Categorieën
poëzie

het glas van de patrijspoort

            afscheid

            .

mijn grootouders stierven, en tante en ik gingen aan boord van het schip.

toen we bovenaan de metalen trap gekomen waren, gingen de vakantiegangers naar rechts, en zij die de doden begeleidden naar links

de vakantiegangers bleven bij ons uit de buurt.

met een ongemakkelijk gevoel gingen wij linksaf.

toen we dorst kregen, gebruikten we de verkoopautomaat die alleen aan de rechterkant stond.

de hutten aan de linkerkant hadden geen wand of deur om ze mee af te bakenen.

ze werden van elkaar gescheiden door pilaren van afwisselend grijs en wit gekleurde dunne stof.

we moesten langs veel van zulke dunne stof om naar de ons toegewezen hut te kunnen gaan.

zoals verzocht aan de bemanning waren de lichamen van mijn grootouders al in de hut geplaatst.

——de gedachte dat mijn dikke grootmoeder ooit zou kunnen sterven…

‘ze komt toch niet weer tot leven?’

tante en ik bekeken grootmoeder die op een witte futon lag opgebaard, haar gezicht donker geworden als door opgehoopt bloed, de bloedophoping ver weggeduwd door de witte cumulatie van de dood.

sinds zij stierf was er al een week voorbij gegaan.

het gezicht van grootvader, die al een maand geleden was gestorven, was blauwzwart.

tante en ik, wij richtten onze blikken weer op de zwarte randen van de tatami, en zaten iets van de twee zwart-witte lichamen af.

            .

er viel niks te zeggen. herinneringen aan mijn grootouders hadden tante en ik al gedeeld.

            .

toen we uit de patrijspoort keken zagen we de al bijna zwart geworden avondlucht en de kleur van de zee die tegen de bodem van het schip klotste.

die dag was de zee wat woest.

tante ging langs de dunne stof en verdween ergens heen.

naar een verkoopautomaat, dacht ik.

            .

om zijn leven te rekken waren zijn armen en benen afgezet en terwijl ik zijn opengesperde dijen bekeek, barstte grootvader plotseling in lachen uit.

met een huh-huh oppervlakkige ademhaling zette hij zijn tenger geworden vlakke lijf als een pols rechtop.

‘toen ze me zeiden dat ik dood was, moest ik me echt achter de oren krabben. ik bedoel, ik haal adem.’

zegt grootvader zei tegen me, en staart door de patrijspoort naar de kust die in de verte nog net te zien is.

——daar op het land zijn mijn vader en moeder en broer.

ik mail moeder aan land: ‘opa is weer tot leven gekomen’.

als we eenmaal aan de overkant zijn aangekomen hoe moeten we grootvader dan vervoeren? of moeten we hem naar land terugbrengen? hoe dan ook heb ik tantes hulp nodig.

            .

tante komt niet terug.

nu je het zegt, het schiet me te binnen dat vlak voordat grootmoeder stierf, nu zo’n twee weken geleden, tante met haar armen om de verpleegkundige geklampt in een ambulance gestorven is.

            .

grootmoeder zinkt in zee en komt niet terug.

tante komt niet terug naar de hut. ze dwaalt door het schip, twijfelend tussen rechtsaf of linksaf.

grootvader staart naar de kust en hoopt op een terugkeer.

ik ben aan boord de enige van de familie.

ik kon alleen nog maar aan de andere kant van het dikke glas de kleur van de kust vergelijken met die van de zee die tegen het schip beukte,

en begroef mijn gezicht middenin de r◯nde patrijspoort.

            .

