Categorieën
poëzie

een vlinder achterna

            [Het ouderhart]

de kinderen slapen

in het maanlicht onder de dakrand

            raak ik afgekoeld

kora wa neshi / nokiba no tsuki ni / suzumikeri

  [親ごころ]
子等は寝し簷端の月に涼みけり

1917. Zenkushū, p. 53.

onder de lentelamp

danst mijn hart wilde sprongen

            als ik een kraag aanzet

haru no hi ni / kokoro odorite / eri kakenu

春の灯にこころをどりて襟かけぬ

1919. Zenkushū, p. 52. De kraag wordt aan de kimono gezet voor een uitje.

het bord voor de kat

            helemaal leeggegeten

wat is het toch koud

neko no sara / munashiku arishi / samusa kana

猫の皿空しくありし寒さかな

1919? Zenkushū, p. 187. 

om brasem klaar te maken

            een wel heel smalle snijplank

zo’n jaareinde dus

tai o ryōru ni / mana-ita semaki / shiwasu kana

鯛を料るに俎板せまき師走かな

1919. Zenkushū, p. 187. Shiwasu 師走 is de laatste maand van het jaar. Okada Kazumi noemt Hisajo’s keuze voor ‘[wel heel] smal’ (semashi) geslaagd treffend: de kleurige zeebrasem (tai 鯛), een vis die geassocieerd wordt met een gunstige toekomst, waarvoor de snijplank eigenlijk te klein is midden in de drukte van de keukenvoorbereidingen voor eindejaarsfestiviteiten. (Okada 2022.)

door kattengejammer

            gewekt sta ik op en ga kijken

een koude keuken

neko naku o / oki-idete miru ya / kuriya samushi

猫泣くを起き出て見るやく厨寒し

1919?. Zenkushū, p. 187. 

nieuwjaarskalligrafie —

glanzend alsof ze gelakt is

            een grote inktsteen

kakizome ya / urushi no gotoki / ōsuzuri

書初やうるしの如き大硯

Datum onbekend. Zenkushū, p. 40.

mijn mooiste kimono

            trek ik uit en raak verstrikt

in snoer na snoer

hanagoromo / nugu ya matsuwaru / himo iroiro

花衣ぬぐやまつはる紐いろ〳〵

1919. Zenkushū, p. 18. Een hanagoromo (let. een ‘bloesemkimono’) is een ‘zondagse’ kimono die vrouwen aandoen om (bijvoorbeeld) naar de bloesems te gaan kijken.

bijtend op een mouw —

vanuit een ooghoek kijkt ze op

            een vrouw in de herfst

tamoto kamu ya / manajiri agete / aki-onna

袂かむやまなじり上げて秋女

1919. Zenkushū, p. 33.

een schrijn in de herfst

woest trekkend aan haar haren

            huilt een vrouw

aki miya ni / kami mushiri naku / onna kana

秋宮に髪むしり泣く女かな

Jaar onbekend. Zenkushū, p. 58.

aubergines plukken —

het zonlicht wordt weerkaatst

            vanaf een haarkam

nasu mogu ya / hi o terikaesu / kushi no mine

茄子もぐや日を照りかへす櫛のみね

1920. Zenkushū, p. 31.

aubergines plukken —

geheimen van hemel en aarde

            in muggengefluister

nasu mogu ya / tenchi no hiji o / sasayaku ka

茄子もぐや天地の秘事をさゝやく蚊

1920? Zenkushū, p. 31.

sokken stoppen —

een Nora ben ik niet geworden

            schoolmeestersvrouw

tabi tsugu ya / nora to mo narazu / kyōshi-zuma

足袋つぐやノラともならず教師妻

1921. Zenkushū, p. 47; voor het eerst gepubliceerd in Hototogisu, februari 1922. Nora is het hoofdpersonage in Hendrik Ibsens Het poppenhuis (1879); aan het einde van dit stuk verlaat zij haar echtgenoot en kinderen. Ibsens stuk was zeer populair onder cultureel geïnteresseerde Japanners aan het begin van de twintigste eeuw, sinds in 1911 Matsui Sumako 松井須磨子 (1886-1919) daarin Nora speelde en mede een rolmodel voor de moderne vrouw aanreikte. ‘Sokken’ is een wat vrije vertaling voor het meestal onvertaald gelaten tabi 足袋, de stevige, doorgaans witte sokken met aparte grote teen die gedragen worden in traditionele sandalen (zōri 草履).

