[061] Ise no Tayū 伊勢大輔 (actief begin elfde eeuw):
een fraai vroeger
kent de hoofdstad Nara waar
achtlagige kersen
vandaag wel negenlagig
schitteren aan dit hof
inishie no / nara no miyako no / yaezakura / kyō kokonoe ni / nioinuru kana
Zoals al eens eerder gemeld, is ‘kokonoe’ 九重 een ‘spilwoord’ (kakekotoba: een woord met dubbele betekenis) dat zowel ‘negenlagig’ of ‘veellagig’ betekent (bijvoorbeeld van kleding of een bloem) als een ander woord is voor ‘paleis’. Ise no Tayū schreef dit gedicht toen haar opgedragen werd namens haar vorstin een bedankje te schrijven voor een geschenk van kersenbloesems uit Nara 奈良 (destijds meer officieel: Heijō-kyō 平城京), een stad die in de achtste eeuw de hoofdstad was geweest. Murasaki Shikibu (gedicht no. 57), in dienst bij dezelfde vorstin, had zich aan deze opdracht onttrokken zodat Ise no Tayū, die nog niet zo lang aan het hof diende, de klus moest klaren.
[062] Sei Shōnagon 清少納言 (ca. 966-ca. 1017):
diep in de nacht pas
en de haan zijn vals gekraai
klinkt bedrieglijk echt
toch zal op de Ontmoetingsheuvel heus
de wachtpost jou niet langs laten
yo o komete / tori no sorane wa / hakaru tomo / yo ni ausaka no / seki wa yurusaji
Sei Shōnagon was de achterkleindochter van Kiyowara no Fukayabu (gedicht no. 36) en de dochter van Kiyowara no Motosuke (no. 42). Zij is ook de auteur van het wonderlijke en betoverende Hoofdkussenboek (Makura no sōshi 枕草子; kopen en lezen, alstublieft). Daarin lezen we de context voor dit gedicht, in sectie 129 (of, afhankelijk van de manuscriptversie, 130):
Yukinari, de secretaris-opzichter, kwam ooit naar de kantoren van Harer Majesteits Huishouden en bleef met ons praten tot diep in de nacht.
‘Tegen het uur van de Os [tussen twee en vier uur ’s nachts] moet ik terug naar Zijne Majesteit,’ zei hij toen hij vertrok, ‘want morgen is het een dag van Keizerlijke Onthouding.’
De dag nadien stuurde hij ons een bericht op diverse vellen officieel papier uit het bureau van de kamerheren. Het was erg uitvoerig en boog [sic; =bood, ?] een schitterende aanblik.
‘Ik kan onze ontmoeting van gisteravond maar niet van me afzetten,’ schreef hij. ‘Ik had wel tot het ochtendgloren met jullie willen praten, maar het kraaien van de haan heeft me verjaagd.’
Bij wijze van antwoord schreef ik hem: ‘Die haan van u, in het midden van de nacht, was dat soms de haan van heer Menchang?’
‘Volgens de legende opende Menchangs haan de barrière van de Han-vallei, zodat zijn drieduizend aanhangers op het nippertje konden ontsnappen, maar in mijn geval ging het om de barrière van Ausaka[‘Ontmoetingsheuvel’],’ luidde Yukinari’s repliek.
Daarop zond ik hem dit vers:
Neem anderen maar in het ootje
met vals gekraai
in het holst van de nacht –
de wachtpost van Ausaka
kun je niet innemen.
‘Want die wordt streng bewaakt!’
Sei Shōnagon, Het hoofdkussenboek, vert. Jos Vos (Amsterdam: Athenaeum—Polak & Van Gennep, 2018), p. 181-182. Vos vertaalt het gedicht wat anders dan ik. Toen in het antieke China heer Menchang met zijn gezelschap midden in de nacht wilde vluchten uit het rijk van de Qin imiteerde iemand een haan, zodat de grenswachters dachten dat het al ochtend was en de grenspoorten openden. Het is Jos Vos die met de briljante oplossing ‘vals gekraai’ kwam voor sorane 空音 (‘imitatie-geluid’). In deze context geeft die vertaling een mooie ‘steek-onder-water’-associatie; ik leen dat hier graag van hem. Van zichzelf vond Sei Shōnagon, beweerde ze tenminste, dat zij geen goede dichter was. Toch is dit gedicht heel ad rem; daarom nam ze het ook op in naar boek, natuurlijk. Het traject van gevatte reacties: Sei: die van jou was een nep-haan > Yukinari: nee, geen oude Chinezen maar Japanse geliefden! > Sei: die wannabe-minnaar kan het wel vergeten.
[063] Directeur voor het Linker Stadsdeel Michimasa 左京大夫道雅 (992-1054):
nu slechts nog dit:
ik zal je moeten opgeven
dat bericht, meer niet,
niet via een ander maar zelf
wil ik je kunnen zeggen
ima wa tada / omoitaenamu / to bakari o / hito-zute narade / iu yoshi mogana
Fujiwara no Michimasa 藤原道雅 was de kleinzoon van Takashina no Kishi 高階貴子 (var. Takako; gedicht no. 54). Michimasa zou dit geschreven hebben toen het hof hem verbood nog langer de Hogepriesteres van de Ise-schrijn te zien, met wie hij een niet toegestane verhouding had.
