De kou komt vroeg. Tien gedichten.
(Ik gebruik telkens dezelfde vier rijmwoorden: mens [jin], lijf [shin], armoe [bin], telkens weer [hin].)
寒早十首。同用人身貧頻四字。
De kou komt vroeg (1)
Voor wie dan komt de kou te vroeg?
De kou komt vroeg voor de geweigerde vluchteling.
Ik sla het register erop na: hij staat hier niet vermeld;
ik vraag hem naar zijn naam en gis naar z’n oude status.
De landopbrengst in zijn oude dorp al te karig;
zijn lot eeuwig te moeten lijden onder armoe.
Als je mensen niet met compassie wil besturen,
zullen ze zeker vluchten, telkens weer.
寒早(其一)。何人寒気早。寒早走還人。案戸無新口。尋名占旧身。地毛郷土痩。天骨去來貧。不以慈悲繁。浮逃定可頻。
De kou komt vroeg (2)
Voor wie dan komt de kou te vroeg?
De kou komt vroeg voor de zwerver.
Op de loop hoopt hij belastingen te mijden;
hier moet hij corvee betalen met zijn lijf.
Een jas van hertenhuid toont drie voet aan slijtage;
een slakkenhuis als hut vormt één vierkant armoe.
Een kind op zijn rug en zijn vrouw aan de hand:
zo moet hij uit bedelen gaan, telkens weer.
寒早(其二)。何人寒気早。寒早浪来人。欲避逋租客。還為招責身。鹿裘三尺弊。蝸舎一間貧。負子兼提婦。行行乞與頻。
De kou komt vroeg (3)
Voor wie dan komt de kou te vroeg?
De kou komt vroeg voor de oude weduwnaar.
Hij draait zich op zijn kussen om, beide ogen open;
onder zijn lage dak ligt hij alleen met afgepeigerd lijf.
Een ziekte openbaart zich, zijn zorgen nemen toe;
honger dreigt, maar wie maalt er om zijn armoe?
In zijn armen houdt hij zijn halve wees:
zo brengt hij de nacht in tranen door, telkens weer.
寒早(其三)。何人寒気早。寒早老鰥人。転枕双開眼。低簷独臥身。病萌逾結悶。飢迫誰愁貧。擁抱偏孤子。通宵落淚頻。
De kou komt vroeg (4)
Voor wie dan komt de kou te vroeg?
De kou komt vroeg voor het jong verweesde kind.
Vader en moeder kent hij alleen uit de verhalen;
belasting moet betaald, dienstdoen moet zijn lijf.
Zijn kleed van wingerd is als winterjas te dun;
de groenten die hij eet het dagelijkse kostje armoe.
Elke keer dat hij te lijden heeft onder wind en vorst
droomt hij ’s nachts van zijn ouders, telkens weer.
寒早(其四)。何人寒気早。寒早夙孤人。父母空聞耳。調庸未免身。葛衣冬服薄。蔬食日資貧。每被風霜苦。思親夜夢頻。
De kou komt vroeg (5)
Voor wie dan komt de kou te vroeg?
De kou komt vroeg voor wie medicijnen plukt.
Hij zoekt ze uit en legt ze op werking bij elkaar;
zo betaalt hij zijn corvee en de belasting met z’n lijf.
Hoewel hij weet wanneer de juiste tijd voor plukken is,
kan hij zelf zijn ziekte niet genezen, noch zijn armoe.
Mocht er ook maar een enkel kruid ontbreken,
kan hij met moeite de zweep ontwijken, telkens weer.
寒早(其五)。何人寒気早。寒早薬圃人。弁種君臣性。充徭賦役身。雖知時至採。不療病来貧。一草分銖缺。難勝箠決頻。
De kou komt vroeg (6)
Voor wie dan komt de kou te vroeg?
De kou komt vroeg voor poststation-bediende.
Op veel dagen weet hij niet meer wat eten is;
heel het jaar bedient hij reizigers, beult zijn lijf.
Dun zijn z’n kleren, de wind brengt ziekte;
zegt hij zijn baan op, dan volgt armoe.
Is een paard uitgemergeld en te langzaam,
dan is hij het die de zweep krijgt, telkens weer.
寒早(其六)。何人寒気早。寒早駅亭人。数日忘飡口。終年送客身。衣単風發病。業廃暗添貧。馬瘦行程澀。鞭笞自受頻。
De kou komt vroeg (7)
Voor wie dan komt de kou te vroeg?
De kou komt vroeg voor de dekknecht op andermans schip.
Hij kan niet bestaan van landbouw of de handel;
voor zijn onderhoud rest niks dan het verhuren van zijn lijf.