een toneelstuk lezen

op een winternacht ligt de vaat

            wachtend in het sop

gikyoku yomu / fuyu yo no shokki / tsukeshi mama

足袋つぐやノラともならず教師妻

1922. Zenkushū, p. 45.

in het koude bos

            strijden om strepen zonlicht

gevleugelde insecten

kanrin no / hisuji arasou / hamushi kana

寒林の日すぢ争ふ羽虫かな

1922? Zenkushū, p. 46.

aan wal gestapt —

mijn zomerse tabi-sokken

            lichtjes besmeurd

jōriku ya / waga natsu-tabi no / usuyogore

上陸や夏足袋のうすよごれ

1925. Zenkushū, p. 79. Hisajo schreef deze haiku over haar aankomst voor een Hototogisu-bijeenkomst in Matsuyama, waar zij Takahama Kyoshi ontmoeten zou.

ik hou heel erg

            van een gedicht over het oosterhek

chrysantenkussen

aizō-su / tōri no shi ari / kikumakura

愛蔵す東籬の詩あり菊枕

1932. Zenkushū, p. 105. Hisajo maakte een kussen gevuld met chrysantenblaadjes voor Takahama Kyoshi voor diens zestigste verjaardag. Voor ‘gedicht’ gebruikt Hisajo het woord shi 詩, Sinitisch gedicht. De klassieke bron voor ‘het oosterhek’ (tōri 東籬) is een gedicht van de Chinese Tao Qian 陶潜 (365-427), ‘Wijn drinken’ 飲酒詩: ‘Ik pluk de chrysanten bij het oosterhek; / kalmpjes kijk naar de Zuiderbergen’ 採菊東籬下、悠然見南山.

echoën kan die

            de koekoek in de bergen

naar hartenlust

kodama-shite / yamahototogisu / hoshii mama

谺して山ほととぎすほしいまゝ

1931. Zenkushū, p. 108.

door een dunne kimono

komt het maanlicht geschenen

            op mijn blote huid

usumono ni / sotōru tsuki no / hadae kana

羅に通る月の肌かな

1932. Zenkushū, p. 94.

op de rivierbodem

brekende lichtstralen die ook

            opwarmen

minazoko ni / haeru kage mo / nurumu nari

水底に映える影もぬるむなり

1932. Zenkushū, p. 125. Minazoko (‘de bodem van het water’) is een heel oud poëtisch woord en komt al voor in de achtste-eeuwse Man’yōshū.

de geur van de zee

            droogt zo razendsnel op

bij het schelpen rapen

shio no ka no / gungun kawaku / kai-hiroi

潮の香のぐん〳〵かわく貝拾ひ

1934. Zenkushū, p. 113.

kraanvogelschaduwen

als ze naar beneden dansen

            worden ze groter

tsuru no kage / mai-oriru toki / ōi naru

鶴の影舞ひ下りる時大いなる

1935. Zenkushū, p. 121. Net als het volgende gedicht staat dit in een reeks van 73 haiku over kraanvogels.

in het verdorde gras

staan kraanvogels als ballerina’s

            hun veren te poetsen

karekusa ni / maitatsu tsuru no / hanezukuroi

枯れ草に舞たつ鶴の翅づくろひ

1935. Zenkushū, p. 122.

een vlinder achterna

tot diep in de lentebergen

            raak ik verdwaald

chō ōte / haruyama fukaku / mayoikeri

蝶追うて春山深く迷ひけり

Niet gedateerd. Zenkushū, p. 162. In de appendix van haar proefschrift geeft Alice Stanford 2015 tweehonderd van Hisajo’s chronologisch gerangschikte haiku in vertaling (later bundelde zij een selectie in Lips Licked Clean). Het is een mooie keuze van haar om dit gedicht als laatste te geven (ook al is dat omdat het niet te dateren is). Ik volg haar hierin.

Sugita Hisajo met haar tweede dochtertje, Mitsuko 光子 (geb. 1916), 1921. Collectie Kagoshima City Modern Literature Museum (Kagoshima Kindai Bungakukan かごしま近代文学館). Bron: frontispiece Sugita Hisajo zenkushū (2023).

