Categorieën
poëzie

die nacht in Amsterdam

            late herfst

            .

een S-vormige tweezitsbank,

een nare bank die de ruggen naar elkaar dwingt,

als ik met jou daarop zitten zou,

werd het zo aangename Nederland

in één enkele nacht een nare plek,

en de herinnering daaraan ónaangenaam

garçon, heeft u geen betere kamer?

            (een nacht in Amsterdam)

            .

  晩秋
            
.
            x
エスがたの二人ふたり椅子いす
なかあはせのいやな椅子いす
これにあなたとけたなら、
このつた和蘭陀オランダ
だの一夜ひとよいやになろ、
その思出おもひでもうとましい。
ギヤルソン、ほかにいいいの。
    (アムステルダムの一夜)

Tekkan Akiko zenshū, bekkan 1, p. 307. Voor het eerst gepubliceerd in het dagblad Yomiuri shinbun 読売新聞 van 16 november 1914.

            de ondergaande zon in Nederland

            .

de herfstzon

(de voor een reiziger zo snel vertrouwde

herfstzon)

in lichtpaars benevelde straten

waar ze tussen hoge huizen neerdaalt,

dieprood als de besjes van de Japanse lelie.

boven de daken aan de overkant

de masten van de schepen in de haven

die elk een paal van gekleurd glas vormen

en golven honderdduizend kleuren mengen

verblindend, als een schilderij van Monet.

als je nog eens goed kijkt, bestaat het midden van die golven

uit vanaf talloze mastpunten wapperende

smalle indigokleurige wimpels.

lieveling, kom eens kijken bij het raam,

die brief kan wel tot later wachten,

ach! boven de Nederlandse zee

die prachtige ondergaande zon.

wat zijn we gelukkig nog jong

dat we zo in een Amsterdams hôtel

vanuit een raam op de vijfde verdieping samen

kunnen kijken naar deze fraaie ondergaande zon

morgen vertrekken we hier alweer,

zullen we deze zee nog eens terugzien?

hé, in de straat onder het raam,

een in scharlaken jasjes op zwart gestoken

klas jongens in een rij,

wat voor een schattige,

ouderwetse, prachtige

scholierenuniformpjes.

            .

  和蘭陀オランダらくじつ
            
.
あきが、
たびびとにつまされやすい
あきが、)
薄紫うすむらさきけむつたまち
たかいへいへとのあひだちて
万年青おもとのやうに真紅しんくに。
はんたいがはうへには
みなとふねばしらが
どれも色硝子いろがらすぼうてゝ
なみは百千のいろうちぜて
ぎらぎらと、モネののやう。
よくると、そのなみなかばは、
すう帆檣ほばしらさきからひるがへ
ほそなが藍色あゐいろはただ。
あなた、まどらんなさい、
がみくのはあとにしませう、
まあ、この和蘭陀オランダうみ
うつくしいいり
わたしたちは、まださいはひにわかくて、
かうして、アムステルダムの旅館ホテル
かいまどかほならべて、
このいりながめてるのですわねえ。
もう明日あす此処ここちます、
またこのうみられるでせうか。
あれ、まどしたとほりに、
猩々緋しやう/″\ひうはくろうへ
いつたいをとこぎやうれつ
なんふ、かは愛いゝ、
ふうな、うつくしい
せうがくせいふくなんでせう。

Tekkan Akiko zenshū, bekkan 1, p. 388. Voor het eerst verschenen in Yokohama bōeki shinpō 横浜貿易新報 (‘Yokohama handelsblad’) van 7 november 1920. Herdrukt onder de titel ‘Herfst in Nederland’ (Oranda no aki 和蘭陀の秋), met enkele extra en variante regels, in Yosano Tekkan’s en Akiko’s eigen tijdschrift Myōjō 明星 (‘Ochtendster’) van 1 april 1922. De Japanse lelie (Rohdea japonica, Jp. omoto 万年青) is een wintergroene plant met vuurrode besjes. De zwart-rode uniformen waarnaar Akiko verwijst zijn hoogstwaarschijnlijk de uniformen van het Amsterdamse Burgerweeshuis (dank aan Jacques Scholten). ‘De wekelijkse optocht van wezen, duidelijk herkenbaar aan de uniformen, was een bezienswaardigheid voor de overige inwoners van Amsterdam.’ — aldus Ilja Mostert op zijn website Amsterdams Verleden.

De foto toont een detail van een groep Amsterdamse weeskinderen in 1906. Collectie Stadsarchief Amsterdam.

            diezelfde periode

            .

zwart en groot is de kraan

die ons raam op de vierde verdieping blokkeert,

daaronder vele huizenblokken verder

de lichtjes van schepen op zee

als gele chrysanten op een rij.

aan de andere kant van de douane

golven die aanrollen bij de pier en opspoelend

met tussenpozen klinken in hun witheid.

vanuit het raam van een café ergens,

een lied van zeelui begeleid door een gitaar

dat zich vermengt met een avondlijke herfstbries,

langs het wandelpad langs de werf

blijft in de stammen van een bosje

vaagjes de weerspiegeling achter van de zee.

al te koud is van ver aangekomen

die ene nacht in Amsterdam.

            .

  同じ時
            
.
黒く大いなる起重機
我が五階の前に立ちふさがり、
その下にすうちやう離れて
沖に掛かれる汽船の
ぎくの花を並ぶ。
税関の彼方かなた
桟橋に寄るなみのたぶたぶと
をりをりに鳴りて白し。
いづこの酒場の窓よりぞ、
ギタルに合はするふなびとうた
秋のかぜまじり、
波止場に沿ふ散歩道は
おちしたるだちの幹に
海の反射淡く残りぬ。
うら寒し、はるばるつる
アムステルダムのいち

Ongedateerd. Akiko shihen zenshū 晶子詩篇全集 [‘Akiko’s verzamelde vrije verzen’] (Jitsugyō no Nihonsha 実業之日本社, 1929), gereproduceerd in Aozora Bunko 青空文庫. Ik kan dit gedicht niet terugvinden in Tekkan Akiko zenshū.

Yosano Akiko en haar echtgenoot Tekkan. Bron: Wikipedia.

Yosano Akiko 与謝野晶子 (1878-1942) kwam in 1901 met een paukenslag de literaire wereld binnen met haar debuut, de tanka-bundel Midaregami みだれ髪 (‘Verwarde haren’). Die titel roept erotische associaties op, en is tekenend voor de volstrekte ongeremdheid waarmee Yosano ruimte opeiste om haar hoogstpersoonlijke ervaringen als individu en als vrouw te uiten in de klassieke tanka-vorm. Een zinnelijke feminist, zou je kunnen zeggen, die uitgroeide tot een belangrijke stem in de moderne poëzie.

Akiko publiceerde al tanka toen zij in 1900 werd uitgenodigd door de dichter Yosano Tekkan 与謝野鉄幹 (var. Hiroshi , 1873-1935) om gedichten in te sturen naar het door hem net opgerichte poëzietijdschrift Myōjō 明星 (‘Ochtendster’). Tekkan presenteerde zichzelf vrij luidruchtig als een vernieuwer van Japanse poëzie, met name van traditionele vormen als de tanka. Datzelfde jaar ontmoetten zij elkaar en dat was het begin van een intense relatie, die eerst platonisch was maar na Tekkan’s scheiding van zijn eerste vrouw leidde tot een huwelijk.

In 1912 bezocht het echtpaar Yosano Europa. Hun Europese verblijf duurde vier maanden, vanaf aankomst in Parijs met de Siberië-expres op 19 mei tot vertrek vanuit Marseille op 22 september. Ze verbleven vooral in Frankrijk, met Parijs als uitvalsbasis, maar reisden ook naar Engeland (Londen, met name) en Duitsland (München) en stopten even in Brussel en Wenen. De Yosano’s waren ook twee dagen in Nederland. Tijdens hun reis schreven beiden aan de lopende band reisimpressies die zij publiceerden in Japanse dagbladen en tijdschriften. Ongetwijfeld was dat ook een manier om hun reis te financieren. Als iemand die haar geld verdiende als artistiek auteur én broodschrijver schreef Akiko gedurende haar leven sowieso een gigantische hoop teksten, waaronder romans, essays, en meerdere vertalingen van het elfde-eeuwse epos Het verhaal van Genji.

