Gepubliceerd in het haikutijdschrift Hōzuki 酸漿 (‘De lampionplant’, juninummer 2001). Ik lees ei– 酔ひ hier toch maar in de klassieke uitspraak (en dus niet als yoi-). Het is gebruikelijk om bij het poppenfestival ook troebele ‘witte sake’ (shirozake 白酒) met een relatief laag alcoholpercentage (doorgaans zo’n 7,5%) te schenken. Totdat we anders gingen denken over de relatie tussen drank en jonge kinderen kregen ook kinderen ervan te drinken.
Een haiku door Koura Yūgetsu 小浦遊月, een hedendaagse haikudichter die ik verder niet ken.
3 maart is de dag van het poppenfestival (hinamatsuri 雛祭り), oorspronkelijk gevierd op de derde dag van de derde maand op de oude maankalender. Lang was het onder de naam Meisjesfeest de tegenhanger van wat nu de genderneutrale Dag van het Kind (kodomo no hi こどもの日) is (en vroeger het Jongensfeest), 5 mei. Op het poppenfestival wordt op een altaar een hele reeks van poppen in traditionele hofkledij uitgestald. Ooit stelde de uitstalling een bruiloft van oude hofadel voor, maar al vroeg werd de opstelling gezien als de hofhouding van een poppenkeizer en keizerin. Die laatste twee staan bovenaan het altaar. Mij doet het opstellen en meerdere dagen bewonderen ervan altijd wat denken aan het ritueel van het optuigen van een kerstboom.
Een poppenhofhouding opgesteld voor het poppenfestival (hinamatsuri). Foto: David Wiley.
Toeval of niet, het poppenfestival heeft ook een rol in het allereerste gedicht in De smalle weg naar het achterland (Oku no hosomichi おくのほそ道, 1694) van Matsuo Bashō 松尾芭蕉 (1644-1694). Bashō maakt zijn huis aan kant voor zijn onderhuurder, trekt de deur achter zich dicht en gaat logeren bij een mecenas voordat hij echt op reis gaat:
ook mijn strooien hut
kent een tijd van verhuizen!
een thuis voor poppen
kusa no to mo / sumikawaru yo zo / hina no ie
Mijn eerste acht verzen hing ik aan de deurpost van mijn hut.
草の戸も住替る代ぞ雛の家 面八句を庵の柱に懸置。
Bashō schrijft letterlijk ‘een deur van gras’ of ‘strooien deur’ (kusa no to); dat is een pars pro toto: het beeld staat voor de hele (simpel uitgevoerde) hut die aan die deur vastzit. ‘De eerste acht verzen’ (omote hachiku 面八句) staan op het eerste vel van een kettingvers (renga) van honderd schakels (hyaku’in 百韻). De vellen papier (kaishi 懐子) waarop men een kettingvers noteerde werden dubbelgevouwen. Bij een hyaku’in werden op de ‘voorste helft’ (sho’ori no omote 初折の表 [var. 面]) acht verzen (ku 句) geschreven en op de latere helften telkens veertien, en op de allerlaatste helft (nagori no ura 名残の裏) weer acht verzen. Dit gedicht is dan het openingsvers van de hele reeks.
Dit zal een van de vroegste haikai-verzen zijn waarin aan het poppenfestival wordt gerefereerd. Dat is niet zo raar, want bij mijn weten bestond dit uitstallen van een poppenhofhouding niet vóór het begin van de zeventiende eeuw.
Ik vind Bashō’s gedicht een mooi voorbeeld, zeker wanneer ik deze passage met studenten lees, van hoe ontzettend situatie-specifiek haikai-poëzie kan zijn: als je de context niet kent wordt het al snel onbegrijpelijk. In dit geval is de standaardaanname dat de huurder die tijdelijk in de Bashō-hut introk een gezin had met een dochtertje. De volgende sectie in De smalle weg naar het achterland speelt wanneer Bashō dan echt op pad gaat rond de 27e dag van de derde maand; dan is het heel voorstelbaar dat dat gezin rond het begin van die maand in hun nieuwe huis ging wonen en daar meteen het poppenaltaar opzette.
De tekening is van Guy Delisle, op de achterflap van zijn Guide de mauvais père (Delcourt; vert. Gids voor ‘slechte’ vaders, Oog & Blik/De Bezige Bij, 2013).
Ik vat –bun (‘deel’) hier toch maar op als tijdsduur (‘ter waarde van het lezen van een pocketboek’) en niet oppervlak.
Inaba Takuma 稲葉巧馬 (11):
steen die wordt gekeild:
over de Melkweg rennen
de kleine kiezels
mizukiri wa / ginga o hashiru / ko-ishi kana
水切りは銀河を走る小石かな
Niinuma Nobuyuki 新沼信幸 (13):
dertien was ik
de zomer dat ik pappa
‘m’n ouwe’ noemde
jūsansai / papa o oyaji to / yonda natsu
十三才パパをおやじと呼んだ夏
Takeoka Saori 竹岡佐織理 (27):
een aanzoek van hem
zou zo maar kunnen komen
winterse Melkweg
puropōzu / saresō na hodo / fuyuginga
プロポーズされそうなほど冬銀河
Miyoshi Hideki 三好英樹 (61):
een middagdutje
tussen dartelende dieren
ben ik plots beland
hirune shite / chōjū giga no / naka ni ori
昼寝して鳥獣戯画の中にをり
De chōjū giga is de befaamde twaalfde-eeuwse ‘[rolschildering van] de dartelende dieren’. De oude spelling van wori をり (i.p.v. ori おり, ‘er zijn’, ‘zich bevinden’) vind ik een beetje aanstellerig.
