Categorieën
poëzie

gouden vogeltjes

goudkleurige

            heel kleine vogeltjes

                        vormen ze

gingko-bladeren vallen

            op een heuvel in de avondzon

konjiki no / chiisaki tori no / katachi shite / itchō chiru nari / yūhi no oka ni

金色のちひさき鳥のかたちして銀杏ちるなり夕日の岡に

Een tanka van Yosano Akiko 与謝野晶子 (1878-1942). 

Een vleugje locale trots: de Leidse Hortus Botanicus heeft een heel oude en dus inmiddels grote gingko-boom (Ginkgo biloba, Jp. itchō 銀杏), die daar in 1785 is geplant. De Leidse gingko is de op een na oudste van Europa. Afgelopen week werd de boom verkozen tot Nederlandse boom van het jaar. 

De gingko is de dinosauriër onder de bomen en stamt ook uit de tijd dat er nog dinosauriërs op aarde rondliepen. Het blad ervan heeft een typische waaiervorm met een inkeping in het midden.

Jammer genoeg is de Leidse gingko een mannetje, wat betekent dat die geen vruchten draagt. De geroosterde en licht gezouten gingko-noten (ginnan 銀杏) zijn een perfect borrelhapje.

De Hongō-campus van de Universiteit van Tokyo in de herfst.

In de herfst verkleuren de bladeren ervan tot een schitterend goudgele kleur. Mijn twee herfsten aan de Universiteit van Tokyo brachten me de pracht ervan goed bij: de Hongō-campus staat vol met gingko’s en in het najaar lag die elke ochtend bedekt met een gouden tapijt. Totdat universitair bestuur later op de dag ingreep en oude mensjes (ja, zij waren veel kleiner dan ik — die in alles buitenmaats was) dat alles liet opvegen.

De foto toont gevallen gingko-bladeren.

Categorieën
poëzie

naar hartenlust

            kat

            .

vanuit de kimonogordel aan het kledingrek valt

het roze licht van een verleidelijke middag.

daaronder wordt een zwarte kat wakker,

en hé, strekt zich naar hartenlust uit.

nu wordt de wereld bezit van de zwarte kat.

            .

 
            
.
こうの帯からこぼれる
なまめいた昼の光の肉色。
その下に黒猫は目覚めて、
あれ、思ふぞんぶんに伸びをする。
世界は今、黒猫のになる。

Misschien dat we al op het punt beland zijn dat obi 帯 niet meer vertaald hoeft te worden. Hoe dan ook: het is een lange, brede band stof die om het middel over een kimono gewikkeld wordt om de boel op zijn plaats te houden én uiteraard als modeaccessoire te fungeren.

Yosano Akiko 与謝野晶子 (1878-1942) schreef behalve duizenden tanka ook gedichten in vrij vers. Op 11 februari 1912 verschenen van haar in het dagblad Yomiuri shinbun 読売新聞 twee gedichten over een zwarte kat. De ander is zelfs voor een kattenliefhebber als ik te zoet, maar deze mag vanwege Japans jaarlijkse Kattendag 22 februari.

Bron: Wada Hirofumi 和田博文, red., Neko no bungakukan I: Sekai wa ima, neko no mono ni naru 猫の文学館I:世界は今、猫のものになる [‘Kattenliteratuurmuseum 1: Nu wordt de wereld bezit van katten’] (Tokyo: Chikuma Shobō, 2017), p. 56.

De tekening is van Yamada Murasaki やまだ紫 (1948-2009) in haar Shōwaruneko 性悪猫 (‘Sarcastische katten’, 1979-1980) (Tokyo: Shōgakkan, 2009), p. 27. De tekst (monoloog kat): ‘Je bent een sukkel’ おまいはあほさ.

Categorieën
poëzie

talloze treden

ontelbaar zijn

            van de trap naar mijn hart

                        al die treden

daarvan twee of misschien drie

            heeft hij er beklommen

kazu shiranu / ware no kokoro no / kizahashi wo / hata futatsu mitsu / kare ya noborishi

かずしらぬわれのこころのきざはしをはたふたかれのぼりし

Shundeishū 春泥集 (1911), p. 6.

Het heeft me wat moeite gekost de brontekst van deze tanka van Yosano Akiko 与謝野晶子 (1878-1942) te achterhalen. Dat verraste me eigenlijk, omdat in westerse appreciatie van traditionele vormen van moderne Japanse poëzie dit toch een vrij bekend gedicht van haar is. 

In Japan daarentegen lijkt het gedicht vrij onbekend en al zeker niet populair. Internet-zoektochten leveren nauwelijks ‘hits’ op. Het is ook niet opgenomen in een gezaghebbende bloemlezing van Yosano Akiko’s tanka. 

