Japans-Sinitisch 和漢
[1] Nijō Yoshimoto 二条良基 (1320-1388):
In het openingsvers (hokku 発句) niks schokkends: dauwdruppels worden vergeleken met parels; de wind is een herfstwind.
blazend over dauw
krijgen de parels een stem:
wind door pijnbomen
tsuyu fukeba / tama ni koe ari / matsu no kaze
[2] Zekkai Chūshin 絶海中津 (1334-1405):
in de bergen heerst rust: bladeren laten de herfst ruisen
山静葉鳴秋
[3] Gidō Shūshin 義堂周信 (1325-1388):
Een ‘maanzicht-paviljoen’ is vast onderdeel van de ideale villa.
het westelijk paviljoen is volmaakt voor deze jonge maan
西閣宜新月
[4] Dokuhō Seidon 独芳清曇 (?-1390):
het gebogen zuiddak kijkt uit op een turkooizen stroom
南栄俯碧流
[5] Mukyū Shūshin 無求周伸 (1333-1413):
Een variatie op een dichtregel van de Chinese Tao Qian (365-427): ‘Witte wolken schuilen onder de dakranden’ 白雲宿簷端.
witte wolken zijn onder dakranden gaan schuilen
白雲簷下宿
[6] Tenshaku Shichū 天錫貲疇 (?-1389):
de groene bamboe groeit hoog voor de balustrade op
緑竹檻前脩
[7] Ashikaga Yoshimitsu 足利義光 (1368-1394):
Na vijf monniken is de shōgun aan de beurt. Die stelt tevreden vast dat onder zijn bewind Alles Goed is.
nu, op dit moment,
komen de wijste mannen
de wereld binnen
ima koto ni / kashikoki hito wa / yo ni idete
[8] Gidō Shūshin:
vorstelijke successen zijn alle reden tot lof
聖功皆可謳
[9] Taisei Sōi 大清宗渭 (1321-1391):
een majesteitelijke regen biedt het volk uitzicht op troost
商霖民慰望
[10] Nijō Yoshimoto:
Het is heel verleidelijk om nu aan het Nederlandse ‘schip van staat’ te denken.
het schip koerst probleemloos,
gewoon zoals het roer het leidt
fune no yasuki mo / tada kaji no mama
[11] Hatano Michisato 波多野通郷 (data onbekend):
We laten eindelijk de verplichte beleefdheden los. Michisato was raadsheer in dienst van het shogunaat en ook een renga-meester.
over het pijnboomveld
wordt een sneeuwlint voortgejaagd
in de haastende wind
matsubara no / yuki mo nabikite / fuku kaze ni
[12] Asayama Morotsuna 師綱朝山 (1349-?):
Een krijger in dienst van het shogunaat; hij leerde renga-compositie van Nijō Yoshimoto.
een ijzige maan verschijnt
wanneer wolken verdwijnen
tsuki no kōri wa / kumo no naki hodo
[13] Seiami 成阿弥 (data onbekend):
Een renga-meester.
even laat de klok
haar klank hangen in de bergen
waar de nacht bevriest
kane shibashi / nokoru ni yama no / yo wa saete
[14] Kūkoku Myōō 空谷明応 (1328-1407):
De jonge monnik heeft het zwaar.
tussen meditaties door berekent hij hoe lang nog tot dageraad
禅余数暁籌
[15] Gyokkō Nyokon 玉崗如金 (1332-1402):
Kloosters zijn vol wierook.
hemelse geuren zijn vanzelf in zijn kleren getrokken
天香衣自染
[16] Chintei Kaiju 椿庭海寿 (1318-1401):
bericht van thuis: zijn tranen laten zich niet bedwingen
郷信涙難収
[17] Hatano Michisato:
Brieven blijven ‘ongelezen’ (let. ‘onleesbaar’) vanwege tranen in de ogen van de ontvanger. Dat ganzen bereid zijn postbode voor verre oorden te spelen is een oud cliché.
