Categorieën
poëzie

kleuren zien

            Meloen

Ooit hoorde ik van vijfkleurige meloenen ten oosten van de poort;

nu zie ik groen en geel, wit en paars en ook scharlaken.

Eén flinter koud ijs vormt zich in mijn mond vol tanden;

bittere thee aan beide zijden, in mijn basis is het windstil.

瓜。昔聞五色郭門東、今見青黄白紫紅。一片寒氷生歯頬、苦茶両腋本無風。

Saihokushū 2. Gozan bungaku zenshū deel 1, p. 117. ‘Vijf kleuren’ (goshiki 五色) is ook een manier om ‘meloen’ (uri 瓜) te zeggen, al gaat het hier vermoedelijk om een soort tussen meloen en pompoen in — al zijn er ook die stellig geloven dat dat specifiek de makuwa-uri 真桑瓜 betreft en dat is toch echt een meloensoort. In de Optekeningen van de hofhistoriograaf (Shiji 史記) is sprake van een meloenenveld ten oosten van de stadsmuren van Chang’an, waar de meloenen vijf kleuren hadden: 種瓜長安城東。種瓜有五色。甚美. Omdat die meloenen in eerste instantie geteeld werden door Zhào Píng 召平 (ca. 200 v. Chr.), de Markies van Dōnglíng 東陵侯 (die boer was geworden na de val van de Qin 秦-dynastie, 221-206 v.Chr.), werden deze wel ‘Dongling-meloenen’ (dōng líng guā 東陵瓜) genoemd. Het zou zomaar kunnen dat Kokan Shiren deze kennis haalde uit de Yìwén lèijù 芸文類聚 (‘Gerubriceerde literaire teksten’, 624), een compendium van thematisch geordende cultuurkennis waarin dit verhaal ook staat. Dat ‘ten oosten van de stadsmuurpoort’ 郭門東 slaat dus in eerst instantie op dat verhaal over Zhao Pings meloenen, maar kan mijns inziens óók begrepen worden als ‘ten oosten van de tempelpoort’. Het boeddhisme kent namelijk een interpretatie van de traditionele ‘vijf kleuren’ als aspecten van de historische boeddha en zijn leer: groen (sei 青 of ryoku 緑 = boeddha’s haar, d.w.z. meditatieve staat), geel ( 黄 = boeddha’s lichaam), rood (seki 赤; Shiren gebruikt hier ‘scharlaken’,  紅 = boeddha’s bloed), wit (haku 白 = boeddha’s puur-witte tanden) en zwart (koku 黒, of paars, shi 紫 = boeddha’s kesa 袈裟 of monnikskleed). Een gordijn (maku 幕) met deze vijf kleuren markeert vaak de overgang van tempelhal naar de wereld daarbuiten. Ik beken dat ik de derde regel niet begrijp; is het winter? Drinkt de monnik ook daarom thee? De uitdrukking ‘tanden en wangen’ (shikyō 歯頬) werd wel gebruikt om een ‘mond’ te beschrijven. Thee werd van oorsprong in kloosters gedronken om wakker te blijven bij meditatieoefeningen. ‘Windstil’ (mufū 無風) wordt ook gebruikt om aan te geven dat er ergens geen onrust is.

Het gedicht ‘Meloen’ in een kalligrafie van Kokan Shiren zelf. Collectie Reigen-in, Tōfuku-ji 東福寺霊源院, Kyoto. Bron: Imaizumi Yoshio 今泉淑夫 (red. Sanae Kensei 早苗憲生), Hongaku Kokushi Kokan Shiren zenshi 本覚国師 虎關師錬禅師 (Kyoto: Tōfuku-ji/Zen Bunka Kenkyūjo, 1995), p. 12.

Zoals veel van de gedichten van de Zen-monnik Kokan Shiren 虎關師錬 (1278-1346) is dit de registratie van een meditatie.

De titel is lastig te vertalen, vind ik, maar niet moeilijk te begrijpen. Het draait om de notie van de ‘vijf kleuren’ (goshiki 五色) én het gegeven dat die term ook een manier is om het te hebben over een meloen. In traditionele Oost-Aziatische geomantiek (‘fengshui’) werd en wordt veel gewerkt met sets van vijf, waarin kleur gekoppeld is aan windrichtingen en elementen. Het boeddhisme heeft daar dan weer een eigen draai aan gegeven (zie noot hierboven). ‘Meloen’, kortom, is hier een code voor de boeddha’s leer, de dharma. Het eerste couplet laat zich dan samenvatten als: ik hoorde wel van de boeddha’s leer, maar nu pas krijg ik er inzicht in.

