Categorieën
poëzie

wegen over zee

langs wegen over zee

            langs wegen over land zwervend:

mensen uit het volk

            werden allemaal een gedicht

voor Renzen en voor Saigyō

umi no michi / kuga no michiyuki / tamikusa o / uta ni yomikeri / renzen saigyō

海のみちくがの道行き民草をうたに詠みけり蓮禅西行

Impromptu-vers van Zomaar-een Professor (Tadano Kyōju 只乃教授), 5 oktober 2023. Achter die naam gaat Kanechiku Nobuyuki 兼築信行 schuil, een tanka-dichter en hoogleraar middeleeuwse Japanse poëzie aan de Waseda-universiteit te Tokyo. 

Ik gaf er afgelopen week een lezing over twee vroegmiddeleeuwse monniken uit kringen rond het hof, die hun reizen (vaak per boot) gebruikten om ‘gewone mensen’ (shomin 庶民) op te voeren in hun poëzie. De ene monnik is Saigyō 西行 (1118-1190), die waka schreef; de ander is Renzen 蓮禅 (1084?-na 1149), die Sinitische gedichten pende.

Twee keer het hier vertaalde gedicht, in kalligrafie van Kanechiku Nobuyuki. Het gedicht werd twee keer meerstemming gereciteerd.

Nu passen deze gedichten van Saigyō en Renzen helemaal in een grotere trend in de poëzie van de twaalfde eeuw om mensen en beroepen die heel ver van de wereld van het hof afstonden te zien als vernieuwende thematiek. Groot verschil met de hovelingen die daarover fantaseerden is dat deze twee monniken er daadwerkelijk op uit gingen en ver van de hoofdstad interacties hadden met ‘het volk’ (tami ). Afstand tussen monniken met een afkomst uit hofkringen en vissers of marskramers zal er zeker gebleven zijn, maar met eigen inleidingen bij hun waka (kotobagaki 詞書) en ‘zelfcommentaar’ (jichū 自注) bij hun Sinitische coupletten onderstreepten beide monniken een zekere spontaan-documentaire waarde van hun poëzie.

            Vissers voeren uit naar de straat van Ushimado, vissend naar iets dat zij ‘sadae’ noemen; ik zag hen energiek hun bootjes de zee op dirigeren:

schelpdieren wonen

            in spleten tussen rotsen in zee

                        daarnaar op zoek gaan

de vissers steeds haastig voort

            en vormen een spektakel

sadae sumu / seto no ihatsubo / motome-idete / isogishi ama no / keshiki naru kana

 牛窓うしまど瀬戸せと海人あまでいりて、さだえと(まうす)ものをりてふねれ\/しけるを
さだえ瀬戸せとの岩つぼもとでていそぎし海人あま気色けしき(なる)かな

Een waka van Saigyō. Sankashū 1376. ‘Sadae’ is de lokale naam van een of ander schelpdier. ‘Vissers’ is mijn vertaling hier voor ama 海人 (let. ‘mensen van de zee’), wat vaak met ‘duikers’ vertaald wordt omdat ama ook nogal eens doken naar eetbaar zeewier.

            Gedicht over wat ik zag in Kashinomiya

                                                            Priester Renzen

Het einde van de Tweede Maand: een helder lentelandschap

en een niet voorgenomen verlengd verblijf in het gastvertrek.

Een scharlaken mist verduistert de zon voorbij het bergdorp;

witte zilverreigers zijn op zoek naar vis, hier aan waterkant.

De geschonken rijstkoek snijdt mijn dienaar zorgvuldig aan;

            Discipelen kwamen van ver om mij rijstkoek te schenken. Daarom schrijf ik dit.

aan plaatselijke zoutverkopers verklaar ik het nauwgezet.

            Zoutverkopers kwamen aan de deur en vroegen grappend naar de beloning van de Ware Dharma. Ik gaf hen heel gedetailleerd antwoord.

Sinitisch riet groeit aan de oude oever: waar bleef de lentedauw?

            Aan de oude oevers groeien plukken riet. De plaatselijke ouderen zeggen dat het een soort Sinitisch riet is dat vroeger is aangeplant en dat in geen van de vier seizoenen verwelkt.

Chinese bamboe vormt verwilderde hagen, gehuld in donkere mist.

            Naast het overheidskantoor staat een are aan bamboe. Daarom schrijf ik dit.

Oude vissers verlaten hun bootjes om wijn te kopen gaan;

koksjongens zitten bij de oven, hun handen vol met brandhout.

Vanzelf kreeg ik de ingeving om voor mijn karma goed te doen

en ging dus naar een nabije tempel om de Boeddha eer te brengen.

