Categorieën
poëzie

de vrouw op de fluit

            fluitiste

            .

ik speel de fluit

ik speel de fluit al betreur ik

ik speel de fluit al bid ik

ik speel de fluit al baar ik

            .

een slechts één voet lange bamboe-

ach handgemaakte vreemde

als tijdelijk amusement bedoelde 

fluit bespeelde ik als kind

            .

ik speel de fluit

mijn fluit is zilverwit

een heldere spiering in een stroomversnelling

haar geluid een purperen mysterie

            .

ik speel de fluit

de fluit is waarheid

de fluit is godheid

als ik niet eerst haar eer bewijs zal zij niet spreken 

            .

als ik de fluit bespeelde

bleven puppy’s stilstaan

dansten de vogels

kregen de muren oren

            .

ik speelde de fluit, maar

zodra een marskramer zich liet horen

stopte ik abrupt met spelen

en begon dan weer te spelen

            .

fu-fuut fu-fuut

klinkt de eenzame fluit

ach! hoe lang al

is Pierrot zijn tranen vergeten?

            .

hoe eenzaam!

hoe eenzaam!

hoe vergeefs!

en toch speel ik de fluit

            .

weent u toch

kom, weent u toch

heeft wenen u uitgeput speelt u dan de fluit

hoop huist alleen in deze ene fluit

            .

de gedachten van mensen fluit ik schoon

in deze steeds belachelijker wereld

ben ik in naam in wezen in alles

een dienares en ik fluit

            .

indien ik de fluit bespeel

breekt de lente aan

indien ik de spanbrug tussen wolken oversteek

indien ik de hemelpoort verrassen kan

            .

de geur van seringen vult de klanken van de fluit

deze avond bied ik u een madrigaal uit verre streken

raakt u vooral beschonken

de maan uit verre streken zal u fascineren

            .

 笛吹き女
            
.
笛を吹き候
笛吹きて悔ゆるのに候
笛吹きて祈るのに候
笛吹きて生くるのに候
            
.
尺ばかりなる篠竹の
あな手作りのおぼつかな
唯かりそめのすさびにも
笛吹く子にて候ひしが
            
.
笛を吹き候
笛はしろがね
早瀬のまゝに冴ゆる初鮎
音はむらさきの秘めごとに候
            
.
笛を吹き候
笛は真
笛は神
まづをろがまではもの申されぬ
            
.
笛吹けば
子犬立ち止まり候ひぬ
雀をどり候ひぬ
壁耳を傾け候ひぬ
            
.
笛を吹さ候ひしが
もの売り人の声の聞えしかば
はたとばかりに吹き止め候
やがてまた吹き出づるのに候が
            
.
ひゆひゆらひゆひゆらと
吹くは孤独の笛に候
あはれいつよりか
ぴえろは涙をわすれけむ
            
.
寂しとや
寂しとや
むなしとや
されどなほ笛吹くことの候に
            
.
哭きたまえ
只哭たまえ
哭きつかれては笛吹きたまえ
望みは一管の笛にのみやどり候
            
.
人のおもひを吹きすましては
いよよおどけし世のふりの
名もうつそみもなべてものかは
笛のはしため笛を吹き候
            
.
笛吹かばや
春にて候ものを
笛吹きて雲の懸橋を渡らばや
笛吹きて天の戸をおどろかさばや
            
.
りらのかをりをにこめて
今宵まゐるはとつくにぶりの牧歌調 まどりがるに候
酔ひたまえ
異國ぶりの月もをかしきに

Deze liedtekst schreef Fukao Sumako 深尾須磨子 (geboren als Ogino Shigeno 荻野志げの, 1888-1974) in 1928 of 1929. Ze was een minor poet, heet dat dan, maar wel een die de modernistische wereld van poëzie, zang en muziek in zich verenigde. Fukao was namelijk ook professioneel musicus op de dwarsfluit, schreef liedteksten (onder meer voor schoolliederen), publiceerde dertien dichtbundels en vertaalde Franse literatuur.

Onder musici in Japan is deze liedtekst ‘Fluitiste’ misschien niet beroemd maar zeker niet onbekend en er bestaan uitvoeringen van met andere dan de oorspronkelijk ervoor gecomponeerde muziek. Beluister hier de sterke uitvoering door fluitiste Remi NAGANO (Nagano Reimi 永野伶実) met barokdwarsfluit, op haar album Fuefuki-onna 笛吹き女 (2016), met voordracht door haar zuster, de sopraan Nagano Kaori 永野歌織. Compositie is van een tijdgenoot van Fukao, Sugahara Meirō 菅原明朗 (1897-1988; Sugahara heeft zowaar een Nederlandse Wikipedia-pagina).

