Een gedicht dat Vrouwe Ishikawa stuurde aan Ōtomo no Tanushi (dat was de tweede zoon van Heer Ōtomo ; zijn moeder heette Kose no Asomi):
een galante heer
hoorde ik dat je zou zijn
maar je gaf geen sjoege
stuurde me terug naar huis
sukkelig galante heer
miyabio to / ware wa kikeru o / yado kasazu / ware o kaeseri / oso no miyabio
Ōtomo no Tanushi’s roepnaam was Chūrō [‘Tweede Zoon’]. Zijn gestalte was elegant en zijn verfijning buitengewoon. Er was niemand die hem zag of hoorde die geen zucht van bewondering slaakte. Toendertijd was er ene Vrouwe Ishikawa. Zij vatte het verlangen op om met hem samen te leven en was bedroefd door hoe moeilijk het was alleen te moeten zijn. Zij wilde hem een brief sturen, maar vond geen betrouwbare boodschapper. Zodoende bedacht ze de list om zich voor te doen als arme oude vrouw en met een pot onder de arm ging zij naar zijn slaapvertrek. Ze kuchte en klopte op de deur en zei: ‘Ik ben uw arme buurvrouw aan de oostkant en ik ben gekomen om wat vuur.’ In het donker kon Chūrō haar in haar vermomming niet herkennen. Het was allemaal nogal onverwacht en haar plannetje mislukte. Hij gaf haar het vuur zoals ze had gevraagd en stuurde haar vervolgens weer naar huis. Nadat het licht geworden was geneerde de Vrouwe zich voor haar beschamend plannetje en was ze ook verontwaardigd dat haar hartenwens niet uitgekomen was. Daarom maakte zij dit gedicht en stuurde het hem als daad van spot.
石川女郎贈大伴宿禰田主歌一首 即佐保大納言大伴卿之第二子、母曰巨勢朝臣也
遊士跡吾者聞流乎屋戸不借吾乎還利於曽能風流士
〘左注:〙大伴田主字曰仲郎。容姿佳艶風流秀絶。見人聞者靡不歎息也。時有石川女郎。自成雙栖之感、恒悲獨守之難、意欲寄書未逢良信。爰作方便而似賎嫗己提堝子而到寝側、哽音蹢足叩戸諮曰、東隣貧女、将取火来矣。於是仲郎暗裏非識冒隠之形。慮外不堪拘接之計。任念取火、就跡帰去也。明後、女郎既恥自媒之可愧、復恨心契之弗果。因作斯歌以贈謔戯焉。
Man’yōshū 2-126. Een meer letterlijke vertaling van de derde regel van het gedicht is: ‘je verleende me geen onderdak’.
Een spotgedicht uit het begin van de achtste eeuw. Van Vrouwe Ishikawa (Ishikawa no iratsume 石川女郎) weten we verder niks; het kan ook nog eens heel goed dat er meer vrouwen waren met die naam. De man aan wie zij haar gedicht richtte was de zoon van hoveling en dichter Ōtomo no Yasumaro 大伴安麻呂 (?-714) en de jongere broer van de dichter en krijger Ōtomo no Tabito 大伴旅人 (665-731). Ook Tanushi’s moeder, Vrouwe Kose, was een dichter. De Ōtomo komen veel voor in het tweede boek van de achtste-eeuwse Man’yōshū 万葉集 (‘Verzameling voor tienduizend generaties’), de oudst bewaard gebleven verzameling van Japanstalige poëzie.
Zo op het oog ziet de tekst eruit als Chinees, maar dat is het niet. Het gedicht zelf is geschreven in het Japans, in een oud notatiesysteem om Japanse lettergepen (eigenlijk: morae) weer te geven met niet-gecursiveerde karakters (het zgn. man’yōgana 万葉仮名 of ‘Man’yōshū-schrift’). De proza-inleiding en de noot (let. de ‘noot ter linkerzijde [van de tekst]’, sachū 左注) daarentegen zijn geschreven in het Sinitisch, dat wel een vorm van klassiek Chinees is.