 おわかれ
            
.
祖父母がしに、私と叔母はフネに乗ることになつた。
フネに昇る鉄階段を明けると、旅をする人たちはみぎへ、死体を運ぶ人たちはひだりへとすすむ。
旅をする人たちは、私たちをょけて歩く。
私たちも、すまないような気もちでひだりへすすむ。
喉が乾くときには、みぎ側にしかない自動販売機をりようする。
ひだり側のセン室は、壁と扉をもって仕切られない。
灰色と白色とが交互の柱になった薄い布で隔てられる。
幾枚ものそうした薄い布をくぐり抜け、私たちはあてがわれた部屋へと向かった。
フネの人にたのんでいたので、祖父母の亡骸はすでに部屋に寝かされていた。
———あの肥えた祖母が死んだなんて……
「生き返るんでないの」
私と叔母は白い布団にのった祖母の身体と顔をみたが、それはうっ血したように黒ずみ、死の白い沈殿が黒ずみを遠く押していた。
死んでから、もう一週間経つのだ。
一ヶ月前に亡くなった祖父の顔は青黒かった。
私と叔母は、視線をたたみの上の黒い線にもどし、二つの白黒の身体からすこし体を離して座った。
 
話すことはなにもない。祖父母の思い出は、わたしと叔母のなかで共有されている。
            
.
セン室の丸い窓をのぞくと、もうすぐ黒い夜を迎える空と、フネの底をなでまわす海の色が見えた。
今日は、すこし海が荒れている日。
叔母が立って、薄い布をくぐってどこかへ行ってしまった。
自動販売機へ行ったのかなと、私は思う。
            
.
寿命を伸ばすために四肢を切断した祖父の空いたももを見ていたら、祖父が突然笑い出した。
ふひゅっふひゅっという浅い呼吸音とともに、きゃしゃになった平たい身体を手首のように起こした。
「死んだつて言われたときは、どうしようかとおもつたよ。だって、息してるんだもの」
祖父はこう私に語りかけて、遠くかすかにまだ見える陸を、セン室の丸い窓越しに眺めている。
———あの陸には、わたしの、生きている父と母と兄がいる。
陸の母へ、「おじいちゃんが生き返りました」とメールする。
向こうへ着いた後、祖父を運ぶにはどうしたらよいのか。それとも、祖父は陸に戻すべきか。どちらにしろ、叔母の協力がいる。
            
.
出かけた叔母がもどらない。
そういえば、叔母は祖母が死ぬ少し前、今より二週間くらい前に、救急車のなか救命土に抱きついたまま死んだのだったということを思い出す。
            
.
祖母は死の海に沈んで戻らない。
叔母が部屋にもどらない。フネのなかをみぎにひだりに迷っている。
祖父は陸の方を見つめ、戻ることを望んでいる。
私はこのフネのなかで、それぞれの只一人の家族だ。
厚い硝子の向こうの、陸とフネをたたく海の色を見比べる計ることしかできずに、
◯い真ん中へ顔をうずめていた

Martha Nakamura (Māsa Nakamura マーサ・ナカムラ, 1990) won met Tanuki’s mand (Tanuki no hako 狸の匣, 2017) de 23e prestigieuze Nakahara Chūya-poëzieprijs. Daarin staat ook dit gedicht. Inmiddels heeft zij al vier poëzieprijzen gewonnen, waaronder ook voor haar tweede bundel, Een vuurtoren die om regen vraagt (Ame o yobu tōdai 雨をよぶ灯台, 2020). Deze nog jonge dichter staat dus momenteel erg in de aandacht.

Van dit gedicht heeft Nakamura vorig jaar nog gezegd dat je het zowel als poëzie (shi ) kunt lezen als als narratieve fictie (shōsetsu 小説, is het woord dat ze gebruikt; vaak wordt het vertaald als ‘roman’). Het combineert een eigen verlangen naar een hiernamaals (ikai 異界) met een vorm van rouwverwerking:

Ik was onzeker over hoe om te gaan met de dood van familieleden en dat onvermogen probeerde ik uit te drukken in [het beeld van] een transport per schip naar het land van de dood.

実際に続いた身内の死をどう受けとめていくか、わからなくなって、船で死の国に運ぶ作業を表現しようとした。

De tekening is de openingsplaat van The End of Bon Voyage van Jared Muralt (Bern: Tintenkilby Verlag, 2015).