Konokōbe Takuma 兄部拓馬 (5 jaar):
voor het slapengaan
nog één keer te mogen kijken
naar de sneeuwman
neru mae ni / mō ichido miru / yukidaruma
ねるまえにもう一ど見る雪だるま
Inoue Mai 井上まい (8):
aan twee bruggen
wil hij wel schommelen
de jonge maan
ryōhashi ni / burasagaritai / mikazuki da
りょうはしにぶらさがりたい三日月だ
Toriyama Manae 鳥山愛恵 (16):
in grootvaders huis
hangt de geur van de branding
om alle mensen daar
sofu no ie / shio no kaori no / hito bakari
祖父の家潮の香りの人ばかり
Sakamoto Chihiro 坂本千尋 (33):
van de notenbalk
weg dansen van het gezin
lachende stemmen
gosenfu o / tobidasu kazoku no / waraigoe
五線譜をとびだす家族の笑い声
Momenteel organiseert het theemerk Itō’en 伊藤園 voor de 34e keer de jaarlijkse ‘nieuwe haiku’-wedstrijd (Itō’en o~i ocha shinhaiku shō 伊藤園お〜いお茶新俳句大賞). Deze multinational is de vierde grootste producent van non-alcoholische drankjes in Japan en doet onder die naam bij mijn weten alleen in groene theeproducten (al hebben ze in 2006 ook de keten Tully’s Coffee opgekocht). De in heel Japan bekende productnaam van die theedrankjes is ‘o~i ocha’ お〜いお茶 (hé~é thee’).
De haikuwedstrijd is uiteraard een reclamecampagne, maar is inmiddels uitgegroeid tot gigantische proporties. De vorige editie telde bijna twee miljoen inzendingen, in alle leeftijdscategorieën; die van twee jaar geleden overschreed zelfs de twee miljoen inzendingen. Een deelnemer mag maximaal zes gedichten insturen. De wedstrijd is voor zogenaamde ‘nieuwe haiku’ (shinhaiku 新俳句): er is dus geen noodzaak voor seizoenswoorden of het rigide vasthouden aan een 5-7-7-moraeschema. Behalve in de recente ‘haikufoto’-categorie zijn er prijzen te winnen in zes categorieën: basisschoolleerlingen (inclusief kleuters); onderbouw-leerlingen middelbare school; bovenbouw-leerlingen (net als in de VS heeft Japan de middelbare school in twee stappen ingedeeld); algemeen A (t/m 40); algemeen B (boven de 40); Engelstalig (geen begrenzingen aan leeftijd of nationaliteit). Het beoordelen van al die inzendingen is een monsterklus. In de eerste selectiefase gebeurt dat door tweehonderd leden van (semi)professionele haiku-clubs. De uiteindelijke selectie (‘shortlist’ lijkt me een misplaatst woord met zulke aantallen) gebeurt door een jury waarin zowel dichters (van haiku, maar ook van gendaishi) als musici en acteurs zitten. Een van de twee juryleden voor Engelstalige haiku is Arthur Binard, een Amerikaan die in het Japans dicht.
Met tweeduizend winnaars per campagne is het een prijzenfestijn, maar al is de hoofdprijs goed voor een half miljoen yen (ca €3.500,–) de meeste uitgereikte prijzen zijn aanzienlijk bescheidener. Vermoedelijk wordt als echte hoofdprijs ervaren dat winnende inzendingen op een theezakje of plastic flesje koude thee terechtkomen en zo nog jaren blijft circuleren.
Een selectie van winnende haiku wordt afgedrukt op theezakjesverpakkingen en flesjes koude groene thee. Zoals deze, van Tanaka Ryūta 田中龍太 (27 jaar) uit de competitie van 2018-2019:
kat gezeten op de weegschaal van de dierenarts Dag van de Cultuur
neko no noru / hersumētā / bunka no hi 猫の乗るヘルスメーター文化の日
‘Dag van de Cultuur’ (bunka no hi 文化の日) valt op 3 november. De dichter liet weten dat hij deze haiku maakte bij een bezoek aan de dierenarts. Het beeld van zijn weldoorvoede kat op de weegschaal illustreerde voor hem de definitie van cultuur als een vorm van welvaart die je aangeleerd krijgt.
De periode om haiku in te zenden begon 3 november jl. en loopt tot en met 28 februari 2023. Voor wie wil meedoen: Engelstalige haiku kun je hier opgeven. Winnaar in 2021 (uitslag 32e competitie) in die categorie was Miyaji Kei 宮地慶 (12 jaar oud):
Long-distance running
I don’t want to do it
Long-distance running
‘Als we op school lange afstandsrace hebben komt er maar geen eind aan en met een masker op [vanwege corona] is het al helemaal naar, dus hou ik er niet van. […] Door twee keer dezelfde regel te gebruiken dacht ik het haiku-achtig te maken.’
Met zo’n mateloze productie laat ik verdere selectie aan het toeval over. Alle hier vertaalde haiku zat om zakjes thee die ik op kantoor heb opgedronken. Opvallend veel kinderen trof ik tussen mijn aankopen aan.
De foto’s tonen een selectie van theezakjesverpakkingen voordat ze werden opengescheurd door de vertaler.
Nakamura Sanzan 中村三山 (1902-1967) was een lid van de Kyoto Haiku Club, die in de jaren ’30 en vroege jaren ’40 van de twintigste eeuw een exponent was van de ‘opkomende haiku’ (shinkō haiku新興俳句), een term voor poëzie die zich afkeerde van het traditionele idee dat haiku vooral natuur en de seizoenen behandelen moeten.
Deze haiku is geschreven in 1939, een tijd dat de de ‘gedachtenpolitie’ (let. ‘Speciale Politie’, tokubetsu kōtō keisatsu特別高等警察, of Tokkō) actief onderzoek deed naar mensen die er ‘staatsondermijnende’ ideeën op nahielden. Deze geheime staatspolitie zag ‘opkomende haiku’ als de uiting van een onpatriottische houding.
Nederlandse kranten staan stil bij recente boekverboden in toch nabije buitenlanden, zoals dit artikel in de Volkskrant van 5 oktober jl., maar het is niet alleen van deze tijd en ook niet noodzakelijk ver weg.
