vlinderdans

            Een boot op de rivier

Heel ver strekt de rivier zich uit, wel duizend mijlen;

op haar wijde stroom drijft een boot op reis.

Met wind in de zeilen verdwijnt hij in het verre niets daarachter:

misschien het vlot van een onsterfelijke, zoekend naar de hemel?

江上船。一道長江通千里。漫漫流水漾行船。風帆遠沒虛無裡。疑是仙査欲上天。

Bunka shūreishū 97

            Vlinderdans

Hele zwermen vlinders dwarrelen wild door de lucht:

bonte kleuren verspreiden zich tussen boom en bloesem.

Uit zichzelf hebben zij geen muziek door instrumenten nodig:

gedachtenvrij dansen ze overal op deze lentebries.

舞蝶。数群胡蝶飛乱空。雑色紛紛花樹中。本自不因絃管響。無心処処舞春風。

Bunka shūreishū 110

Keizer Saga 嵯峨天皇 (786-842) was keizer van Japan in de periode 809-823. Hij gold als een getalenteerd kalligraaf en belezen dichter. Hij was verantwoordelijk voor twee van de drie vorstelijke bloemlezingen van Sinitische poëzie die aan het begin van de negende eeuw in rap tempo werden samengesteld.

Er bestaat onder historici een van tijd tot tijd oprispend debat over de vraag wanneer men in Japan bekend raakte met het daoïsme. Het antwoord daarop heeft uiteraard veel te maken met wat men daaronder verstaat, en wanneer men vindt dat er voldoende aanwijzingen zijn om van ‘daoïsme’ te kunnen spreken. Dat al in de Heian-periode (794-1185) op de hofacademie teksten van daoïstische meesters werden gelezen is een feit. In hoeverre dat allemaal ‘geïnternaliseerd’ werd is weer een heel andere kwestie. Sommigen zijn ook wel geneigd om elk gebruik van de term ‘onsterfelijk(e)’ (Ch. xiān, Jp. sen ) te interpreteren als een uiting van de daoïstische leer. Hoe het ook zij, deze twee gedichten van Saga zijn vaak gelezen als een uiting van daoïstisch gedachtengoed.

Saga’s dochter prinses Uchiko was een van de weinige vrouwen in Japan die ook Sinitische poëzie schreef.

De afbeelding toont een vlindermotief in het papier van de opening van het ‘Minori’ 御法-hoofdstuk (‘De riten’ in de vertaling van Jos Vos) in Genji monogatari emaki (Rolschildering van Het verhaal van Genji, 12e eeuw). Reproductie in Genji monogatari emakiNihon meihitsu sen 日本名筆選 46 (Tokyo: Nigensha, 2004).

Categorieën
poëzie

een prinses, een Sinitisch gedicht

            Een lentedag bij het bergverblijf

Doodstil is dit afgelegen verblijf, achter beboste bergen,

waar uw feeëriek karos eens aankwam bij de vijverrand.

Deze eenzame woudzanger proeft de lentezegen;

verkilde valleibloemen zien de stralen van de zon.

Het gemurmel van de bron klonk als een echo van de eerste donder;

De tinten van de bergen rezen verfrist op na avondregen.

Eens te meer besef ik weer uw goedertieren:

een leven lang zal ik dankzeggen aan het blauwe firmament.

春日山荘。寂寂幽荘山樹裏。仙輿一降一池塘。棲林孤鳥識春沢。隠澗寒花見日光。泉声近報初雷響。山色高晴暮雨行。此従更知恩顧渥。生涯何以答穹蒼。

Prinses Uchiko 有智子内親王 (807-847), de achtste dochter van Keizer Saga, werd in haar vierde levensjaar aangewezen als allereerste Sai’in, de Vorstelijke Hogepriesteres van de Kamo-schrijn net ten noorden van de kort daarvoor aangelegde hoofdstad Kyoto. In 831 werd zij ernstig ziek en trad terug uit haar ambt. Uchiko is een van de weinige vrouwen in de Japanse geschiedenis van wie we Sinitische poëzie kennen; tien van haar gedichten zijn bewaard gebleven in Keikokushū. ‘Een lentedag bij het bergverblijf’ is waarschijnlijk haar bekendste gedicht, geschreven naar aanleiding van een statiebezoek van haar vader aan de geïsoleerde Kamo-schrijn, in de lente van 823. Uchiko was toen in haar zeventiende jaar.

In de vertaling heb ik met opzet archaïserend Nederlands gebruikt. Het is een poging de overdaad aan nogal gedragen uitdrukkingen weer geven (bijv. sen’yo 仙輿, let. iets als ‘een draagkoets zoals de onsterfelijken die hebben’); dat past overigens allemaal in een situatie waarin een vorst overdadig bedankt moet worden voor het feit dat hij de moeite neemt langs te komen. De vorst is een ‘zoon des hemels’; vandaar dank aan de plek waar hij vandaan komt, in de laatste regel.