於香椎宮賦所見之事。釈蓮禅。二月三旬韶景天。不図客舍暫留連。紅霞礙日山村外。白鷺伺魚水巷辺。献餅丁寧家僕切。門人自遠郡献餅。故云。売塩子細土民伝。門前有売塩之者。戯問直法。子細答之。唐蘆岸古何春露。古岸有蘆葦之叢。邑老語云。古人殖唐蘆之種。四時不枯也。呉竹籬荒只暮煙。官舍之傍。有一畝之竹。故云。漁老下舟尋酒典。廚児就竈採柴煎。自然今遇善根事。近詣道場礼大仙。

Honchō mudaishi 7-486. In Renzen’s zelfcommentaar bij de zesde regel laat hij marskramers vragen naar de jikihō 直法, wat zowel ‘Ware Dharma’ (leer van de Boeddha) betekenen kan als de prijs van iets. De ‘wijn’ in regel 9 is een oude vorm van (troebele) sake.

De afbeelding toont een boot met een gezelschap monniken, in de Geïllustreerde biografie van de eminente Hōnen (Hōnen shōnin eden 法然上人絵伝, 14e eeuw). Collectie Chion’in 知恩院, nu in het Kyoto National Museum.

Categorieën
poëzie

doelloos de brug over

            de dag komt aan zijn eind

de dag komt aan zijn eind — je eigen sakekop

moet je vullen — de rest is een holle leugen

zing zelf je eigen zangen

de maan hangt weldra aan de pijnboom

            .

 日もくれぬ
            
.
日も暮れぬが盞を
みたせただ餘はそらごとぞ
己がうたをみづからうたへ
月やがて松にかからん

            de sakekop

de sakekop is weliswaar klein

maar de enige betrouwbare vriend

wanneer je vele mensen wantrouwen moet

in deze wereld — wat je anders kan doen, geen idee

            .

 盞は
            
.
盞はちひさけれども
ただたのむ夕べの友ぞ
おほかたはひとをたばかる
世にありてせんすべしらに

            liggend bij de haard

liggend bij de haard omarm je je zorgen

met het hoofd op je armen spreek je van de kou

heb je het of juist niet, druppelt het uit de sakekop

er klonk een stem wonderlijker dan van een vogel

            .

 爐に臥して
            
爐に臥して憂ひをいだく
肱枕さむきをのべて
ありなしとしたむ盞
鳥よりもくしきこゑしぬ

            de maan boven de berg

toen de maan boven de bergrand uit klom

kwam ook ik mijn hutje uit

lach maar om de domheid van mensenkinderen

dat ook daarginds geen vrienden wonen

            .

 月山の
            
.
月山の端をいでたれば
われもまたいほりをいでぬ
人の子のおろかを笑へ
かなたにも友はすまぬを

            een bodempje

opgelost in een bodempje sake

een brug die men doelloos overgaat

hel oplichtend wordt een vuur ontstoken 

en toch geen spoor van mensen bij de halteplaats van Kawajiri

            .

 いささかの
            
.
いささかの酒にまぎれて
あてどなく渡る橋かな
あかあかと灯はともれども
人けなき河尻の驛

            het raakt de hoed

het geluid van hagel die je hoed raakt

bij volle maan straks toch geen schaduw

het bulderen van de branding in de verte

het enige licht de vuurtoren op de golfbreker

            .

 帽をうつ
            
.
帽をうつ霰の音や
望の月やがてかげなし
潮ざゐはかのはるかにて
ただ明し波止の燈臺

            een postume naam

een postume naam kan van alles wezen

meer dan een sakekopje wordt het niet

aldus sprak mijn leermeester

ik zal naar mijn leermeester luisteren

            .

 死後の名は
            
.
死後の名はとにもあるべし
一盞の酒にもしかず
わが師かくのらしたまひぬ
われは師の言にしたがふ

In zijn bundel Schrijlings op de bult van de kameel (Rakuda no kobu ni matagatte 駱駝の瘤にまたがって, 1952) nam Miyoshi Tatsuji 三好達治 (1900-1964) deze zeven kwatrijnen op die samen de reeks ‘Streeksake-zangen’ (Sonshu zatsuei 村酒雑詠) vormen.

Of het zo bedoeld is weet ik niet zeker, maar ik lees de reeks als de registratie van de voortschrijdende beschonkenheid van iemand die in zijn eentje zit te drinken. Vervreemding van de wereld om je heen.

De foto toont een projectie-installatie van Jos Agasi, onderdeel van de kunstmanifestatie HI-LO, op de Zuidertoren van Schiermonnikoog, 13 mei 2023.

