oefenen voor arhat

de avondschemer

            kruipt naderbij maar hij is

                        er niet mee bezig

de oude man die het licht

            zelfs niet probeert aan te steken

yūyami no / shinobi-yoredomo / ki ni kakenu / okina wa hi o mo / tomosan to sezu

夕闇のしのびよれども気にかけぬ翁は(ひ)をもともさんとせず

Uit Ii’s debuutbundel Nakagusuku sōshi 中城さうし (Een boek van het Midden-kasteel, 1936). [Nakagusuku, dat letterlijk ‘Midden-kasteel’ betekent, is de naam van een middeleeuws fort op Okinawa.] 

de status van arhat verwezenlijkt

nu eens lachen dan weer diepe gedachten

in verschillende gezichtsuitdrukkingen

spant hij zijn ogen in 

arakanka ete kōshō-shi mata wa shi’i fukaku sorezore no omomochi ni me o korasu

阿羅漢果得て哄笑しまたは思惟ふかくそれぞれの面持に目をこらす

Een arhat (Jp. [a]rakan [阿]羅漢) is een heilige die ontstegen is aan de ‘kwade passies’ en zich daarmee bevrijd heeft van de cyclus van wedergeboorten. De term arakanka 阿羅漢果 (let. ‘de vruchten van arhat-schap’) slaat op die hoogste staat van heiligheid.  Ik vermoed dat velen in Japan de term associëren met ‘de vijfhonderd arhats’ (gohyaku rakan 五百羅漢). In heel specifieke zin verwijst die naar ofwel de eerste vijfhonderd discipelen van de historische boeddha ofwel naar een bijeenkomst van vijfhonderd monniken in 78 na Chr. die samen de vierde boeddhistische congregatie vormden om de nalatenschap van de historische boeddha veilig te stellen. Maar dat is voer voor boeddhologen; de rest van de mensheid kent de vijfhonderd als beeldenreeks. Zulke beeldenreeksen zijn in China begonnen en ook in Japan gemaakt. Vaak biedt de noodzaak tot variëteit in uitbeelding ruimschoots gelegenheid om ook komische portretten te maken.

Ii Fumiko 井伊文子 (1917-2004) werd in Tokyo geboren en groeide daar op als de achterkleindochter van de laatste koning van Okinawa, Shō Tai 尚泰 (1843-1901). Omdat bij de kolonisatie van Okinawa door Japan in 1897 de koninklijke familie werd ingelijfd bij de nieuw gecreëerde Japanse adelstand, was Ii Fumiko daarmee ook van hoge adel. Vanaf haar veertiende kreeg zij onderricht in tanka van Sasaki Nobutsuna 佐佐木信綱 (1872-1963). Vrij veel van haar werk heeft betrekking op Okinawa, maar deze twee gedichten niet.

De foto toon twee arhats, in de beeldentuin met ‘de vijfhonderd arhats’ (gohyaku rakan 五百羅漢) van de Kita’in 喜多院, in Kawagoe, Prefectuur Saitama. De eerste 48 van de in totaal 540 stenen arhats daar werden vanaf 1782 gemaakt door de monnik Jijō 志誠 (1734-1800) uit Kawagoe; na diens dood werd zijn beeldenproject door monniken van de tempel voortgezet. In 1825 was de reeks compleet. Foto: Yamamoto Toshio 山本敏雄, op een briefkaart die ik kocht bij een bezoek aan de Kita’in op 31 juli 1986.

Categorieën
poëzie

vallen op verval

            Gedicht toen een late herfstbui losbarstte tijdens een pelgrimstocht langs honderd tempels in Higashiyama:

                                    De Directeur voor het Linker Stadsdeel Michimasa

helemaal samen

            trokken we door de bergen rond

                        de herfstbui en ik

dat vallen op verval geen nut heeft

            weet ze dat nou echt niet?

morotomo ni / yama-meguri suru / shigure kana / furu ni kai naki / mi to wa shirazu ya