Er is ook een oudere uitvoering, uit 1989, niet met fluit maar met koto en ‘traditionele’ utai-voordracht (dat wil zeggen -achtige zang) door koto-speelster Nakashima Yasuko 中島靖子 (1926-2021) en de Seiha Hōgaku Kai 正派邦楽会. Blijkbaar was dit een van Nakashima’s ‘signature compositions’.

‘Fluitiste’ werd voor het eerst uitgevoerd op 23 mei 1929, op muziek van Hashimoto Kunihiko 橋本國彦 (1904-1949). Hashimoto, die zijn eigennaam ook wel ‘Qunihico’ schreef, componeerde eind jaren ’20 wel vaker liederen op tekst van Fukao en ontwikkelde juist in deze periode een Japanse versie van muziek voor spreekstem (Sprechgesang). De zingzeg-voordracht werd die dag bezorgd door de sopraan Ogino Ayako 荻野綾子 (1898-1944). 

[13 december 2022] Inmiddels heb ik een opname binnen van Hashimoto’s Symfonie No. 1 in D (1940) en zijn symfonische suite Heavenly Maiden and Fisherman (1938), uitgevoerd door het Tokyo Metropolitan Symphony Orchestra in 2001 (CD: Naxos 8.555881). In het begeleidend tekstboekje stelt Katayama Morihide: ‘Establishing himself as a popular composer in the latter half of the 1920s, Hashimoto produced a variety of concert songs. His pieces Kabi (Mould) and Hanmyo (Tiger Beetle) were epoch-making in their demonstration of a Japanese composer’s command of the French Impressionists’ sense of harmony. Chansons like […] caught the heart of urban people who longed for the modern culture of Paris.’ (p. 3). Laten die twee liederen, allebei uit 1928, nu net op tekst van Fukao Sumako gecomponeerd zijn.

Ook Ogino was een multitalent: zij was actief in de groep rondom het poëzietijdschrift Heldere ster (Myōjō 明星), opgericht door Yosano Tekkan, de echtgenoot van Yosano Akiko 与謝野晶子 (1878-1942). Daar lag een heel specifiek raakvlak met Fukao, die na het bezorgen van de postume dichtbundel van haar man poëzieleerling van Yosano Akiko geworden was.

Sopraan en fluitiste-tekstdichter deelden nóg meer met elkaar, namelijk een recente, langdurige en vormende periode in Parijs. Fukao was net terug van een vierjarige studieperiode in de Franse hoofdstad, in de jaren 1924-1928, waar zij dwarsfluit had gestudeerd bij Marcel Moyse (1889-1984). Zij zou nog twee keer naar Parijs terugkeren voor langere verblijven in 1930-1932 en 1939-1940. Ogino reisde in periode 1925-1938 drie keer naar Parijs om er in totaal vijf jaar (met woonadres in het 16e arrondissement — geen idee waarvan ze dat deed) door te brengen voor een opleiding in zang en harp.

Links: groepsfoto, vermoedelijk eind jaren ’20 van de vorige eeuw, ter gelegenheid van een dag met voordrachten door dichters. Op de voorste rij, van rechts naar links: musicus Tanaka Nobuko 田中のぶ子; de dichter Yosano Akiko (met grote hoed), bij wie Fukao poëzie studeerde; Fukao zelf (met bos bloemen); en de sopraan Hagino Ayako, die ‘Fluitiste’ zong bij de eerste uitvoering ervan op 23 mei 1929. Bron: Bessatsu Taiyō 24: Kindai shijin hyakunin 別冊太陽24 近代詩人百人 (1978), p. 118. Rechts: Ogino Ayako op ongedateerde foto, jaren ’20.

In 1921 zat Fukao zo te zien al stevig in het netwerk dat in ‘Fluitiste’ zou samenkomen. Yosano Akiko kende ze al; die schreef een nawoord bij Sleutel tot de hemel (Ten no kagi 天の鍵, 1921), de door Fukao bezorgde postume dichtbundel van haar man die voor een derde gevuld was met poëzie van haarzelf. Na de dood van haar echtgenoot in 1920 had zij een tijd samengewoond met Ogino Ayako, totdat die trouwde en de twee van een intense relatie naar een meer afstandelijke verschoven.