Categorieën
poëzie

sake uit het vuistje

            plinke-plinke-ploink-vuist

sake, dat is sake uit het vuistje

[dieren] heb je in alle soorten

de kikker die maakt een salto

maakt een driedubbel-salto

de slang die gli’-glibbert

de naaktslak

komt eraan

stee-steen pa-papier steen papier

door z’n moeke wordt Coxinga uitgescholden

de tijger lukt het sluipen nog maar net

plinke-plinke-ploink

en de vos

die doen we nu!

totetsuruken / sake wa kenzake / iroshina wa / kairu hitohyoko / mihyokohyoko / hebi nuranura / namekude / mairiyasho / sore jan jaka jaka jaka jan ken na / basama ni watōnai ga shikarareta / tora wa hōhō / toteruruten / kitsune de / sā kinase

とてつるけん 酒はけんざけ いろしなは かいるひとひょこ みひょこ〳〵 へびぬら〳〵 なめくで まいりやしょ それじゃんじゃか〳〵〳〵じゃんけんな ばさまにわとう内がしかられた とらははう〳〵 とてつるてん きつねで さあきなせ

Een mens bestaat bij de gratie van zijn vooroordelen; die houden het leven overzichtelijk. Daarom is het gedoe wanneer je moet erkennen dat je een vooroordeel toch moet herzien. Zo was mijn leven op orde onder andere omdat ik het werk van Hiroshige eigenlijk altijd wat gemakkelijk en dus wat vervelend vond: de massaproductie van landschapsprenten en menselijke figuren die wel erg vaak naar het kolderieke neigen sprak me nooit zo aan. Maar ja, dan loop je rond op een tentoonstelling van waaierprenten (uchiwa-e 団扇絵) van deze prentenmaker Utagawa Hiroshige 歌川広重 (1797-1858). Dat was niet alleen bijzonder omdat waaiers een wegwerpproduct waren en er dus niet al te veel van bewaard zijn (fijn dat verzamelaar Georges [Jerzy] Leskowicz zich zo specifiek ook op dit type materiaal wierp), maar ook omdat de waaiervorm iets in Hiroshige leek los te maken dat, voor mij althans, vaker tot een geïnspireerd ontwerp leidde.

Dit waaierontwerp uit 1847 biedt een glimp van simpele ontspanning: een drankspelletje op het ritme van een nonsensvers. Blijkbaar (ik volg hier de fraaie tentoonstellingscatalogus van Christophe Marquet en Kawakane Toshiko) speelde men dat als een variant van steen-papier-schaar (Jp. jan-ken じゃんけん, 石拳, let. ‘steen-vuist’), waarbij met de handen verschillende dieren moesten worden nagebootst. Verliezers moesten hun kommetje leegdrinken. De prent geeft de tekst van het liedje dat daarbij gezongen wordt. De tekst in rood is van de melodie van de shamisen (‘luth’, schrijven Marquet en Kawakane, maar ik kan me gegeven de context niet voorstellen dat daarmee een biwa wordt bedoeld) die voor de instrumentele begeleiding zorgt. De ‘titel’ (‘totetsurukenとてつるけん) moeten we begrijpen als een ‘vuist’ (ken ) met het geluid van snaarspel (vandaar dat ‘plinke-plinke-ploink’). Het thema zit hem in de tweede regel: ‘sake, dat is sake uit het vuistje’ (sake wa kenzake 酒は拳酒).

Het spel mag uit het leven gegrepen lijken te zijn, de vrouwen die Hiroshige erbij afbeeldde maken er een fantasievoorstelling van. Sowieso is de combinatie drank en jonge, mooie vrouwen er een die eerder bij mannenfantasieën hoort dan bij stadsantropologie, maar de vrouwen hebben ook nog eens gezichten die gemodelleerd zijn naar de populairste onnagata van hun tijd: mannelijke acteurs die zich specialiseerden in vrouwenrollen in het kabuki-theater.

Met de zgn. Tenpō-hervormingen van 1841-1843 verbood het Tokugawa-regime de productie van prenten waarop sekswerkers of acteurs waren afgebeeld, waarop uitgevers en prentenmakers nieuwe genres creëerden. Een oplossing was acteurs te vermommen, zoals op Hiroshige’s waaierprent. De drie vrouwen zijn representaties van de onnagata Nakamura Utaemon IV 四代目中村歌右衛門 (1798-1852), Matsumoto Kōshirō VI 六代目松本幸四郎 (1811-1849), en Ichikawa Kuzō II 二代目市川九蔵 (= Ichikawa Danzō VI 六代目市川團蔵, 1800-1871).

Het drankspelletje zelf komt ook al uit het theater, waar het voorkwam in het stuk Humor om te lachen: Zeven keer geluk (Warau kado ni niwaka no shichifuku 笑門俄七福) dat voor het eerst werd opgevoerd in de eerste maand van 1847, in het Kawarazaki-theater 河原崎座 in Edo (zoals Tokyo toen nog heette). De drie onnagata speelden het drankspel in dit komische dans-tussenspel (shosagoto 所作事).

Het stuk wordt nog steeds opgevoerd; zie bijvoorbeeld hier (18:29-19:07 voor het drinklied, door drie onnagata uitgevoerd, en 19:07-19:24 voor het spelletje). De Franse catalogustekst heeft het over het stuk Instappen voor een reis op het Soga-ganzebord (Norikake soga dōchū sugoroku 飾駒曽我通双六), dat in dezelfde maand in hetzelfde theater in première ging (en dus samen met dit komische stuk op het programma stond).