De afbeelding toont een detail van een achttiende-eeuwse voorstelling van ‘het verbranden der boeken en het kuilen der geleerden’ (Ch. fénshū kēngrú, Jp. funsho kōju焚書坑儒) onder China’s eerste keizer Qin shi huangdi in 213 v.Chr./BCE. Bron: Wikimedia Commons.
De haiku die Miyamori Asatarō* vertaald heeft hebben in het buitenland heel veel succes, maar wat voor gevoel buitenlanders aan die vertaalde poëzie over zullen houden is maar de vraag. Het is zo’n beetje alsof ze [Gilbert en Sullivans] opera The Mikado gezien hebben en denken Japanners te begrijpen, en ze haiku begrijpen als ‘haikoe’*. Het Japan waarvan buitenlanders houden is niet het echte, pure Japan, maar een Japan dat concepten als fujiyama* en geisha girl zo probleemloos aan elkaar knoopt dat het al net zo nep is als tempura-friet*. Het echte, ware Japan is voor hen onbegrijpelijk en dus alleen maar slaapverwekkend. Dat Miyamori’s vertalingen in het Westen aanslaan heeft er misschien mee te maken dat dat haikoe-achtige haiku zijn.
Als blijk van onvertaalbaarheid citeert Komiya Toyotaka* het volgende door Miyamori vertaalde vers:
The ancient pond!
A frog plunged splash!
(furu-ike ya kawazu tobikomu mizu no oto)
[de oude vijver: / een kikker springt erin / geluid van water]
Komiya schrijft: Het spreekwoordelijke zwaartepunt van deze haiku is het snijwoord* ‘ya’ in ‘furu-ike ya’ [‘de oude vijver’]. In dit geval geeft ‘ya’ uitdrukking aan een langdurigheid, een besef dat het object ervan, namelijk ‘de oude vijver’, er al die tijd al geweest is, en aan de emoties die de auteur daarbij heeft. Het vers wordt door dit snijwoord in tweeën gedeeld en het ‘een kikker springt erin’ in het tweede deel drukt een ervaring in een werkelijkheid uit die je zelf kunt meemaken. Door het moment van die ervaring in een werkelijkheid in de onveranderlijke ‘oude vijver’ te laten verdwijnen kan Bashō de door hem ervaren verstilling van ‘het niets’* uitdrukken. Maar in zijn vertaling geeft Moriyama dit ‘ya’ weer met het leesteken ‘!’. Het ‘!’ in het buitenlands is een simpelweg een uitroepteken, en het is onmogelijk om daarmee het besef van langdurigheid en werkelijkheid van het oorspronkelijke gedicht weer te geven. Het snijwoord ‘ya’ in haiku is een complex woord met een buitengewoon rijke lading en is geen simpel uitroepteken zoals ‘!’, dus op dit punt slaat de vertaling de plank mis. […]
Komiya’s opvattingen lijken me getuigen van gezond verstand en vreemd is vooral dat ze in literaire kringen zo’n ophef veroorzaken. Ook voor iemand als ik die van het buitenlands geen verstand heeft is het op deze manier ondenkbaar dat je Bashō naar het Engels zou kunnen vertalen. Eerlijk gezegd zijn zulke vertalingen potsierlijk en is het onmogelijk je lachen erbij in te houden. Maar het zijn wel de vertalingen van Moriyama die als kenner van het Engels een grote naam heeft en te moeten zien dat die in binnen- en buitenland als een ‘meesterlijke vertaling’ gelden dwingt me het hoofd te breken over de onvertaalbaarheid van poëzie.
*) Miyamori Asatarō 宮森朝太郎 (1869-1952) was hoogleraar Engelse literatuur aan de Keio universiteit, Tokyo. Uit onvrede met bestaande Engelse vertalingen van Japanse haiku publiceerde hij in 1932 zijn An Anthology of Haiku Ancient and Modern.
*) ‘Haikoe’: Hagiwara schrijft ‘HAIKAI’ en gebruikt dat woord niet als historische term (om de ‘haiku’ uit de vroegmoderne periode aan te duiden) maar als teken voor een niet-Japanse versie van de haiku. Vandaar mijn vertaling ‘haikoe’.
*) ‘Fujiyama’ is een woord dat in het Japans niet bestaat en daarmee al ruim een eeuw geleden symbool ging staan voor een westerse, oriëntalistische versie van ‘Japan’. (Ik leerde als eerstejaars student al in de eerste collegeweek: ‘Men zegt ofwel fuji no yama ofwel fujisan’, om ons zo symbolisch te ontdoen van culturele misvattingen.)
*) Met ‘tempura-friet’ (tenpura furai) lijkt Hagiwara te doelen op frituur (tempura) die niet volgens traditioneel Japans recept bereid wordt maar naar ‘fry’ (Jp. furai)-receptuur met moderne westerse inspiratie (waarin beslag is bereid met broodkruim i.p.v. tarwemeel).
*) Komiya Toyotaka 小宮豊隆 (1884-1966) was aan de Keizerlijke Universiteit van Tokyo een student van Natsume Sōseki en mogelijk diens trouwste discipel; hij stond model voor de hoofdpersoon van diens roman Sanshirō, koos de titel voor diens roman De poort en verzorgde de postume uitgave van Sōseki’s verzameld werk. Hij werd literair criticus en hoogleraar Duitse literatuur aan de Tōhoku-universiteit te Sendai.
*) Een ‘snijwoord’ (kireji 切れ字) is een partikel dat nadrukkelijk structuur geeft aan een Japans gedicht (in de praktijk gaat dat dan eigenlijk altijd om haikai-verzen). Vaak geeft het nadruk aan het eraan voorafgaande woord. Of snijwoorden vertaalbaar zijn is al heel lang onderwerp van discussie. Vaak kiezen vertalers voor een leesteken als de dubbele punt of het gedachtestreepje.
*) Het ‘niets’ (mu 無) geldt als centraal concept in Zen en er waren met name in de moderne tijd altijd al lezers die Bashō’s poëzie nadrukkelijk in Zen-termen wilden lezen.
