Categorieën
poëzie

bloem slaapt

            Begonia

De trap naar de tuin is na de regen verlaten en kil;

in koele schoonheid springt uit haar stengel de begonia op.

Ik laat haar met rust: in de herfstnacht wil een bloem juist slapen;

geen mens die met fakkellicht haar rouge make-up bijschijnt.

秋海棠。庭階経雨気凄涼。冷艶茎茎発海棠。一任秋宵花睡去。無人秉燭照紅粧。

Herfst 1822. De shūkaidō 秋海棠 is de Begonia grandis of winterharde begonia of scheefblad, en kan bloeien in de periode juni-november.

Een gedicht van Ema Saikō 江馬細香 (1787-1861). Een inspiratiebron voor haar gedicht moet het gedicht ‘Sierappel’ (Ch. hăitáng, Jp. kaidō 海棠, let. ‘zeepeer’) zijn geweest van de Chinese Su Shi 蘇軾 (1037-1101). Waar de roodbloeiende sierappel een lentebloesem is, daar geldt de ook roodbloeiende begonia (Ch. qiūhăitáng 秋海棠, let. ‘herfstzeepeer’) als een herfstbloem. Su Shi eindigt zijn gedicht juist met de regels:

Alleen ben ik bang dat diep in de nacht de bloemen willen slapen,

dus ontsteek ik een hoge kandelaar en licht hun rouge make-up bij.

只恐夜深花睡去。故焼高燭照紅粧。

Saikō’s poëziementor Rai San’yō 頼山陽 (1780-1832) zei van dit gedicht van haar:

Een virtuoze bewerking; briljant en een meesterwerk!

翻案絶妙、卓然として傑作なり

Dat is wel heel veel lof, maar hij was dan ook verliefd op haar.

Een verjaardagscadeautje voor H.S.

De afbeelding toont een detail van Begonia (ongedateerd), door K.T. Arrassa. Waterverf op papier. Collectie Van Gogh Museum, Amsterdam.

Categorieën
poëzie

één lamp, twee boeken

            Een winteravond

De oude vader bestudeert Hollandse boeken;

zijn kind leest verzen uit de Tang en Song.

Zij delen het licht van deze ene lamp;

elk is voor zich op zoek naar een bron.

De oude leest, wil van geen ophouden weten;

zijn kind wordt moe, denkt aan kastanjes, zoete knol.

Ik schaam me diep: mijn geest haalt het niet bij die van de oude;

mijn oude vader telt tachtig jaren, maar zijn ogen staan nog helder.

冬夜。爺繙欧蘭書。児読唐宋句。分此一灯光。源流各自泝。爺読不知休。児倦思栗芋。堪愧精神不及爺。爺歳八十眼無霧。

Mijn vertaling ‘de oude vader’ benadrukt dat chichi 爺 (‘vader’) ook als jiji (‘oude man’, ‘grootvader’) gelezen kan worden. Het gaat hier om Saikō’s vader, bekend onder de naam Ransai 蘭斎 (‘Hollands studeervertrek’, 1747-1838), een domeinarts van het Ōgaki-domein (het huidige Gifu); hij had een groot netwerk in kringen van de Hollandologie (rangaku) en was zelf ook opgeleid in westerse geneeskunst.

Bijzonder aan dit ‘gereguleerde vers’ is dat Saikō voor het laatste couplet plotseling overstapt op een lengte van zeven karakters per regel, waar ze in de eerste drie juist vijf karakters per regel aanhield.

            Onwillekeurig

Een droom slechts, en al te gehaast, is een half mensenleven:

stille gedachten, zonder einde, verduisteren de geest.

De maan krimpt, de maan wast, van een volle tot een nieuwe;

bloesems vallen, bloesems ontluiken, in herfst en dan weer in de lente.

Wat ik ooit schilderde lijkt me nu door een andere hand gedaan;

eens gelezen boeken herlees ik als waren ze weer nieuw.

Voor mezelf hoop ik alleen vrij van ziekte te blijven,

nu in zijn vertrekken een ouder oud en ziek te zijn ligt.

自遣。一夢匆匆半百人。幽懐縷縷暗愴神。月虧月満望兼朔。花落花開秋又春。曾写画疑手猶別。已看書覚眼重新。此身所願唯無恙。猶有高堂老病親。

Uit 1834. De ouder in de laatste regel is Saikō’s vader Ransai, toen achtentachtig jaar oud in de traditionele telling.

Het cliché wil dat in Japan Sinitische poëzie werd geschreven door mannen. Zoals wel vaker met clichés, is dat grotendeels waar, maar niet helemaal. Met name in het vroegmoderne Japan, dat van de zgn. Edo-periode (1600-1868) waren er nogal wat vrouwelijke dichters van kanshi (al blijven hun percentages nadrukkelijk in de enkele cijfers). Een essentiële voorwaarde was dat vrouwen in hun omgeving mannen moesten hebben die hen in staat stelden om klassiek Chinees te leren. Intelligente mannen dus, die zich in de intelligentie van hun dochters konden herkennen. Ema Saikō 江馬細香 (1787-1861) had het geluk zo’n vader te treffen. Zij was een zeer getalenteerd dichter en schilderde ook. Haar vader leerde haar en haar zusje klassiek Chinees, en liet haar op gegeven moment Sinitische poëzie studeren in Kyoto bij Rai San’yō, die prompt verliefd op haar werd maar nooit met haar zou kunnen trouwen.

Een volgende keer veel meer van Saikō’s gedichten. Bij deze een begin, dat op een bepaalde manier ook een eind is.

De schildering ‘Orchidee en bamboe’ (ranchiku no zu 蘭竹図) is van de hand van Ema Saikō, in de verzameling van de Nagaragawa Gallerie, Gifu.