Utagawa Kuniyoshi 歌川国芳 (1797-1861), ‘Vuistwedstrijdje voor komiekelingen’ (Dōke ken-awase 道化拳合, 1847), naar het komische stuk Warau kado ni niwaka no shichifuku 笑門俄七福 (1847). Ook hier is de aanname dat de drie dieren gemodelleerd zijn naar de onnagata-acteurs Nakamura Utaemon IV (de kikker), Matsumoto Kōshirō VI (de vos) en Ichikawa Kuzō II (de tijger). Collectie Tokyo Metropolitan Library 東京都立図書館; zie ook Mike Lyon Collection.

Na enig rondlezen blijkt dat Hiroshige’s waaierprent slechts één voorbeeld is van een hausse aan drankspel-prenten die zo’n beetje allemaal dezelfde liedtekst hebben en meestal terug te voeren zijn op dit kabuki-stuk.

Het meeste staat in: Sepp Linhart, ‘Kuniyoshi’s Ken Caricatures between 1847 and 1853’, Andon 83 (2008), pp. 5-29. Gek genoeg wordt Linharts artikel niet genoemd in Marquets en Kawakane’s catalogus.

De afbeelding toont een waaierprent door Utagawa Hiroshige 歌川広重 (1797-1858). In: Christophe Marquet, i.s.m. Kawakane Toshiko, Hiroshige: Les éventails d’Edo. Estampes de la collection Georges Leskowicz (Parijs: Fondation Georges Leskowicz/In Fine éditions d’art, 2022), p. 191. (Voor een blik in dit boek, zie hier. De bijbehorende tentoonstelling in Musée Guimet, Parijs, is nog te zien t/m 29 mei 2023.)

Categorieën
poëzie

poppenslokje

’t kind ook een slokje

            en dus wat aangeschoten —

poppenfestival

ko no shaku ni / sukoshi eikeri / hinamatsuri

子の酌に少し酔ひけり雛祭

Gepubliceerd in het haikutijdschrift Hōzuki 酸漿 (‘De lampionplant’, juninummer 2001). Ik lees ei– 酔ひ hier toch maar in de klassieke uitspraak (en dus niet als yoi-). Het is gebruikelijk om bij het poppenfestival ook troebele ‘witte sake’ (shirozake 白酒) met een relatief laag alcoholpercentage (doorgaans zo’n 7,5%) te schenken. Totdat we anders gingen denken over de relatie tussen drank en jonge kinderen kregen ook kinderen ervan te drinken.

Een haiku door Koura Yūgetsu 小浦遊月, een hedendaagse haikudichter die ik verder niet ken.

3 maart is de dag van het poppenfestival (hinamatsuri 雛祭り), oorspronkelijk gevierd op de derde dag van de derde maand op de oude maankalender. Lang was het onder de naam Meisjesfeest de tegenhanger van wat nu de genderneutrale Dag van het Kind (kodomo no hi こどもの日) is (en vroeger het Jongensfeest), 5 mei. Op het poppenfestival wordt op een altaar een hele reeks van poppen in traditionele hofkledij uitgestald. Ooit stelde de uitstalling een bruiloft van oude hofadel voor, maar al vroeg werd de opstelling gezien als de hofhouding van een poppenkeizer en keizerin. Die laatste twee staan bovenaan het altaar. Mij doet het opstellen en meerdere dagen bewonderen ervan altijd wat denken aan het ritueel van het optuigen van een kerstboom.

Een poppenhofhouding opgesteld voor het poppenfestival (hinamatsuri). Foto: David Wiley.

Toeval of niet, het poppenfestival heeft ook een rol in het allereerste gedicht in De smalle weg naar het achterland (Oku no hosomichi おくのほそ道, 1694) van Matsuo Bashō 松尾芭蕉 (1644-1694). Bashō maakt zijn huis aan kant voor zijn onderhuurder, trekt de deur achter zich dicht en gaat logeren bij een mecenas voordat hij echt op reis gaat:

            ook mijn strooien hut

                        kent een tijd van verhuizen!

            een thuis voor poppen

kusa no to mo / sumikawaru yo zo / hina no ie

Mijn eerste acht verzen hing ik aan de deurpost van mijn hut.

  草の戸も住替る代ぞ雛の家
おもてはちを庵 あんの柱に懸 かけおく

Bashō schrijft letterlijk ‘een deur van gras’ of ‘strooien deur’ (kusa no to); dat is een pars pro toto: het beeld staat voor de hele (simpel uitgevoerde) hut die aan die deur vastzit. ‘De eerste acht verzen’ (omote hachiku 面八句) staan op het eerste vel van een kettingvers (renga) van honderd schakels (hyaku’in 百韻). De vellen papier (kaishi 懐子) waarop men een kettingvers noteerde werden dubbelgevouwen. Bij een hyaku’in werden op de ‘voorste helft’ (sho’ori no omote 初折の表 [var. 面]) acht verzen (ku 句) geschreven en op de latere helften telkens veertien, en op de allerlaatste helft (nagori no ura 名残の裏) weer acht verzen. Dit gedicht is dan het openingsvers van de hele reeks.

