Categorieën
poëzie

die ene film

een film gezien

            die ene, ooit, vroeger

nog steeds schitterend

shinema miru / hitofushi no kako / azayaka ni

シネマ観るひとふしの過去鮮かに

1940. Hitotoki no kōbō: Fujiki Kiyoko zenkushū ひとときの光芒:藤木清子全句集, red. Uda Kiyoko 宇多喜代子 (Tokyo: Chūsekisha, 2012), p. 104. Eerlijkheid gebiedt dat je misschien ook (of beter) kan vertalen, dus niet als herinnering aan een ooit geziene film maar als emotie bij het zien van een oude film:

            een in film gezien

                        fragment van een vroeger ooit

            zo fris schitterend

Een haiku van Fujiki Kiyoko 藤木清子 (data onbekend, actief 1931-1940). Zij hoorde bij een groep die nadrukkelijk moderne haiku wilde schrijven, zonder seizoenswoorden bijvoorbeeld, met alle ruimte voor emotie in plaats van observatie.

Mijn eerste bioscoopervaring had ik toen ik zo’n negen jaar oud was. Mijn moeder zei verbaasd: ‘Ben jij nog nooit in de bioscoop geweest?’ (Dat verbaasde mij weer, want je eigen ouders zouden toch weet moeten hebben van dat soort dingen, leek me.) Daar moest wat aan gedaan worden, besloot ze en nam me mee naar een vertoning van de spektakelfilm Ben-Hur (1959). Zoals bij vermoedelijk iedereen die die film voor het eerst ziet, is de bloedstollende paardenrace van ruim een kwartier in Technicolor en cinemascope in mijn netvlies gebrand. Nu nog, een halve eeuw later.

In 1956 besloot de Motion Picture Producers Association of Japan (MPPA, Jp. Eiga Seisakusha Renmei 日本映画製作者連盟; destijds nog Nihon Eiga Rengōkai 日本映画連合会) om 1 december uit te roepen tot ‘Dag van de film’ (Eiga no hi 映画の日). Nu is Japan een land waar elke belangengroep wel heel enthousiast een eigen ‘Dag’ uitgeroepen heeft en blijft uitroepen, maar het is een mooie aanleiding om stil te staan bij de combinatie cinema en poëzie.

Onchi Kōshirō 恩地孝四郎 (1891-1955), In de Hōgakuza (1929). Voormalige collectie Nihon no hanga, Amsterdam.  De Hōgakuza 邦楽座 ging open in 1925 in Yūraku-chō, Tokyo, en was een bioscoop van de Shōchiku-studio waar voornamelijk westerse films werden vertoond.

Zeker in het begin van de twintigste eeuw was de bioscoop, samen met het café, bij uitstek een locus van moderniteit en het is niet zo verwonderlijk dat in vrij vers moderne dichters een verwevenheid ervoeren met de wereld van cinema (zoals Shimura Eiji 詩村映二, 1900-1960) of fascinatie hadden voor filmactrices (zoals Nakahara Chūya 中原中也, 1907-1937).

Ook haiku kon zich lenen voor dat moderne levensgevoel. Zoals deze ‘vrije haiku’ van Kuribayashi Issekiro 栗林一石路 (1894-1961):

te koop staat de bioscoop die neonlicht ademt in roodblauwgroengeel

urareru eigakan no neon ikizuku aka-ao-midori-ki

売られる映画館のネオン息づく赤青緑黄

Alledaagser, door Oikawa Tei 及川貞 (1899-1993):

een Sovjet-film

gezien om daarna verse

            selderij te kopen

soren eiga / mite shinsen na / serori kau

ソ連映画見て新鮮なセロリ買ふ

De selderij was al even modern en licht-exotisch als films uit de Mosfilm-studio’s. Al was die groente al in vroegmodern Japan niet onbekend, het op grote schaal eten ervan is een twintigste-eeuws fenomeen.

Of vervreemdend, misschien melancholisch zelfs, door dichter van vrij vers en haiku Itami Kimiko 伊丹公子 (1925-2014):

de meeuwen komen

            kijken naar de kaap waarop

                        een bioscoop staat

umineko ga / mi ni kuru misaki no / eigakan

海猫が観にくる岬の映画館

De umineko (let. ‘zeekat’) is de Japanse meeuw (Eng. black-tailed gull, Larus crassirostris).