De slotregel geeft ons de thee, nodig om bij meditaties wakker te blijven, en de innerlijke rust die de meditatie oplevert.

Ik viel bij eerste lezing voor die tweede regel. Dit is het resultaat van enkele uren op een druilerige zaterdagochtend, vertraagd door gebrekkig inzicht in meditatie. Ironisch is natuurlijk dat, waar Zen zich zou voorstaan op woordloos begrijpen, deze vertaling bezwijkt onder annotaties.

De foto toont een ‘vijfkleurengordijn’ (goshiki-maku 五色幕) bij een boeddhistische tempelhal.

Categorieën
poëzie

vuurrood

De eerwaarde Ten’in kwam langs; ik bood hem een kom sake aan, en we hadden een heel interessant gesprek. Over een gedicht van Kokan, ‘In de wierrookbrander een dieprood smeulend vuur’:

            Bij het ochtendlicht — — (‘eer ik de Boeddha’? Hier kon hij zich twee karakters niet meer herinneren) bezoek ik de Volmaakt Verlichte;

            Heel vreemd is dat in de wierrookbrander een vuur dieprood smeult.

            Het lijkt me dat toen jonge acolieten voorbereidingen getroffen hadden

            zij mogelijk één enkel blad vallen lieten uit een vaas met esdoorns.

zei hij: ‘Dit gedicht is uitzonderlijk goed. Wat Kokan’s [poëzie] aangaat: zelfs een monnik die driehonderd jaar geleden uit China hierheen kwam had zoiets niet gekund.’

天隠和尚入来、勧一盞、清談尤有興、
 一虎関詩 香炉中有火紅 
  凌晨— —礼仏歟、二字忘却之由被示詣円通、恠底炉中宿火紅。将謂童行装點了。何知一葉落瓶楓
   此詩絶妙、惣而虎関三百年来唐僧猶以如此之人不可有之云々

Sanetaka-kō ki 実隆公記, achttiende dag van de twaalfde maand van het vijfde jaar van de Meiō 明応-periode (21 januari 1497).

Op 21 januari 1497 had de machtige hoveling en waka-dichter Sanjōnishi Sanetaka 三条西実隆 (1455-1537) de Zen-monnik Ten’in Ryūtaku 天隠龍澤 (1422-1500) op bezoek. Met wat drank bij de hand spraken ze over poëzie, waarbij de bejaarde monnik uit zijn hoofd een ruim anderhalve eeuw oud Sinitisch gedicht citeerde van de toen al Heel Erg Dode Zen-monnik Kokan Shiren 虎關師錬 (1278-1346).

In Kokan Shiren’s verzamelbundel Saihokushū staat het gedicht een beetje anders dan Ryūtaku zich herinnerde:

            Gefascineerd

Bij het ochtendlicht bezoek ik de tempelhal en eer de Volmaakt Verlichte;

bevreemd zie ik in de wierrookbrander een vuur dieprood smeulen.

Wat ik denk is dit: toen jonge acolieten voorbereidingen troffen

lieten zij mogelijk één enkel blad vallen uit een vaas vol esdoorns.

漫興。凌晨詣殿礼円通。怪見香炉宿火紅。謂是童行装著早。何知一葉墜瓶楓。

Gozan bungaku zenshū deel 1, red. Kamimura Kankō (Kyoto: Shibunkaku, 1973), p. 105.

De oude monnik noemt Shiren’s gedicht ‘uitzonderlijk goed’ (zetsumyō 絶妙). Hij lijkt vooral gegrepen te zijn door het beeld van het dieprood van een ‘verborgen’ of smeulend vuur (shukuka of shukka 宿火) dat zich in de wierrookbrander ophoudt. En dan blijkt alles gezichtsbedrog. Geen vuur maar een vuurrode esdoorn (kaede ).

De foto toont een esdoorn in een Leidse tuin, herfst 2015.

Categorieën
poëzie

monnik zet het op een hollen

            Pruimenbloesems, een Sinitisch normgedicht

Iemand vertelt me: ergens hebben zich de pruimen al geopend;

ik pak mijn staf, zet het op een hollen en vraag bij wie dat dan kan zijn.

Bomen in de mist vormen een haag die alles aan het oog onttrekt;

de wind voert een geur aan die het pad vult, mijn neus wijst me de weg.

