[031] Sakanoue no Korenori 坂上是則 (laat negende eeuw):
bij dageraad
een maan in het eerste licht
zo leek het wel
in het dorp van Yoshino
is witte sneeuw gevallen
asaborake / ariake no tsuki to / miru made ni / yoshino no sato ni / fureru shirayuki
[032] Harumichi no Tsuraki 春道列樹 (?-920):
in de bergrivier
een door de wind opgeworpen
waterkering
dat zijn de herfstbladeren
die het niet lukt weg te stromen
yamakawa ni / kaze no kaketaru / shigarami wa / nagare mo aenu / momiji narikeri
[033] Ki no Tomonori 紀友則 (?-905?):
alom aanwezig
is het vredige licht
op deze lentedag
waarom zouden zo rusteloos
de bloesems blijven vallen?
hisakata no / hikari nodokeki / haru no hi ni / shizu kokoro naku / hana no chiruramu
Kokin wakashū 2-84, met als ‘voortekst’: ‘Gedicht op vallende kersenbloesems.’
[034] Fujiwara no Okikaze 藤原興風 (data onbekend, actief ca. 900):
wie o wie dan toch
kan ik zien als iemand die me kent?
Takasago’s pijn
is namelijk zeker
die vriend van vroeger niet
tare o ka mo / shiru hito ni semu / takasago no / matsu mo mukashi no / tomo naranaku ni
De pijnboom van Takasago gold als de helft van een paar met de pijnboom van Suminoe. Zelfs dit symbool van verbondenheid kent de dichter niet, in elk geval niet zo goed als zijn inmiddels overleden vrienden. Dit gedicht zal samensteller Teika bewust als contrast gekoppeld hebben aan het volgende, no. 35, waarin planten wel betrouwbaar zijn (en mensen niet zo).
[035] Ki no Tsurayuki 紀貫之 (ca. 868-945):
van mensen, tja,
daarvan ken je nooit het hart
in het oude dorp
staan de bloesems als vanouds
in al hun pracht te geuren
hito wa isa / kokoro mo shirazu / furusato wa / hana zo mukashi no / ka ni nioikeru
Onuitgesproken is het voegwoord ‘maar’, vóór ‘in het oude dorp’. Tsurayuki was het voornaamste lid van het redactiecomité van Japans eerste vorstelijke waka-bloemlezing, Verzameling van gedichten van vroeger en nu (914). Kokin wakashū 1-42, met als ‘voortekst’: ‘Toen hij na lange tijd te zijn weggebleven aankwam in het huis van iemand waar hij elke keer dat hij een pelgrimage naar Hase maakte verbleef, stuurde de eigenaar van dat huis hem: “Je kunt hier dus altijd terecht!”, waarop hij een bloesem afbrak van de pruim die daar stond en dichtte:’.
[036] Kiyowara no Fukayabu 清原深養父 (actief begin tiende eeuw):
zomernachten:
terwijl het net nog avond was
werd het al licht —
waar ergens in de wolken
zou de maan kunnen huizen?
natsu no yo wa / mada yoi nagara / akenuru o / kumo no izuko ni / tsuki yadoruramu
Kokin wakashū 3-166. ‘Gedicht bij dageraad na een nacht waarin de maand lieflijk was’. Fukayabu was de overgrootvader van Sei Shōnagon (no. 62), auteur van Het hoofdkussenboek.
[037] Fun’ya no Asayasu 文屋朝康 (data onbekend, actief eind negende eeuw):
over heldere dauw
waait telkens weer de wind
in het herfstveld
niet aaneengeregen
blijven de parels vallen
shiratsuyu ni / kaze no fukishiku / aki no no wa / tsuranuki-tomenu / tama zo chirikeru
Dat dauwdruppels parels zijn is een dichterlijk cliché.
[038] Ukon 右近 (data onbekend):
door hem vergeten
denk ik niet zozeer aan mezelf
op de goden zwoer
hij, dus het is voor zijn leven
dat ik nogal bezorgd ben
wasuraruru / mi oba omowazu / chikaiteshi / hito no inochi no / oshiku mo aru kana
Ook hier onuitgesproken is het voegwoord ‘maar’, vóór ‘op de goden zwoer / hij’. In Verhalen uit Yamato (Yamato monogatari, tiende eeuw; episode 84) schrijft de hofdame Ukon dit sarcastische gedicht in reactie op een ex-minnaar die haar, zoals dat tegenwoordig heet, ‘ge-ghost’ heeft.
[039] Staatsraad [Minamoto no] Hitoshi 参議等 (880-951):
karig bloedgras
in een veldje waarop wat bamboe
weinig zichtbaar maar
waarom dan toch woekerend
is mijn verlangen naar haar?
asajiu no / ono no shinohara / shinoburedo / amarite nado ka / hito no koishiki
Wij zouden zeggen: het eerste deel van dit gedicht is een metafoor, en de verleiding is groot om er een expliciete vergelijking van te maken: ‘zo weinig zichtbaar’. Toch is die aanname niet echt juist. Er is een beeld (een veldje waarop nauwelijks begroeiing te ontwaren is) en dat beeld mag je associëren met het verlangen van de dichter. Dat is een losser verband dan een metafoor, die toch vooral een-op-een werkt.
[040] Taira no Kanemori 平兼盛 (?-990):
al verberg ik het
toch toont zich in mijn gezicht
mijn verlangen
aan wie of wat denk je dan
vragen de mensen mij zelfs
shinoburedo / iro ni iedenikeri / waga koi wa / mono ya omou to / hito no tou made
Nummers 31 t/m 40 van Van honderd dichters één gedicht (Hyakunin isshu 百人一首).
De afbeelding toont een fragment uit de korte biografie van Engelbert Kaempfer (1651-1716) die zijn vertaler, Johann Gaspar Scheuchzer (1702-1729), opnam in zijn The History of Japan (1727) en die ook verscheen in de Nederlandse versie ervan: De beschryving van Japan, behelsende een verhaal van den ouden en tegenwoordigen staat en regering van dat ryk (1729, tweede druk 1733). Daarin worden Japanse boeken opgesomd die Kaempfer aanschafte tijdens zijn stationering als VOC-arts op Dejima in de periode 1690-1692 en waartoe Scheuchzer toegang had, omdat zijn opdrachtgever, Sir Hans Sloane (1660-1753), een deel van Kaempfers archief had opgekocht (waaronder het Duitse manuscript van De beschrijving van Japan). De derde titel op pagina 39 is ‘Faku nin isju, dat is de versen van honderd mannen’: ‘Het is een boek met gedichten, samengesteld door honderd personen aan het hof van de religieuze vorst [d.w.z. de keizer (tennō) in Kyoto, i.t.t. de shōgun in Edo, de wereldse ‘keizer’] waaraan iedereen een bijdrage [d.w.z. een gedicht] moest leveren.’ Facsimile-herdruk van de tweede druk van 1733 door Jan Roman de Jonge te Amsterdam: Uitgeverij Van Wijnen te Franeker, 2000.
Let op dat Kaempfer behalve een exemplaar van Hyakunin isshu ook de Tsurezuregusa 徒然草 (Aantekeningen in ledigheid) van Yoshida [no] Kenkō 吉田兼好 (1283?-1350?) aanschafte (‘Tsure dsurè Josydano Kenko’), door Jos Vos recentelijk vertaald als De kunst van het nietsdoen van Kenko (Van Oorschot, 2020). ‘Het is een verzameling morele spreuken, heel handig als richtlijnen voor het gedrag van mensen in allerlei aspecten van hun bestaan.’