Oplettende lezers zullen zien dat ik de terminologie van Komiya nogal heb ingedikt, omdat wat in het Japans misschien nog intellectueel kan klinken in het Nederlands al snel wolligheid oplevert. Een meer letterlijke vertaling van de tweede zin na Bashō’s hokku is bijvoorbeeld: ‘In dit geval geeft ‘ya’ uitdrukking aan het verloop van de tijd met een besef van daadwerkelijke onveranderlijkheid dat het object ervan, namelijk ‘de oude vijver’, er al die tijd al geweest is, en aan de subjectieve emoties die de auteur daarbij heeft.’
Hagiwara Sakutarō 萩原朔太郎 (1886-1942) is een van Japans belangrijkste modernistische dichters. Zijn Over het vertalen van poëzie (‘Shi no hon’yaku ni tsuite’ 詩の翻訳について, 1933) schreef hij naar aanleiding van een controverse rondom een bloemlezing van Engelse vertalingen van Japanse haikai-verzen die een jaar eerder was verschenen. De hoogleraar Miyamori Asatarō 宮森朝太郎 (1869-1952), een gerenommeerd kenner van Engelse literatuur aan de Keio-universiteit in Tokyo, wilde met de ruim achthonderd pagina’s van zijn An Anthology of Haiku Ancient and Modern een ruime selectie van verantwoorde vertalingen van haiku presenteren. In augustus 1933 publiceerde criticus en hoogleraar Duits Komiya Toyotaka 小宮豊隆 (1884-1966) een vernietigende kritiek van Miyamori’s boek, en zo ontstond in de late zomer van dat jaar een enorme rel die in de krant en literaire tijdschriften werd uitgevochten tussen deze twee geleerde literatoren en waarmee allerlei andere critici zich ook bemoeiden. Die controverse kan niet los gezien worden van het politieke klimaat destijds. Hagiwara’s essay verscheen in het novembernummer van door hemzelf uitgegeven tijdschrift Seiri生理 (‘Fysiologie’).
Hier vertaalde ik de eerste alinea’s. Weggelaten is een alinea over cultuurspecifieke associaties die Japanners volgens Komiya zouden hebben bij ‘oude vijver’ en ‘kikker’. Zie hieronder.
Miyamori’s An Anthology of Haiku Ancient and Modern (Maruzen, 1932). In 1940 zou een herdruk volgen. Het boek is tegenwoordig alleen antiquarisch te krijgen tegen forse prijzen.
In 1933 lag Hagiwara’s echt creatieve periode als dichter in zekere zin al bijna een decennium achter hem, al zou hij in 1934 nog de bundel The Iceland (Hyōtō氷島) publiceren. Naast modern vrij vers hield hij zijn leven lang een actieve belangstelling voor tanka en ook wel voor haiku. Die vermenging van genres in de poëziebeoefening door een en dezelfde persoon kwam tot de Tweede Wereldoorlog veel voor.
Waar de discussie oorspronkelijk ging over de (on)vertaalbaarheid van specifiek haikai-poëzie (haiku俳句, hokku発句), daar trok Hagiwara de kwestie door naar de (on)vertaalbaarheid van poëzie (shi 詩) in het algemeen. Dat wil zeggen, al snel blijkt dat hij het heeft over de onvertaalbaarheid van Japanse poëzie. En waar Komiya de Engelse oplossingen van Miyamori bekritiseerde, daar richtte Hagiwara zijn pijlen op ‘de buitenlandse vertaler’. Zijn betoog leunt erg op de dubbele aanname dat buitenlanders Japan niet begrijpen kunnen én dat zij eigenlijk niet in het ‘echte’ Japan geïnteresseerd zijn maar in een Japan van de fantasie. Vertalers buigen Japanse poëzie in hun vertalingen daarom om naar individuele en vrije bewerkingen die bijna altijd foute vertalingen zijn.
Hagiwara’s essay mondt uit in de stelling dat Japans modernisering in de vroege twintigste eeuw geleid heeft tot een stompzinnige omarming van buitenlandse (lees: westerse) cultuur en gekunstelde ‘uitvinding’ van een eigen moderniteit. Dat past helemaal in de conservatieve stromingen van de jaren ’30 waarin moderniteit gezien werd als een Ersatz-cultuur van het westen en men een ‘terugkeer naar Japan’ nastreefde. Vandaar ook die nadruk op Japans culturele uniciteit. Hagiwara’s slotzinnen, dat ‘Marxisten die de bekering (tenkō転向) hebben doorgemaakt beseffen de onmogelijkheid van vertaling. Zij zijn verstandiger dan de literatoren’ die de moderne literatuur van het laatkapitalisme denken te schrijven (転向したマルキストは、翻訳の不可能を知つたのである。彼等は文学者より聡明である。), krijgen dan ook een onaangename klank. Je begrijpt dat literatuurhistorici zich liever concentreren op de jongere Hagiwara, de modernistische dichter uit het eerste kwart van de twintigste eeuw.
Hagiwara stond in zijn ideeën over het onvermogen van buitenlanders zich in ‘Japan’ te verplaatsen niet alleen. Ook Komiya zaagt van dik hout planken (in Hagiwara’s samenvatting):
Neem bijvoorbeeld de woorden ‘de oude vijver’: Japanners zullen meteen de associatie hebben met een vijver bij een oude tempel of een verfijnd, bemost vijvertje met stilstaand water in een tuin, maar omdat je in het zwoelte-loze westen zulke oude vijvers niet hebt, is het beeld dat westerlingen bij deze woorden zullen hebben eerder een groot, helder azuren meer in de bergen zoals in de Alpen of Zwitserland. Als in zo’n vijver één kikker springt, wat is daar dan poëtisch of betekenisvol aan? Bovendien, dat dier, die kikker, heeft voor Japanners een bijzondere, subtiel haiku-achtige poëtische zeggingskracht; het draagt een seizoensbewustzijn in zich dat je een zomerse natuur laat ervaren, maar westerlingen hebben daarbij geen enkele bijzondere associatie en zullen hooguit denken aan een lelijk ingrediënt voor kikkerbilletjes. Zijn conclusie is dat als het gaat om de indruk die westerlingen aan een haiku overhouden, zij niet zozeer er niks van begrijpen maar zich daarbij geen enkele voorstelling kunnen maken.
