Ninna-ji. Nog geen zes jaar later stierf hij daar ‘in grote kommernis’ (yūmon 憂悶).
Het zal dus tijdens zijn jaren op dat tempelterrein zijn geweest, vóór dan wel na de rampzalige couppoging van 1113, dat Sukehito zijn gedicht ‘zomerregens’ schreef. ‘Situatie onbekend’ (of ‘thema onbekend’, dai shirazu 題しらず) schreef de redacteur (Fujiwara no Shunzei 藤原俊成, 1114-1204) erbij toen hij in de jaren 1183-1188 de vorstelijke bloemlezing samenstelde waarin dit gedicht werd opgenomen. Dat verleidt tot projectie. De basso continuo van politieke frustratie die Sukehito’s bestaan in de Ninna-ji kleurde klinkt ook door in zijn gebaar naar Bai Juyi’s Exil-poëzie. Althans, dat suggereert die voetnoot.*
*) Katano Tatsurō 片野達郎 en Matsuno Yōichi 松野陽一, red., Senzai wakashū, SNKBT 10 (Iwanami Shoten, 1993), p. 61; maar ook Kubota Jun 久保田淳 (Senzai wakashū, Iwanami Bunko, 1986), p. 50.
De afbeelding toont een detail van een elfde-eeuws Japans kamerscherm, waarop (waarschijnlijk) de Chinese dichter Bai Juyi te zien is in zijn ‘strooien stulp’ in het Lu-gebergte. Collectie Kyoto National Museum. Die blauwe regen (fuji 藤) die boven de banneling hangt krijgt in de context van het Heian-hof iets sinisters: de kluizenaar zit in de schaduw van het Regentenhuis van de Fujiwara 藤原.