            東山に百寺拝み侍りけるに、時雨のしければよめる
              左京大夫道雅
もろともに山めぐりする時雨かなふるに甲斐なき身とは知らずや

Shika wakashū 4-149. ‘Honderd tempels’ (hyakuji 百寺) moet een mens niet al te letterlijk nemen; dat getal betekent ‘veel’. ‘Het Linker Stadsdeel (sakyō 左京) was de naam voor het westelijke deel van de stad, het toenmalige Kyoto: ‘links’, gezien vanuit de positie van het keizerlijke paleis in het noorden. De daarvoor in de vroeg elfde eeuw verantwoordelijke bureaucraat in kwestie was Fujiwara no Michimasa 藤原道雅 (992-1054), die de derde hofrang had. De dichter speelt met het werkwoord furu, dat zowel kan slaan op het voorbijgaan van tijd (経る) en dus ‘oud worden’ kan betekenen, als op het vallen (降る) van regen of sneeuw; ik probeerde dat op te lossen met ‘vervallen’. De gedachte hier is: hé, regen, het heeft geen nut meer om op mij te vallen, ik ben al te ver heen om nog opgepept te worden.

            Gedicht op het thema ‘Late herfstbui bij een overnachting op reis’:

                                    De priester Sensai

tot hutje dient

            een eik in de schaduw waarvan

                        het maanlicht lekt

lijkt het weer dicht te trekken

            dan valt een late herfstbui

iori sasu / nara no kokage ni / moru tsuki no / kumoru to mireba / shigure furu nari

            旅宿時雨といふことをよめる
              瞻西法師
いほりさす楢の木かげにもる月のくもるとみれば時雨ふるなり

Shika wakashū 4-150. Sensai 瞻西 (?-1127) was een monnik uit een klooster op de berg Hiei, ten noordoosten van de hoofdstad; hij stond bekend om zijn liturgische zang (shōmyō 声明).

De Verzameling van woordbloemen (Shika wakashū 詞花和歌集, 1151), waarin deze twee gedichten naast elkaar staan, is een wat veronachtzaamde vorstelijke bloemlezing (de zesde), samengesteld door Fujiwara no Akisuke 藤原顕輔 (1090-1155).

Een shigure 時雨 is een plotse bui in late herfst of vroege winter. Dat is dus wat te vroeg, zou je zeggen, maar na die lange, hete en droge zomer brengt de plotse afkoeling en overdaad aan buien me er wel voor in de stemming.

Al in het begin van de twaalfde eeuw ging het verhaal rond dat het eerste gedicht hierboven ten onrechte in zijn geheel aan Michimasa werd toegeschreven. Het zou een voorbeeld zijn van de oervorm van het kettingvers (renga), waarbij slechts twee mensen elk één schakel maken: het zogenaamde ‘kort kettingvers’ (tanrenga 短連歌). Minamoto no Toshiyori 源俊頼 (var. Shunrai, 1055?-1129) behandelt in zijn omvangrijke Toshiyori’s poëtica (Toshiyori zuinō 俊頼髄脳) flink wat voorbeelden van zulke vroege kettingverzen. Onder andere noemt hij het kettinkje gemaakt door van Fujiwara no Masamichi en zijn vriend Fujiwara no Kanetsuna 藤原兼綱 (988-1058). Dat verhaal noopt tot een iets andere vertaling van het eerste deel van het gedicht: ‘helemaal samen’ (morotomo ni) slaat dan niet alleen op de dichter en de herfstbui, maar ook op twee hovelingen die samen een pelgrimage maken:

Masamichi van de derde hofrang:

            helemaal samen

                        trokken we door de bergen rond

                                    toen de herfstbui viel

Luitenant Kanetsuna:

            dat vallen op verval geen nut heeft

                        weet ze dat nou echt niet?

Toen zij getweeën langs honderd tempels trokken om op de gouden gong daar te slaan, zagen zij een plotse herfstbui en maakten dit [kettingvers], zegt men.

  道雅の三位
 もろともに山めぐりするしぐれかな
  兼綱の中将
 ふるにかひなき身とはしらずや
二人して、百寺の金鼓うち歩きけるに、時雨のするを見て、しけるとぞ。

Toshiyori zuinō[NKBZ 50, p. 219-220.]