Een ‘tragische, getalenteerde haiku-dichter’ (higeki no tensai haijin 悲劇の天才俳人), zo staat Sugita Hisajo 杉田久女 (1890-1946) bekend. Een vroeg voorbeeld van een vrouwelijke dichter van moderne haiku, getalenteerd, uitverkoren door het haiku-establishment en vervolgens verstoten, om te eindigen in langdurige depressie.

Aan het begin van de twintigste eeuw werd haiku gezien als een medium dat in de eerste plaats voor mannen was bedoeld. Vrouwen werden geacht zich te richten op de tanka-vorm. Een man die dat hielp veranderen, al was dat naar onze maatstaven met een nogal dubbele boodschap, was Takahama Kyoshi 高浜虚子 (1874-1959). Als leerling van haiku-vernieuwer Masaoka Shiki 正岡子規 (1867-1902) werd hij na Shiki’s dood hoofdredacteur van het tijdschrift Hototogisu ホトトギス (Woudzanger, een verwijzing naar Shiki’s literaire naam) en leider van de dominant geworden Shiki-school van moderne haiku. Gaandeweg ontwikkelde de Hototogisu-groep zich onder Kyoshi’s leiding tot een steeds conservatiever school van haiku-beoefening. Toch probeerde Kyoshi het haiku-veld ook breder te trekken.

In 1916 begon Kyoshi in Hototogisu haiku van vrouwelijke dichters te publiceren, in de speciaal daarvoor gecreëerde sectie ‘Keukenpoëzie’ (daidokoro zatsuei 台所雑詠). Kyoshi’s idee was dat vrouwen prima haiku konden schrijven over ‘vrouwelijke’ dingen: observaties van het thuisfront, moederschap, dienstbaarheid in het huishouden, vrouwenhaar en -kleding, bloemen, enzovoorts. In het kielzog daarvan werd een ‘Hotogisu vrouwelijke haiku-dichtersclub’ (Hototogisu Fujin Kukai ホトトギス婦人句会) begonnen. In deze tijdschriftrubriek zou Sugita Hisajo debuteren als haiku-dichter.

In 1917 was Hisajo begonnen haiku te schrijven, waarbij zij haar eerste stappen zette met steun van haar oudere broer Akabori Gessen 赤堀月蟾, zelf ook een haiku-dichter. Datzelfde jaar nog verscheen haar eerste vers in Hototogisu. Twee jaar later trouwde zij een zes jaar oudere schilder in westerse stijl (yōga 洋画), Sugita Unai 杉田宇内. Hisajo’s droom was al langer geweest een kunstenaar te trouwen en Unai leek haar daarom een ideale huwelijkspartner. Dat was een nogal vrijgevochten houding voor de dochter van een bemiddelde ambtenaar. Vanwege zijn baan als teken- en schilderleraar verhuisde het jonge paar naar Kokura 小倉, in noord-Kyushu, in het verre westen van Japan.

Hisajo bleef haiku schrijven en insturen naar Hototogisu en kreeg daarin steeds meer erkenning. Wel had ze met enige regelmaat te maken met kritiek, met name door mannen —maar ook door vrouwen— en dan ook nogal eens lokale dichters uit Kyushu. De basso continuo van zulke vroege vormen van trolling was dat vrouwen die zich actief manifesteren in de kunsten slechte echtgenoten en moeders zijn. Van tijd tot tijd reisde Hisajo af naar Tokyo, waar het tijdschrift inmiddels het hoofdkwartier had, of naar Shiki’s geboorteplaats Matsuyama, op het eiland Shikoku, voor haiku-bijeenkomsten. In 1932 begon Hisajo haar eigen tijdschrift gericht op vrouwelijke dichters, met de titel Hanagoromo 花衣 (‘De mooiste kimono’, naar haar bekend geworden haiku uit 1919). Hanagoromo zou het een half jaar en vijf nummers volhouden. In het laatste nummer kondigde Hisajo aan dat haar thuissituatie haar noopte om te stoppen met het tijdschrift.