Geen land heeft hij waarin je zelfs maar een priem kan steken;
iemand die aan de riemen trekt leeft als vanzelf in armoe.
Het gevaar van wind en golven vreest hij niet;
hij droomt alleen van echt vast werk, telkens weer.
寒早(其七)。何人寒気早。寒早賃船人。不計農商業。長為僦直身。立錐無地勢。行棹在天貧。不屑風波險。唯要受雇頻。
De kou komt vroeg (8)
Voor wie dan komt de kou te vroeg?
De kou komt vroeg voor de visser.
Het land brengt voor hem niks op;
in zijn bootje werkt hij alleen, met afgepeigerd lijf.
Hij haalt zijn lijnen binnen, altijd bang dat die breken;
hij werpt het aas uit, maar nooit verlicht dat zijn armoe.
Hij hoopt genoeg te slijten om de belasting af te dekken;
wind en hemel houdt hij in de gaten, telkens weer.
寒早(其八)。何人寒気早。寒早釣魚人。陸地無生産。孤舟独老身。褭絲常恐絶。投餌不支貧。売欲充租税。風天用意頻。
De kou komt vroeg (9)
Voor wie dan komt de kou te vroeg?
De kou komt vroeg voor de zoutverkoper.
Het koken van zeewater mag dan niet moeilijk zijn,
gevangen in de rook kan hij niet letten op zijn lijf.
Droog weer doet overal de prijzen zakken;
doorgaans kent een handelaar geen armoe.
Toch protesteert hij tegen het monopolie van de rijken,
en klaagt bij havenmeesters, telkens weer.
寒早(其九)。何人寒気早。寒早売塩人。煮海雖隨手。衝烟不顧身。旱天平價賤。風土未商貧。欲訴豪民攉。津頭謁吏頻。
De kou komt vroeg (10)
Voor wie dan komt de kou te vroeg?
De kou komt vroeg voor de houthakker.
Nooit kan hij rekenen op enige vrije tijd,
maar draagt altijd zware lasten op zijn lijf.
Op bewolkte toppen bezoekt hij gevaarlijke plekken;
wanneer hij naar zijn armzalig hutje terugkeert: armoe.
Zijn de prijzen laag, dan kan hij nauwelijks zijn gezin verzorgen;
vrouw en kind lijden honger en worden ziek, telkens weer.
寒早(其十)。何人寒気早。寒早採樵人。未得閑居計。常為重擔身。雲巖行處險。甕牖入時貧。賤売家難給。妻孥餓病頻。
Geschriften van het Huis Sugawara (Kanke bunsō) 3, nos. 200-209.
Sugawara no Michizane 菅原道真 (845-903) schreef deze reeks tijdens zijn gouverneurschap van de provincie Sanuki, op het eiland Shikoku, waar hij in 886 benoemd was. Hij voegt aan de titel van deze reeks de opmerking toe: ‘Ik gebruik telkens dezelfde vier rijmwoorden: “mens” (jin), “lijf” (shin), “armoe” (bin), “telkens weer” (hin)’ 同用人身貧頻四字. Daarmee geeft Michizane de reeks een vormconsistentie die dwingend werkt; tegelijkertijd wordt duidelijk dat de gedichten weliswaar misschien ook programmatisch zijn (sociale bewogenheid) maar toch in elk geval retorisch (oefening in vorm en interesse in onderwerpen buiten de eigen sociale kring).
In deze vrijere vertaling pas ik geen rijm toe; wel heb ik geprobeerd Michizane’s rijmwoorden of hun equivalent te gebruiken. Voor ‘mens’ (jin) moest ik daarbij zo erg variëren, dat het me daarvoor niet is gelukt. De vertaling ‘Voor wie dan komt de kou te vroeg’ voor elke eerste regel komt hier in plaats van het meer letterlijke ‘Voor wie komt de kou vroeg’ (izure no hito ni ka kanki hayaki [var. nannin ni kanki hayashi] 何人寒気早). Het bekt toch beter.
Negen jaar geleden vertaalde Thom van Dam al drie gedichten uit deze reeks naar het Nederlands. Ze zijn te lezen op zijn nieuwe blog.
Michizane’s tijd als gouverneur in noord-Shikoku is weinig bestudeerd* en voor zover die periode aandacht kreeg is het beeld dat hij er met tegenzin heen ging. Al kostte het vanuit de hoofdstad Heian (het huidige Kyoto) maar een dag of zes om er te komen, toch gold de provincie Sanuki als een nogal afgelegen plaats, die alleen per schip bereikbaar was. Vooral was de benoeming voor Michizane ongelukkig, omdat hij in de hoofdstad een heel behoorlijke carrière leek op te bouwen als bureaucraat-geleerde. Hij noteerde zelf dat er geroddeld werd dat deze benoeming in de provincie in feite een verkapte verbanning was.