De meeste gedichten die Akiko gedurende die reis schreef nam zij op in Van de zomer tot de herfst (Natsu yori aki e 夏より秋へ, 1914). Deze dichtbundel bevat 767 tanka en 102 gedichten in vrij vers (shi ) en onderstreept daarmee dat, al is Akiko in de eerste plaats echt heel beroemd als tanka-dichter, het vrije vers voor haar ook een vanzelfsprekend medium was: behalve duizenden tanka hebben we van Akiko ook een enorme hoeveelheid vrije verzen.

Deze drie gedichten zijn daarvan een voorbeeld. Ze zijn van een later datum dan de bundel Van de zomer tot de herfst, en zijn bij mijn weten pas gebundeld voor uitgaven van verzameld werk. Ze zijn, denk ik, vrij representatief voor hoe Akiko de vorm van vrij vers inzette: een parlando-aandoende stijl die niet echt naar een punt toewerkt, maar nadrukkelijk impressionistisch opereert.

Het gaat hier dus om herinneringen, wat verklaren kan waarom er beelden opgeroepen worden waarvan je je afvraagt hoe die realistisch kunnen zijn. Niemand zal bijvoorbeeld, ook niet in 1912, vanuit een Amsterdamse hotelkamer de zee, of zelfs de Zuiderzee, kunnen zien, maar misschien gaat het om het IJ? Het zijn natuurlijk de vragen van een boekhouder, maar deels ingegeven door de lulligheid (pardon: trivialiteit) van de reisaantekeningen van Tekkan en Akiko.

Op 16 september 1912 kwam het echtpaar aan in Amsterdam. Zij zouden twee dagen in Nederland doorbrengen; de avond van de 18e vertrokken zij vanuit Den Haag naar Parijs. Drie dagen later voer Akiko vanuit Marseille alleen terug naar Japan. Tekkan bleef nog wat langer in Europa. Hun tweedaags verblijf in Nederland heeft nauwelijks sporen nagelaten bij het echtpaar, in de zin dat beiden er geen poëzie produceerden en we er slechts twee reisnotities van hebben, die nooit in een krant of tijdschrift zijn gepubliceerd.

De gepubliceerde en ongepubliceerde impressies die Tekkan en Akiko schreven bundelden zij in hun reisverslag Vanuit Parijs (Parii yori 巴里より, 1914). Tekkan’s aantekening ‘Twee dagen in Nederland’ (‘Oranda no futsuka’ ランふつ) lijkt overgeschreven te zijn uit een reisgids (ze bezochten het Mauritshuis), op de slotzin na:

Ik had in dit land wel ergens een week op het platteland willen blijven, maar Akiko, die zich verschrikkelijke zorgen maakte over de kinderen die in Tokyo waren achtergebleven, zei dat ze alvast naar huis terug wilde met de Hirano-maru die de 21e van deze maand vanuit Marseille vertrekt, dus kwamen we direct terug naar Parijs met de trein die midden in de nacht vanuit Den Haag vertrok. (18 september)

僕はこの国の田舎ゐなかはひつて一週間もとゞまりたいと思つたが、東京に残して来た子供等をひどく気にする晶子が此月の二十一日にマルセエユを出るひらまるで急に先に帰りたいと云ふので、海牙ハアグなかに発する汽車に乗つて巴里パリイへ直行して帰つて来た。(九月十八日)

Parii yori. Tekkan Akiko zenshū 10, p. 192.

In die zin is het contrast met Akiko’s aantekeningen opvallend. Waar Tekkan nogal eens feitelijkheden over Europa oplepelt, lijkt Akiko sneller bereid om een lezer als familielid of intieme vriend te behandelen met wie je ook trivialiteiten delen kan. Haar voorkeur voor het reproduceren van conversaties sluit daar perfect bij aan. In een ongepubliceerd stukje gedateerd op 16 september 1912, ‘De avond dat we in Nederland aankwamen’ (‘Oranda e tsuita yo’ ランへ着いた), beschrijft Akiko hoe het echtpaar per trein de Nederlandse hoofdstad nadert:

Monsieur, is dit al Amsterdam?’

vroeg mijn man, waarop de ander antwoordde:

Ouioui.’

Toen ik dat hoorde, kwam ik wankelend overeind.

‘We zijn in Amsterdam!’

‘Jaja.’

‘Is het niet prachtig? Kijk dan toch!’

「ムツシユウ、もうがアムステルダムですか。」
 と良人をつとの云つたのに対して、
「ウイ、ウイ。」
 と相手の答へたのがわたしの耳にはひると、わたしはふらふらとして立つた。
「アムステルダムだよ。」
「さう。」
「綺麗ぢやないか、見て覧。」

Parii yoriTekkan Akiko zenshū 10, p. 188.

Zo krijgt het einde van Akiko’s Amsterdamse notitie bijna een zweem van Hollandse gezelligheid:

Het dienstmeisje kwam binnen.

‘Zullen we om café vragen?’

Toen mijn man dat besteld had, verdween de vrouw weer.

‘Zal ik misschien ook om wijn vragen?’

‘Zolang we door het buitenland rondreizen is wijn nogal een luxe, hè, maar als we in Parijs terug zijn kan je zoveel wijn van me krijgen als je wil.’

‘Get, wat naar; als je me zoiets zegt lijkt het net alsof ik een drinkebroer ben. Het was alleen maar omdat ik het idee heb dat ik aan cerebrale anemie kan lijden.’

‘Vooruit, vraag het dan maar.’

‘Als de café sterk is, zal dat ook wel werken.’

‘En ik heb gebak besteld.’

‘O, wat heerlijk!’

Ik zette mijn hoed af, en begon mijn kleren een voor een af te pellen. Toen ik weer tot mezelf gekomen was haastte ik me naar het raam en riep uit:

‘Hé, daar is de brug die Kobayashi Mango geschilderd heeft!’

(16 september)

部屋づきの女も来た。
あつたかい珈琲キヤツフエでも貰はうね。」
 と云つて、良人をつとが命じると女は出て行つた。
「わたしはどう酒でももらはうかしら。」
「外国を歩いて居る間は葡萄酒は実際ぜいたくなんだからね、巴里パリイへ帰つたらいくらでも飲ませてあげるよ。」
「厭なこと、そんなことを云はれるとさけのみのやうよ。たゞね、脳貧血がおこるやうな気がしたからさう思つたのですよ。」
「ぢやあお貰ひよ。」
珈琲キヤツフエでもければいいでせうよ。」
「菓子も頼んだから。」
「さう、うれしいわ。」
 私は帽子を取つたり、着て居たものを上から一つ一ついだりした。身軽になつて窓のところへ走り寄つたわたしは、
「あら、小林こばやしまんさんのおきになつた橋がある。」
 と大きい声を出した。(九月十六日)

Parii yoriTekkan Akiko zenshū 10, p. 190-191. Kobayasahi Mango 小林萬吾 (1870-1947) was een schilder in westerse stijl die met een studiebeurs van de Japanse overheid in Europa verbleef in de periode 1911-1914 en die de Yosano’s naar Londen had vergezeld. Ik vertaalde met opzet kyaffe, en hoteru in het gedicht ‘De ondergaande zon in Nederland’, met hun Franse equivalenten, omdat Tekkan en Akiko Europa zo overduidelijk ervoeren via de Franse taal.

De afbeelding toont een detail van het schilderij Atelier (Atorie アトリエ) uit 1912 van Kobayasahi Mango. Collectie Kagawa Prefectural Museum 香川県立ミュージアム.