Een paar decennia later besprak Fujiwara no Kiyosuke 藤原清輔 (1104-1177) in Het gebonden boek (Fukuro zōshi 袋草紙, 1157-1158) hoe korte kettingverzen (‘renga’) nog wel eens als één waka in een bloemlezing terecht kunnen komen — en dan slechts aan één van de dichters worden toegeschreven:

En in [Nōin’s (988-1050)Verzameling van diepe mysteries [Gengenshū, ca. 1046] staat:

            helemaal samen

                        trokken we door de bergen rond

                                    de herfstbui en ik

            dat vallen op verval geen nut heeft

                        weet ze dat nou echt niet?

Dit wordt daar als gedicht van Michimasa gegeven. Is er nu dus een ander [=Kanetsuna] die enorm tekort gedaan wordt? Of zou hij [=Michimasa] de laatste vershelft als van hemzelf beschouwen?

また玄々集に云はく、
 もろともに山めぐりする時雨かなふるにかひなき身とはしらずや
これは道雅の歌と称す。今一人は甚だ損ずるか。ただし末句をもって主となすか。

Fukuro zōshi. [SNKBT 29, p. 35.]

Zo werkt regen toch verbindend, maar kan ook iemand aan het oog onttrekken.

De afbeelding is een visualisatie van een geluidsopname door bastipictures van regen tegen een autoruit, opgenomen met een Zoom H1 XY-microfoon, juli 2014.

schatten van kinderen

            Een gedicht denkend aan zijn kinderen (met voorwoord):

Śākyamuni predikte met gouden mond waarachtig dat hij alle levende wezens liefhad, gelijkelijk Rāhula. Ook predikte hij dat er geen liefde groter is dan voor een kind. De Allergrootste Deugdzame koesterde nog steeds liefde voor zijn kind. Hoezeer dan zou iemand te midden van het groene gras van deze wereld niet van zijn kinderen kunnen houden?

            .

eet ik meloen, dan

            denk ik aan mijn kinderen

eet ik kastanjes

            dan doet verlangen nog meer pijn

waar vandaan toch

            zijn ze tot mij gekomen

voor mijn ogen

            buitelen ze zomaar op

rustig slapen lukt me niet

            .

            Coda:

zelfs het zilver

            of het goud dan wel juwelen

                        wat moet ik ermee

aan schatten van kinderen

            kan het allemaal niet tippen

            .

uri hameba / kodomo omōyu / kuri hameba / mashite shinuhayu / izuku yori / kitarishi mono zo / manakai ni / motona kakarite / yasu’i shi nasanu

[hanka:shirogane mo / kugane mo tama mo / nani semu ni / masareru takara / ko ni shikame ya mo

            .

         思子等謌一首并序
釋迦如来。金口正説。等思眾生,如羅睺羅。又説。愛無過子。至極大聖。尚有愛子之心。況乎世間蒼生。誰不愛子乎。 / 宇利波米婆 胡藤母意母保由 久利波米婆 麻斯提斯農波由 伊豆久欲利 枳多利斯物能曽 麻奈迦比尓 母等奈可可利提 夜周伊斯奈佐農
         反謌
 銀母 金母玉母 奈尓世武爾 麻佐禮留多可良 古爾斯迦米夜母

Man’yōshū 5, nos. 806-807 (var. 802-803). Śākyamuni, of Śākya[muni] Tathāgata (Jp. Shakamuni 釈迦牟尼, of Shaka Nyorai 釈迦如来, ‘Śākya, de Aldus Gekomene’), is (‘de historische’*) Boeddha; Rāhula (Jp. Ragora 羅睺羅) was zijn zoon, uit de tijd dat hij nog een wereldse prins was (d.w.z. vóór hij verlichting bereikte en Boeddha werd). Een uri is eerder een sponskomkommer dan een meloen, maar toch hou ik zoals veel vertalers hier vast aan ‘meloen’ vanwege het zomerse gevoel dat dat woord oproept. De tweede helft van de coda (of ‘reactie-vers’, hanka 反歌) heb ik wat vrij vertaald. Meer letterlijk is het: ‘[van] sublieme schatten: wat kan zich meten met een kind?’ (masareru takara / ko ni shikame ya mo).

*) De reden voor dat ‘historische’ is dat er vele, vele boeddha’s zijn. Er zijn ook scholen in het boeddhisme die stellen dat wij allemaal in potentie boeddha’s zijn dan wel alleen maar de ’boeddha-natuur’ in ons hoeven te activeren. Maar goed, ‘de Boeddha’ slaat doorgaans op ‘de historische boeddha’: een Indiase prins, Siddhartha geheten, die kinderen had en die rond 500 voor Chr./BCE zijn privileges opgaf om zich te wijden aan meditatie en prediking en de boeddha Śākyamuni werd. Hij is de stichter (als dat het juiste woord is) van het boeddhisme dat wij kennen.