Het huwelijk met Unai bleek een deprimerende vergissing van Hisajo. Hij ontpopte zich als een man met conservatieve denkbeelden over het huwelijk, was een leraar en geen kunstenaar, klaagde over de bedragen die zij aan kalligrafiegerei spendeerde en oefende druk uit op zijn echtgenote om te stoppen met haar haiku-schrijverij. Daaraan gaf zij van tijd tot tijd toe, deels ingegeven, krijg je de indruk, door haar eigen overtuiging dat als een vrouw zich overgaf aan de kunsten, dat betekende dat zij ongelukkig was. 

(Hisajo en haar man bekeerden zich in 1922 tot het christendom. Dat lijkt op haar initiatief geweest te zijn, maar na vier jaar verliet zij het kerkgenootschap weer.) 

Hoewel Takahama Kyoshi regelmatig haiku van haar opnam in Hototogisu, bleef hij heel afwerend reageren op Hisajo’s verzoeken begin jaren ’30 om haar te steunen bij een boekuitgave van haar poëzie door een voorwoord voor zo’n publicatie te schrijven.

                                    * * *

In het oktober-nummer van 1936 van Hototogisu stond een dramatische verklaring afgedrukt dat drie haiku-dichters uit de Hototogisu-groep werden gezet. Dat ging in de eerste plaats om Yoshioka Zenjidō 吉岡禅寺洞 (1889-1961) en Hino Sōjō 日野草城 (1901-1956). Deze twee mannelijke dichters experimenteerden met de haiku-vorm in sympathie met de ‘Nieuwe Haiku-Beweging’ (shinkō haiku undō 新興俳句運動) die afstand nam van de ‘objectieve registratie’ (shasei 写生) en harmonieuze relaties met de natuur (‘het bezingen van bloesems en vogels’, kachō fūei 花鳥諷詠) en de obsessie met seizoenswoorden (kigo 季語) die juist het leidend beginsel voor Hototogisu vormden, dus geheel verrassend was dat misschien niet.

De derde dichter die door Kyoshi verstoten werd was Hisajo. Speculaties over waarom Kyoshi deze opmerkelijke stap zette duren tot op de dag van vandaag voort. Hisajo had nooit afstand genomen van Kyoshi’s leerstellingen over haiku. Sterker nog, ze leek eerder een bijna blind vertrouwen in diens esthetisch oordeel te hebben, inclusief zijn nadrukkelijk hiërarchische opvattingen over mannen en vrouwen. 

Hisajo was volkomen verrast door haar leermeesters publieke afwijzing en kwam daar nooit overheen. Dat blijkt ook wel uit het feit dat ze zich niet kon losmaken van Hototogisu: ze bleef haiku insturen naar dit tijdschrift (een enkele werd nog gepubliceerd), deed eigenlijk geen moeite andere podia voor haar poëzie te zoeken en bleef zich opvreten over wat Kyoshi haar had aangedaan. 

‘een hekel aan Kyoshi

en een hekel aan Kanajo’

            als ik mijn obi aantrek

kyoshi-girai / kanajo-girai no / hitoe-obi

虚子ぎらひかな女嫌ひのひとへ帯

1937. Zenkushū, p. 243. Hasegawa Kanajo 長谷川かな女 (1887-1969) was een andere vrouwelijke leerling van Kyoshi, die de redactie deed van de ‘Keukenpoëzie’-sectie van Hototogisu en die wél steun van hem had gekregen voor een boekpublicatie.

Hisajo’s geestelijke toestand verergerde in elk geval aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. Ze sleepte (dat lijkt toch de beste omschrijving) haar manuscripten met zich mee in een vruchteloze hoop ooit nog eens een boekpublicatie van haar poëzie in druk te zien. In oktober 1945 liet haar echtgenoot Unai, met hulp van een oud-student en zonder enige vorm van medisch onderzoek, haar opnemen in de gesloten afdeling van een sanatorium. 

Tien jaar na haar openbare vernedering door Hototogisu-meester Kyoshi stierf Hisajo daar, verzwakt door de voedseltekorten van het sanatorium in de onmiddellijke nasleep van Japans overgave en allicht ook opgevreten door alle stress. 