Nederland was dus een maar kort oplichtend vlekje op de radar en zeker geen hoogtepunt van de Europese reis van de beroemde Japanse dichter Yosano Akiko. Dat herinneringen blijven vervormen tot ze geschikter functie krijgen in het eigen verhaal wordt allicht geïllustreerd door de enige tanka die Akiko bij mijn weten aan haar verblijf in Amsterdam wijdde, en dan nog alleen indirect. In 1931, dus bijna twee decennia later, dichtte zij:

onze auto

parkeren we in de regen

            bij Nanao op Noto

en even moet ik denken

            aan dat verre Amsterdam

waga kuruma / noto no nanao no / ame ni tate / shibaraku omou / amusuterudamu

わが車能登の七尾の雨に立てしばらく思ふアムステルダム

Op 5 januari 1931 bezocht Yosano het plaatsje Nanao, op het Noto-schiereiland aan de Japanse Zee. Opgenomen in de bundel Shinrin no ka 深林の香 (‘De geur van een diep bos’, 1933).

Ik gebruikte:

  • Tekkan Akiko zenshū 鉄幹晶子全集 [De verzamelde werken van Tekkan en Akiko], bekkan 別巻 [appendix] 1 (Shūihen: shi 拾遺篇——詩 [Verspreide geschriften: vrij vers]), red. Itsumi Kumi 逸見久美 e.a. (Tokyo: Bensei Shuppan, 2013).
  • Tekkan Akiko zenshū 鉄幹晶子全集 10 (Parii yori 巴里より, Yattsu no yoru 八つの夜 [ ‘Vanuit Parijs’, ‘Acht nachten’]), red. Itsumi Kumi 逸見久美 e.a. (Tokyo: Bensei Shuppan, 2003).
  • Fukunaga Katsuya 福永勝也, ‘Yosano Akiko, Hiroshi fusai no Pari, yōroppa shōyō to “Natsu yori aki e”’ 与謝野晶子,寛夫妻のパリ,ヨーロッパしようようと『夏より秋へ』 [‘Het Parijs en de Europese omzwervingen van het echtpaar Yosano Akiko en Tekkan en Van de zomer tot de herfst’], Ningen bunka kenkyū 人間文化研究 36 (2016), p. 97-148.

Bij mijn weten zijn dit de allereerste vertalingen ooit van deze Hollandse gedichten van Yosano Akiko.

De afbeelding toont Het Damrak te Amsterdam (1903) van George Hendrik Breitner (1857-1923). Collectie Rijksmuseum Amsterdam.

Categorieën
poëzie

gouden vogeltjes

goudkleurige

            heel kleine vogeltjes

                        vormen ze

gingko-bladeren vallen

            op een heuvel in de avondzon

konjiki no / chiisaki tori no / katachi shite / itchō chiru nari / yūhi no oka ni

金色のちひさき鳥のかたちして銀杏ちるなり夕日の岡に

Een tanka van Yosano Akiko 与謝野晶子 (1878-1942). 

Een vleugje locale trots: de Leidse Hortus Botanicus heeft een heel oude en dus inmiddels grote gingko-boom (Ginkgo biloba, Jp. itchō 銀杏), die daar in 1785 is geplant. De Leidse gingko is de op een na oudste van Europa. Afgelopen week werd de boom verkozen tot Nederlandse boom van het jaar. 

De gingko is de dinosauriër onder de bomen en stamt ook uit de tijd dat er nog dinosauriërs op aarde rondliepen. Het blad ervan heeft een typische waaiervorm met een inkeping in het midden.

Jammer genoeg is de Leidse gingko een mannetje, wat betekent dat die geen vruchten draagt. De geroosterde en licht gezouten gingko-noten (ginnan 銀杏) zijn een perfect borrelhapje.

De Hongō-campus van de Universiteit van Tokyo in de herfst.

In de herfst verkleuren de bladeren ervan tot een schitterend goudgele kleur. Mijn twee herfsten aan de Universiteit van Tokyo brachten me de pracht ervan goed bij: de Hongō-campus staat vol met gingko’s en in het najaar lag die elke ochtend bedekt met een gouden tapijt. Totdat universitair bestuur later op de dag ingreep en oude mensjes (ja, zij waren veel kleiner dan ik — die in alles buitenmaats was) dat alles liet opvegen.

De foto toont gevallen gingko-bladeren.

Categorieën
poëzie

warme bloei

in mijn borst

            een hart waarvan de bloem

                        heel warm en zwoel

ontbloeien gaat, zo voelt dat

            in een droom op een lentenacht

waga mune no / kokoro no hana no / atatakō / saku ka to omou / haru no yo no yume

わが胸の心の花の暖かう咲くかと思ふ春の夜の夢

Een gedicht uit het begin van de vorige eeuw, van Yanagihara Byakuren 柳原白蓮 (1885-1967).

Af en toe word ik gevraagd of ik het origineel van een haiku identificeren wil die iemand in vertaling heeft gevonden. Mijn standaardantwoord is altijd ‘nee’. Ik leg dan uit dat dat dat in de praktijk onbegonnen werk is, omdat zulke vertalingen vaak vrij omspringen met het origineel — helemaal als het vertalingen van vertalingen zijn, wat nogal vaak het geval blijkt te wezen. Je moet dus gaan gokken naar woordflarden die in het origineel hadden kunnen staan, wil je een kans maken de Japanse tekst terug kunnen vinden.

Voor mezelf maak ik natuurlijk een uitzondering. Een bescheiden hobby van me is om van vroege vertalingen te kijken of ik het Japanse origineel kan achterhalen. Die hobby heeft vooral te maken met een interesse in de geschiedenis van vertalingen vanuit het Japans. 

De Engelse versie uit 1927.

Dit gedicht van Byakuren bestaat in een Engelse versie in wat bij mijn weten de eerste vertaling naar een Europese taal van haar poëzie is, uit 1927. In een bundel die drie op dat moment toonaangevende tanka-dichteressen presenteert wordt zij voorgesteld als ‘Witte Lotus’ (‘White Lotus’), wat een letterlijke vertaling is van haar dichtersnaam Byakuren. De inleiding daarbij (zie bovenaan deze blogpost) benadrukt een in Byakuren-narratieven gebruikelijk zwaar-romantisch dichterbeeld: chique afkomst en in een wolk van schandalen toch gekozen voor de liefde — en dan was zij ook nog eens heel mooi.

De versie van Glenn Hughes en Yozan T. Iwasaki uit 1927 is:

In the warmth of this spring night

The flowers of my heart must surely bloom

As I lie dreaming.

Glenn Hughes en Yozan T. Iwasaki, Three women Poets of Modern Japan: A Book of Translation (Seattle: University of Washington Book Store, 1927).

Waar ik nog steeds niet uit ben is wat we doen met misvertalingen die eigenlijk ook heel mooi zijn. De strekking van het Engels klopt natuurlijk wel. Maar er staat wat anders in het Japans.

De afbeelding toont de openingspagina’s die Bakuren’s poëzie introduceren in Three women Poets of Modern Japan uit 1927.

Categorieën
poëzie

verkleurde bladeren van de kers

            (Eerste versie:)

door gestage regen

            zijn de verkleurde bladeren van de kers

                        doorweekt geraakt

meteen met vallende kleuren

            openbaart zich dan de herfst

furu ame ni / sakura no momiji / nurenagara / katsu chiru iro ni / aki wa miekeri

ふる雨に桜の紅葉ぬれながらかつちる色に秋はみえけり

            (Herziene versie:)

kleur werd opgehaald

            op de lage bladeren van de kers

door gestage regen

            is het meteen vallende herfst

                        geworden voor mijn ogen

some-ideshi / sakura no shitaba / furu ame ni / katsu chiru aki ni / narinikeru kana

そめ出し桜の下葉ふる雨にかつ散る秋に成にける哉

Twee versies van een waka door Higuchi Ichiyō. De herziene versie is het resultaat van correcties (tensaku 添削) door haar poëzielerares Nakajima Utako 中島歌子 (1845-1903). Ik zie die ingrepen niet per se als een verbetering. Aardig is natuurlijk die uitdrukking ‘de verkleurde bladeren van de kers’ (sakura no momiji): Ichiyō gebruikt de kersenboom (clichématig symbool bij uitstek van de lente) om een herfstgedicht te schrijven. Momiji 紅葉 zijn specifiek de rode herfstbladeren van de esdoorn maar in bredere zin verwijst het woord naar alle boombladeren in hun herfstkleuren (in proza dan meestal als kōyō gelezen). In combinatie laten de twee versies een glimp zien van de praktijk van traditionele poëzielessen aan het eind van de negentiende eeuw.