De afbeelding toont een still uit de christelijke spektakelfilm Ben-Hur (1959), geregisseerd door William Wyler.

het hart van een vrouw, dat kan een man niet begrijpen

wat gaat

dat gaat en een grote

            wereld blijft achter

iku mono wa / ikite ōki na / yo ga nokoru

op een witte middag

komt een witte brief binnen

            met een doffe klap

shiroi hiru / shiroi tegami ga / kotsun to kinu

hij is gesneuveld

de tweeëndertig tanden

            leg ik op een rij

senshi-seri / sanjūni mai no / ha o soroe

de herfst is warm:

het gekoesterd zwaard heeft met mij

            niets te maken

aki atsushi / hōtō ware ni / kakawari naki

de oorlog en

de vrouw: gescheiden kwesties

            wil ik ze niet noemen

sensō to / onna wa betsu de / aritaku nashi

krekels klinken

de middag zinkt

            verzonken in gedachten

kirigirisu / hiru ga shizunde / yuku omoi

door het geluid van insecten

overspoeld is mijn brein

            aan het vallen

mushi no ne ni / mamirete nō ga / ochite iru

vallend blad valt

die ene vergissing

            blijf ik begaan

ochiba furi / hito ayamachi o / kurikaesu

de literatuur

is ver — een kakkerlak

            kruipt wel heel dichtbij

bungaku wa / tōshi aburamushi ni / haiyorare

een luie lentedag

verzonken in de lift naar beneden

            ben ik de enige

shunchū o / shizumu rifuto ni / hitori nari

Fujiki Kiyoko 藤木清子 (data onbekend) is als haiku-dichter slechts een decennium actief geweest, namelijk de jaren 1931-1940. Zij debuteerde in 1931 onder de naam Fujiki Minajo 藤木水南女 (‘uit Hiroshima’) in het haiku-tijdschrift Ashibi 蘆火 (‘Vlammend riet’) en leverde vanaf 1935 bijdragen aan het haiku-tijdschrift Kikan 旗艦 (‘Vlaggenschip’) dat in datzelfde jaar door Hino Sōjō was opgericht. Daarmee geldt zij als een vertegenwoordiger van de ‘opkomende haiku’ (shinkō haiku 新興俳句) van die vooroorlogse periode.

Nadrukkelijk aanwezig in Fujiki’s gedichten zijn de ervaringen van een oorlogsweduwe (mibōjin 未亡人). We mogen aannemen dat dat element autobiografisch is. Japan voerde vanaf 1931 oorlog in China — het begin van wat in Oost-Azië bekend staat als de Vijftienjarige Oorlog. Omdat Fujiki in 1940 hertrouwde, kan het dus heel goed dat haar eerste echtgenoot in China sneuvelde.

[10 juli 2021] Ik lees nu dat haar man, Fujiki Hokusei 藤木北青 (?-1936), die zelf ook ‘opkomende haiku’ dichtte, in 1936 aan ziekte overleed. Of hij opgeroepen was voor dienst, is niet duidelijk. Een en ander wordt blijkbaar toegelicht in de postume bundeling van Kiyoko’s poëzie, Hitotoki no kōbō: Fujiki Kiyoko zenkushū ひとときの光芒:藤木清子全句集 (‘Lichtstraal van die ene keer’; red. Uda Kiyoko 宇多喜代子, Tokyo: Chūsekisha, 2012) die helaas nergens meer te krijgen is.

In 1940 hield Fujiki op met dichten en verdween uit het zicht. De haiku-dichter Katsura Nobuko 桂信子 (1914-2004), die ook bij het tijdschrift Vlaggenschip betrokken was, vertelde ruwweg een jaar voor haar dood daarover:

Dat Fujiki besloot te hertrouwen was in ’40. De familie waar zij introuwde dreef een ryokan [traditioneel hotel] ergens bij Osaka of Kobe, maar stelde als voorwaarde dat zij helemaal zou ophouden met haiku. Kamio protesteerde: ‘Trouw niet!’ Maar Fujiki zei ‘Het hart van een vrouw, dat kan een man niet begrijpen’ en met die raadselachtige woorden is ze weggegaan.

藤木さんの再婚が決まったのは40年でした。嫁ぎ先は阪神間の旅館でしたが、俳句をきっぱりやめるのが結婚の条件とのこと。神生さんは「結婚なんかするな」と反対しました。でも藤木さんは「女の心は男の人には分からないのよ」となぞめいた言葉を残し、去っていきました。

‘Kamio’ is Kamio Seishi 神生彩史 (1911-1966), een haiku-dichter; ook hij was een leerling van Hino Sōjō en betrokken bij Vlaggenschip

Buiten die tien jaar waarin zij actief haiku en essays publiceerde weten we vooralsnog weinig van haar. Het komt nog voor in de moderne tijd: even opvlammen en weer volledig uit het zicht verdwijnen. Het doet me wat denken aan hofdames uit de klassieke periode, van wie we ook niks weten buiten hun paar jaren in het volle licht van de vorstelijke entourage. Vanuit de lange nacht van het niet-weten klinkt even een hoogstpersoonlijke stem.

De foto toont Hara Setsuko 原節子 (1920-2015) als de oorlogsweduwe Noriko 紀子 in Tokyo Story (Tōkyō monogatari 東京物語, 1953) van Ozu Yasujirō, in een sleutelscène. Zij spreekt met haar voormalige schoonzusje, dat net gezegd heeft: ‘Wat valt het leven toch tegen.’ Met een glimlach die zowel maskeert als toont antwoordt zij: ‘Ja. Het is een en al narigheid (sō. iya na koto bakkari).’