*) Er is gelukkig wel het boeiende artikel van Niels van der Salm, dat ingaat op de complexiteit van het beeld van Michizane in relatie tot deze periode:
- Niels van der Salm, ‘Michizane’s Other Exile? Biographies of Sugawara no Michizane and the Praxis of Heian Sinitic Poetry’, Journal of Asian Humanities at Kyushu University 6 (2021), p. 61-83.
Zie dan ook:
- Robert Borgen, Sugawara no Michizane and the Early Heian Court (Cambridge: Council on East Asian Studies, Harvard University, 1986), p. 147-196.
Het is verleidelijk om Michizane’s bestuurlijke verantwoordelijkheden te projecteren op deze gedichtenreeks en ze te lezen als uiting van compassie. Inderdaad schreef hij in Sanuki ook poëzie waarin hij zich nadrukkelijk een ideale bestuursambtenaar toont die lange dagen maakt:
Het lied van mijn voorjaars-inspectietocht
[…]
Is de regen voorbij, dan laat ik het staatspakhuis repareren;
trekt de rook van verbrande stoppels weg, dan markeer ik akkers.
Ik open de gevangenispoorten om vals beschuldigden vrij te laten;
ik hef mijn rieten zweep op en straf de verbeten overtreders.
Je ouderen te eren probeer ik de lage klassen en de jeugd te leren;
voor de armen vrees ik dat rijkaards geen rekening met hen houden.
We moeten zorgen voor de ouden die geen vlees kunnen eten;
deernis heb ik met wezen die voedsel en een bed ontberen.
[…]
Schiet mijn bewind tekort, dan zal dat mijn reputatie schaden;
hoe kan ik slagen, het goede benutten om vooruit komen?
Ga ik te paard het huis uit, dan is het nog heel vroeg in de ochtend;
mijn kap om huiswaarts te gaan zet ik pas op als zich avondwolken vormen.
[…]
行春詞。 <前略> 過雨経営修府庫、臨煙刻鏤弁溝塍。遍開草褥冤囚録、軽擧蒲鞭宿悪懲。尊長思教卑幼順、卑貧恐披富強淩。安存耄邁飡非肉、賑恤孤惸餓曲肱。 <中略> 応縁政拙声名墜、豈敢功成善最昇。廻轡出時朝日旭、墊巾帰処暮雲蒸。 <後略>
Kanke bunsō 219. Robert van Guliks typering van zijn detective-held Rechter Tie als ‘permanent overwerkte ambtenaar’ komt me voor de geest (en, zoals altijd, de niet te beantwoorden vraag of hij het dan eigenlijk over zichzelf had).
Toch moeten we met zulke projecties oppassen. (Sowieso moet je een dichter niet meteen op zijn/haar/hun woord geloven, natuurlijk.) Met name vanwege die vormvastheid kan de reeks heel goed een vroeg voorbeeld zijn van wat ruim twee eeuwen later een genre wordt: teksten (Sinitisch proza, Sinitische poëzie, waka) die figuren uit de marges van de maatschappij tot onderwerp hebben als exotische thematiek.
Een enkeling koppelt Michizane’s gedichtenreeks aan een anderhalve eeuw ouder gedicht in het Japans. Toen hij gouverneur was van de provincie Echizen, aan de Japanse Zeekust, schreef Yamanoue no Okura 山上憶良 (660?-733?) de chōka ‘Een conversatiegedicht over armoe’ (Binkyū mondōka 貧窮問答歌; Man’yōshū 5-896/892).
De rechtshistoricus Takigawa Masajirō 滝川政次郎 (1897-1992) gokt erop dat beide dichters zich lieten inspireren door poëzie uit China die de benarde toestand van het volk als onderwerp had; met andere woorden, dat Michzane zich niet door Okura heeft laten inspireren, maar dat beiden teruggrepen op oudere poëzie van het Aziatische vasteland.
- Takigawa Masajirō 滝川政次郎, ‘Okura no Binkyū mondōka to Kankō no Kan hayashi jisshu’ 憶良の貧窮問答歌と菅公の寒早十首 [Okura’s ‘Een conversatiegedicht over armoe’ en Michizane’s ‘De kou komt vroeg. Tien gedichten’], Nihon rekishi 日本歴史 404 (1982), p. 40-43.
De foto toont inderdaad een koe in de sneeuw.