Los van allerlei merkwaardige aannames zie je hier ook een vrij typische argumentatie waarbij naar believen een vijver (ike) en een (groot) meer ([ōki na] kosui) voor westerlingen gelijkgeschakeld kunnen worden.
Opmerkelijk is natuurlijk dat Hagiwara nergens echt last lijkt te hebben van de gedachte dat, als hij gelijk heeft, het omgekeerde misschien ook waar is: dat Japanners dan wellicht onvolledig (of geen) begrip kunnen hebben van westerse poëzie, die zij doorgaans in vertaling lazen. Hagiwara las bijvoorbeeld Rimbaud en andere symbolistische dichters, maar ook Edgar Allen Poe, in vertaling, en schreef daarover essays. Hij voelde een diepe verwantschap met de duistere romantiek van zulke auteurs, en zag zich niet gehinderd door eventuele culturele verschillen. (Toegegeven, dat zijn allemaal moderne westerse auteurs, zoals Hagiwara een moderne Japanse auteur was. Maar de ahistorische aanname dat er tussen Bashō en de moderne Japanner geen wezenlijk verschil is, is wel aanvechtbaar.)
Ik geef toe dat Hagiwara in Over het vertalen van poëzie zich wel hardop afvraagt of het klankspel van ‘nevermore’ (nēbā mōaねえばあ・もうあ) in Poes The Raven en de associaties ervan met de desolaatheid van de wind die over een dodenakker waait in het Japans te vertalen is. Hij stelt dat zijn gedicht ‘Haan’ (Niwatori鶏, in de bundel De blauwe kat [Aoneko 青猫], 1923) een bewerking van Poes gedicht is. Een gedicht is namelijk een creatieve, oorspronkelijke daad. Bij een vertaling gaat het hem om een vorm van getrouwheid aan het origineel: ‘Wat je hieruit mag afleiden is dat een gedicht een “bewerking” moet zijn en zeker geen “vertaling”.’ (そこで考へ得られることは、詩は「翻案」さるべきものであつて「翻訳」さるべきものではないといふことである。) Ook staat hij stil bij de vertaalproblemen die Japanners hadden bij het vinden van equivalenten voor westerse concepten als ‘Real’ en ‘Naturalism’, problemen die verergerd werden doordat ‘Japanners een natie zijn die historisch gezien geen ideeënleer kende’ (日本人は、歴史的に思想を持たない国民である). Hagiwara hield wel van apodictische uitspraken.
Hagiwara las vertalingen toch als brontekst, maar vertaalde zelf niet. Dat maakte het hem waarschijnlijk mogelijk om te stellen:
Alle vertaalde poëzie is de schepping van de vertaler, en heeft alleen waarde als bewerking.
すべての訳詩は、それが翻訳者自身の創作であり、翻案である限りに於て価値を持つてる。
Het postume portret van Hagiwara Sakutarō is van Onchi Kōshirō 恩地孝四郎 (1891-1955), 1943. Collectie National Museum of Modern Art, Tokyo.
Bijna op dag af zes jaar geleden stond ik binnen bij een Japanse antiquair in Brooklyn en rommelde wat in een bak met tanzaku 短冊, lange, rechthoekige stukken stevig papier in verschillende kleuren, bedoeld om een haiku of tanka op te schrijven. Ik kocht er uiteindelijk twee, die aan beide zijden beschreven waren met een haiku. Geen idee wie de maker ervan is, al doet handschrift vermoeden dat het om recente productie gaat. In mijn herinnering hadden alle haiku in de bak hetzelfde handschrift, en deze vier haiku geven, mij althans, de suggestie van massaproductie. Het is handwerk, zonder meer, maar wel van iemand die professioneel meters blijft maken: we kijken naar een trainingssessie.
De foto toont, van rechts naar links, de vier haiku op de twee dubbelzijdige tanzaku in kwestie. Ze zijn 36,4 cm hoog.
paardenbloem paardenbloem, op het strand opent de lente haar ogen
tanpopo tanpopo sunahama ni haru ga me o hiraku
たんぽぽたんぽぽ砂浜に春が目を開く
de baby werd met een hoop haar geboren! dageraad
akanbō kami haete umarekoshi zo yoake
赤ん坊髪生えてうまれ来しぞ夜明け
wandelend over de hemel schittert de maan in eenzaamheid
sora o ayumu rōrō to tsuki hitori
空をあゆむ朗朗と月ひとり
onder een middagmaan in de bergen een jongen die op een koets staat te wachten
yama no hiruzuki ni basha o matsu shōnen
山の昼月に馬車を待つ少年
ik hef de vaarboom op — midden in de maan
sao sashite tsuki no tadanaka
棹さして月のただ中
steen, één vlinder denkt zich
ishi, chō ga ichiwa kangaete iru
石、蝶が一羽考えている
Ik beken dat ik niet weet of ik deze haiku begrijp, maar dat kan me weinig schelen: het is een fascinerende tekst. Stof tot nadenken (of navoelen). Die twijfel zit hem in de eerste plaats in de vervreemdende grammatica. Letterlijk staat er: steen, > vlinder > partikel dat grammaticaal onderwerp aangeeft > één stuks (met counter voor voor vogels, maar hier voor vlinders?) > aan het denken zijn/gedacht hebben — waarbij het niet meteen gezegd is dat het de vlinder is die denkt. Je kunt dit gedicht daarom misschien ook lezen als: ‘een steen, denkt: één vlinder’. Verder kan 一羽 gelezen worden als hitoha, ‘één vleugelslag’. Moet ik dan vertalen: ‘steen, een vlinder denkt één vleugelslag lang’?
