Categorieën
poëzie

gevallen

wanneer jouw blik

            me ziet en me opmerkt

is het zo dat ik

            tot miniscule water-

                        deeltjes wordt teruggebracht

kimi no me ni / mirare-iru toki / watakushi wa / komakaki mizu no / ryūshi ni kaeru

君の目に見られいるとき私はこまかき水の粒子に還る

Een van de vervelende dingen van ouder worden is dat je zo geconfronteerd wordt met de vooroordelen die je had als jongmens. Zo kon ik nooit geloven dat oudere mensen de waarheid spraken als zij zeiden dat ze vergeten waren dat ze iets bewaard hadden. Een apart geval in die categorie vond ik destijds de memoires van Hans van Straten, De omgevallen boekenkast (1987). Daarin beweert Van Straten dat toen er een keer boeken uit zijn boekenkast vielen hij allemaal knipsels, aantekeningen en korte notities van zichzelf terugvond die hij in die boeken verstopt had en die nu allemaal naar beneden kwamen dwarrelen. Hij had volledig verdrongen dat hij dat alles zelf in die boeken gestopt had.

Ik beken met enige gêne dat mij nu hetzelfde overkomen is. Het was nóg suffer, eigenlijk. Ik las recent wat en besloot daardoor de pocketeditie van een tanka-bundel uit 1992 te bestellen. Omdat het bijna onmogelijk is iets van de andere kant van de wereld pas maanden later te laten bezorgen in plaats van binnen een week, had ik het boekje snel in huis. Ik las verschillende gedichten erin, las het nawoord (daarover straks meer) en mijmerde een beetje over een excuus om daarmee iets te doen voor dit blog. 

Toen schreef ik een blogpost over een tanka-bundel uit 1987. Als huiswerk opende ik na decennia een Nederlandse vertaling van die bundel. En wat kwam daaruit dwarrelen (ik verzin het niet)? Een krantenknipsel, waarvan ik volstrekt vergeten was dat ik het ooit uit een dagblad knipte en op deze manier bewaard had.

Het knipsel komt uit het dagblad Asahi shinbun van 25 augustus 1992, een datum uit de tijd dat ik voor een tweede keer studeerde aan de Universiteit van Tokio en een prettig verslonsd piepklein appartementje bewoonde in een wijk die later helemaal hip-and-happening zou worden.

Wat me destijds bewoog het stukje uit te knippen zal hetzelfde geweest zijn als wat me er kortgeleden toe dreef op de bestelknop te klikken bij de online-boekhandel om de tanka-bundel Waterdeeltjes (Mizu no ryūshi 水の粒子, 1992; pocketeditie 2018) te kopen: vaag-romantische associaties bij jonggestorven talent (en ja, van mijn eigen generatie).

Het gaat hier om de dood en de postuum uitgegeven poëzie van Andō Miho 安藤美保 (1967-1991), eeuwig 24 jaar oud. Haar licht bizarre manier van overlijden zal ook wel een rol gespeeld hebben.

Een door een vroege dood nooit vervulde belofte van de toekomst is altijd een krachtig ontroerder. Andō’s poëziementor, de tanka-dichter Sasaki Yukitsuna 佐佐木幸綱 (1938-) noemde haar de ‘de hoop van de tanka’ (tanka no hōpu 短歌のホープ) en vertolkte die emoties op papier. In Voorschoten schreef hij een nawoord voor de door Andō’s ouders uitgegeven bundeling van haar gedichten:

            Momenteel probeer ik een lastige tekst, of beter: een nawoord dat ik niet wil schrijven, te schrijven. Op deze manier wil ik geen woorden moeten wijden aan Andō Miho’s tanka-bundel.

            Al ruim een week ben ik steeds weer achter mijn bureau gaan zitten, maar het lukt me niet de pen op papier te zetten. Door het raam bij het bureau in de studeerkamer op de eerste verdieping zie in de verte Nederlands bakstenen huizen. Vanaf de eerste verdieping zie je in de verte gerieflijk hoge populieren en zilverberken staan en hun weelderig groene bladeren glinsteren.

            .

            ‘in een vorig leven

                        was ik misschien wel een boom’

            terwijl ik het auto-

                        portier opentrek

                                    kijk ik op mezelf terug

‘zense wa / ki datta ka mo ne’ / jidōsha no / tobira o akete / ware wo furikaeru

[…]

            In baksteenrode

                        kleren gehuld

                                    kijk ik toe

            hoe in heel kleine stukjes

                        de dingen kapotvallen

renga-iro no / fuku ni kurumari / mite itari / konagona ni ware- / ochite yuku mono

            .

