[001] Keizer Tenji 天智天皇 (626-671):
op deze noodhut,
deze hut in het herfstveld,
grof gevlochten riet
waardoorheen mijn mouwen
van gedruppel doorweekt raken
aki no ta no / kari-o no io no / toma o arami / waga koromode wa / tsuyu ni nuretsutsu
[002] Keizerin Jitō 持統天皇 (645-702):
de lente ging voorbij
en nu lijkt de zomer aangekomen:
moerbei-witte kleding,
zo heet het, hangt men te luchten
op de hemelse berg Kagu
haru sugite / natsu kinikerashi / shirotae no / koromo hosu chō / ama no kaguyama
[003] Kakinomoto no Hitomaro 柿本人麻呂 (?-708?):
tergend langzaam
sleept de bergfazant zijn staart
slepend achter hem aan —
in de lange, lange nacht
lig ook ik alleen op bed
ashibiki no / yamadori no o no / shidario no / naganagashi yo o / hitori kamo nemu
Dichterlijke conventie ging ervan uit dat het mannetje van de bergfazant (yamadori) de nacht gescheiden van zijn vrouwtje doorbracht.
[004] Yamabe no Akahito 山部赤人 (achtste eeuw):
als ik de Tago-baai
in kom, zie ik daar voor me
de moerbei-witte
hoge top van de Fuji
waarop de sneeuw blijft vallen
tago no ura ni / uchiidete mireba / shirotae no / fuji no takane ni / yuki wa furitsutsu
[005] Senior staatssecretaris Sarumaru 猿丸大夫 (data onbekend):
diep in de bergen
stappend door rode bladeren
een burlend hert
te horen roepen: dan pas
is de herfst heus op zijn droefst
okuyama ni / momiji fumiwake / naku shika no / koe kiku toki zo / aki wa kanashiki
Het wordt betwijfeld dat Sarumaru werkelijk heeft bestaan. Er is niets over hem bekend. Dit gedicht is als ‘anoniem’ opgenomen in de vroeg-tiende-eeuwse Verzameling van gedichten van vroeger en nu (Kokin wakashū; no. 4-215).
[006] Middelste Raadsheer Yakamochi 中納言家持 (718?-785):
eksters spanden
de hemelse brug waarop
rijp zich afzette:
als ik de witheid ervan zie,
hoe diep in de nacht is het dan!
kasasagi no / wataseru hashi ni / oku shimo no / shiroki o mireba / yo zo fukenikeru
In de legende van de Herder (een ster in de sterrenbeeld Arend of Aquila) en het Weefstermeisje (de ster Vega) vormen eksters (kasasagi) met hun vleugels een brug over de Melkweg waarover deze twee hemelse geliefden elkaar eenmaal per jaar kunnen zien. Dat is op het Tanabata-feest, op de zevende dag van de zevende maand.
[007] Abe no Nakamaro 阿倍仲麻呂 (698-770):
over dit hemelveld
staarde ik toen uit en zag
daar in Kasuga
van achter de berg Mikasa
diezelfde maan opklimmen
ama no hara / furisakemireba / kasuga naru / mikasa no yama ni / ideshi tsuki kamo
Abe no Nakamaro vertrok op jonge leeftijd naar China om daar te studeren. Hij kwam in dienst van het Chinese hof en raakte bevriend met beroemde dichters als Li Bai (701-762) en Wang Wei (699-761). Hij zou nooit meer naar Japan terugkeren. Het was gebruikelijk voor leden van gezantschappen naar China om bij het Kasuga-schrijn bij Nara te bidden voor een behouden terugkeer. Dit gedicht zou Nakamaro in China hebben geschreven.
[008] De priester Kisen 喜撰法師 (negende eeuw):
een simpele hut
ten zuidoosten van de hoofdstad
dat is hoe ik woon:
‘Uji, Moe-van-de-wereld-berg’
schijnt men het wel te noemen
waga io wa / miyako no tatsumi / shika zo sumu / yo o ujiyama to / hito wa iu nari
Ook van Kisen is het de vraag of hij werkelijk heeft bestaan. ‘Moe zijn van de wereld’ (yo o u) is een woordspel met de plaatsnaam Uji, ten zuidoosten van Kyoto. In de klassieke periode gold die plek als afgelegen; zie bijvoorbeeld de setting voor de laatste hoofdstukken van Het verhaal van Genji (Genji monogatari).
[009] Ono no Komachi 小野小町 (eerste helft negende eeuw):
de kleur van bloesems
is inderdaad verschoten
geheel vruchteloos
werd ik in deze wereld oud
starend naar eindeloze regen
hana no iro wa / utsurinikeri na / itazura ni / waga mi yo ni furu / nagame seshi ma ni
[010] Semimaru 蝉丸 (data onbekend):
dit is het! ook
bij gaan én ook bij terugkomst
het scheiden van elkaar:
bekenden en onbekenden
hebben hun ontmoeting bij de grenspost
kore ya kono / yuku mo kaeru mo / wakarete wa / shiru mo shiranu mo / ōsaka no seki
Van Semimaru is het alweer de vraag of hij werkelijk heeft bestaan. Ōsaka (niet te verwarren met de moderne havenstad) laat zich vertalen als ‘Ontmoetingsheuvel’.
Ergens tussen 1235 en 1240 stelde de dichter en bloemlezer Fujiwara no Teika 藤原定家 (var. Sadaie, 1162-1241) twee verzamelingen van honderd oude gedichten samen, waarvan Hyakunin isshu 百人一首 (‘Van honderd dichters één gedicht’) verreweg de bekendste is. (De ander is Hyakunin shūka 百人秀歌, ‘Van honderd dichters een excellent gedicht’.) Al sinds de tiende eeuw maakte men graag lijstjes van ‘beste dichters’ (kasen 歌仙, ‘dichter-onsterfelijken’) en je kunt Teika’s bloemlezing in die traditie zien; alleen is de zijne veel ambitieuzer. Tot dan toe bestonden zulke lijsten, mét een gedicht als voorbeeld, uit zes of zesendertig namen. Teika wilde niet alleen een overzicht geven van de waka-traditie van de zevende eeuw tot zijn tijd, maar speelde ook met de structuur van de bloemlezing als geheel. Zo spiegelen begin en einde elkaar: de eerste twee gedichten zijn van twee keizers, een vader en een dochter, gevolgd door twee hofdichters uit hun tijd die als poëtische giganten golden, en de laatste twee gedichten zijn weer van twee recente keizers, een vader en een zoon, voorafgegaan door twee gedichten van Teika zelf en van een collega-dichter.
In de vroegmoderne periode (1600-1868) werd de bloemlezing populair als kaartspel (karuta) dat vooral met nieuwjaar nog steeds gespeeld wordt. In die vorm doet het enigszins denken aan ‘Memory’: tussen twee teams liggen honderd kaarten met alleen het laatste deel van elk gedicht. De spelleider draagt het eerste deel van een gedicht voor en deelnemers moeten zo snel mogelijk de kaart met het bijpassende deel pakken. Het succes van het kaartspel zal er zeker aan hebben bijgedragen dat Van honderd dichters één gedicht onder Japanners een van de bekendste waka-bloemlezingen is.
Bij deze de eerste tien gedichten van deze bloemlezing.