Categorieën
poëzie

afgebladderde verf, geen lotusbloem

            Een herfstuitje naar de Byōdōin

In een bos staat herfstig en vervallen een oude tempel:

nevels dringen er diep in door, zelfs overdag is het zicht er slecht.

De majestueuze hal is oud, de rood en blauwe verf is afgebladderd;

de vijver van verdiensten staat er droog, elke lotusbloem ontbreekt.

Op zilverwit geschreven lijnen staan nog steeds: Toshifusa’s schrijfkunst;

het gouden beeld is er nog niet tot stof vergaan: Jōchō’s handwerk.

Die oude cel bij de Zuidbron, waar zou die nu dan zijn?

als ik erlangs loop is er geen mens en de avondwind is kil.

秋遊平等院。林樹秋荒古梵宮。水煙深処昼朦朧。荘厳閣旧丹青落。功徳池枯菡萏空。銀劃猶余俊房筆。金容未朽定朝工。南泉故院今安在。来往無人冷暮風。

NKBT 89, p. 341. ‘Tempel’ is specifiek een boeddhistische tempel; Gensai gebruikt de term ‘brahman-paleis’ (bongū 梵宮), waarmee hij de Indiase wortels van het boeddhisme benadrukt. Minamoto no Toshifusa 源俊房 (1035-1121) was een beroemd kalligraaf. Jōchō 定朝 (?-1057) was een befaamd beeldhouwer van Boeddhabeelden; het Amidabeeld in de Fenikshal van de Byōdōin is een werk van hem uit ca. 1053. De ‘oude cel in de Zuidbron’ (nansen no ko’in 南泉故院) is de zgn. Nansenbō 南泉房, of ‘Zuidbron-cel’, een monnikscel in de heuvels van Uji in de buurt van de Byōdōin waar de hoveling Minamoto no Takakuni 源隆国 (1004-1077) zich in de zomer zou hebben teruggetrokken om verkoeling te zoeken. Daar zou hij de anekdotenverzameling Uji shūi monogatari 宇治拾遺物語 (‘Bijeengesprokkelde vertellingen uit Uji’) geschreven hebben.

Een cultuurhistorisch verantwoord uitstapje in de zeventiende eeuw. De Fenikshal (Hōōdō 鳳凰堂) van de Byōdōin 平等院, een tempel in Uji iets ten zuidoosten van Kyoto, is nog steeds een belangrijke toeristische trekpleister en staat sinds 1994 op de UNESCO-werelderfgoedlijst. Het is zo’n beetje het enige gebouw uit de Heian-periode (794-1185) dat daadwerkelijk nog overeind staat (en dus niet een herbouw is) en alleen al daarom een bezoek waard. De lotusbloemen zijn tegenwoordig volop aanwezig in de vijver voor de hal.

Dit gedicht van de monnik Gensei 元政 (1623-1668) maakt niet een heel geïnspireerde indruk. Hij werkt netjes de standaardopzet van een ‘gereguleerde vers’ of ‘normgedicht’ (Ch. lüshi, Jp. risshi 律詩) uit. Leuk eraan vind ik desondanks dat hij zo nadrukkelijk verwijst naar de Byōdōin als het product van de klassieke hofcultuur, die inmiddels eeuwen terug in de tijd lag. Maar liefst drie historische personages uit de elfde eeuw worden, al dan niet indirect, opgevoerd: twee hoge hovelingen en een befaamd maker van religieuze beelden. Die laatste, Jōchō 定朝 (?-1057), had weliswaar niet zo’n heel chique stamboom en behoorde niet tot de hofadel, maar zijn boeddhabeelden maakten geschiedenis.

Links: Het Amida-beeld door Jōchō, ca. 1053. Bron: Wikipedia. Rechts: de Fenikshal met geopende deuren, zodat het Amida-beeld te zien is. Bron: Byōdōin.

De deuren van de Fenikshal zouden behalve schilderingen ook zilverkleurige cartouches hebben gehad met inscripties door Minamoto no Toshifusa 源俊房 (1035-1121), een beroemd kalligraaf in zijn tijd.

Ik lees in een commentaar uit 1966 dat destijds al de consensus was dat niet Toshifusa maar de dertiende-eeuwse Fujiwara no (of Yamamomo) Kaneyuki 藤原(楊梅)兼行 (1254-1317) verantwoordelijk zou zijn geweest voor de kalligrafieën op de deuren. [NKBT 89, p. 456.]

Minamoto no Takakuni 源隆国 (1004-1077) zou zich in de zomer hebben teruggetrokken in een monnikscel in de heuvels bij Uji om verkoeling te zoeken. Daar zou hij voorbijgangers om verhalen hebben gevraagd en zo de anekdotenverzameling Bijeengesprokkelde vertellingen uit Uji (Uji shūi monogatari 宇治拾遺物語) geschreven hebben. Ook al is Takakuni’s verblijf in de Nansenbō historisch, die anekdote en oorsprong van de verzameling wordt wel pas vermeld in het voorwoord van de gedrukte editie van die bundel uit 1659. [Mills 1970, p. 83.] Gensei was dus hoogstwaarschijnlijk wel met dat verhaal bekend, maar het mag als apocrief gelden.

Of de Byōdōin daadwerkelijk in zo’n ruïneuze staat verkeerde als het gedicht beschrijft, weet ik niet. Zo’n beeld van een vervallen tempel past namelijk helemaal in het toen al eeuwenoude poëtisch genre van het tempelbezoek. Toch is het heel wel mogelijk dat Gensei een reële situatie beschrijft: in 1670, dus twee jaar na Gensei’s dood, begon men aan een grootschalige onderhoudsoperatie van de Fenikshal; dat was toen heel erg nodig.

Hoe dan ook is de behoefte fysiek contact met het verleden te maken zeer herkenbaar.

De afbeelding toont een fragment van een ‘oude kaart van het tempelterrein van de Byōdōin’ (byōdōin keidai kozu 平等院境内古図) waarop onderaan de Fenikshal (Hōōdō 鳳凰堂) staat afgebeeld. Edo-periode (1600-1868). Collectie Byōdōin Jōdo’in 平等院浄土院.