Dan bedoel ik de bekende pocketuitgave in de reeks Japanse moderne klassieken, op basis van Yosano’s eigen selectie: Yosano Akiko kashū 与謝野晶子歌集 [‘Tanka van Yosano Akiko’] (Tokyo: Iwanami Shoten [pocket ‘groen’-38-1], 1985). Yosano maakte deze selectie van 2963 (met later nog eens honderd extra) tanka voor uitgeverij Iwanami in 1938.

Yosano Akiko nam de tanka op in haar negende bundel, Lentesneeuwbrij (Shundeishū 春泥集, 1911). Het gedicht bevat een gecomprimeerde beeldspraak, omdat je je heel even afvraagt wát er ontelbaar of ‘talloos’ (kazu shiranu) is: het aantal trappen (kizahashi) of de treden van die ene trap? Het laatste zal bedoeld zijn, al slaat dat woord kizahashi eigenlijk op de trap als geheel (het woord voor trede is dan , maar is niet zo poëtisch). Mooi is dat Yosano niet alleen het beeld oproept van een man die te weinig moeite lijkt te doen om de dichter voor zich te winnen, maar dat er ook iets van besef gesuggereerd wordt dat de dichter niet zo makkelijk te winnen is.

Shundei 春泥 is letterlijk ‘lentemodder’, maar slaat op de prut die ontstaat wanneer de sneeuw aan het begin van de lente begint te smelten.

In 1987 koos Henri Kerlen de eerste helft van dit gedicht als titel voor zijn bundel vertalingen van Yosano’s tanka: Akiko Yosano, De talloze treden naar mijn hart (Soest: Kairos, 1987). Ik denk dat ik daar Yosano’s tanka voor het eerst tegenkwam. Kerlens versie dateert nog van vóór hij overstapte op een streng handhaven van een 5-7-lettergrepenschema voor zijn vertalingen:

Van de talloze

treden naar

mijn hart

is hij er misschien

maar twee, drie opgegaan.

Akiko Yosano, De talloze treden naar mijn hart. Tanka, vertaald door Henri Kerlen (Soest: Kairos, 1987), p. 58.

Kerlens vertaling leest zonder meer soepeler dan de mijne hierboven. Ik word wat geplaagd door een al te strak vasthouden aan mijn eigen ongeschreven vertaalregels. Eén ervan is dat ik als het even kan de Japanse volgorde van ‘regels’ wil handhaven en daarmee de oorspronkelijke beeldsequentie. De ‘punchline’ van Yosano Akiko’s tanka is namelijk wie de moeite niet nam, niet zozeer het beperkte aantal stappen. Dat ‘hij’ (kare) het is ontdekt de lezer pas op het allerlaatst.

Ik ken een nog oudere Nederlandse vertaling van dit gedicht, door Jef Last (1898-1972). Last leidde een avontuurlijk bestaan en heeft op latere leeftijd aan de universiteit van Hamburg Chinees en Japans gestudeerd. Toch is van zijn vertalingen (onder meer een roman en toneelteksten van Mishima Yukio 三島由紀夫 [1925-1970]) onduidelijk in hoeverre hij in de eerste plaats uit de brontaal vertaalde of toch wel erg leunde op bestaande vertalingen. De versie van Last speelt wel met meerdere trappen:

Van de vele trappen

Die tot mijn hart leiden

Klom hij ten hoogste

Twee tot drie treden.

Jef Last, red. en vert., vloog een bloesem terug naar zijn tak (Den Haag: L.C. Boucher, 1960), p. 23.

De bron voor Last lijkt me een destijds belangrijke bloemlezing van moderne Japanse literatuur te zijn geweest. Modern Japanese Literature, onder redactie van de gezaghebbende Donald Keene, verscheen in 1956 en bestreek de periode vanaf 1868 — toen de meest recente negentig jaar dus. Die bloemlezing bevat welgeteld twee gedichten van Yosano Akiko, vertaald door Shio Sakanishi. Eén ervan is:

Of the numberless steps

   Up to my heart,

He climbed perhaps

   Only two or three.

Vert. Shio Sakanishi, in: Donald Keene, red., Modern Japanese Literature, from 1868 to Present Day (New York: Grove Press, 1956), p. 207. Deze bloemlezing geeft de tekst van Yosano’s tanka in transcriptie, maar niet de Japanse schrijfwijze, laat staan een bron.

En die vertaling doet weer erg denken aan de oudste vertaling van Yosano’s tanka die ik ken, uit 1927, dus zestien jaar nadat Yosano haar gedicht publiceerde:

There are numberless steps

Up to my heart.

He climbed perhaps two or three.