[064] Boventallig Middelste Raadsheer Sadayori 権中納言定頼 (995-1045):
bleek breekt de dag aan
de riviermist boven de Uji
dunt in flarden uit
en langzaam openbaren zich
de visnetstaken op het wad
asaborake / uji no kawagiri / taedae ni / araware-wataru / seze no ajirogi
Fujiwara no Sadayori 藤原定頼 was een zoon van Kintō (gedicht no. 55). Zijn gedicht is geschreven in de winter.
[065] Sagami 相模 (ca. 999-na 1051):
bitter-verdrietig
niet meer te drogen mouwen
heb ik aan en toch
zal het mijn door liefde verrotte
reputatie zijn waarvan ik spijt krijg
urami-wabi / hosanu sode ni / aru mono o / koi ni kuchinamu / na koso oshikere
Ik schreef het al vaker: in de hoofse poëzie zijn mouwen altijd nat van tranen.
[066] De Voormalig Aartsbisschop Gyōson 前大僧正行尊 (1055-1135):
dat wij aan elkaar
maar vol warmte blijven denken
jij bergkersbloesem
buiten jouw bloesems is er
niemand die weet hoe ik me voel
morotomo ni / aware to omoe / yamazakura / hana yori hoka ni / shiru hito mo nashi
[067] De Suō Kamenierster 周防内侍 (actief rond 1100):
in een lentenacht
gedroomd, zo kortstondig lag
mijn hoofd op jouw mouw
dat dat arm aan zin zal blijken
voor mijn reputatie berouw ik
haru no yo no / yume bakari naru / tamakura ni / kai naku tatamu / na koso oshikere
Woordspel: tamakura (‘iemands mouw als kussen’) wordt gekoppeld aan het ‘spilwoord’ (kakekotoba: een woord met dubbele betekenis) kaina (‘een arm’)/kai naku (‘zinloos’; hier wat flauw vertaald als ‘arm aan zin’). Iets als ‘op jouw mouw mijn / arm aan zin zal blijken / voor mijn reputatie’ komt misschien meer in de buurt van de schakel-ervaring van het origineel, maar doet voor mijn gevoel in het Nederlands wel heel geforceerd aan.
[068] De Teruggetreden Vorst Sanjō 三条院 (976-1017):
een diepe intentie
is het niet maar mocht in dit tranendal
ik langer verwijlen
dan zal ik liefdevol terugdenken
aan de maan in deze nacht
kokoro ni mo / arade ukiyo ni / nagaraeba / koishikarubeki / yowa no tsuki kana
Gedicht toen hij ziek was en besloot troonsafstand te doen.
[069] De priester Nōin 能因法師 (988-?):
een storm raast
over de berg Mimuro
waar herfstbladeren
op de Tatsuta-rivier
een brokaten weefwerk vormen
arashi fuku / mimuro no yama no / momijiba wa / tatsutagawa no / nishiki narikeri
Net als de berg de Mimuro was de rivier de Tatsuta (zie no. 17), die langs de voet ervan stroomt, een plek die beroemd was om de herfstkleuren daar.
[070] De priester Ryōzen 良選法師 (actief 1036-1068):
uit eenzaamheid
ga ik mijn hut uit naar buiten
en staar de verte in:
overal is het dezelfde
avondschemer in de herfst
sabishisa ni / yado o tachi-idete / nagamureba / izuku mo onaji / aki no yūgure
Nummers 61 t/m 70 van Van honderd dichters één gedicht (Hyakunin isshu 百人一首).
Over de fotos: De alleroudste volledige vertaling naar een Europese taal van Van honderd dichters één gedicht is die van de Britse advocaat (én voormalig scheepsarts) Frederick Victor Dickens (1838-1915), die in 1866 zijn Hyak Nin Is’Shiu, or, Stanzas by a Century of Poets, Being Japanese Lyrical Odes uitbracht. Typerend voor zijn tijd is dat hij ervoor koos om de waka in voor westerlingen herkenbare en altijd rijmende dichtvormen te gieten. De afbeelding toont (links) de uitbundige omslag van Dickins’ vertaling en (rechtsboven) zijn vertaling in de vorm van een kwatrijn met a-b-a-b-rijmschema van gedicht no. 69 van Nōin. Leuk vind ik dat Dickins kiest voor een a-a-kreupelrijm voor gevorderden: hij laat het Engelse ‘lustily’ rijmen op het Japanse ‘momiji’ (‘herfstbladeren’). Dit is het exemplaar in de Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek Leiden (cat.no. 863 F 7), dat heeft toebehoord aan ’s werelds eerste hoogleraar Japans, Johann Joseph Hoffmann (1805-1878). Uit het etiket (rechtsonder) van een Leidse boekhandelaar blijkt dat je een boek ‘op zicht’ kon hebben voordat je besloot het al dan niet te kopen. In 1868, dus binnen twee jaar na verschijnen, was de vraagprijs ƒ 6,85 (volgens IISG met een koopkracht van € 69,29 vandaag de dag). Met Hollandse zure zuinigheid noteerde de Duitser Hoffmann ernaast dat hij het boek een jaar later bij de Leidse uitgever en boekhandelaar Brill voor de helft van de prijs (ƒ 3,25 = € 35) had kunnen kopen. Desondanks ben ik blij dat hij het hoe dan ook aanschafte.