De clou van het gedicht draait om de betekenis van oso 於曽, wat ‘bot (van een lemmet)’ (鈍) betekent, met als gerelateerde betekenis ‘traag (van begrip)’ (遅). Dat laatste is wat we nodig hebben: iemand die oso is, is een sukkel. En dan dat miyabio, een ‘man’ (o) met miyabi. Over die laatste term zijn bibliotheken volgeschreven, omdat het een kernbegrip is in de Japanse cultuurgeschiedenis. De betekenis ervan verschuift wat door de eeuwen heen, maar er is bijna altijd een verband met hofcultuur: ‘hoofsheid’ of ‘hoofse elegantie’ werkt vaak goed. Het woord heeft ook nogal eens de implicatie dat iemand snel het initiatief neemt om een romantische relatie te beginnen. Dat in de Sinitische noot sprake is van fūryū (Ch. fēngliú) 風流 (hier vertaald als ‘verfijning’), wat kan slaan op ‘elegantie’ maar ook op ‘seks’, én dat diezelfde schriftnotatie gebruikt wordt in het gedicht (miyabio 風流士) suggereert dat Vrouwe Ishikawa van Tanushi had verwacht dat hij wat sneller haar avances zou doorzien en daarnaar handelen zou.
Op dit moment ben ik bezig mijn kantoor uit te ruimen vanwege een gedwongen interne verhuizing. (In een andere context uiten collega’s en ik onze frustratie over het feit dat Nederlandse universiteiten geregeerd worden door de Afdeling Vastgoed die gebouwen ontwerpt die nadrukkelijk niet bedoeld zijn voor de gebruikers ervan.) Tijdens die operatie stuitte ik op een vergeten blaadje papier van 35 jaar geleden met een eerdere vertaling van me van dit gedicht van Vrouwe Ishikawa. Die ziet er zo uit:
Een gedicht dat Vrouwe Ishikawa aan Ōtomo no Tanushi zond.
Een galante heer was je,
had ik gehoord,
maar je biedt me geen gastvrijheid!
Je stuurt me naar huis!
Hufter van een heer.
Ik val nog steeds voor de alliteratie van de laatste regel. Maar ja, het klopt niet. ‘Hufter(ig)’ is een heel slechte interpretatie van oso (zie boven), maar vooral is daarbij het probleem: die vertaling suggereert dat de man manipuleert, terwijl de pointe van het gedicht is dat hij een bord voor zijn kop heeft.
Tanushi schreef een gedicht terug (Man’yōshū 2-127), waarin hij probeerde te suggereren dat zijn reactie juist een mooi voorbeeld van hoofse elegantie was. Het is niet echt overtuigend.
De foto toont de tekst van Vrouwe Ishikawa’s gedicht in een elfde-eeuws manuscript (met correcties uit 1184; zgn. Genryaku kōhon man’yōshū 元暦校本万葉集). Collectie Tokyo National Museum. Deze manuscriptversie van de volledige Man’yōshū is niet alleen een Nationale Schat (kokuhō 国宝), maar geeft ook inzicht in hoe de achtste-eeuwse tekst in de elfde eeuw gelezen werd. Het oude notatiesysteem om met niet-gecursiveerde karakters lettergepen weer te geven (het zgn. man’yōgana 万葉仮名 of ‘Man’yōshū-schrift’) was al niet meer goed ontcijferbaar in de laat-klassieke periode. Vandaar dat de tekst in man’yōgana links ervan gevolgd wordt door een transcriptie in het veel simpeler ogende en zonder meer eenduidiger hiragana-schrift, dat in de loop van de negende eeuw ontwikkeld was. Te zien is dat de lezing van de achtste-eeuwse orthografie afwijkt van de tegenwoordige interpretatie ervan: het openingswoord 遊士 van Vrouwe Ishikawa’s gedicht worden hier gelezen als asobio あそびを in plaats van miyabio; en het laatste woord 風流士 wordt gelezen als tawareo たはれを (in plaats van alweer miyabio). Elfde-eeuwse lezers gaven dus verschillende interpretaties aan de verschillende schrijfwijzen van wat in feite een en hetzelfde woord is. De lezing voor 士 is telkens o を (‘man’); asobi is hier de glosse voor 遊 (‘zich vermaken’; het anachronistische ’playboy’ voor 遊士 komt gevaarlijk in zicht), en taware (de renyōkei van een verkorte vorm van tawaburu, ‘iets voor de grap doen’) voor 風流 (met als Sino-Japanse lezing fūryū [Ch. fēngliú], ‘elegantie’ maar ook ‘seks’). Er bestaat onderzoek dat veel waarde hecht aan implicaties van variante schrijfwijzen in man’yōgana, vanuit de overtuiging dat achtste-eeuwse dichters een subtiel spel speelden met dubbele betekenissen.