fraai — de urn is pioenroos geworden
utsukushi kotsutsubo botan bakerarete iru
美し骨壺牡丹化られている
waar ik ook kijk, herfstwolken boven bergen waar Santōka gelopen heeft
dochira mite mo santōka ga aruita yama no aki no kumo
どちら見ても山頭火が歩いた山の秋の雲
op een rieten dak stapelt vallende sneeuw zich op
waraya furu yuki tsumoru
わらやふるゆきつもる
echo
‘hé~é’, zei de eenzame mens
‘hé~é’, zegt de eenzame berg
kodama. ‘o-i’ to sabisihii hito / ‘o-i’ to sabishii yama
こだま 「おーい」と淋しい人 「おーい」と淋しい山
Dit is een vrij bekend gedicht van Seisensui die er zelf van gezegd heeft dat het geen haiku is, maar een ‘kort gedicht’ (tanshi 短詩). Dat zit hem, los van het feit dat het een titel heeft (voor haiku ongebruikelijk), vooral in de structuur ervan. De zeventien (5-7-5) lettergrepen van traditionele haiku vallen doorgaans in twee ongelijke delen uiteen: van respectievelijk 5 en 7-5, of van 5-7 en 5, lettergrepen. Ook de vrije haiku (die zich niet aan dat lettergrepenschema houden) kennen vaak die vuistregel; dit gedicht niet (dat heeft een symmetrische opbouw en telt 2x 10 lettergrepen).
Ogiwara Seisensui 荻原井泉水 (1884-1976) was een belangrijk vernieuwer van de haiku-vorm. Met zijn tijdschrift Sōun層雲 (Gelaagde wolken), opgericht in 1911 en blijven bestaan tot 1992, stond hij een nieuwe stroming in de haiku-poëzie voor. Hij wilde af van het versteende 5-7-5-schema en de verplichte seizoenswoorden (kigo) en vond dat er in de poëzie meer gebruik gemaakt moest worden van spreektaal. Twee belangrijke leerlingen van Seisensui waren Taneda Santōka en Ozaki Hōsai. De gedichten die zij schreven raakten bekend als ‘nieuwe trend-haiku’ (shin keikō haiku) of ‘vrije haiku’ (jiyū haiku).
De afbeelding komt uit Shirato Sanpei’s 白土三平 legendarische manga Kamui denカムイ伝, deel 3 (Hen’i no maki 変移の巻), 1968, p. 97. Shirato overleed 8 oktober jl., 89 jaar oud.
Fujiki Kiyoko 藤木清子 (data onbekend) is als haiku-dichter slechts een decennium actief geweest, namelijk de jaren 1931-1940. Zij debuteerde in 1931 onder de naam Fujiki Minajo 藤木水南女 (‘uit Hiroshima’) in het haiku-tijdschrift Ashibi蘆火 (‘Vlammend riet’) en leverde vanaf 1935 bijdragen aan het haiku-tijdschrift Kikan旗艦 (‘Vlaggenschip’) dat in datzelfde jaar door Hino Sōjō was opgericht. Daarmee geldt zij als een vertegenwoordiger van de ‘opkomende haiku’ (shinkō haiku新興俳句) van die vooroorlogse periode.
Nadrukkelijk aanwezig in Fujiki’s gedichten zijn de ervaringen van een oorlogsweduwe (mibōjin 未亡人). We mogen aannemen dat dat element autobiografisch is. Japan voerde vanaf 1931 oorlog in China — het begin van wat in Oost-Azië bekend staat als de Vijftienjarige Oorlog. Omdat Fujiki in 1940 hertrouwde, kan het dus heel goed dat haar eerste echtgenoot in China sneuvelde.
[10 juli 2021] Ik lees nu dat haar man, Fujiki Hokusei 藤木北青 (?-1936), die zelf ook ‘opkomende haiku’ dichtte, in 1936 aan ziekte overleed. Of hij opgeroepen was voor dienst, is niet duidelijk. Een en ander wordt blijkbaar toegelicht in de postume bundeling van Kiyoko’s poëzie, Hitotoki no kōbō: Fujiki Kiyoko zenkushū ひとときの光芒:藤木清子全句集 (‘Lichtstraal van die ene keer’; red. Uda Kiyoko 宇多喜代子, Tokyo: Chūsekisha, 2012) die helaas nergens meer te krijgen is.
In 1940 hield Fujiki op met dichten en verdween uit het zicht. De haiku-dichter Katsura Nobuko 桂信子 (1914-2004), die ook bij het tijdschrift Vlaggenschip betrokken was, vertelde ruwweg een jaar voor haar dood daarover:
Dat Fujiki besloot te hertrouwen was in ’40. De familie waar zij introuwde dreef een ryokan [traditioneel hotel] ergens bij Osaka of Kobe, maar stelde als voorwaarde dat zij helemaal zou ophouden met haiku. Kamio protesteerde: ‘Trouw niet!’ Maar Fujiki zei ‘Het hart van een vrouw, dat kan een man niet begrijpen’ en met die raadselachtige woorden is ze weggegaan.
‘Kamio’ is Kamio Seishi 神生彩史 (1911-1966), een haiku-dichter; ook hij was een leerling van Hino Sōjō en betrokken bij Vlaggenschip.
Buiten die tien jaar waarin zij actief haiku en essays publiceerde weten we vooralsnog weinig van haar. Het komt nog voor in de moderne tijd: even opvlammen en weer volledig uit het zicht verdwijnen. Het doet me wat denken aan hofdames uit de klassieke periode, van wie we ook niks weten buiten hun paar jaren in het volle licht van de vorstelijke entourage. Vanuit de lange nacht van het niet-weten klinkt even een hoogstpersoonlijke stem.
De foto toont Hara Setsuko 原節子 (1920-2015) als de oorlogsweduwe Noriko 紀子 in Tokyo Story (Tōkyō monogatari東京物語, 1953) van Ozu Yasujirō, in een sleutelscène. Zij spreekt met haar voormalige schoonzusje, dat net gezegd heeft: ‘Wat valt het leven toch tegen.’ Met een glimlach die zowel maskeert als toont antwoordt zij: ‘Ja. Het is een en al narigheid (sō. iya na koto bakkari).’