Dit is een bekende chōka (‘lang gedicht’), met coda, van Yamanoue no Okura 山上憶良 (660?-733?). Het is niet zo moeilijk te begrijpen waarom het vrij vaak aangehaald wordt. De kinderen van dichter zijn ver weg (dood? verhuisd naar Amsterdam?) en meloen (uri) en kastanje (kuri) werken hier als Prousts madeleine: hij zal zich herinneren hoe zijn kinderen ooit in de zomer uri en de herfst kuri aten.

Sowieso zijn kinderen voor hun ouders ‘weg’ wanneer ze eenmaal volwassen zijn geworden, ook als ze gewoon nog naast hen staan. Zelf weten ze vast nog prima hoe het was om (bijvoorbeeld) zes te zijn, maar voor een ouder is dat kind van vroeger een herinnering die naast het volwassen kind bestaat.

Dat woordspel uri/kuri is opzettelijk, natuurlijk; die simpelheid van binnenrijm geeft het eerste deel van de chōka iets kinderlijks.

De still komt uit de film Maborosi (Maboroshi no hikari 幻の光, 1995) van Kore-eda Hirokazu. (De preciezen zouden vast willen opmerken dat de kinderen daar suika [watermeloen] eten, geen uri.)

zwenken als een zwaluw

            Ushiwakamaru

            .

boven op de brug bij Gojō in de hoofdstad

die grote man, die Benkei daar

tilt hoog zijn ellelange hellebaard omhoog

mikt op Ushiwaka om hem neer te steken

            .

Ushiwakamaru, die springt heel snel opzij

de waaier die hij vastheeft gooit hij naar hem toe

‘kom dan’, ‘kom dan’, ‘kom dan’ — op de balustrade

klimt hij en klapt dan in zijn handen

            .

vóór je en dan weer achter, links en ook nog rechts

hier denk je dat hij stond     dan staat-ie toch weer daar

snelle acties zwenkend als een zwaluw

laten die duivel Benkei er toch mooi in tuinen

            .

  牛若丸
            
.
京の五条の橋の上
大のおとこの弁慶は
長い薙刀ふりあげて
牛若めがけて切りかかる

            .
牛若丸は飛び退いて
持った扇を投げつけて
来い来い来いと欄干の
上へあがって手を叩く
            
.
前やうしろや右左
ここと思えば またあちら
燕のような早業に
鬼の弁慶あやまった

            ..

            Ushiwakamaru
            
.
kyō no gojō no hashi no ue
dai no otoko no benkei wa
nagai naginata furiagete
ushiwaka megakete kirikakaru
            
.
ushiwakamaru wa tobinoite
motta ōgi o nagetsukete
koi koi koi to kanran no
ue e agatte te o tataku
            
.
mae ya ushiro ya migi hidari
koko to omoeba     mata achira
tsubame no yō na hayawaza ni
oni no benkei ayamatta

Ushiwakamaru 牛若丸 is de jeugdnaam van Minamoto no Yoshitsune 源義経 (1159-1189), een historische maar vooral legendarische generaal. Historische kennis over hem bestaat er verbazingwekkend weinig voor iemand die als generaal grootse militaire successen behaalde en de jongere broer was van Japans eerste militaire heerser, de shōgun. Al heeft hij echt bestaan, toch zijn bijna alle verhalen over hem eerder mythisch dan historisch. Zo zou hij in zijn jeugd op de berg Kurama ten noorden van Kyoto zwaardvechten hebben geleerd van magische kobolden (tengu).

