ontsnappen aan de hitte

Aan de rivieroever verschafte een aantal pijnbomen schaduw. Bezoekers in hun koetsen lieten op deze plek halthouden. Zij maakten hun kragen los en begonnen gedichten voor te dragen. Gastvrij schonk men elkaar in en moedigde elkaar aan dronken te worden. Een tentzeil liet hen ontsnappen aan de hitte. Men trok de schoenen aan en vermeide zich op de oever, of sloeg de maat op de dolboorden terwijl men midden op het water dreef. Ook was er een boot met de kop van de vogel Roc. Herhaaldelijk bood men ayu aan.

                                                                  Fujiwara no Atsumoto

Zo charmant zijn de bomen langs de dijk in het weidse uitzicht;

ontsnappend aan de hitte stoppen reizigers hier eventjes hun koets.

Langs de boot zien we vissen en zingen bij de oeverbocht;

bij het wijnvat schenken we de sake uit en dutten op het vlakke zand.

Wind beweegt de schaduw tussen pijnen: onbewolkt, maar je hoort toch regen;

golven spoelen over rotsen: ondanks de zomer zie je bloesems.

Hoezo was alleen de Gele Rivier een zomerstek voor Hertog Yuan?

Heerlijk koel is deze plek, we vergeten helemaal naar huis te gaan.

河水辺有数株之松陰。軽軒之客。駐駕斯処。披衣襟而発詠吟。羞盃酌而扶酣酔。蓋是避暑也。或曳履而遊岸脚。或叩舷而泛波心。又有鷁首舟。屡獻水鮎。/藤原敦基。/林塘勝趣望中賖。避暑行人暫駐車。船畔窺魚歌曲渚。樽前斟酒睡平沙。風生松樾晴聞雨。浪洗石稜夏見花。何啻袁公河朔地。凄然斯処忘帰家。

Honchō mudaishi 2-109. Fujiwara no Atsumoto 藤原敦基 (1045-1106) was een sinoloog en dichter aan de hofacademie. Een kop van de mythische vogel Roc sierde pleziervaartuigen van de hofadel, doorgaans als koppel samen met een boot die versierd was met een drakenhoofd (ryōtō gekisu 龍頭鷁首). Ayu 鮎 (Eng. sweetfish) zijn kleine zoetwatervissen (Plecoglossus altivelis altivelis) die vooral in de zomer gevangen worden in bergrivieren. Het derde couplet dist twee clichés van ‘elegante verwarring’ op: het ruisen van de wind door takken klinkt als regen en de schuimkoppen op golven lijken wel bloesems (die niet in zomer maar in de lente thuishoren). Yuán Shào 袁紹 (154-202) was een Chinese warlord die ‘ten noorden van de [Gele] Rivier’ (kasaku; Ch. héshuò 河朔) de hitte van de zomer ontvluchtte met een hoop drank.

Een met drank overgoten picknick aan het einde van de elfde eeuw. Het zomerse thema ‘ontsnappen aan de hitte’ (hisho 避暑) behoorde tot het vaste repertoire van gelegenheidsdichters. In feite waren alle dichters in de hoofse wereld gelegenheidsdichters, maar voor dichters van Sinitische verzen gold dat impromptupoëzie om het gezelschap een goed gevoel over zichzelf te geven onderdeel was van hun professionele identiteit. Staatsbanketten vroegen om poëzie en sinologen werkzaam aan de hofacademie en in de hofbureaucratie bewezen hun bestaansrecht (en hun positie in politieke netwerken) door lofdichten op vorst en moment te componeren. Voor de meesten was een gezamenlijk uitstapje met hun gelijken eigenlijk een vergelijkbare dichtersklus.

Dit gedicht is in veel opzichten een heel goed voorbeeld van dat plichtmatige karakter van gelegenheidspoëzie, ook als mensen het toch echt leuk gehad moeten hebben. Het is wat ongeïnspireerd (vooral die slotregel vind ik bijna briljant in zijn volmaakte clichématigheid) en volgt netjes de regels voor compositie van een ‘gereguleerd vers’ (Jp. risshi, Ch. lüshi 律詩) door te strooien met ‘elegante verwarring’ in het derde couplet en in het slotcouplet te verwijzen naar het antieke China. Tegelijkertijd maakt de dichter met koeienletters duidelijk dat dit gedicht een informele situatie betreft door er een voorwoord aan mee te geven dat op een bijna Hollandse manier ‘gezelligheid’ uitspelt. Zelfs dat voorwoord is wat afgeraffeld: het noemen van de borrelhapjes (geroosterde ayu — inderdaad erg lekker) als slotzin geeft aan de tekst iets van een droogstoppelig dagboek mee.

Kortom, helemaal het bijschrift in het fotoalbum van deze zomervakantie.

De foto ‘Drie jongens bij het meer van Tanganyika’ is van Henri Cartier Bresson (1908-2004).