            Laatste bloemen:

woekerende

            groene bladeren waarachter

bij elke windvlaag

            van tijd tot tijd restanten

                        bloesems tevoorschijn komen

shigeriau / aoba ga oku wo / fuku kaze ni / oriori nokoru / hana mo miekeri

 残花

しけり合ふ青葉かおくを吹風に折々残る花もミえけり

            Op een regenachtige dag blader ik door zijn geschriften:

luchtverduisterend

vallen druppels — mijn tranen soms?

zomerregens

            in een hemel die niet opklaart

heb ik weemoedige gedachten

kakikurashi / furu wa namida ka / samidare no / sora mo hare sezu / mono wo koso omoe

 雨ふる日其人の著書をミる

かきくらしふるは涙かさみたれの空もはれせすものをこそおもへ

In haar dagboek, 1893. Vermoedelijk een verwijzing naar de journalist en romanschrijver Nakarai Tōsui 半井桃水 (1861-1926), die in de periode 1891-1893 Ichiyō’s literaire mentor was en die haar debuutverhaal publiceerde in zijn tijdschrift Musahino 武蔵野. Ichiyō was hoogstwaarschijnlijk verliefd op hem, maar brak het contact af nadat geruchten de kop opstaken (onder meer bij haar eigen poëzielerares) dat zij een onbetamelijke verhouding met elkaar zouden hebben. In dat scenario zou zij dit gedicht dan kort na het afbreken van de relatie met Nakarai hebben geschreven.

Schrijfster Higuchi Ichiyō ‘gecanceld’ door de Bank van Japan.

Sinds 3 juli jl. laat de Bank van Japan nieuwe bankbiljetten van duizend, vijfduizend en tienduizend yen circuleren. Daarmee zal een einde komen aan de biljetten die nu in omloop zijn. Ik probeer het niet symbolisch te zien, maar het impliceert wel de dood (of in elk geval: langdurige coma) van de literatuur. Het oude biljet van vijfduizend yen was namelijk het eerste Japanse bankbiljet met een vrouw erop: een portret van schrijfster Higuchi Ichiyō 樋口一葉 (1872-1896), in circulatie sinds 1 november 2004.

Dat was toen meteen ook een opwaardering van de literatuur. Vóór het biljet met Higuchi werd de literatuur vertegenwoordigd door het biljet van duizend yen met romanauteur Natsume Sōseki 夏目漱石 (1867-1916), dat in circulatie was in de periode 1984-2004.

Ook jammer is het vanuit didactisch oogpunt. Ik liet tot voor kort op college van tijd tot tijd de bankbiljetten met Sōseki en Ichiyō zien en legde dan uit dat de staat, vertegenwoordigd door de Bank van Japan, het belangrijk vond dat Japanners weten dat er schrijvers zijn. (Dit alles in de context van een praatje over de natiestaat.) Ik deed dan ook nog wel eens een testje door te vragen of studenten wisten wat er achterop alle eurobiljetten staat, als een analyseoefening in symboolpolitiek. Ik ben met dat laatste inmiddels opgehouden. Een aantal jaren terug kon ik hun nog vragen een biljet uit hun portemonnee te halen, maar dat werkte steeds slechter omdat niemand meer met contant geld betaalt. Tijd voor nieuwe trucjes.

Dat Higuchi op dat bankbiljet terecht kwam heeft alles te maken met haar terechte reputatie als een vernieuwend prozaschrijver. In haar korte leven publiceerde zij een aantal baanbrekende verhalen, waaronder ‘Modderkreek’ (‘Nigorie’ にごりえ, 1895), ‘De dertiende nacht’ (‘Jūsan’ya’ 十三夜, 1895; beide in 1953 samen mooi verfilmd als Nigorie door Imai Tadashi) en ‘Kinderspel’ (‘Takekurabe’ たけくらべ, 1895-1896): opvallend sterke psychologische portretten van doorgaans nog jonge mensen in de arme buurten van laat negentiende-eeuws Tokyo. Op haar vierentwintigste overleed zij aan tuberculose.

Als elk beschaafd mens in Japan in haar tijd (en in alle eeuwen daarvoor) schreef Higuchi ook poëzie. In haar geval waren dat waka (wat niet veel later tanka genoemd zou gaan worden). In de zomer van 1886 werd zij op haar veertiende een leerling in de Haginoya 萩の舎 (‘Het herfstbremhuis’) in Tokyo, de befaamde zij het nogal traditioneel georiënteerde poëzie-academie van dichteres Nakajima Utako 中島歌子 (1845-1903). Van Higuchi zijn zo’n vierduizend gedichten over.

Dat is dan de bewaard gebleven productie van tien jaar, dus gemiddeld zo’n vierhonderd waka per jaar (of 1,1 gedicht per dag, elke dag weer, tien jaar lang, als je vervreemdende precisie wil suggereren). Maar herinner je: Ichiyō is begonnen op haar veertiende, dus het soortelijk gewicht van die productie ligt op de tweede helft van dat decennium. Die aantallen illustreren aardig een wel eens vergeten waarheid, namelijk dat waka (tanka), én haiku, behalve ‘poëzie’ ook een techniek zijn die je moet blijven oefenen en dat veel van zulke gedichten ook het residu zijn van formele dan wel persoonlijke trainingsessies.

Tegenover dit alles staat dan weer dat het nieuwe biljet van vijfduizend yen opgesierd wordt door een portret van Tsuda Umeko 津田梅子 (1864-1929). Na als kind en jonge vrouw in de Verenigde Staten te hebben gewoond en daar aan Bryn Mawr te hebben gestudeerd, werd zij in Japan een drijvende kracht achter een beweging voor hoogwaardig vrouwenonderwijs.

Het vormgevingsbeleid van de Bank van Japan sluit naadloos aan op het beleid van nationale banken in de Westerse wereld, waarbij bankbiljetten ingezet worden om een nationale canon te ondersteunen of zelfs te creëren. Ook Nederland deed dat tot de komst van de euro in 2002 (met uitzondering van de fasen R.D.E. Oxenaar en Jaap Drupsteen, 1981-1997, met hun zonnebloemen, vuurtorens en abstracties; Nederland had toen wel het mooiste papiergeld in de wereld). Zie ook:

  • Jaap Bolten, Het Nederlandse bankbiljet 1814-2022: Vormgeving en ontwikkeling (Amsterdam: De Nederlandse Bank, 1999).

Ik herlas stukken uit:

  • Robert Lyons Danly, In the Shade of Spring leaves: The Life and Writings of Higuchi Ichiyō, A Woman of Letters in Meiji Japan (New York: Norton, 1981).

De afbeelding toont een bankbiljet van vijfduizend yen met een portret van schrijfster Higuchi Ichiyō 樋口一葉 (1872-1896), in circulatie sinds 2004, dat nu gaandeweg zal verdwijnen. Bron: Wikipedia.

Categorieën
poëzie

ik ga niet dood

            1 augustus, op een pleziertocht in Arashiyamaonderweg naar het Grote Droefenis Paviljoen:

zachtjes kabbelend

            stroomt het water terwijl

                        aan de heuvelvoet

ik op gevallen bamboeblad

            stap en ik koelte ervaar

sayasaya ni / mizu yuku nabe ni / yamasaka no / take no ochiba o / fumeba suzushi mo

  八月一日、嵐山に遊ぶ、大悲閣途上
さやさやに水行くなべに山坂の竹の落葉を踏めば涼しも

1903. Het Grote Droefenis Paviljoen (Daihi-kaku 大悲閣) is een ontvangstgebouw op het terrein van de Senkō-ji 千光寺 in de heuvels van Arashiyama, noordwesten van Kyoto, met fraai uitzicht over de Ōi-rivier. Nagatsuka, die onder invloed van zijn leermeester Masaoka Shiki de achtste-eeuwse bloemlezing Man’yōshū bestudeerde, gebruikt nogal eens het archaïsche voegwoord nabe ni (de stemhebbende variant van nae [ni], ‘samen met’, ‘tegelijkertijd’, ‘terwijl’).