Dit zal een van de vroegste haikai-verzen zijn waarin aan het poppenfestival wordt gerefereerd. Dat is niet zo raar, want bij mijn weten bestond dit uitstallen van een poppenhofhouding niet vóór het begin van de zeventiende eeuw.

Ik vind Bashō’s gedicht een mooi voorbeeld, zeker wanneer ik deze passage met studenten lees, van hoe ontzettend situatie-specifiek haikai-poëzie kan zijn: als je de context niet kent wordt het al snel onbegrijpelijk. In dit geval is de standaardaanname dat de huurder die tijdelijk in de Bashō-hut introk een gezin had met een dochtertje. De volgende sectie in De smalle weg naar het achterland speelt wanneer Bashō dan echt op pad gaat rond de 27e dag van de derde maand; dan is het heel voorstelbaar dat dat gezin rond het begin van die maand in hun nieuwe huis ging wonen en daar meteen het poppenaltaar opzette.

De tekening is van Guy Delisle, op de achterflap van zijn Guide de mauvais père (Delcourt; vert. Gids voor ‘slechte’ vaders, Oog & Blik/De Bezige Bij, 2013).

ontsnappen aan de hitte

Aan de rivieroever verschafte een aantal pijnbomen schaduw. Bezoekers in hun koetsen lieten op deze plek halthouden. Zij maakten hun kragen los en begonnen gedichten voor te dragen. Gastvrij schonk men elkaar in en moedigde elkaar aan dronken te worden. Een tentzeil liet hen ontsnappen aan de hitte. Men trok de schoenen aan en vermeide zich op de oever, of sloeg de maat op de dolboorden terwijl men midden op het water dreef. Ook was er een boot met de kop van de vogel Roc. Herhaaldelijk bood men ayu aan.

                                                                  Fujiwara no Atsumoto

Zo charmant zijn de bomen langs de dijk in het weidse uitzicht;

ontsnappend aan de hitte stoppen reizigers hier eventjes hun koets.

Langs de boot zien we vissen en zingen bij de oeverbocht;

bij het wijnvat schenken we de sake uit en dutten op het vlakke zand.

Wind beweegt de schaduw tussen pijnen: onbewolkt, maar je hoort toch regen;

golven spoelen over rotsen: ondanks de zomer zie je bloesems.

Hoezo was alleen de Gele Rivier een zomerstek voor Hertog Yuan?

Heerlijk koel is deze plek, we vergeten helemaal naar huis te gaan.

河水辺有数株之松陰。軽軒之客。駐駕斯処。披衣襟而発詠吟。羞盃酌而扶酣酔。蓋是避暑也。或曳履而遊岸脚。或叩舷而泛波心。又有鷁首舟。屡獻水鮎。/藤原敦基。/林塘勝趣望中賖。避暑行人暫駐車。船畔窺魚歌曲渚。樽前斟酒睡平沙。風生松樾晴聞雨。浪洗石稜夏見花。何啻袁公河朔地。凄然斯処忘帰家。

Honchō mudaishi 2-109. Fujiwara no Atsumoto 藤原敦基 (1045-1106) was een sinoloog en dichter aan de hofacademie. Een kop van de mythische vogel Roc sierde pleziervaartuigen van de hofadel, doorgaans als koppel samen met een boot die versierd was met een drakenhoofd (ryōtō gekisu 龍頭鷁首). Ayu 鮎 (Eng. sweetfish) zijn kleine zoetwatervissen (Plecoglossus altivelis altivelis) die vooral in de zomer gevangen worden in bergrivieren. Het derde couplet dist twee clichés van ‘elegante verwarring’ op: het ruisen van de wind door takken klinkt als regen en de schuimkoppen op golven lijken wel bloesems (die niet in zomer maar in de lente thuishoren). Yuán Shào 袁紹 (154-202) was een Chinese warlord die ‘ten noorden van de [Gele] Rivier’ (kasaku; Ch. héshuò 河朔) de hitte van de zomer ontvluchtte met een hoop drank.

Een met drank overgoten picknick aan het einde van de elfde eeuw. Het zomerse thema ‘ontsnappen aan de hitte’ (hisho 避暑) behoorde tot het vaste repertoire van gelegenheidsdichters. In feite waren alle dichters in de hoofse wereld gelegenheidsdichters, maar voor dichters van Sinitische verzen gold dat impromptupoëzie om het gezelschap een goed gevoel over zichzelf te geven onderdeel was van hun professionele identiteit. Staatsbanketten vroegen om poëzie en sinologen werkzaam aan de hofacademie en in de hofbureaucratie bewezen hun bestaansrecht (en hun positie in politieke netwerken) door lofdichten op vorst en moment te componeren. Voor de meesten was een gezamenlijk uitstapje met hun gelijken eigenlijk een vergelijkbare dichtersklus.