                                    * * *

Hier zien we het begin van wat wel de ‘Hisajo-legende’ (hisajo densetsu 久女伝説) is genoemd: een tragische en krankzinnig geworden vrouw die wel dichterstalent had maar de wereld niet aankon. Het gemak waarmee na haar dood alle mogelijke ‘medische’ diagnoses op haar zijn losgelaten is verbijsterend.

Die diagnoses lijken in hun varianten allemaal een echo te zijn van Takahama Kyoshi’s voorwoord bij de postume uitgave van haar haiku. Het is natuurlijk de ironie ten top, dat hij het voorwoord dat hij haar bij leven ontzegde alsnog schreef. Hisajo’s oudste dochter, Ishi (geboren Sugita) Masako 石昌子, had haar moeders wens ter harte genomen en in 1952 een bundel van haar haiku uitgebracht. Voor het voorwoord had ze Takahama Kyoshi benaderd. Ik weet niet in hoeverre ze zich bewust was van de nogal verziekte relatie tussen haar moeder en Kyoshi (maar iets zal zij ervan meegekregen hebben — haar eigen biografie van haar moeder lijkt daarop te wijzen [Hirota 2009, p. 23]), maar om de een of andere reden leek het haar passend dat Kyoshi als haiku-grootheid de bundel openen zou. 

Waarop dochter Masako gehoopt had weet ik ook niet, maar Kyoshi presteerde het om al in de allereerste alinea te schrijven dat toen Hisajo bij leven hem om een voorwoord verzocht, ‘Hisajo in die periode onbegrijpelijk gedrag vertoonde’ (sono jibun no hisajo-san no kōdō ni yaya fukakai na mono ga ari その時分の久女さんの行動にやゝ不可解なものがあり) en ‘haar geestelijke onttakeling begon’ (seishin bunretsu no do o hajime 精神分裂の度を早め). [Zenkushū, p. 9.] Ook beweert Kyoshi in het voorwoord dat Hisajo’s manuscript in een chaotische staat verkeerde en dat hij vervolgens Hisajo’s dochter Masako verzocht een en ander te fatsoeneren. Dat alles valt volstrekt niet te rijmen met Masako’s herinneringen. 

Het is pas sinds kort dat het tij keert. Pijnlijk is daarbij wel dat alleen vrouwen de moeite lijken te nemen het beeld van Sugita Hisajo te nuanceren of zelfs drastisch bij te stellen.

Ik las:

  • Sugita Hisajo zenkushū 杉田久女全句集 [De verzamelde haiku van Sugita Hisajo], red. Sakamoto Miyao 坂本宮尾 (Tokyo: Kadokawa Shoten, 2023).
  • Lips Licked Clean: Selected Haiku of Sugita Hisajo, vert. Alice Wanderer (Winchester, VA: Red Moon Press, 2021).
  • Aki Hirota, ‘Manufacturing the Mad Woman: The Case of Poet Sugita Hisajo’, U.S.-Japan Women’s Journal 36 (2009), p. 12-41.
  • Okada Kazumi 岡田一実, ‘“Sugita Hisajo kushū” o yomu: gainokuritikkusu no shiten kara’ 『杉田久女句集』を読む:ガイノクリティックスの視点から [Sugita Hisajo’s verzamelde haiku lezen: een gynokritische interpretatie], 2022. (Essay dat in 2022 de 42e essayprijs van de Modern Haiku Association [Gendai Haiku Kyōkai 現代俳句協会] won.)
  • Susan Alice Stanford, ‘Innovation and Constraint: The Female Haiku Poet, Sugita Hisajo, and Hototogisu Haiku’, ongepubliceerd proefschrift, Monash University, 2015.

De afbeelding toont een zogenaamde hakata ningyō-pop van ongeglazuurd en beschilderd porselein, begin jaren 1930, naar de schildering Fujo 婦女 (‘Vrouw’, 1930) door Nakamura Daizaburō 中村大三郎 (1898-1947). Bron: Taishō Chic: Japanese Modernity, Nostalgia, and Deco (Honolulu Academy of Arts, 2001), p. 72.