            Ik zwaai mijn jongere broer uit die opgeroepen is voor het front:

in onze tuin

            is de opgekweekte es

                        een jonge es

keert es terug of keert es niet meer

            daarop zal ik blijven wachten

waga niwa no / ueki no kaede / wakakaede / kaeri-kaerazu / machitsutsu oramu

  小弟の出征を送る
わが庭の植木のかへでわかかへで帰りかへらず待ちつつ居らむ

1905. In dat jaar was Japan verwikkeld in de Russisch-Japanse oorlog, die Japan zou winnen. Nagatsuka speelt nadrukkelijk met een herhaling van de klank kae– (zowel in kaede, esdoorn’, als in kaeru, ‘[naar huis] terugkeren’). De esdoorn is overduidelijk een beeld voor zijn jongere broer (shōtei 小弟). Een oplettende lezer berispte me, en terecht: es en esdoorn zijn twee heel verschillende bomen. Ik gebruik hier ‘es’ als verkorte vorm van esdoorn (én hoop dat de lezer bereid is het ook als verwijzing naar de jongere broer te zien), maar dat kan dus helemaal niet. Probleempje: krijg ik veel meer lettergrepen dan ik eigenlijk wil wanneer ik 4x ‘esdoorn’ vertaal. Verder wordt deze oplossing ook steeds krampachtiger. Ik ben er nog niet uit.

            Mengelzang:

bamboegrasblad

            groeit welig en daarbij

bloeit de steranijs

            in de eenzame tuin

                        waar de struikzanger klinkt

shino no ha no / shigereru nabe ni /shikimi saki / sabishiki niwa no / uguisu no koe

  雑詠
しののしげれるなべにしきみ咲きさびしき庭の鶯の声

1905. Al heel lang zingt de uguisu graag in de tuin.

elke ochtend

veegde ik deze tuin aan

            die nu vol ligt

                        met gevallen pruimenblad

                                    waarop de herfstregen valt

asa sarazu / tachihaku niwa ni / chirishikeru / ume no ochiba ni / aki no ame furu

あさゝらず立ち掃く庭に散りしける梅の落葉に秋の雨ふる

Weer zo’n achtste-eeuws woord: asa sarazu 朝去らず (‘elke ochtend’).

in onze tuin

            de pruimenbladeren waarop

                        de regen valt

                                    op een kille avond

                                                hoor je een krekel roepen

waga niwa no / ume no ochiba ni / furu ame no / samuki yūbe ni / kōrogi no naku

我が庭の梅の落葉に降る雨の寒き夕にこほろぎのなく

            De 10e, aan het strand van Hamada:

precies hier

in heuvels van groen gras

            verborgen ligt

de avondzon die schijnt

            in de witte zeilen op zee

koko ni shite / aogusa no oka ni / kakuroishi / yūhi wa tereri / oki no shiraho ni

  十日、浜田の浜
ここにして青草の丘に隠ろひし夕日は照れり沖の白帆に

1906. Nagatsuka schrijft oka (‘heuvel’) met oud kanji-gebruik als 岡.

            De avond van de vijftiende april in 1913 was er geen spoor van regen aan de hemel; een trein tufte vrolijk langs de Hōki-kust:

achter me

            pronkt helder wit de Hōki-top

                        en als het optrekt

dan is dobberend in zee

            de provincie Oki te zien

sogai ni wa / hōkine shiroku / haretareba / harara ni ukeru / oki ni kuni miyu

  大正二年四月十五日夕、空には朝来の雨なごりもなく、汽車はこころよく伯耆の海岸に添うて走る
そがひにははう白く晴れたればはららにける隠岐の国見ゆ

1914. De ‘top van de Hōki’ (hōkine 伯耆嶺) zal de Daisen 大山 zijn, een inactieve vulkaan die wel ‘de Fuji van provincie Hōki’ (hōki no fuji 伯耆富士) genoemd werd. ‘Hōki’ is de oude naam voor wat nu de prefecture Shimane is, aan de Japanse Zee; van daaruit kun je met de veerboot naar de Oki-eilanden varen. Die oude plaatsnamen en bestuurlijke termen (kuni 国, ‘provincie’) en een achtste-eeuws woord als harara (‘verspreid’: Oki is een groep eilandjes) geven deze tanka een nadrukkelijk archaïsch smaakje, ondanks die ‘(stoom)trein’ (kisha 汽車). Dit is het laatste gedicht in de bloemlezing van Nagatsuka’s tanka waaruit ik deze gedichten las: Koizumi Chikashi 古泉千樫 [1886-1927], red., Nagatsuka Takashi senshū 長塚節選集 (Tokyo: Arusu, 1926).

 de nacht wordt dieper

            en stiekem door de klamboe

                        schijnt de maan

waarvan slapende mensen

            allemaal geen weet hebben

sayo fukete / hisoka ni kaya ni / sasu tsuki o / nemureru hito wa / mina shirazaramu

小夜更けてひそかに蚊帳にさす月を眠れる人はみな知らざらむ

De dichter zelf ligt wakker.

            In de nacht van 22 mei hield mijn ondraaglijke kwelling maar nauwelijks op:

de nacht wordt dieper

            en niets is meer goed te zien

                        kronkelend van pijn

zal ik morgen uitgeput

            wel weer kunnen slapen

sayo fukete / a’iro mo wakazu / modayureba / asu wa tsukarete / mata nemururamu

  五月廿二日夜、心に苦悩やみがたきこと起りて
小夜ふけてあいろもわかず悶ゆればは疲れてまた眠るらむ

1914. ‘Niets’ vertaalt hier ‘de contouren [van dingen]’ (a’iro, verkorte vorm van aya-iro 文色).

            Als het warmer wordt dan vermager ik meestal, maar dit jaar valt er in mijn borst juist geen rib te zien; in de wind bollen de mouwen van mijn dunne kleren op en denk ik niet aan het verval van mijn lichaam — en al kun je zulke momenten niet de hele tijd hebben, in mijn eentje lig ik niet ongelukkig te wezen:

dunne kleren aan:

het maakt dat mijn borst zich vult

            met opgewektheid

deze zomer is zonder meer

            duidelijk: ik ga niet dood

hitoe kite / kokoro hogaraka ni / narinikeri / natsu wa kanarazu / ware shinazaramu

  暑きころになればいつとても痩せ行くが常ながら、ことしは増して胸のあたり骨あらはなれど、単衣の袂かぜにふくらみてけふは身の衰へをおぼえず、かゝることいくばくもえつゞくべきにあらざれど猶独り心に快からずしもあらず
ひときてこころほがらかになりにけり夏は必ずなざらむ

1914. Een jaar voor zijn dood geschreven.

Rechts: een standbeeld van Nagatsuka Takashi in traditioneel reiskostuum, mét leesvoer voor onderweg, voor het Toyoda-kasteel in Jōsō, prefectuur Ibaraki. Links: het eerste gedicht ‘de nacht wordt dieper’ in Nagatsuka’s eigen handschrift. Ik ben erg geneigd om Nagatsuka’s kalligrafie te zien als een bewuste daad van onleesbaarheid. Wel meer literair onderlegde personen kozen er in moderniserend Japan voor om voor persoonlijke communicatie een handschrift te ontwikkelen dat nadrukkelijk afstand nam van de technologische uniformiteit van schrift die het gevolg was van de losse-typen-drukpers en de typemachine. Bijna onleesbaar schrijven werd zo een uitdrukking van individualiteit temidden van de ‘transparante’ maar onpersoonlijke mechanisering van tekstbeeld. Lees: Hoyt J. Long, ‘(Il)legibility and Handwriting in Meiji Letters: A Media History’, Positions: East Asia cultures critique 25: 2 (2017), p. 255-292.

