’s Avonds laat aan de telefoon. Ik kreeg mijn oproep voor het front op het station van Nagaoka in de prefectuur Niigata. Dat was in de eerste dagen van augustus 1939; ik was net op weg naar mijn oude dorp.
uit de verte
komt ze tot me doorgedrongen
uit het oude dorp
’s avonds aan de telefoon
de zachte stem van mijn zus
tōku yori / tsutawarikitsutsu / furusato no / yoru no denwa ni / hikuki ane no koe
夜の電話 新潟県長岡駅に於て召集下令を知る。昭和十四年八月上浣、故郷へ向ふ旅上也。
遠くより伝はりきつつふるさとの夜の電話に低き姉の声
zo afgrijselijk
door de wind droog geblazen
nachtelijke bergen
moeten wij oversteken
en werken ons in het zweet
susamajiku / kaze kawaki-iru / yo no yama o / warera koetsutsu / ase midoro naru
凄じく風乾きゐる夜の山をわれら越えつつ汗みどろなる
Dit gedicht en de volgende vijf zijn geschreven in 1940.
precies middenin
het gevecht een moment
dat alles stilvalt
een haan begint te kraaien —
verschrikkelijke eenzaamheid
tatakai no / sanaka shizumoru / toki arite / niwatori nakeri / osoroshiku sabishi
たたかひの最中静もる時ありて庭鳥啼けりおそろしく寂し
de mitrailleurs
komen ons niet achterna, waarop
de een na de ander
uit de diepten van de duisternis
stemmen tot ons komen
jūkitai / ato tsuzukazu to / tsugitsugi to / yami no sokoi no / koe o tsutae-ku
重機関銃隊後続かずと次々と闇の底ひの声を伝へ来
‘Mitrailleurs’ (jūki kanjūtai 重機関銃隊) slaat hier op de soldaten die een machinegeweer bedienen.
vijfmaal
zesmaal achter elkaar
hebben vijandelijke kogels op de rotsen
ingeslagen wanneer onze
mitrailleur begint te ratelen
itsutabi / mutabi tsuzukezama / tekidan ga iwa o / uchishi toki ware ga / keiki narisomu
五度六度つづけざま敵弾が岩をうちしときわれが軽機関銃鳴りそむ
‘Keiki’ (‘mitrailleur’) is een afkorting van keiki kanjū 軽機関銃, een licht machinegeweer.
de Chinees
bewaart in een bak water
kippeneieren
die we kopen en opslurpen:
dan volgt enorme diarree
shinajin ga / mizu ni takuwauru / keiran o / aganai nomeba / ōkata ni kudasu
支那人が水に貯ふる鶏卵をあがなひ飲めばおほかたに下痢す
voor mijn ogen
schittert de Gele Rivier
jouw sterven
van gisterenavond
lijkt nauwelijks werkelijk
me no mae ni / kōga wa hikaru / naga shini no / sazo no yoru naru / tashikasa usushi
目の前に黄河はひかる汝が死の昨日の夜なる確さ薄し
in slaap verzonken
lichamen waar bovenop
de beesten van de nacht
bezoedelend langstrekken
we ze langs laten trekken
nemuri o suru / karada no ue o / yo no kemono / kegarete tōreri / tōrashimetsutsu
ねむりをする体の上を夜の獣穢れてとほれり通らしめつつ
na zijn zelfmoordbom
is de vijand nu een lijk
dat al te jong is
door mededogen overmand
kijk ik toch niet nog eens om
jibaku seshi / teki no mukuro no / wakakaru wo / awaremitsutsu wa / furikaerimizu
自爆せし敵のむくろの若かるを哀れみつつは振り返り見ず
mijn uniformbroek
mijn geweer en bajonet
til ik omhoog
bij dageraad steek ik een rivier over
waarvan ik de naam niet ken
gun’iko mo / tsutsu mo tsurugi mo / sashiagete /akatsuki wataru / kawa no na o shirazu
軍衣袴も銃も剣も差し上げて暁涉る河の名を知らず
Een tsutsu 銃 kan op een pistool slaan, maar ook op een geweer. Tsurugi 剣 is een archaïsch woord voor ‘zwaard’. De combinatie pistool en zwaard wijst op een officier, maar Miya was een gewoon soldaat. Vandaar ‘geweer’ en ‘bajonet’.
Bericht van het thuisfront.
van heel ver weg
stuurde jij me
de gevouwen kraanvogel
die ik een Chinees meisje
in haar rode handpalm druk
harubaru to / kimi okurikoshi / orizuru o / shina mewarawa no / akaki te ni nosu
はるばると君送り来し折鶴を支那女童の赤き掌に載す
Bovenstaand vier gedichten stammen uit 1941.
Een gedicht, meteen na de veldslag van Zhongyuan, waarin ik mijn gevoelens verborgen hield.
één bureau ver
is de afstand tot de muur waarop
ze aangeplakt staan
de namen van de gesneuvelden
die zich ’s avonds lastig laten lezen
tsukue hitotsu no / kyori aru kabe ni / harare-aru / senbotsushamei no / wakikataki yūbe
中原会戦の前後、おもひをひそかにたのめりし歌。
机ひとつの距離ある壁に貼られある戦殁者名の分き難き夕べ
1942.