het hart van een vrouw, dat kan een man niet begrijpen

wat gaat

dat gaat en een grote

            wereld blijft achter

iku mono wa / ikite ōki na / yo ga nokoru

op een witte middag

komt een witte brief binnen

            met een doffe klap

shiroi hiru / shiroi tegami ga / kotsun to kinu

hij is gesneuveld

de tweeëndertig tanden

            leg ik op een rij

senshi-seri / sanjūni mai no / ha o soroe

de herfst is warm:

het gekoesterd zwaard heeft met mij

            niets te maken

aki atsushi / hōtō ware ni / kakawari naki

de oorlog en

de vrouw: gescheiden kwesties

            wil ik ze niet noemen

sensō to / onna wa betsu de / aritaku nashi

krekels klinken

de middag zinkt

            verzonken in gedachten

kirigirisu / hiru ga shizunde / yuku omoi

door het geluid van insecten

overspoeld is mijn brein

            aan het vallen

mushi no ne ni / mamirete nō ga / ochite iru

vallend blad valt

die ene vergissing

            blijf ik begaan

ochiba furi / hito ayamachi o / kurikaesu

de literatuur

is ver — een kakkerlak

            kruipt wel heel dichtbij

bungaku wa / tōshi aburamushi ni / haiyorare

een luie lentedag

verzonken in de lift naar beneden

            ben ik de enige

shunchū o / shizumu rifuto ni / hitori nari

Fujiki Kiyoko 藤木清子 (data onbekend) is als haiku-dichter slechts een decennium actief geweest, namelijk de jaren 1931-1940. Zij debuteerde in 1931 onder de naam Fujiki Minajo 藤木水南女 (‘uit Hiroshima’) in het haiku-tijdschrift Ashibi 蘆火 (‘Vlammend riet’) en leverde vanaf 1935 bijdragen aan het haiku-tijdschrift Kikan 旗艦 (‘Vlaggenschip’) dat in datzelfde jaar door Hino Sōjō was opgericht. Daarmee geldt zij als een vertegenwoordiger van de ‘opkomende haiku’ (shinkō haiku 新興俳句) van die vooroorlogse periode.

Nadrukkelijk aanwezig in Fujiki’s gedichten zijn de ervaringen van een oorlogsweduwe (mibōjin 未亡人). We mogen aannemen dat dat element autobiografisch is. Japan voerde vanaf 1931 oorlog in China — het begin van wat in Oost-Azië bekend staat als de Vijftienjarige Oorlog. Omdat Fujiki in 1940 hertrouwde, kan het dus heel goed dat haar eerste echtgenoot in China sneuvelde.

[10 juli 2021] Ik lees nu dat haar man, Fujiki Hokusei 藤木北青 (?-1936), die zelf ook ‘opkomende haiku’ dichtte, in 1936 aan ziekte overleed. Of hij opgeroepen was voor dienst, is niet duidelijk. Een en ander wordt blijkbaar toegelicht in de postume bundeling van Kiyoko’s poëzie, Hitotoki no kōbō: Fujiki Kiyoko zenkushū ひとときの光芒:藤木清子全句集 (‘Lichtstraal van die ene keer’; red. Uda Kiyoko 宇多喜代子, Tokyo: Chūsekisha, 2012) die helaas nergens meer te krijgen is.

In 1940 hield Fujiki op met dichten en verdween uit het zicht. De haiku-dichter Katsura Nobuko 桂信子 (1914-2004), die ook bij het tijdschrift Vlaggenschip betrokken was, vertelde ruwweg een jaar voor haar dood daarover:

Dat Fujiki besloot te hertrouwen was in ’40. De familie waar zij introuwde dreef een ryokan [traditioneel hotel] ergens bij Osaka of Kobe, maar stelde als voorwaarde dat zij helemaal zou ophouden met haiku. Kamio protesteerde: ‘Trouw niet!’ Maar Fujiki zei ‘Het hart van een vrouw, dat kan een man niet begrijpen’ en met die raadselachtige woorden is ze weggegaan.

藤木さんの再婚が決まったのは40年でした。嫁ぎ先は阪神間の旅館でしたが、俳句をきっぱりやめるのが結婚の条件とのこと。神生さんは「結婚なんかするな」と反対しました。でも藤木さんは「女の心は男の人には分からないのよ」となぞめいた言葉を残し、去っていきました。

‘Kamio’ is Kamio Seishi 神生彩史 (1911-1966), een haiku-dichter; ook hij was een leerling van Hino Sōjō en betrokken bij Vlaggenschip

Buiten die tien jaar waarin zij actief haiku en essays publiceerde weten we vooralsnog weinig van haar. Het komt nog voor in de moderne tijd: even opvlammen en weer volledig uit het zicht verdwijnen. Het doet me wat denken aan hofdames uit de klassieke periode, van wie we ook niks weten buiten hun paar jaren in het volle licht van de vorstelijke entourage. Vanuit de lange nacht van het niet-weten klinkt even een hoogstpersoonlijke stem.