Een choko 猪口 is een sakekopje. Op de bodem daarvan is vaak een tekening of iets van een tekst geschilderd. Ik kwam dit gedicht tegen in een mooi stop motion-animatiefilmpje ‘Sake & Haiku’, op YouTube geplaatst door Haikuman 575.
in koele sake
vindt de simpele ambtenaar
zijn artisticiteit
reishu ni / tōhitsu ni ri no / inji kana
een koele sake-
proeverij leidt tot steeds meer
dubbele tongen
reishu no / kiite iyoiyo / shita tarazu
door mijn lieve
vrouw zojuist ingeschonken
gekoelde sake
sōkō no / tsuma ni susumuru / hiyashizake
maanlicht op gras
iemand heeft de sakefles
op zijn kant gelegd
tsuki no shiba / reishu no bin o / okikatage
Als een (wat ouderwetse) drinker een sakeflesje heeft leeggeschonken, legt hij die op zijn zij neer, om aan te geven dat er niks meer in zit. Uit moderne folklorestudies: dit gebruik zou ontstaan zijn door de gewoonte van Amerikaanse soldaten tijdens de bezetting door VS (en geallieerden) van Japan, 1945-1952. De lege, op hun zij gelegde sakeflesjes (tokkuri 徳利) noemden zij ‘gesneuvelde soldaten’ (deddo sorujā デッドソルジャー; ik hoorde ooit wel de Japanse vertaling shinda heitai 死んだ兵隊). Die gewoonte zou onder meer via naoorlogse manga (strips) populair geworden zijn. De zinsnede tsuki no shiba 月の芝 vind ik lastig: een grasveld bij nacht, verlicht door de maan, stel ik me voor.
Sake wordt ofwel warm (atsukan熱燗) of wel gekoeld (reishu冷酒) gedronken. Hino Sōjō日野草城 (1901-1956), van wie al deze haiku zijn, had duidelijk een voorkeur voor ‘koele sake’.
De foto toont een fles Taiko-no-izanai, de enige sake die van zeewater gebrouwen wordt, en een grote sakekop (guinomiぐい呑) van Bizen-aardewerk door Mori Ichirō森一郎.
Hino Sōjō 日野草城 (1901-1956) is een van de vernieuwende haiku-dichters in de eerste helft van de twintigste eeuw, die de seizoenswoorden afzworen en (in Sōjō’s geval) onverbloemd erotische poëzie schreven. Hij bracht zijn jeugd door in Seoul, waar zijn vader werkte tijdens de Japanse koloniale bezetting van Korea. Na zijn afstuderen aan de Universiteit van Kyoto werkte hij voor verschillende verzekeringsmaatschappijen, maar moest in 1949 vanwege tuberculose ontslag nemen.
Na zijn huwelijk publiceerde Hino in 1934 deze haiku-reeks van tien gedichten, getiteld ‘Het Miyako Hotel’ (miyako hoteruミヤコ・ホテル), in het aprilnummer van Haiku kenkyū俳句研究 (‘Haiku-studies’). De gedichten, ogenschijnlijk de neerslag van een huwelijksnacht in een van Japans meest chique hotels, sloegen in het literaire landschap in als een bom. Niet eerder had een dichter de haiku-vorm gebruikt voor erotische poëzie. (Dat dat in de tanka-vorm heel goed kan, had Yosano Akiko al in 1901 laten zien.)
Lezers in het begin van de een-en-twintigste eeuw vinden het allemaal allicht nogal omfloerst, maar voor haiku-liefhebbers van negentig jaar geleden was dit heel erg in your face.
Dit hotel in Higashiyama, Kyoto, gebouwd in 1900, gold als een hoogtepunt van moderne, Westerse luxe; in 1922 had Einstein er nog met zijn vrouw gelogeerd.
De haiku-reeks was in veel opzichten een literaire constructie. Hino maakte nooit een huwelijksreis en logeerde nooit in dit hotel; allerlei details zijn dus volstrekte fictie.
Veel haiku-dichters en critici waren in alle staten, en de gedichten waren aanleiding voor de zgn. ‘haiku-controverse’ (haiku ronsō俳句論争). Voor hen was het probleem enerzijds hun opvatting dat haiku zicht niet leent voor fictie of erotiek. Anderzijds (en dat was simpelweg de andere kant van dezelfde kritiek) hadden zij moeite met het overboord gooien van ‘objectieve’ registratie (shasei写生) en het uiten van harmonieuze relaties met de natuur (lett. ‘het bezingen van bloesems en vogels’, kachō fūei花鳥諷詠) als leidend beginsel voor haiku-dichters. Een en ander leidde ertoe dat in Hino in 1936 uit de groep rondom het inmiddels dominante haiku-tijdschrift Hototogisu werd gezet. Begonnen als discipelen en sympathisanten van de grote haiku-vernieuwer Masaoka Shiki had de Hototogisu-groep zich sinds hun oprichting in 1897 ontwikkeld tot een nogal behoudende school van moderne haiku. Overigens zag niet iedereen dat zo; de dichter en romanauteur Murō Saisei 室生犀星 (1889-1962) verdedige Hino in 1935 met de stelling ‘Haiku is geen literatuur van oude mensen’.
Opvallend vind ik dat in relatie tot deze reeks van tien haiku Hino’s bruid praktisch nergens in de literatuur over Hino met name wordt genoemd. Het moet gaan om Kōgawa Matsue 甲川政江 (1906-1987), met wie hij in 1931 trouwde en die zelf onder de naam Hino Yasuko 日野晏子 als haiku-dichter actief zou worden.
De afbeelding is een briefkaart uit ca. 1930, en toont een van de hotelkamers in het Miyako Hotel te Kyoto. Heel zedig is er alleen een ‘twin bed’ beschikbaar.