Fukao was in Parijs om dwarsfluit te studeren en wat van Europa te zien. Niet alleen zou Ogino even later ook naar Parijs komen, maar Fukao zou daar ook Colette leren kennen. Het zou Colette zijn die haar aanspoorde om te schrijven, wat Fukao is gaan doen; zij schreef ook een aantal verhalen en romans. Voor Japan was dat contact ook belangrijk: Fukao vertaalde Colettes Chéri (1920), haar beroemde roman over de liefde tussen een oudere vrouw en een jonge man. De Japanse versie, Purperen liefde (Murasaki no koi 紫の恋), verscheen in 1928.

Colette in 1912 (bron: Wikipedia) en Fukao Sumako’s vertaling van haar Chéri, Murasaki no koi (1928).

Het ligt het voor de hand om Fukao’s ‘Fluitiste’ als creatief zelfportret te lezen. Dat wil zeggen, óók als zelfcommentaar. Individu-zijn, vrouw-zijn en fluitspelen zijn volledig met elkaar versmolten geraakt. De fluitiste heeft magische krachten; zij is een sjamaan, maar is ook een ‘dienares’ (hashitame 端女・婢女) in de zin dat zij misschien ook wel voor zichzelf speelt maar in ieder geval voor een publiek dat zij toespreekt en moet zien te behagen met muziek ‘uit verre streken’. 

Die verre streken worden concreter door minimaal twee verwijzingen naar of sporen van Fukao’s Parijse jaren in deze liedtekst. Die Pierrot is er één. De ander is ‘de geur van seringen’ (rira no kaori). Muziekhistorici zijn het erover eens (of praten elkaar simpelweg na, zoals ik dat nu ook doe) dat die frase verwijst naar het lied Le temps des lilas (1886) van Ernest Chausson (1855-1899), op tekst van Maurice Bouchor. Het kan heel goed dat componist Hashimoto ‘De tijd van de seringen’ (of ‘Wanneer de seringen bloeien’) had horen zingen door sopraan Ogino Ayako na haar terugkeer uit Parijs. Die aanname suggereert weer dat ‘Fluitiste’ eigenlijk gezien moet worden als de uitkomst van trekken en stoten door tenminste drie kunstzinnige jonge Japanners die met hun zang hun land het modernisme in wilden leiden. Die jaren ’20 van de vorige eeuw waren in dat opzicht ook in Japan een duizelingwekkende tijd van onuitputtelijk experiment in literatuur, film, beeldende kunsten, muziek.

Ik vraag me af of het ‘purperen mysterie’ (murasaki no himegoto むらさきの秘めごと) waarmee het derde couplet van ‘Fluitiste’ eindigt een echo van Colettes Chéri is. Misschien ben ik nu te hard op zoek naar verwijzingen naar Fukao’s eerste Parijse periode.

In elk geval in één opzicht is deze vertaling mislukt. Opvallend is namelijk Fukao’s toepassing van de zogenaamde ‘sōrō-stijl’ (sōrōbun 候文), met consistent gebruik van het middeleeuwse hulpwerkwoord van beleefdheid sōrō . Dat geeft haar liedtekst een nadrukkelijk archaïserend karakter, dat versterkt wordt door haar gebruik van heel oude woorden als totsukuni 異国 (var. 外つ国, ‘verre streken’) en door de titel van dit lied. ‘Fluitiste’ is een vertaling van fuefuki-me 笛吹き女, wat zich meer letterlijk vertalen laat als ‘een vrouw die fluit bespeelt’, waarbij me een woord uit het achtste-eeuwse Oud Japans is. Ik heb na wat experimenten (het Middelnederlandse ‘flute’ voor fluit, bijvoorbeeld) ervan afgezien daarmee veel te doen; een heel licht archaïserende toon heb ik mezelf wel toegestaan. Voordat je het weet wordt het allemaal wat bespottelijk, wat bepaald niet geldt voor Fukao’s tekst. Die heeft juist een bezwerend, bijna magisch karakter.

Fukao Sumako op dwarsfluit (bron: Kōjien) en met hoed, begin jaren ’20 van de vorige eeuw. Bron: Bessatsu Taiyō 24: Kindai shijin hyakunin 別冊太陽24 近代詩人百人 (1978), p. 88.