De foto toont Hara Setsuko 原節子 (1920-2015) als de oorlogsweduwe Noriko 紀子 in Tokyo Story (Tōkyō monogatari 東京物語, 1953) van Ozu Yasujirō, in een sleutelscène. Zij spreekt met haar voormalige schoonzusje, dat net gezegd heeft: ‘Wat valt het leven toch tegen.’ Met een glimlach die zowel maskeert als toont antwoordt zij: ‘Ja. Het is een en al narigheid (sō. iya na koto bakkari).’

een ode aan gekoelde sake

in koele sake

            lichten twee, drie letters op:

op m’n kopjes bodem

reishu ni / sumu ni san ji ya / choko no soko

Een choko 猪口 is een sakekopje. Op de bodem daarvan is vaak een tekening of iets van een tekst geschilderd. Ik kwam dit gedicht tegen in een mooi stop motion-animatiefilmpje ‘Sake & Haiku’, op YouTube geplaatst door Haikuman 575.

in koele sake

vindt de simpele ambtenaar

            zijn artisticiteit

reishu ni / tōhitsu ni ri no / inji kana

een koele sake-

            proeverij leidt tot steeds meer

dubbele tongen

reishu no / kiite iyoiyo / shita tarazu

door mijn lieve

            vrouw zojuist ingeschonken

gekoelde sake

sōkō no / tsuma ni susumuru / hiyashizake

maanlicht op gras

iemand heeft de sakefles

            op zijn kant gelegd

tsuki no shiba / reishu no bin o / okikatage

Als een (wat ouderwetse) drinker een sakeflesje heeft leeggeschonken, legt hij die op zijn zij neer, om aan te geven dat er niks meer in zit. Uit moderne folklorestudies: dit gebruik zou ontstaan zijn door de gewoonte van Amerikaanse soldaten tijdens de bezetting door VS (en geallieerden) van Japan, 1945-1952. De lege, op hun zij gelegde sakeflesjes (tokkuri 徳利) noemden zij ‘gesneuvelde soldaten’ (deddo sorujā デッドソルジャー; ik hoorde ooit wel de Japanse vertaling shinda heitai 死んだ兵隊). Die gewoonte zou onder meer via naoorlogse manga (strips) populair geworden zijn. De zinsnede tsuki no shiba 月の芝 vind ik lastig: een grasveld bij nacht, verlicht door de maan, stel ik me voor.

Sake wordt ofwel warm (atsukan 熱燗) of wel gekoeld (reishu 冷酒) gedronken. Hino Sōjō 日野草城 (1901-1956), van wie al deze haiku zijn, had duidelijk een voorkeur voor ‘koele sake’.

De foto toont een fles Taiko-no-izanai, de enige sake die van zeewater gebrouwen wordt, en een grote sakekop (guinomi ぐい呑) van Bizen-aardewerk door Mori Ichirō 森一郎.

Categorieën
poëzie

lentenacht in het Miyako Hotel

sinds vandaag is zij

            mijn vrouw: met haar verblijf ik

deze lenteavond

kyō yori no / me to kite hatsuru / yoi no haru

laat in de lentenacht

maagd is ze nu nog, mijn vrouw

            met wie ik hier ben

yowa no haru / nao otome naru / me to orinu

naast ons bed

            in deze lente een lamp

die mijn vrouw uitdoet

makurabe no / haru no tomoshi wa / me ga keshinu

is een vrouw

            dan een dergelijk wezen?