Dit gedicht is in veel opzichten een heel goed voorbeeld van dat plichtmatige karakter van gelegenheidspoëzie, ook als mensen het toch echt leuk gehad moeten hebben. Het is wat ongeïnspireerd (vooral die slotregel vind ik bijna briljant in zijn volmaakte clichématigheid) en volgt netjes de regels voor compositie van een ‘gereguleerd vers’ (Jp. risshi, Ch. lüshi 律詩) door te strooien met ‘elegante verwarring’ in het derde couplet en in het slotcouplet te verwijzen naar het antieke China. Tegelijkertijd maakt de dichter met koeienletters duidelijk dat dit gedicht een informele situatie betreft door er een voorwoord aan mee te geven dat op een bijna Hollandse manier ‘gezelligheid’ uitspelt. Zelfs dat voorwoord is wat afgeraffeld: het noemen van de borrelhapjes (geroosterde ayu — inderdaad erg lekker) als slotzin geeft aan de tekst iets van een droogstoppelig dagboek mee.

Kortom, helemaal het bijschrift in het fotoalbum van deze zomervakantie.

De foto ‘Drie jongens bij het meer van Tanganyika’ is van Henri Cartier Bresson (1908-2004).

Categorieën
poëzie

lentesneeuw

            Lentesneeuw

Laatste restjes kou verdwijnen niet en bloesems ontluiken laat

wanneer lentesneeuw bij het vallen van de nacht zich ophoopt.

Ik laat mijn hand mezelf maar weer eens inschenken;

aangeschoten genieten in je eentje: is er iemand die dat begrijpt?

春雪。余寒無去発花遅。春雪夜来欲積時。信手猶斟三盞酒。醉中独楽有誰知。

Gedicht op de zeventiende dag van de eerste maand van het vierde jaar van de Kan’ei 寛永-periode (4 maart 1627). De bloesems in kwestie zijn pruimenbloesems.

‘De pen is machtiger dan het zwaard’ was in vroegmodern Japan een rare gedachte: die twee vormden geen binaire tegenstelling, maar vulden elkaar juist aan. Aan het begin van de zeventiende eeuw codificeerde het Tokugawa-shogunaat leefregels voor de krijgersadel (in de eerste plaats in de ‘leefregels voor de krijgersfamilies’ of buke shohatto 武家諸法度). Centraal daarin stond het ideaal van de combinatie van ‘literatuur’ (dan wel ‘tekst’ of ‘cultuur’: bun ) en ‘krijg’ (bu ). Dat ideaal was tot op zekere hoogte iets nieuws, althans het idee dat je dat zou willen vastleggen in overheidsbeleid. Een selecte groep warlords had dat in met name de laatste helft van de zestiende eeuw al schijnbaar (d.w.z. niet) spontaan in praktijk proberen te brengen.

De warlord Date Masamune 伊達政宗 (1567-1636) wist in het woelige einde van de zestiende eeuw zijn grondgebied rondom Sendai in noord-Japan uit te breiden en werd een van de belangrijkste daimyō (grote leenheren) van de vroege zeventiende eeuw. Hij stuurde bovenstaand gedicht vanuit Sendai naar Yagyū Munemori 柳生宗矩 (1571-1646) in Edo. Munemori, auteur van Een overgeleverd boek over militaire strategieën (Heihō kadensho 兵法家伝書), was de leider van de Yagyū-school in zwaardvechten (iedereen met een zwak voor zwaardvecht- en ninja-films zal de naam van de Yagyū-clan kennen). Die maakte een gedicht met dezelfde rijmwoorden en stuurde die twee gedichten weer door naar de neo-confucianistische geleerde en Sinitisch dichter Hayashi Razan 林羅山 (1583-1657), die er ook weer een gedicht met dezelfde rijmwoorden op schreef. Razan’s zoon Gahō 鵞峰 (1618-1680) zou Masamune’s gedicht opnemen in zijn bloemlezing Van dichters van ons land elk één Sinitisch vers (Honchō ichinin isshu 本朝一人一首, 1665).

Sneeuw in de eerste lentemaand gold als voorteken van een rijke oogst later in het jaar. Tegen die achtergrond kan Masamune’s gedicht ook gelezen worden als de tevreden vaststelling van een heerser dat dit een goed jaar voor de bevolking van zijn domein zal worden. Zo vatte Razan het in elk geval op:

Lente arriveert over rivier en berg, de ochtendzon is laat;

de oostenwind blaast sneeuw vooruit en laat de kou bestaan.