Nagatsuka Takashi 長塚節 (1879-1915) was de oudste zoon van een welgestelde familie van landeigenaren zo’n zestig kilometer ten noorden van Tokyo, in de prefectuur Ibaraki. Hij is vooral bekend vanwege zijn roman Tsuchi (‘De aarde’, 1912), die op aanbeveling van Natsume Sōseki als feuilleton verschenen het dagblad Asahi shinbun en in 1939 verfilmd werd door Uchida Tomu. Gebaseerd op zijn jeugd op het platteland geeft die ruimschoots aandacht aan de moeilijke leefomstandigheden van boeren.

Op zijn eenentwintigste werd Nagatsuka een leerling van Masaoka Shiki tijdens de laatste twee jaar van diens leven en droeg bij aan het eerste nummer van het tanka-tijdschrift Araragi アララギ (‘Slangenlook’). Altijd al ziekelijk, overleed hij op vijfendertigjarige leeftijd aan tuberculose.

De foto van gevallen bamboeblad is genomen op Hemelvaartsdag 2024.

Categorieën
poëzie

ik kijk toch niet om

            ’s Avonds laat aan de telefoon. Ik kreeg mijn oproep voor het front op het station van Nagaoka in de prefectuur Niigata. Dat was in de eerste dagen van augustus 1939; ik was net op weg naar mijn oude dorp.

uit de verte 

            komt ze tot me doorgedrongen

uit het oude dorp

            ’s avonds aan de telefoon

                        de zachte stem van mijn zus

tōku yori / tsutawarikitsutsu / furusato no / yoru no denwa ni / hikuki ane no koe

   夜の電話  新潟県長岡駅に於て召集下令を知る。昭和十四年八月上浣、故郷へ向ふ旅上也。
遠くより伝はりきつつふるさとのよるの電話に低き姉の声

zo afgrijselijk

            door de wind droog geblazen

nachtelijke bergen

            moeten wij oversteken

                        en werken ons in het zweet

susamajiku / kaze kawaki-iru / yo no yama o / warera koetsutsu / ase midoro naru

凄じく風乾きゐるの山をわれら越えつつ汗みどろなる

Dit gedicht en de volgende vijf zijn geschreven in 1940.

precies middenin

            het gevecht een moment

                        dat alles stilvalt

een haan begint te kraaien —

            verschrikkelijke eenzaamheid

tatakai no / sanaka shizumoru / toki arite / niwatori nakeri / osoroshiku sabishi

たたかひの最中さなか静もる時ありて庭鳥啼けりおそろしく寂し

de mitrailleurs

komen ons niet achterna, waarop

            de een na de ander

                        uit de diepten van de duisternis

                                    stemmen tot ons komen

jūkitai / ato tsuzukazu to / tsugitsugi to / yami no sokoi no / koe o tsutae-ku

重機関銃隊じゆうきたいあと続かずと次々と闇の底ひの声を伝へ

‘Mitrailleurs’ (jūki kanjūtai 重機関銃隊) slaat hier op de soldaten die een machinegeweer bedienen.

vijfmaal

zesmaal achter elkaar

            hebben vijandelijke kogels op de rotsen

                        ingeslagen wanneer onze

                                    mitrailleur begint te ratelen

itsutabi / mutabi tsuzukezama / tekidan ga iwa o / uchishi toki ware ga / keiki narisomu

いつたびたびつづけざまてきだんが岩をうちしときわれが軽機関銃けいき鳴りそむ

Keiki’ (‘mitrailleur’) is een afkorting van keiki kanjū 軽機関銃, een licht machinegeweer.

de Chinees

            bewaart in een bak water

                        kippeneieren

                                    die we kopen en opslurpen:

dan volgt enorme diarree

shinajin ga / mizu ni takuwauru / keiran o / aganai nomeba / ōkata ni kudasu

支那人が水に貯ふるけいらんをあがなひ飲めばおほかたに

voor mijn ogen

            schittert de Gele Rivier

jouw sterven

            van gisterenavond

                        lijkt nauwelijks werkelijk

me no mae ni / kōga wa hikaru / naga shini no / sazo no yoru naru / tashikasa usushi

目の前に黄河はひかるしによるなるたしかうす

in slaap verzonken

            lichamen waar bovenop

                        de beesten van de nacht

bezoedelend langstrekken

            we ze langs laten trekken

nemuri o suru / karada no ue o / yo no kemono / kegarete tōreri / tōrashimetsutsu

ねむりをする体の上を夜のけものけがれてとほれり通らしめつつ

na zijn zelfmoordbom

            is de vijand nu een lijk

                        dat al te jong is

                                    door mededogen overmand

kijk ik toch niet nog eens om

jibaku seshi / teki no mukuro no / wakakaru wo / awaremitsutsu wa / furikaerimizu

自爆せし敵のむくろのわかかるを哀れみつつは振り返り見ず

mijn uniformbroek

mijn geweer en bajonet

            til ik omhoog

bij dageraad steek ik een rivier over

            waarvan ik de naam niet ken

gun’iko mo / tsutsu mo tsurugi mo / sashiagete /akatsuki wataru / kawa no na o shirazu

ぐんつつつるぎも差し上げてあかつき涉る河の名を知らず

Een tsutsu 銃 kan op een pistool slaan, maar ook op een geweer. Tsurugi 剣 is een archaïsch woord voor ‘zwaard’. De combinatie pistool en zwaard wijst op een officier, maar Miya was een gewoon soldaat. Vandaar ‘geweer’ en ‘bajonet’.

            Bericht van het thuisfront.

van heel ver weg

            stuurde jij me

                        de gevouwen kraanvogel

die ik een Chinees meisje

            in haar rode handpalm druk

harubaru to / kimi okurikoshi / orizuru o / shina mewarawa no / akaki te ni nosu

はるばると君送りし折鶴を支那女童めわらはの赤き掌に載す

Bovenstaand vier gedichten stammen uit 1941.

            Een gedicht, meteen na de veldslag van Zhongyuan, waarin ik mijn gevoelens verborgen hield.

één bureau ver

            is de afstand tot de muur waarop

                        ze aangeplakt staan

de namen van de gesneuvelden 

            die zich ’s avonds lastig laten lezen

tsukue hitotsu no / kyori aru kabe ni / harare-aru / senbotsushamei no / wakikataki yūbe

   中原会戦の前後、おもひをひそかにたのめりし歌。
つくゑひとつの距離ある壁に貼られある戦殁者名のき難き夕べ

1942.

            Ik kreeg van Yonegawa Minoru, Kondō Ichio en Yawata Senkaku elk op hetzelfde moment Stefan Pollatscheks Vlammen en kleuren in de vertaling van Shikiba Ryūzaburō opgestuurd.

aan Van Gogh denk ik

            met zijn afgesneden oor

                        ik denk aan eenzaamheid

                                    aan oorlog en het individu

                                                denk ik en kan niet slapen

mimi o kirishi / ban gohho o omoi / kodoku o omoi / sensō to kojin o / omoite nemurazu

   米川稔、近藤市雄、矢幡千鶴の三氏より、それぞれ時を同じくしてステファン・ボラチェック作、式場隆三郎訳「焰と色」を送り来たる。
耳を切りしヴァン・ゴッホを思ひ孤独を思ひ戦争と個人をおもひて眠らず

De Japanse vertaling van de biografische roman Flammen und Farben: Das Leben des Malers van Gogh (1937) door Stefan Pollatschek (1890-1942) verscheen in 1941. Yonegawa Minoru 米川稔 (1897-1944) was een dichter.