Ik gok dat dit de poort moet zijn, want sneeuw kleeft aan de bomen;

ik loop om een schuur en twijfel, want muskusgeur hangt aan de takken.

Bij een verre tempel klinkt de avondklok en ik moet terug naar huis,

maar ik beloof mezelf opnieuw te komen kijken mochten er dan nog bloesems zijn.

梅花唐律。人言某処已梅披。把杖奔忙問主誰。煙樹隔墻眼未遇。風香満路鼻先知。推門俄訝雪粘木。繞檻還疑麝掛枝。遠寺鐘鳴帰興動。猶供再見約花期。

Gozan bungaku zenshū deel 1, red. Kamimura Kankō (Kyoto: Shibunkaku, 1973), p. 77. De gespeelde verwarring dat witte pruimenbloesems op sneeuwvlokken lijken is een oude conventie. Dank aan prof. Horikawa Takashi (Keiō-universiteit) voor inzicht in het slotcouplet.

Op de een of andere manier krijg ik voorlopig maar geen genoeg van een heel erg dode Zen-monnik. Het zal er veel mee te maken hebben dat Kokan Shiren 虎關師錬 (1278-1346) —want om hem gaat het hier weer— enerzijds een Zeer Geleerde priester was, die de eerste geschiedenis van het boeddhisme-in-Japan op zijn naam heeft staan, en anderzijds heel veel gedichten schreef die nadrukkelijk Niet Geleerd willen overkomen. 

Kokan Shiren’s Genkō shakusho 元亨釈書 (‘Een boek over de Boeddha, uit de Genkō-periode’, 1322) is een geschiedenis in dertig delen van het boeddhisme in Japan vanaf ca. 600 tot het jaar 1322 (het tweede jaar van de Genkō-periode), met biografieën van ruim vierhonderd belangrijke monniken, nonnen en andere gelovigen en van zogenaamde Onsterfelijken (shinsen 神仙), passages met betrekking tot boeddhisme in Japanse hofannalen en allerhande uitleg van allerlei aspecten van boeddhisme (leerstellingen, organisatie van verschillende scholen, tempelgeschiedenissen, muziek). Daarmee geldt het werk als niet alleen een traktaat over boeddhisme maar ook over cultuurgeschiedenis. Shiren schreef zijn geschiedenis grotendeels in zijn verblijf Saihoku-an 済北庵, in Shirakawa, aan de oostkant van Kyoto. Die naam van zijn woning daar verklaart de titel van zijn verzamelde poëzie en prozateksten: Saihokushū 済北集. Kokan Shiren schreef ook een belangrijk rijmwoordenboek voor Sinitische poëzie, Shūbun inryaku 聚分韻略 (Gecategoriseerde rijmen, 1306) met zo’n achtduizend rijmwoorden.

Geboren in een gezin van lagere hofadel (een vader uit de Fujiwara-familie die kapitein bij de paleiswacht was en een moeder uit de Minamoto-familie) werd Kokan Shiren op zijn achtste (of negende volgens de traditionele telling, waarbij iemand al één jaar oud is bij geboorte) een leerling van Tōzan Tanshō 東山湛照 (data onbekend, actief ca. 1300), een belangrijke leraar in de Rinzai-school. Twee jaar later kreeg hij zijn eerste wijding (intrigerend genoeg op Hiei-zan, dus in de Tendai-school van het boeddhisme, wat maar weer bewijst dat we middeleeuwse monniken niet in één hokje moeten willen stoppen). Later studeerde hij in Zen-kloosters in Kyoto als de Nanzen-ji, zou in 1307 in Kamakura de befaamde Chinese Zenmeester Yishan Yining 一山一寧 (Jp. Issan Ichinei, 1247-1317) ontmoeten en werd abt (jūji 住持) van de Tōfuku-ji 東福寺 in Kyoto, een van de belangrijke kloosters in het Vijf Bergen-systeem. Tussendoor studeerde hij Chinese klassieken bij geleerden van de hofacademie in Kyoto. Kortom, Kokan Shiren was een monnik geboren in hofkringen die helemaal op zijn plek kwam te zitten in de Zen-kloosters van de Rinzai-school en een schoolvoorbeeld is van de intellectuele tradities daarin.