Glenn Hughes en Yozan T. Iwasaki, Three women Poets of Modern Japan: A Book of Translation (Seattle: University of Washington Book Store, 1927).

Anekdotisch bewijs is het, maar het lijkt erop dat we hier weer eens te maken hebben met een voorbeeld van hoe het Westen elementen selecteert als belangrijke ingang tot ‘Japan’ die vooral ons aanspreken maar die in het land zelf bijna onzichtbaar zijn.

De afbeelding toont, van links naar rechts, de frontispice door Nakazawa Hiromitsu 中沢弘光 (1874-1964) en pagina 6 van Yosano Akiko’s bundel Lentesneeuwbrij (Shundeishū 春泥集, 1911). Collectie National Institute for Japanese Literature, Tokyo.

Categorieën
poëzie

dat verre Amsterdam

mijn borsten omklem ik

            en het gordijn van het mysterie

                        schop ik stilletjes open

van de bloemen die hier groeien

            is het rood een diepscharlaken

chibusa osae / shinpi no tobari / soto kerinu / koko naru hana no / kurenai zo koki

mijn zachte huid

            warm kloppend met mijn bloed

                        heb ik je nooit zien aanraken

ben je dan niet eenzaam,

jij die me de Weg wil uitleggen?

yawahada no / atsuki chishio ni / fure mo mide / sabishikarazu ya / michi o toku kimi

Gericht aan haar echtgenoot, de dichter Yosano Tekkan (1873-1935), die vrij luidruchtig zijn eigen ‘weg’ van ‘mannelijke’ moderne tanka propageerde. Interpretaties lopen uiteen over de vraag of de ‘weg’ (michi) hier slaat op Tekkan’s poëzieopvattingen of op zijn voorliefde voor traditionele deugdenleer (kyūdōtoku 旧道徳).

de weide in

            en ver naar het zuiden

                        stroomt het water

ach, dat groen van het veld en

            jij die zo goed daarbij past

makiba idete / minami ni hashiru / mizu nagashi / sate mo midori no / no ni fusau kimi

tot een gouden

            heel miniem vogeltje

                        getransformeerd

valt het ginkgo-blad

op een heuvel in de avondzon

konjiki no / chiisaki tori no / katachi shite / ichō chiru nari / yūhi no oka ni

heel sereen

tonen ze hun zwarte ruggen:

            zwemmende walvissen

in de zee bij Kazusa

            onder een maan bij dageraad

ōraka ni / kuroki se o misete / isana yuku / kazusa no umi no / akatsuki zukiyo

vandaag sluit ik me aan

            bij al die vrouwen die

sinds lang geleden

de vergissing maakten

            te denken machteloos te zijn

inishie yu / chikara nashi to shi / ayamachishi / otome no sue ni / kyō ware o oku

uit het oosten 

            kwam de vrouw gereisd

op haar hand 

            worden heel lichtjes 

                        lippen gedrukt

tōhō no / tabi no onna no / te no ue e / kokoroyasuge ni / fureshi kuchibiru

glimlachend

doet ze alsof

            en stort in

een bloem als vrouw

            dat is de klaproos in de zomer

eminagara / azamuku yō ni / kuzureyuku / onna no hana no / natsu no hinageshi

De klaproos (hinageshi) is ook bekend als gubijinsō 虞美人草, geschreven met karakters die zich laten vertalen als ‘bange schoonheidsplant’. 

onze auto

parkeren we in de regen

            bij Nanao op Noto

en even moet ik denken

            aan dat verre Amsterdam

waga kuruma / noto no nanao no / ame ni tate / shibaraku omou / amusuterudamu

Op 5 januari 1931 bezocht Yosano het plaatsje Nanao, op het Noto-schiereiland aan de Japanse Zee. In 1912, op een rondreis door Europa, bracht zij een dag in Amsterdam door.

Yosano Akiko 与謝野晶子 (1878-1942) kwam in 1901 met een paukenslag de literaire wereld binnen met haar debuutbundel Midaregami みだれ髪 (Verwarde haren), waaruit de eerste drie hier vertaalde gedichten komen. Die titel roept erotische associaties op, en is tekenend voor de volstrekte ongeremdheid waarmee Yosano ruimte opeiste om haar hoogstpersoonlijke ervaringen als individu en als vrouw te uiten in de klassieke tanka-vorm. Een zinnelijke feminist, zou je kunnen zeggen, die uitgroeide tot een belangrijke stem in de moderne poëzie. 

Het beeld toont de omslag van Yosano Akiko’s debuutbundel Midaregami (1901), met een ontwerp van de schilder Fujishima Takeji 藤島武二 (1867-1943). Bron: Wikipedia.