lenteduisternis

omina to wa / kakaru mono ka mo / haru no yami

de geur van rozen

na de allereerste nacht

            wordt het steeds lichter

bara niou / hajimete no yo no / shiramitsutsu

op haar voorhoofd

            wordt de lentedageraad

al heel vroeg zichtbaar

me no nuka ni / haru no akebono / hayakariki

deze prachtige

            ochtend vindt zij gedeelde toast

toch nog wat gênant 

uraraka na / asa no tōsuto / hazukashiku

net uit het bad

            voelt haar fris gezicht intiem

een lentemiddag

yu-agari no / sugao shitashiku / haru no hiru

langer wordt de dag

we raken elkaars handen aan

            die aangeraakt blijven

nagaki hi ya / aifureshi te wa / fureshi mama

aan die verloren

            dingen moet ik nu denken

heiige lentedag

ushinaishi / mono o omoeri / hanagumori

Hino Sōjō 日野草城 (1901-1956) is een van de vernieuwende haiku-dichters in de eerste helft van de twintigste eeuw, die de seizoenswoorden afzworen en (in Sōjō’s geval) onverbloemd erotische poëzie schreven. Hij bracht zijn jeugd door in Seoul, waar zijn vader werkte tijdens de Japanse koloniale bezetting van Korea. Na zijn afstuderen aan de Universiteit van Kyoto werkte hij voor verschillende verzekeringsmaatschappijen, maar moest in 1949 vanwege tuberculose ontslag nemen.

Na zijn huwelijk publiceerde Hino in 1934 deze haiku-reeks van tien gedichten, getiteld ‘Het Miyako Hotel’ (miyako hoteru ミヤコ・ホテル), in het aprilnummer van Haiku kenkyū 俳句研究 (‘Haiku-studies’). De gedichten, ogenschijnlijk de neerslag van een huwelijksnacht in een van Japans meest chique hotels, sloegen in het literaire landschap in als een bom. Niet eerder had een dichter de haiku-vorm gebruikt voor erotische poëzie. (Dat dat in de tanka-vorm heel goed kan, had Yosano Akiko al in 1901 laten zien.)

Lezers aan het begin van de een-en-twintigste eeuw vinden het allemaal allicht nogal omfloerst, maar voor haiku-liefhebbers van negentig jaar geleden was dit heel erg in your face

Dit hotel in Higashiyama, Kyoto, gebouwd in 1900, gold als een hoogtepunt van moderne, Westerse luxe; in 1922 had Einstein er nog met zijn vrouw gelogeerd. 

De haiku-reeks was in veel opzichten een literaire constructie. Hino maakte nooit een huwelijksreis en logeerde nooit in dit hotel; allerlei details zijn dus volstrekte fictie. 

Veel haiku-dichters en critici waren in alle staten, en de gedichten waren aanleiding voor de zgn. ‘haiku-controverse’ (haiku ronsō 俳句論争). Voor hen was het probleem enerzijds hun opvatting dat haiku zicht niet leent voor fictie of erotiek. Anderzijds (en dat was simpelweg de andere kant van dezelfde kritiek) hadden zij moeite met het overboord gooien van ‘objectieve registratie’ (shasei 写生) en het uiten van harmonieuze relaties met de natuur (let. ‘het bezingen van bloesems en vogels’, kachō fūei 花鳥諷詠) als leidend beginsel voor haiku-dichters. Een en ander leidde ertoe dat in Hino in 1936 uit de groep rondom het inmiddels dominante haiku-tijdschrift Hototogisu werd gezet. Begonnen als discipelen en sympathisanten van de grote haiku-vernieuwer Masaoka Shiki had de Hototogisu-groep zich sinds hun oprichting in 1897 ontwikkeld tot een nogal behoudende school van moderne haiku. Overigens zag niet iedereen dat zo; de dichter en romanauteur Murō Saisei 室生犀星 (1889-1962) verdedigde Hino in 1935 met de stelling ‘Haiku is geen literatuur van oude mensen’. 

Opvallend vind ik dat in relatie tot deze reeks van tien haiku Hino’s bruid praktisch nergens in de literatuur over Hino met name wordt genoemd. Het moet gaan om Kōgawa Matsue 甲川政江 (1906-1987), met wie hij in 1931 trouwde en die zelf onder de naam Hino Yasuko 日野晏子 als haiku-dichter actief zou worden.

De afbeelding is een briefkaart uit ca. 1930, en toont een van de hotelkamers in het Miyako Hotel te Kyoto. Heel zedig is er alleen een ‘twin bed’ beschikbaar.