Ik kreeg van Yonegawa Minoru, Kondō Ichio en Yawata Senkaku elk op hetzelfde moment Stefan Pollatscheks Vlammen en kleuren in de vertaling van Shikiba Ryūzaburō opgestuurd.
aan Van Gogh denk ik
met zijn afgesneden oor
ik denk aan eenzaamheid
aan oorlog en het individu
denk ik en kan niet slapen
mimi o kirishi / ban gohho o omoi / kodoku o omoi / sensō to kojin o / omoite nemurazu
米川稔、近藤市雄、矢幡千鶴の三氏より、それぞれ時を同じくしてステファン・ボラチェック作、式場隆三郎訳「焰と色」を送り来たる。
耳を切りしヴァン・ゴッホを思ひ孤独を思ひ戦争と個人をおもひて眠らず
De Japanse vertaling van de biografische roman Flammen und Farben: Das Leben des Malers van Gogh (1937) door Stefan Pollatschek (1890-1942) verscheen in 1941. Yonegawa Minoru 米川稔 (1897-1944) was een dichter.
De dagen na repatriëring.
dat de oorlog
heel erg zwaar was en schrijnt, dat
zeg ik niet en toch
als ik eraan terugdenk
schiet ik vol met tranen
tatakai o / kurushikariki to / iwanedomo / omoi ni ireba / namida tamaru o
帰還暫日
戦を苦しかりきと言はねどもおもひに入れば涙溜るを
Deze gedichten van Miya Shūji 宮柊二 (1912-1986) staan in Shanxi (Sanseishō 山西省, 1949), zijn tweede dichtbundel. Deze bevat 374 tanka, geschreven in de periode januari 1939 tot en met december 1943. Miya werd in augustus 1939 opgeroepen voor militaire dienst en in november van dat jaar naar het front in China gestuurd. Hij zou tot september 1943 in de noordelijke provincie Shanxi blijven. Zijn ervaringen als gewoon soldaat vonden hun weerslag in deze verzameling die hij in 1949 uitgaf.
Al was hij niet de eerste om dat te doen in modern Japan, toch is Miya’s gebruik van een klassieke poëzievorm om de verschrikkingen van een oorlog te noteren vrij bijzonder.
Het vroegste en daarom uitzonderlijkste voorbeeld dat ik ken van het gebruik van waka om over oorlogsgruwelen te schrijven is de laat-zestiende-eeuwse monnik Keinen 慶念 (var. Kyōnen, 1534?-1611).
Miya’s bundel Shanxi roept herinneringen op aan de inktzwarte oorlogsroman Menselijke voorwaarden (Ningen no jōken 人間の条件, 1956-1958) van Gomikawa Junpei 五味川純平 (1916-1995), waarover ik al eens schreef naar aanleiding van de Nederlandse vertaling ervan door Jacques Westerhoven. Daarin volgen we een jonge, idealistische intellectueel die steeds verder betrokken raakt in de alledaagse gruwelijkheden van de oorlog die Japan in de periode 1931-1945 in China voerde: eerst als burger-adviseur in een strafkamp voor Chinese dwangarbeiders, later voor straf als soldaat aan het front. Gomikawa’s personage Kaji probeert tegen de klippen op ‘menselijk’ te blijven maar dat wordt zijn ondergang.
Miya kiest een afgezwakte variant: zeker niet onmenselijk, maar met een zekere afstand tot wat Japan aanricht. Zoals in veel Japanse oorlogsliteratuur en -films gaat Miya’s aandacht heel erg uit naar de ervaring van de Japanse soldaten en hun onderlinge relaties, nauwelijks naar die van de vijand. Zijn poëzie is de registratie van de dagelijkse waanzin en stortvloed aan dood en afstomping waarin de frontsoldaat zich bevindt. De vijand bestaat vooral uit kogels. Een enkele keer wordt ook de vijand menselijk: het lijk van een jonge Chinese soldaat, kinderen, waaronder een klein meisje dat even blij gemaakt kan worden met een simpel cadeautje uit Japan.
Tien jaar na publicatie, in 1959, was Miya’s houding nog vrij vergelijkbaar: wel oog voor de ellende van een oorlog, vooral stevig vermengd met een intens gevoel van verbintenis met de mannen die zich in dezelfde situatie bevonden als hij:
De tragedie van de oorlog stak me in het hart, maar tegelijkertijd opende die ook mijn ogen voor de diepte en pracht van de mens die zich openbaart in strijdende soldaat. Dat gold in gelijke mate voor vriend en vijand. Ik richtte me op mijn wens een goede soldaat te worden, maar de waarheid is dat ik dacht in het gevecht te sterven. Ik werd omsingeld door het lot, maar ik had niet het gevoel het lot makkelijk te kunnen volgen.
戦争の悲惨は胸を衝いたが、又、たたかふ兵隊に現れてくる人間といふものの深さ立派さにも目を瞠った。それは敵味方に対して同じだった。わたしは心を引緊めて立派な兵隊でありたいと願ったり、事実、戦ひの中で死ぬだらうと思ったりしてゐた。わたしを取り囲んだのは運命だったが、しかし運命に易々と従ったといふだけの感じではない。
Toch laten zowel roman als dichtbundel zien: al dat geweld leidt tot trauma.
De foto is een still uit de film The Human Condition (of beter: Menselijke voorwaarden, Jp. Ningen no jōken 人間の条件, 1959, 1961) van Kobayashi Masaki 小林正樹 (1916-1996), naar de gelijknamige roman van Gomikawa Junpei 五味川純平 (1916-1995).