            De dagen na repatriëring.

dat de oorlog

            heel erg zwaar was en schrijnt, dat

                        zeg ik niet en toch

als ik eraan terugdenk

            schiet ik vol met tranen

tatakai o / kurushikariki to / iwanedomo / omoi ni ireba / namida tamaru o

   帰還暫日
戦を苦しかりきと言はねどもおもひにれば涙たまるを
Links: een portretschets van Miya Shūji als twintiger, door Kitahara Hakushū 北原白秋 (1885-1942). Bron: Miya Shūji kashū 宮柊二歌集, red. Miya Hideko 宮英子 en Takano Kimihiko 高野公彦 (Tokyo: Iwanami Shoten, 1992). Miya kreeg in november 1942 aan het front bericht over zijn vriend: ‘Toevallig kreeg ik te horen: “Kitahara Hakushū is overleden; wist je dat?”; ik kon het niet geloven’ 偶々「北原白秋氏逝けり、君よ知るか」とあり、信じ得ず. Rechts: de eerste druk van de bundel Shanxi (Sanseishō 山西省, 1949).

Deze gedichten van Miya Shūji 宮柊二 (1912-1986) staan in Shanxi (Sanseishō 山西省, 1949), zijn tweede dichtbundel. Deze bevat 374 tanka, geschreven in de periode januari 1939 tot en met december 1943. Miya werd in augustus 1939 opgeroepen voor militaire dienst en in november van dat jaar naar het front in China gestuurd. Hij zou tot september 1943 in de noordelijke provincie Shanxi blijven. Zijn ervaringen als gewoon soldaat vonden hun weerslag in deze verzameling die hij in 1949 uitgaf.

Al was hij niet de eerste om dat te doen in modern Japan, toch is Miya’s gebruik van een klassieke poëzievorm om de verschrikkingen van een oorlog te noteren vrij bijzonder.

Het vroegste en daarom uitzonderlijkste voorbeeld dat ik ken van het gebruik van waka om over oorlogsgruwelen te schrijven is de laat-zestiende-eeuwse monnik Keinen 慶念 (var. Kyōnen, 1534?-1611).

Miya’s bundel Shanxi roept herinneringen op aan de inktzwarte oorlogsroman Menselijke voorwaarden (Ningen no jōken 人間の条件, 1956-1958) van Gomikawa Junpei 五味川純平 (1916-1995), waarover ik al eens schreef naar aanleiding van de Nederlandse vertaling ervan door Jacques Westerhoven. Daarin volgen we een jonge, idealistische intellectueel die steeds verder betrokken raakt in de alledaagse gruwelijkheden van de oorlog die Japan in de periode 1931-1945 in China voerde: eerst als burger-adviseur in een strafkamp voor Chinese dwangarbeiders, later voor straf als soldaat aan het front. Gomikawa’s personage Kaji probeert tegen de klippen op ‘menselijk’ te blijven maar dat wordt zijn ondergang.

Miya kiest een afgezwakte variant: zeker niet onmenselijk, maar met een zekere afstand tot wat Japan aanricht. Zoals in veel Japanse oorlogsliteratuur en -films gaat Miya’s aandacht heel erg uit naar de ervaring van de Japanse soldaten en hun onderlinge relaties, nauwelijks naar die van de vijand. Zijn poëzie is de registratie van de dagelijkse waanzin en stortvloed aan dood en afstomping waarin de frontsoldaat zich bevindt. De vijand bestaat vooral uit kogels. Een enkele keer wordt ook de vijand menselijk: het lijk van een jonge Chinese soldaat, kinderen, waaronder een klein meisje dat even blij gemaakt kan worden met een simpel cadeautje uit Japan.

Tien jaar na publicatie, in 1959, was Miya’s houding nog vrij vergelijkbaar: wel oog voor de ellende van een oorlog, vooral stevig vermengd met een intens gevoel van verbintenis met de mannen die zich in dezelfde situatie bevonden als hij:

De tragedie van de oorlog stak me in het hart, maar tegelijkertijd opende die ook mijn ogen voor de diepte en pracht van de mens die zich openbaart in strijdende soldaat. Dat gold in gelijke mate voor vriend en vijand. Ik richtte me op mijn wens een goede soldaat te worden, maar de waarheid is dat ik dacht in het gevecht te sterven. Ik werd omsingeld door het lot, maar ik had niet het gevoel het lot makkelijk te kunnen volgen.

戦争の悲惨は胸を衝いたが、又、たたかふ兵隊に現れてくる人間といふものの深さ立派さにも目を瞠った。それは敵味方に対して同じだった。わたしは心を引緊めて立派な兵隊でありたいと願ったり、事実、戦ひの中で死ぬだらうと思ったりしてゐた。わたしを取り囲んだのは運命だったが、しかし運命に易々と従ったといふだけの感じではない。

Toch laten zowel roman als dichtbundel zien: al dat geweld leidt tot trauma.

De foto is een still uit de film The Human Condition (of beter: Menselijke voorwaarden, Jp. Ningen no jōken 人間の条件, 1959, 1961) van Kobayashi Masaki 小林正樹 (1916-1996), naar de gelijknamige roman van Gomikawa Junpei 五味川純平 (1916-1995).

Categorieën
poëzie

talloze treden

ontelbaar zijn

            van de trap naar mijn hart

                        al die treden

daarvan twee of misschien drie

            heeft hij er beklommen

kazu shiranu / ware no kokoro no / kizahashi wo / hata futatsu mitsu / kare ya noborishi

かずしらぬわれのこころのきざはしをはたふたかれのぼりし

Shundeishū 春泥集 (1911), p. 6.

Het heeft me wat moeite gekost de brontekst van deze tanka van Yosano Akiko 与謝野晶子 (1878-1942) te achterhalen. Dat verraste me eigenlijk, omdat in westerse appreciatie van traditionele vormen van moderne Japanse poëzie dit toch een vrij bekend gedicht van haar is. 

In Japan daarentegen lijkt het gedicht vrij onbekend en al zeker niet populair. Internet-zoektochten leveren nauwelijks ‘hits’ op. Het is ook niet opgenomen in een gezaghebbende bloemlezing van Yosano Akiko’s tanka. 

Dan bedoel ik de bekende pocketuitgave in de reeks Japanse moderne klassieken, op basis van Yosano’s eigen selectie: Yosano Akiko kashū 与謝野晶子歌集 [‘Tanka van Yosano Akiko’] (Tokyo: Iwanami Shoten [pocket ‘groen’-38-1], 1985). Yosano maakte deze selectie van 2963 (met later nog eens honderd extra) tanka voor uitgeverij Iwanami in 1938.

Yosano Akiko nam de tanka op in haar negende bundel, Lentesneeuwbrij (Shundeishū 春泥集, 1911). Het gedicht bevat een gecomprimeerde beeldspraak, omdat je je heel even afvraagt wát er ontelbaar of ‘talloos’ (kazu shiranu) is: het aantal trappen (kizahashi) of de treden van die ene trap? Het laatste zal bedoeld zijn, al slaat dat woord kizahashi eigenlijk op de trap als geheel (het woord voor trede is dan , maar is niet zo poëtisch). Mooi is dat Yosano niet alleen het beeld oproept van een man die te weinig moeite lijkt te doen om de dichter voor zich te winnen, maar dat er ook iets van besef gesuggereerd wordt dat de dichter niet zo makkelijk te winnen is.

Shundei 春泥 is letterlijk ‘lentemodder’, maar slaat op de prut die ontstaat wanneer de sneeuw aan het begin van de lente begint te smelten.

In 1987 koos Henri Kerlen de eerste helft van dit gedicht als titel voor zijn bundel vertalingen van Yosano’s tanka: Akiko Yosano, De talloze treden naar mijn hart (Soest: Kairos, 1987). Ik denk dat ik daar Yosano’s tanka voor het eerst tegenkwam. Kerlens versie dateert nog van vóór hij overstapte op een streng handhaven van een 5-7-lettergrepenschema voor zijn vertalingen:

Van de talloze

treden naar

mijn hart

is hij er misschien

maar twee, drie opgegaan.

Akiko Yosano, De talloze treden naar mijn hart. Tanka, vertaald door Henri Kerlen (Soest: Kairos, 1987), p. 58.