Allemaal zaken die me eerlijk gezegd niet heel erg bezighouden. Wat me wel fascineert zijn Kokan Shiren’s gedichten. Hij schreef verschrikkelijk veel Sinitische poëzie (zijn verzameld literair werk telt ruim driehonderd dichtbedrukte pagina’s in een ongeannoteerde uitgave uit 1935) die vaak heel toegankelijk is. Het rare is dat daarvan geen behoorlijke teksteditie bestaat, al kom je zijn naam wel altijd tegen in bloemlezingen van Japanse Zen-poëzie. Afijn, het zal wel projectie zijn, maar ik meen toch vaak een zekere mate van zelfspot in zijn gedichten te zien, naast verwondering bij het observeren van zijn directe omgeving. Kokan Shiren kijkt heel veel.

In een tentoonstellingscatalogus die dit jaar uitkwam zag ik een kalligrafie door Kokan Shiren die bovenaan deze blogpost is afgebeeld. De kalligrafie —in de stijl van Huang Tingjian 黄庭堅 (1045-1105), aldus de catalogustekst— is gedateerd op ‘de middelste tien dagen van de negende maand van het vijfde jaar van de Kenmu-periode’ 建武五年季秋中澣, dat wil zeggen eind oktober 1338 — precies 685 jaar geleden. Het leek me een vingerwijzing weer iets met zijn poëzie te doen. De tekst van de kalligrafie is het gedicht dat ik hier vertaalde.

Kokan Shiren’s gedicht is een ‘Sinitisch normgedicht’ (tōritsu 唐律; zie ‘termen’), het achtste in een serie van negen gedichten op het thema ‘Pruimenbloesems’ (‘Baika’ 梅花). Je kunt dit natuurlijk heel serieus lezen, als een allegorie op hoe moeilijk het is om de ware aard der dingen te doorgronden. Overinterpretatie misschien, maar zelf neig ik naar de glimlach, vooral door de toon van het openingscouplet: de monnik laat zich wat opnaaien door geruchten. De wannabe-dichter in hem is verwoed op zoek naar bloemenpracht maar vindt die niet; hij zal het moeten doen met de gedachte ‘morgen beter’.

Ik las twee van de weinige studies naar Kokan Shiren die ik vinden kon:

  • Imaizumi Yoshio 今泉淑夫 (red. Sanae Kensei 早苗憲生), Hongaku Kokushi Kokan Shiren zenshi 本覚国師 虎關師錬禅師 (Kyoto: Tōfuku-ji/Zen Bunka Kenkyūjo, 1995).
  • David Pollack, ‘“Chineseness” and “Japaneseness” in Early Medieval Zen: Kokan Shiren and Musō Soseki’, in zijn Fractures of Meaning: Japan’s Synthesis of China from the Eighth through the Eighteenth Centuries (Princeton: Princeton University Press, 1986).

Ik heb nog niet kunnen lezen, helaas (het boek is wel besteld):

  • Chisaka Genpō 千坂嵃峰, Gozan bungaku no sekai: Kokan Shiren to Chūgan Engetsu o chūshin ni 五山文学の世界:虎関師錬と中巌円月を中心に (Tokyo: Hakuteisha, 2002).

De afbeelding toont een kalligrafie door Kokan Shiren van zijn eigen gedicht ‘Pruimenbloesems, een Sinitisch normgedicht’ (baika tōritsu 梅花唐律), gekalligrafeerd toen hij zestig jaar oud was, eind oktober 1338. Bron: Shūshū no manazashi: Tokiwayama Bunko sōritsu hachijū shūnen kinen meihinsen 蒐集のまなざし:常盤山文庫 創立八十周年記念名品選 [De verzamelaarsblik: Selectie van topstukken ter herdenking van het tachtigjarig bestaan van de Tokiwayama Collectie] (Tokyo National Museum, 2023), p. 61.

Categorieën
poëzie

hete herfst

            Vroege herfst

De hitte is verschrikkelijk, nog geen idee wanneer die afneemt

en van de koelte weet ik niet waar we die verwachten mogen.

Rust nestelt in mijn oren, ik hou op te luisteren of te kijken;

de parasolboom verliest blad, opnieuw klinkt krekelkoorzang.

初秋。暑威未必覚衰零。涼意不知何処生。閑就耳辺反聴看。落梧促織共新声。

Gozan bungaku zenshū deel 1, red. Kamimura Kankō (Kyoto: Shibunkaku, 1973), p. 96.

Nóg een gedicht van de Zen-monnik Kokan Shiren 虎關師錬 (1278-1346).

Inmiddels ben ik al enkele dagen in Kyoto. ‘Voelt aan als 35 graden’, stelt de weer-app. Dat is toch even schakelen vanuit een Nederlandse vroege herfst.