de roep van ganzen:
zouden zij ongelezen brieven
ooit bezorgen?
karigane ya / yomarenu fumi o / misetsuran
[18] Madenokōji Tsugufusa 万里小路嗣房 (1341-1401):
De ‘toren in de schemer’ (borō 暮楼) doet heel ‘Chinees’ aan; Japan kende destijds nauwelijks hoge gebouwen (de majestueuze kastelen waarmee Japan op gegeven moment volstond zijn van later datum). Je mag je voorstellen dat de ganzen uit de vorige schakel hierlangs vliegen. Tsugufusa was van chique adel, en werd in 1396 benoemd tot Paleisminister (naidaijin). In renga trok hij veel op met Nijō Yoshimoto; hier brengt hij een regel Sinitische poëzie in.
herfstwolken strekken zich uit langs de schemerige toren
秋雲横暮楼
[19] Hidemoto 秀本:
We weten niet wie Hidemoto was. Vandaar de suggestie dat (en dat zegt iets over hoe lastig handschriften soms te lezen zijn) wat op 秀本 lijkt waarschijnlijk 季伊 is. Dan hebben we het over Tsukinowa Suetada 月輪季伊 (data onbekend), een veertiende-eeuwse hoveling die in 1399 monnik werd.
uit ijle herfstmist
rijzen bergen langzaam op
en verschijnt de maan
usugiri no / yama arawaruru / tsuki idete
[20] Tenshaku Shichū:
Een gebaar naar een beroemde dichtregel van de Chinese Bai Juyi: ‘De sneeuw op de Wierookbrander zie ik wanneer ik mijn gordijn opzij schuif’ 香盧峰雪撥簾看. De sikkelmaan wordt in klassiek-Chinese poëzie vaak vergeleken met een haak.
het rolgordijn hangt aan een blank-jaden sikkelhaak
簾懸白玉鉤
Een waarheid als een koe: in Japan was poëziebeoefening eeuwenlang een gezelschapsactiviteit. Gedichten maakte men samen. Het voorbeeld bij uitstek om dat invoelbaar te maken is waarschijnlijk het ‘kettingvers’ (renga). Daarbij creëren verschillende dichters telkens twee schakels die als een eenheid op zichzelf kunnen worden gezien. De schakeling werd voortgedreven door gedeelde associaties, waarbij de aanwezige meester(s) als dirigent optrad(en). Gaandeweg ontwikkelde zich een enorme ‘poëtische jurisprudentie’ om de schakelingen langs conventionele banen te leiden. De gebruikelijke vorm is eeuwenlang die geweest waarbij alle deelnemers in het Japans opereerden, maar in de veertiende eeuw kwamen hofadel, krijgerselite en Zen-monniken regelmatig samen om een hybride vorm tot leven te wekken: een ketting waarbij schakels nu eens ‘Japans’ waren en dan weer ‘Sinitisch’ waren — de zgn. ‘Japans-Sinitische kettingcoupletten’ (wakan renku 和漢聯句).
Een engere definitie van wakan renku is dat die term specifiek slaat op kettinggedichten waarvan de eerste schakel Japans is en de tweede Sinitisch; bij het omgekeerde is de term dan kanwa renku, ‘Sinitisch-Japanse kettingcoupletten’.
Wakan renku waren vrijer en uiteindelijk ook speelser dan de renga, die geheel in het Japans werden uitgevoerd, vooral omdat het leidend principe het ‘schakelen via het hart’ (kokorozuke) was. I.t.t. het veel strenger gereguleerde ‘schakelen via woorden’ (kotobazuke), zo legde de renga-meester Nijō Yoshimoto in een van zijn traktaten uit, hoefden dichters zich in een wakan renku niet zo druk te maken over conventionele woordassociaties, maar konden creatief associëren op gevoel.