Masaoka Shiki noteerde bij zijn gedicht: ‘Pauzerend in een theehuis bij de Hōryūji’, maar in deze aantekening is hij aan het jokken. Hij schreef de haiku een dag eerder, bij een bezoek aan de Tōdaiji in Nara, maar vond die tempelnaam slecht werken.
Mogelijk is dit gedicht uit 1895 de meest gelezen moderne haiku in de Japanse geschiedenis. Shiki dateerde zijn gedicht op 26 oktober. Daarom geldt 26 oktober in Japan tegenwoordig als ‘kaki-dag’.
De kaki柿 (Diospyros kaki) wordt in het Engels wel vertaald met ‘persimmon’ (of, botanisch iets preciezer, ‘Japanese persimmon’ of ‘kaki persimmon’), waarvan Van Dale weer wil dat ik er ‘dadelpruim’ van maak. Nog niet zo lang geleden kwam je dezelfde vrucht in Nederland tegen onder de van oorsprong Israëlische handelsnaam ‘Sharonfruit’. Gelukkig neemt de globalisering zo’n vaart, dat de kaki tegenwoordig als ‘kaki’ in de Nederlandse supermarkt ligt. Dat scheelt dan weer.
Vertaalzorgen: wat te doen met klank? Meestal doe ik vrij weinig met klankspel in mijn vertalingen. Maar toch: soms lijkt een gedicht wel erg met klank te spelen. Iedereen die ooit Japans leerde zal bij deze haiku vermoedelijk een associatie hebben met de dominante ordening van het lettergrepenalfabet (kana), die trouwens teruggaat tot de tiende eeuw. De reeks ka-ki-ku-ke-ko is een van de eerste rijtjes die een kind (of een student buiten Japan) leert wanneer het zich een eerste schriftbeheersing eigen moet maken. De eerste drie lettergrepen van de haiku komen daarmee overeen; de k-klank is sowieso dominant in de eerste zes lettergrepen ervan. Dan zijn er ook nog eens twee soorten van de kaki-vrucht: een harde, zoete (amagaki) en een zachtere, wat bittere (shibugaki) variant. Ik koos voor de harde; de zachte vrucht zou ik eerder vertalen met ‘wanneer ik in een kaki hap / hoor ik een tempelklok’. Maar dan verlies ik te veel van die harde medeklinkers die een onuitgesproken echo kennen in het knagende geluid van een hap in een harde kaki. Dat staat in contrast met de nadreunende bas van de tempelklok; ik hoop op een effect als ‘knaag > boe-oemm’.
Interessant genoeg lijken niet alle Japanse lezers van tanka en haiku erg geïnteresseerd te zijn in klankeffecten. (Zie bijv. Donald Keene, The Winter Sun Shines In: A Life of Masaoka Shiki, New York: Columbia University Press, 2013, p. 203, noot 4.)
Wat ik in deze vertaling niet expliciet maak is de standaarduitleg dat Shiki hier een alledaagse, bijna onbewuste handeling (vergelijk het met een hap uit een appel) contrasteert met de galm van de tempelklok die associaties op gang brengt met de tijdelijkheid van het bestaan, uitgespeld in de naam van de tempel: Hōryū-ji 法隆寺, ‘Tempel van de Bloeiende Dharma’. Wil je dat effect benadrukken, dan krijg je iets als (analoog aan ‘de Notre Dame’, want niemand noemt die kerk bij haar officiële naam ‘Cathédrale Notre-Dame de Paris’):
kauw op een kaki
en daar klinkt een tempelklok —
de Dharma-bloei
Shiki hield erg van kaki. Daarvan was hij zich bewust:
een kaki-kauwer
die van haiku hield, was-ie:
zeg ze dat dan maar
kaki kui no / haiku konomishi to / tsutaubeshi
Maar kaki en poëzie gingen voor hem dan ook goed samen:
drieduizend
haiku te redigeren
en twee kaki
sanzen no / haiku o kemishi / kaki futatsu
De foto toont, naast een plat mandje (zaru) met vier kaki, de haiku in kwestie in Shiki’s eigen handschrift. Het tekstfragment komt uit Shiki’s eigen manuscript voor Gevallen bomen op een koude berg (Kanzan rakuboku寒山落木), waarin hij 12.700 haiku die hij schreef in de periode 1885-1896 thematisch rangschikte op onderwerp. Manuscript in de collectie National Diet Library, Tokyo.
Om de beste ervaringen te bieden, gebruiken wij technologieën zoals cookies om informatie over je apparaat op te slaan en/of te raadplegen. Door in te stemmen met deze technologieën kunnen wij gegevens zoals surfgedrag of unieke ID's op deze site verwerken. Als je geen toestemming geeft of uw toestemming intrekt, kan dit een nadelige invloed hebben op bepaalde functies en mogelijkheden.
Functioneel
Altijd actief
De technische opslag of toegang is strikt noodzakelijk voor het legitieme doel het gebruik mogelijk te maken van een specifieke dienst waarom de abonnee of gebruiker uitdrukkelijk heeft gevraagd, of met als enig doel de uitvoering van de transmissie van een communicatie over een elektronisch communicatienetwerk.
Voorkeuren
De technische opslag of toegang is noodzakelijk voor het legitieme doel voorkeuren op te slaan die niet door de abonnee of gebruiker zijn aangevraagd.
Statistieken
De technische opslag of toegang die uitsluitend voor statistische doeleinden wordt gebruikt.De technische opslag of toegang die uitsluitend wordt gebruikt voor anonieme statistische doeleinden. Zonder dagvaarding, vrijwillige naleving door uw Internet Service Provider, of aanvullende gegevens van een derde partij, kan informatie die alleen voor dit doel wordt opgeslagen of opgehaald gewoonlijk niet worden gebruikt om je te identificeren.
Marketing
De technische opslag of toegang is nodig om gebruikersprofielen op te stellen voor het verzenden van reclame, of om de gebruiker op een website of over verschillende websites te volgen voor soortgelijke marketingdoeleinden.