            En al moet ik als ik door het raam naar buiten kijk denken aan haar die zo van bomen hield en komen als ik de bakstenen huizen zie vanzelf bij mij de gedichten bovendrijven van haar die zo van baksteenrood hield, staat mijn hoofd er totaal niet naar daarover te schrijven.

            Wat kunnen we, in het volle besef van haar dood op 24-jarige leeftijd, anders doen dan ons te verbijten over het verdriet en verbittering daarover?

 私は、いま、聞きにくい文章、もっと言えば書きたくはない跋文を書こうとしている。こんなかたちで安藤美保歌集に文章を寄せたくはなかった。
 一週間も前から幾度も机の前に座っているのだが、どうしても筆が進まない。二階にある書斎の机の前の窓からは、煉瓦造りのオランダの家々が遠く見える。二階よりはるかに高いポプラや白樺の木がゆったりと立ち、緑豊かな葉を夏の日にかがやかせているのが見える。
            
.
  「前世は木だったかもね」自動車の扉を開けて吾をふりかえる
<中略>
  煉瓦色の服にくるまり見ていたり粉々に割れ落ちてゆくもの
            
.
 窓の外を見ては、木が奸きだった人が思われ、煉瓦の家を見ては、煉瓦色が好きだった人のこのような歌が心に浮かびはするものの、それを論じようという気持ちにはとてもなれない。
 二十四歳の死という事実の前に、ただ、悲しみと口惜しさをかみしめるほかに、私たちに何かできるというのか。

Sasaki Yukitsuna 佐佐木幸綱, ‘Batsu’ 跋 [Nawoord], in Mizu no ryūshi 水の粒子 (Tokyo: Nagarami Shobō, 2018 [oorspr. 1992]), p. 116-117.

Begin twintig viel Andō op met een prijswinnende tanka-reeks, ‘Mozaïek’ モザイク, waarmee haar bundel opent. Ze studeerde in Tokyo aan de gerenommeerde Ochanomizu-universiteit in Tokyo en begon daar aan een masterprogramma Japanse literatuur, waarbij ze zich concentreerde op laat-klassieke hofpoëzie (met name die van Fujiwara no [Kujō] Yoshitsune). Zoals haar ouders in een eigen nawoord schrijven, was Andō Miho tot haar vroege dood geheel gefocused op de dubbelroute naar wetenschap en dichterschap. Op studiereis in het Hira-gebergte, provincie Shiga, een populaire plek voor bergwandeltochten, viel ze door een misstap met haar hoofd op een rots en overleed de volgende dag in het ziekenhuis zonder ooit bij bewustzijn te zijn gekomen.

allemaal tegelijk

            de wens om omhoog vliegen

                        verkondigen ze

halverwege de heuvel 

            staan groepjes fietsen

issei ni / tobidachitai to / togeru gotoku / saka no tochū ni / mureru jitensha

一斉に飛び立ちたいと告げるごとく坂の途中に群れる自転車

tot elke vingertop

            met tranen opgezwollen

                        ben ik het die

deze trein vervoert

            en weer naar huis brengt

yubisaki made / namida de fukuramite / iru ware wo / densha wa hakobi / mata mochikaeru

指先まで涙でふくらみている我を電車は運びまた持ち帰る

In de reeks ‘een knarsend hart’ (Kishimu kokoro 軋む心).

met toch wat spijt

            wandel ik ’s ochtends rond

                        in treurnis

een spin die ondersteboven

            naar de hemel staren blijft

kui arite / ayumu asa o / maganashiku / kumo wa sakasa ni / sora o mite ori

悔いありて歩む朝をまがなしく蜘蛛はさかさに空を見ており

Van maganashii (dat we vermoedelijk kunnen schrijven als 真悲しい, ‘treurig’) vraag ik me af in hoeverre dat een vondst van Andō zelf is. Ik vind het woord in ieder geval niet in woordenboeken, al is de betekenis ervan duidelijk.

aan de scriptie

            telkens weer blijven schaven

geeft mijn vriendin

            kronkellijnen in haar kin

                        die ik aandachtig bekijk

ronbun no / chōso kasaneshi / yūjin no / ago no kyokusen / mite ori ware wa

論文の彫塑かさねし友人の顎の曲線見ており我は

twee vingers hoog

            is de overmoed die ik me indrink

en met mij samen

            gaat in de avondzon

                        mijn studeren ten onder

tsūfingā / kioite nomeba / morotomo ni / yūhi no naka e / ochiru bengaku

ツーフィンガー気負いて飲めばもろともに夕陽のなかへ落ちる勉学

In de reeks ‘Yoshitsune’ 良経. ‘Twee vingers’ (Eng. two fingers, Jp. tsūfingā) geeft aan tot hoe hoog je de whisky in je glas schenkt.

De afbeelding is een fragment van het bewuste krantenknipsel. Asahi shinbun 25 augustus 1992.