Kerlens vertaling leest zonder meer soepeler dan de mijne hierboven. Ik word wat geplaagd door een al te strak vasthouden aan mijn eigen ongeschreven vertaalregels. Eén ervan is dat ik als het even kan de Japanse volgorde van ‘regels’ wil handhaven en daarmee de oorspronkelijke beeldsequentie. De ‘punchline’ van Yosano Akiko’s tanka is namelijk wie de moeite niet nam, niet zozeer het beperkte aantal stappen. Dat ‘hij’ (kare) het is ontdekt de lezer pas op het allerlaatst.

Ik ken een nog oudere Nederlandse vertaling van dit gedicht, door Jef Last (1898-1972). Last leidde een avontuurlijk bestaan en heeft op latere leeftijd aan de universiteit van Hamburg Chinees en Japans gestudeerd. Toch is van zijn vertalingen (onder meer een roman en toneelteksten van Mishima Yukio 三島由紀夫 [1925-1970]) onduidelijk in hoeverre hij in de eerste plaats uit de brontaal vertaalde of toch wel erg leunde op bestaande vertalingen. De versie van Last speelt wel met meerdere trappen:

Van de vele trappen

Die tot mijn hart leiden

Klom hij ten hoogste

Twee tot drie treden.

Jef Last, red. en vert., vloog een bloesem terug naar zijn tak (Den Haag: L.C. Boucher, 1960), p. 23.

De bron voor Last lijkt me een destijds belangrijke bloemlezing van moderne Japanse literatuur te zijn geweest. Modern Japanese Literature, onder redactie van de gezaghebbende Donald Keene, verscheen in 1956 en bestreek de periode vanaf 1868 — toen de meest recente negentig jaar dus. Die bloemlezing bevat welgeteld twee gedichten van Yosano Akiko, vertaald door Shio Sakanishi. Eén ervan is:

Of the numberless steps

   Up to my heart,

He climbed perhaps

   Only two or three.

Vert. Shio Sakanishi, in: Donald Keene, red., Modern Japanese Literature, from 1868 to Present Day (New York: Grove Press, 1956), p. 207. Deze bloemlezing geeft de tekst van Yosano’s tanka in transcriptie, maar niet de Japanse schrijfwijze, laat staan een bron.

En die vertaling doet weer erg denken aan de oudste vertaling van Yosano’s tanka die ik ken, uit 1927, dus zestien jaar nadat Yosano haar gedicht publiceerde:

There are numberless steps

Up to my heart.

He climbed perhaps two or three.

Glenn Hughes en Yozan T. Iwasaki, Three women Poets of Modern Japan: A Book of Translation (Seattle: University of Washington Book Store, 1927).

Anekdotisch bewijs is het, maar het lijkt erop dat we hier weer eens te maken hebben met een voorbeeld van hoe het Westen elementen selecteert als belangrijke ingang tot ‘Japan’ die vooral ons aanspreken maar die in het land zelf bijna onzichtbaar zijn.

De afbeelding toont, van links naar rechts, de frontispice door Nakazawa Hiromitsu 中沢弘光 (1874-1964) en pagina 6 van Yosano Akiko’s bundel Lentesneeuwbrij (Shundeishū 春泥集, 1911). Collectie National Institute for Japanese Literature, Tokyo.

Categorieën
poëzie

maak je maar geen illusies

als ik de tunnel

            uitkom, dan zijn de bergen

                        oranje gekleurd

de toekomst is een erg mooi

            gezichtsbedrog geschonken

suidō o / izureba yama no / akane shite / mirai akaruki / sakkaku motasu

隧道をいづれば山の茜して未来明るき錯覚持たす

De Japanse meekrap (akane 茜, ‘roodwortel’; Rubia argyi) heeft oranje wortels; vandaar dat ze ook voor die kleur staat. Als seizoenwoord is de akane verbonden met de herfst.

Een tanka van Saitō Fumi 斎藤史 (1909-2002) uit 1969, opgenomen in haar bundel Allesrood (Hitakurenai ひたくれなゐ, 1976).

De dichter speelt met de uitdrukking ‘een mooie toekomst’ (akaru[k]i mirai, let. ‘een heldere toekomst’; het Engelse ‘bright future’ zit daar mooi dicht op), maar draait die om door ‘helder’ bijvoeglijk te maken bij ‘illusie’ (of ‘gezichtsbedrog’, sakkaku). Een mooie toekomst is een illusie. Oranje wordt onheilspellend.

De afbeelding toont San Francisco tijdens de Californische bosbranden van september 2020. Foto Brittany Hosea-Small. Bron: Al Jazeera.

Categorieën
poëzie

duistere boom

zijn in dit woud dan

            geen kogelsporen te vinden

                        in al die bomen?

het kreupelhout van het geheugen

            wordt almaar duisterder

kono mori ni / dankon no aru / ki arazu ya / kioku no shigemi / kuramitsutsu ari

この森に弾痕のある樹あらずや記憶の茂み暗みつつあり

Een tanka van Saitō Fumi 斎藤史 (1909-2002), in haar bundel Het azuurblauw van een herfsthemel (Shūten ruri 秋天瑠璃, 1993).

(Een grammaticaal correctere vertaling van het eerste deel van deze tanka is: ‘zijn er in dit woud soms geen bomen die kogelsporen hebben?’en dat ya moeten we dan vooral zien als een retorisch vraagteken — maar ik hou graag de Japanse beeldsequentie aan, waarbij die ‘bomen’ als laatste genoemd worden.)

De afbeelding toont een detail van het doek Der Baum 25-10-09 (2009) van Armando. Bron: Antoon Melissen, red., Armando: Between Knowing and Understanding (Rotterdam: NAI010 Publishers, 2015), p. 228.

Categorieën
poëzie

waarom precies nu

            3

  Waarom ga je weg

nu de herfst gekomen is

  Waarom precies nu

nu bomen trillen van angst

en nachten duister worden

            3
  Hvers vegna ferðu
þegar haustið er komið
  Hvers vegna núna
þegar trén skjálfa af ugg
og nóttin að verða dimm

Afgelopen zomer was ik voor het eerst van mijn leven op IJsland. IJslanders schijnen van zichzelf graag te zeggen dat ze een volk van literatuurliefhebbers zijn en dan vooral van poëzie houden. Anekdotisch bewijs is het, maar inderdaad heb ik in Bakkagerði, een dorp van honderd inwoners aan de oostkust en vooral bekend als broedplaats van papegaaiduikers, mogen meemaken dat het lokale feestzaaltje letterlijk uitpuilde van publiek voor een avond waarop een vijftal dichters uit eigen werk voorlazen. Geen woord van verstaan natuurlijk, maar uit mimiek en reacties op te maken zat er nogal wat light verse tussen.

Mede daardoor aangespoord heb ik die zomer wat bloemlezingen vertaalde IJslandse poëzie aangeschaft. Voor dit blog is dat allemaal niet relevant, behalve dat ik op een reeks van vier tanka stuitte, geschreven door Vilborg Dagbjartsdóttir (1930-2021). Ik praat hier de minibiografie door Hallberg Hallmundsson (1930-2011) na: zij was dichter, vertaler en een leidende kracht in IJslands vrouwenemancipatiebeweging.

Dagbjartsdóttirs tanka-reeks heet ‘In Japanse gedachten’ (‘Í japönskum Þönkum’). Ik beken dat ik ze niet allemaal even sterk vind, maar nummer 3 heeft wel wat. Uiteraard vertaalde ik niet uit het IJslands want dat beheers ik niet, maar naar twee Engelse vertalingen. Zie het als een flauwe echo van een heldere zomer.

Vertaling door Hallberg Hallmundsson, in: 13 Chapbooks: Icelandic Poetry in the 20th century. Translations and biographies by Hallberg Hallmundsson (Reykjavík: Brú, 2012), p. 344:

            3

  Why do you leave me

now that autumn has arrived

  Why exactly now

when trees shiver with fear

and the nights are growing dark

Vertaling door Bernard Scudder:

3

  Why are you leaving

when the autumn has arrived

  Why at this moment

when the trees tremble with fear

and the night is growing dim

De foto toont een papegaaiduiker bij Dyrhólaey, IJsland, 3 augustus 2023. Foto: Nicole Roepers.