Hierbij de eerste twintig schakels van zo’n hybride ketting van de gebruikelijke honderd. Het verslag van de bijeenkomst is niet gedateerd, maar vermoedelijk vond die plaats in de vroege herfst van 1386, in een klooster in Kyoto. Er deden vijfentwintig dichters aan mee. De eerste drie zijn de dichter-zwaargewichten van hun tijd. Nijō Yoshimoto was als Regent (sesshō, kanpaku) een van de machtigste adellijke politici van zijn tijd; toch vond hij ook de tijd om een vooraanstaand dichter te worden en zich te ontpoppen tot een grootmeester van het kettingvers. Gidō Shūshin en Zekkai Chūshin stonden bekend als ‘de dubbele jade’ (sōheki 双璧), omdat zij beschouwd werden als de twee beste dichters in Zen-kringen. Ashikaga Yoshimitsu, de militair dictator van het land (shōgun), schoof ook aan; dat deed deze shōgun vaker. Negen jaar later, in 1397, zou Yoshimitsu trouwens beginnen met de bouw van het Gouden Paviljoen. Dichters die verder geen toelichting krijgen zijn allen Zen-monniken.
Een vraag blijft altijd hoeveel commentaar een vertaling van kettingverzen nodig heeft. Een zekere onbegrijpelijkheid vind ik zelf nooit erg. Het helpt misschien wel als je voor ogen houdt dat met elke schakel de ‘route’ van het samenspel veranderen kan. In dit geval: openen met ‘herfst’ (het seizoen waarin de dichters samenkomen), dan de setting (een villa) uitwerken, dan wat politiek wenselijke gebaren naar de aanwezige machthebber, en dan de natuur in om even later in de bergen in een klooster terecht te komen waar monniken worstelen met het monnikenbestaan.
5 reacties op “een polyfone ketting”
Prachtig, Ivo, ik kijk uit naar meer!
Dank je! Ik zet telkens een stapje.
Doet enigszins denken aan de vraag- en antwoorddialogen in dichtvorm in de tijd van Dante en Petrarca, maar de vorm was veel strenger: sonnetten waarbij het antwoordsonnet dezelfde rijmklanken en hetzelfde rijmschema van het vraagsonnet moest aanhouden. De dialogen konden over liefde gaan maar ook ontaarden in scheldkanonnades.
Wat leuk, vooral die scheldkanonnades klinken interessant! Sinitische poëzie rijmt ook, maar ik had me —heel dom— nooit zo afgevraagd of men daarmee in dit type hybride kettingverzen erg bezig was. Maar het lijkt er wel op dat de Zen-monniken een poging doen bepaalde rijmwoorden een tijd vast te houden (schakels 2-4-6, bijv., en 8-14). Ik zal eens kijken of daarover literatuur bestaat. Voor de volledig Japanstalige renga dijde het aantal spelregels in rap tempo uit tot bijna verstikkende proporties. Professionele renga-meesters traden dan op als dirigent om te zorgen dat de ketting zich ‘netjes’ ontwikkelde.
Ook in wakan renku werd rijm toegepast, inderdaad. Voor het tweede couplet (in dit geval dus door Zekkai Chūshin) kiest de dichter ‘herfst’ (Ch. qiū, Jp. shū) als rijmwoord, omdat het eerste, Japanse couplet impliciet herfst als thema heeft. Vervolgens hoeven alleen de even Sinitische coupletten te rijmen. (Bij kanwa renku zijn de rijmregels schijnbaar ingewikkelder, omdat dan alle even coupletten, óók als zij Japans zijn, moeten rijmen; om dat te laten werken, werd nog wel eens uitgeweken naar een bijzondere Japanse lezing [kun-yomi] van het laatste woord.) Inzichten met dank aan het werk van Ōtani Masao (Universiteit van Kyoto) en email-correspondentie met Horikawa Takashi (Keiō Universiteit, Tokyo).