Uit de hemel vallen witte parels, en nu kan ik duidelijk zien:

het land zal goud voortbrengen, dat weet men al van vroeger.

春到江山朝日遅。東風吹雪剰寒時。天降白玉唯今見。州産黄金自古知。

Kortom, zwaard en poëzie gingen voor sommigen al langer hand in hand. Daarbij was het wel belangrijk dat anderen zagen hoe je in je eentje zat te genieten. Masamune schreef overigens wel meer Sinitische gedichten over drank, dus de sakekruik stond sowieso nooit ver weg. 

De foto toont gesneuvelde kersenbloesems met een laatste restje lentesneeuw van 1 april 2022. Foto met dank aan (en copyright foto) Museum voor Volkenkunde, Leiden. 

een ode aan gekoelde sake

in koele sake

            lichten twee, drie letters op:

op m’n kopjes bodem

reishu ni / sumu ni san ji ya / choko no soko

Een choko 猪口 is een sakekopje. Op de bodem daarvan is vaak een tekening of iets van een tekst geschilderd. Ik kwam dit gedicht tegen in een mooi stop motion-animatiefilmpje ‘Sake & Haiku’, op YouTube geplaatst door Haikuman 575.

in koele sake

vindt de simpele ambtenaar

            zijn artisticiteit

reishu ni / tōhitsu ni ri no / inji kana

een koele sake-

            proeverij leidt tot steeds meer

dubbele tongen

reishu no / kiite iyoiyo / shita tarazu

door mijn lieve

            vrouw zojuist ingeschonken

gekoelde sake

sōkō no / tsuma ni susumuru / hiyashizake

maanlicht op gras

iemand heeft de sakefles

            op zijn kant gelegd

tsuki no shiba / reishu no bin o / okikatage

Als een (wat ouderwetse) drinker een sakeflesje heeft leeggeschonken, legt hij die op zijn zij neer, om aan te geven dat er niks meer in zit. Uit moderne folklorestudies: dit gebruik zou ontstaan zijn door de gewoonte van Amerikaanse soldaten tijdens de bezetting door VS (en geallieerden) van Japan, 1945-1952. De lege, op hun zij gelegde sakeflesjes (tokkuri 徳利) noemden zij ‘gesneuvelde soldaten’ (deddo sorujā デッドソルジャー; ik hoorde ooit wel de Japanse vertaling shinda heitai 死んだ兵隊). Die gewoonte zou onder meer via naoorlogse manga (strips) populair geworden zijn. De zinsnede tsuki no shiba 月の芝 vind ik lastig: een grasveld bij nacht, verlicht door de maan, stel ik me voor.

Sake wordt ofwel warm (atsukan 熱燗) of wel gekoeld (reishu 冷酒) gedronken. Hino Sōjō 日野草城 (1901-1956), van wie al deze haiku zijn, had duidelijk een voorkeur voor ‘koele sake’.

De foto toont een fles Taiko-no-izanai, de enige sake die van zeewater gebrouwen wordt, en een grote sakekop (guinomi ぐい呑) van Bizen-aardewerk door Mori Ichirō 森一郎.

bergen in een kom wijn

            Op een schildering van een dronken Li Bai

In de wolken om de berg Lu valt in dennen niet te klimmen;

tussen perzikbloesems vraag je naar het rijk van onsterfelijken.

In Chang’an aan de andere kant van een kom wijn:

‘dit is een andere wereld, ver van mensen.’

題李白酔図。盧嶽雲松未可攀。桃花何処問仙寰。長安市上一杯裏。別有天地非人間。

Een kwatrijn van Rai San’yō (1780-1832). Het staat nogal stijf van intertekstualiteit, maar mag vooral gelden als een commentaar op een beroemd Chinees gedicht dat de worsteling tussen een opwindend en een contemplatief bestaan centraal stelt.

Li Bai 李白 (701-762) was een beroemde Chinese dichter, berucht om zijn drankgebruik. Een legende wil dat hij verdronk toen hij in dronkenschap de weerspiegeling van de maan op de Yangtze wilde omarmen. Dat onsterfelijken (senjin 仙人) wonen op een plek waar perziken bloeien is al zeker sinds de vierde eeuw een cliché. Chang’an was China’s hoofdstad toen Li Bai leefde. San’yō’s slotregel citeert de slotregel van Li Bai’s gedicht ‘Vraag en antwoord in de bergen’ (of ‘Dialoog in de bergen’, Ch. Shanzhong wenda, Jp. Sanchū mondō 山中問答).