In een verhaal dat nogal doet denken aan de ontmoeting tussen Robin Hood en Little John daalt hij van de berg af om naar Kyoto te gaan. Op de brug over de Kamo-rivier ter hoogte van de Vijfde Avenue (gojō) die reizigers de stad in leidde stuitte hij op de krijger-monnik Benkei, zoals zo’n beetje alle ‘monnik-soldaten’ (sōhei 僧兵) destijds bewapend met een lans met gebogen kling (naginata). Deze Benkei had zichzelf beloofd om duizend zwaarden te stelen van nachtelijke voorbijgangers, om zo rijk te worden. Hij had al 999 zwaarden verzameld toen hij op de Gojō-brug Yoshitsune tegenkwam met een fraai zwaard. Zij gingen een gevecht aan dat Yoshitsune dankzij zijn magische vechtkunst wist te winnen. De volgende dag probeerde Benkei het opnieuw, maar hij kon nog steeds niet tegen Yoshitsune op. Weer verloor Benkei en hij beloofde nu Yoshitsune’s vazal te worden.

Deze episode ‘Benkei op de brug’ (‘Hashi Benkei’ 橋弁慶) is zeer, zeer iconisch; elke Japanner kent hem. (De gemeente Kyoto heeft daarom bij de brug zelfs een oerlelijk beeld ervan geplaatst.) 

Over de verhalen over Yoshitsune is zeer veel geschreven. Een kwarteeuw geleden publiceerde ik zelf ‘Een zeer Japanse held. Yoshitsune-legenden en De Yoshitsune-kroniek.’ In: Op avontuur! Aspecten van avonturenverhalen in Oost en West, red. S. Houppermans, W.L. Idema en R. Kruk (Zutphen: Walburg Pers, 1998).

Afgelopen donderdag promoveerde in Leiden Aafke van Ewijk terecht cum laude op haar proefschrift ‘Memory, Modernity, and Children’s Literature in Japan: Premodern Warriors as National Icons in Nineteenth and Early Twentieth Century Literature and Curriculum’. Daarin kiest zij heel origineel voor kinder- en jeugdliteratuur als lens om de zo dynamische en veelbesproken overgang van het vroegmoderne naar het moderne Japan te analyseren. Het is die connectie met de grotere geschiedenis die haar proefschrift uittilt boven een op zich al heel interessante casestudy over de geboorte van kinderliteratuur in Japan. Een thema is hoe leesonderwijs en de vorming van jonge burgers van de al net zo jonge natiestaat parallel liepen. Jeugdige incarnaties van helden uit de Japanse cultuurgeschiedenis, zoals Ushiwakamaru, werden voortdurend gerecycled om als rolmodel te dienen.

Om dat te vieren dit keer een liedje uit 1911 dat daarop helemaal aansluit. Het komt uit een door het Ministerie van Onderwijs goedgekeurde reeks schoolliederen voor het vak ‘zingen’ op de lagere school (jinjō shōgaku shōka 尋常小学唱歌). Voor zulk lesmateriaal werden speciaal Japanse componisten en schrijvers aangezocht. De tekst van ‘Ushiwakamaru’ is van Ishihara Wasaburō 石原和三郎 (1865-1922), die al sinds 1894 betrokken was bij zangonderwijs op de lagere school en tekstboeken Japans. Het liedje is op muziek gezet door muziekpedagoog Tamura Torazō 田村虎蔵 (1873-1873).

Hier kun je het lied horen worden uitgevoerd door het kinderkoor Mimi-chan Rekōdo Jidō Gasshōdan みみちゃんレコード児童合唱団 (Nijntjes Opnames Kinderkoor). Het is het eerste van de twee liedjes in de opname, de eerste anderhalve minuut (van 0:00 to 1:30); het andere lied is de klassieker ‘Momotarō’ van hetzelfde duo. Ik kan niet goed plaatsen van wanneer de opname dateert; ik gok uit de jaren ’60 van de vorige eeuw.

Ik heb niet heel erg geprobeerd mijn vertaling aan te passen aan de muziek. Daar is nog veel ruimte voor verbetering.

De afbeelding toont ‘Ushiwakamaru to Benkei’ ウシワカマルトベンケイ (‘Ushiwakamaru en Benkei’), in gevecht op de Gojō-brug, door Chiji Yoshirō 千地芳朗, in Yōnen gahō 幼年画報 (‘Het geïllustreerd kind’) 20: 1 (1925). Collectie International Institute for Children’s Literature Osaka (Ōsaka Kokusai Jidō Bungaku Shinkō Zaidan 大阪国際児童文学振興財団). Van Ewijks proefschrift gaat uitgebreid in op de veranderende iconografie van zulke scènes.