[21 oktober 2023:] Ik zie nu dat David Pollack het gedicht een beetje anders vertaalde:

BEGINNING OF AUTUMN

The heat’s full intensity hasn’t abated one whit.

So where does this sensation of coolness come from?

I take my time, concentrate, listen — there it is again:

Falling paulownia leaves and chirping crickets have joined in a new sound.

David Pollack, Zen Poems of the Five Mountains (Crossroad Publications, 1985), p. 118.

De foto toont het uitzicht vanuit de hoofdhal (hondō 本堂) van de Ishiyamadera 石山寺, Ōtsu (overigens geen Zen-tempel, maar een van de Shingon-school van esoterisch boeddhisme) op 28 september 2023. Net niet te zien op de foto (want het interieur mocht niet gefotografeerd) is een ventilator; die was nodig.

Categorieën
poëzie

fascinatie

            Gefascineerd

Resten van een spinnenweb, één draadje bungelt nog;

een enkel bloesemblad wervelt rond, erin verstrikt geraakt.

De hele dag danst en draait ze, zonder een moment van rust;

verder valt in de tuin geen zuchtje wind te ontwaren.

漫興。破余蛛網一糸垂。花片乱飛遭系縻。終日舞旋未曽息。庭中他処沒風吹。

Alweer een gedicht van de Zen-monnik Kokan Shiren 虎關師錬 (1278-1346). [NKBT 89, p. 65.]

De afbeelding toont een fragment van een illustratie door Takabatake Kashō 高畠華宵 (1888-1966) in het tijdschrift Vrouwenwereld (Fujin sekai 婦人世界) van juli 1929. Collectie The Kasho Museum (Takabatake Kashō Taishō Romankan 高畠華宵大正ロマン館), Tōon, Prefectuur Ehime.

oorverdovend zoemen

            De mug

Haar zuigsnuit is zo puntig, het is precies een boor;

oorverdovend zoemen wervelt door het slaapvertrek.

Weet zij door je fijne zijden slaapkleed heen te dringen,

dan wordt zelfs op een ijzeren os elke bult een gore puist.

蚊。嘴頭尖穎与錐斉。殷殷雷声繞閤閨。一自透過羅穀隔。鉄牛背上爛如泥。

Koku 穀 in rakoku 羅穀 wordt hier gebruikt voor crêpe (en dus niet voor granen); rakoku moeten we hier lezen als het middeleeuws equivalent van een zijden pyjama. Een ijzeren os (tetsugyū 鉄牛) was een legendarisch apparaat uit het oude China dat langs de Gele Rivier geplaatst zou zijn om overstromingen tegen te gaan; het werd al snel een beeld voor iets heel sterks, zodat de frase ‘bovenop de rug van een ijzeren os’ (tetsugyū no haijō 鉄牛背上) onverzettelijkheid uitdrukt. ‘Elke bult [wordt] een gore puist’ is mijn vrije vertaling voor tadarete dei no gotokemu 爛如泥, ‘ontstekingen zullen wel als vieze modder zijn’.

Een gedicht voor de zomer van de Zen-monnik Kokan Shiren 虎關師錬 (1278-1346).

De afbeelding is een drietal panels uit de strip Dreams of the Rarebit Fiend (aflevering van 5 juni 1909), van de altijd meesterlijke Winsor McCay (1866?-1934), hier onder het pseudoniem Silas. Nog geen drie jaar later bewerkte McCay het idee van deze aflevering tot een korte tekenfilm, How a Mosquito Operates (1912).

Categorieën
poëzie

de zon in hun snavels

            Avondwandeling

Tussen bomen in de tuin lengen de schaduwen, het fluiten van de wind neemt toe;

langs groene zegge wandel ik, omgord door de stralen van een ondergaande zon.

Terugkerende kraaien verdwijnen uit het zicht om eensgezind bezit te nemen van het bos,

de zon in hun snavels; uit de westelijke heuvels wellen gekleurde wolken op.

晩歩。庭樹影長風韻頻。青莎緩踏帶斜曛。帰鴉一向占林去。銜日西山涌彩雲。

Kokan Shiren 虎關師錬 (1278-1346) was een Zen-monnik. Een studie noemt zijn versmelten van neo-confucianisme en Zen, dat hem leidde naar ‘het observeren van dingen’. Maar misschien was het ook andersom, denk ik wel eens.

De afbeelding toont een detail van Claude Monets De Seine bij Bougival in de avond (1869). Bron: WikiArt.