Hier citeer ik de slotregel in de vertaling van Silvia Marijnissen

Portretten van een dronken Li Bai waren een genrestuk; zie bijv. deze ‘Een stomdronken Li Bai’ (ri haku taisui no zu 李白大酔図) uit 1835, door Nakamura Seikei 中村西渓 (1792-1845), in de collectie van het Tsuruga City Museum.

potscherfpoëzie

Woensdag 16 december jl. kwam het nieuws naar buiten dat het opschrift op drie scherven van een schaaltje uit de twaalfde eeuw is geïdentificeerd als deel van een gedicht:

bergen zijn hoog, dus

wonen ze dan tussen wolken

            de kersenbloesems:

geen dag dat ik niet verlang

            er toch eentje te plukken

yama takami / kumoi ni miyuru /sakurabana / kokoro no yukite / oranu hi zo naki

De scherven waren al in 2000 opgegraven op het terrein van het universitair medisch centrum van de Universiteit van Kyoto, maar nu pas zijn wetenschappers eraan toegekomen de tekst te identificeren. De drie scherven behoren tot een en hetzelfde schaaltje, dat een vermoedelijke diameter van zo’n negen centimeter gehad heeft. Aan elkaar gelegd onthullen de scherven de regels: ‘XXen dag / dat ik niet verlXX er toch eentje te plukken’ (‘kokoro no yuki-XX oranu / hi zo XX-ki’; de inktsporen op de derde scherf zijn te onleesbaar). 

Dit is vrijwel zeker de tweede helft van een gedicht in de eerste vorstelijke bloemlezing van Japanstalige poëzie, Verzameling van [Japanse] gedichten van vroeger en nu (Kokin wakashū 古今和歌集, voltooid ca. 914, no. 7-358). Daar heeft het als als inleidende noot (kotobagaki): ‘Dit gedicht werd geschreven op een kamerscherm met afbeeldingen van de vier seizoenen dat gebruikt werd toen de Eerste Kamenierster de viering van het veertigste levensjaar van de Kapitein ter Rechterzijde, heer Fujiwara, organiseerde.’

De Eerste Kamenierster (naishi no kami) was Fujiwara no Manshi 藤原満子 (of Mitsuko, 874-937), het zusje van de kapitein in kwestie, Fujiwara no Sadakuni 藤原貞国 (?-923). Het kamerscherm betreft een zgn. ‘achterscherm’ (ushiro no byōbu) dat achter de hoofdgast werd geplaatst.

In de Verzameling van gedichten van vroeger en nu is dit gedicht anoniem, maar we weten uit andere bronnen dat het geschreven is door de dichter Ōshikōchi no Mitsune 凡河内躬恒 (actief ca. 900-920). Hij was van relatief lage hofrang en één van de samenstellers van deze Verzameling; misschien dat dat een overweging was om hem niet te noemen. 

De ironie is overigens dat deze vondst uniek is omdat dit het eerste gevonden voorbeeld betreft van poëzie op aardewerk uit specifiek de twaalfde eeuw, maar dat we vrij veel oudere voorbeelden kennen, namelijk van beschreven aardewerk dat uit de negende en tiende eeuw stamt. Vaak, zoals hier vermoedelijk, gaat het om drankschaaltjes (sakazuki ).

Foto’s afkomstig uit de Asahi shinbun van 16 december 2020.

boeken lezen (no. 6)

            Boeken lezen (6)

De oostelijke heuvels weelderig begroeid:

de avondzon geeft hen een paarse gloed.

Op de Kamo geen rimpeling meer;

om ons heen dansen witte flonkeringen.

Onze eenden weten dat de dag voorbij is;

ze snateren elkaar toe: naar huis, jij!

Ook ik leg mijn boeken weg,

vraag mijn vrouw de sake aan te breken.

Verse riviervis: precies goed om te grillen;

bamboescheuten: we groeven ze zelf uit.

Ik ga zitten onder de oostelijke dakrand

en proost de heuvels even toe.

読書八首(其六)。東山何藹藹。夕陽発紫色。鴨水収微瀾。縈回展白玉。鳧鷖知日暮。相喚帰汝宿。吾亦収吾書。戒婦開尊醁。河鮮自可烹。竹筍自可斸。就吾東軒下。一杯聊相属。

Rai San’yō 頼山陽 (1780-1832) was de zoon van een samurai-geleerde in dienst van het Hiroshima-domein. Anders dan zijn vader besloot hij zich volledig aan de literatuur en geschiedenis te wijden: op zijn negentiende verbrak hij de banden met zijn domein, werd daarmee een rōnin (een ‘golf-man’: samurai zonder heer) — nadat zijn vader hem, zo wil het verhaal, eerst drie jaar in zijn kamer opsloot om hem die schande te besparen. Uiteindelijk vestigde San’yō zich in Kyoto, waar hij onder meer zijn Een onofficiële geschiedenis van Japan (Nihon gaishi, 1829) voltooide. Dit is het zesde gedicht uit een reeks van acht, getiteld ‘Boeken lezen’.

In 1822 bouwde San’yō een huis aan de westoever van de Kamo-rivier, bij Higashiyama (‘Oostelijke heuvels’), Kyoto, met uitzicht op de bergen aan de oostkant van de stad. Bamboescheuten zijn borrelhapjes.