Categorieën
poëzie

vroege kou

            De kou komt vroeg. Tien gedichten.

(Ik gebruik telkens dezelfde vier rijmwoorden: mens [jin], lijf [shin], armoe [bin], telkens weer [hin].)

寒早十首。同用人身貧頻四字。

            De kou komt vroeg (1)

Voor wie dan komt de kou te vroeg?

De kou komt vroeg voor de geweigerde vluchteling.

Ik sla het register erop na: hij staat hier niet vermeld;

ik vraag hem naar zijn naam en gis naar z’n oude status. 

De landopbrengst in zijn oude dorp al te karig;

zijn lot eeuwig te moeten lijden onder armoe.

Als je mensen niet met compassie wil besturen,

zullen ze zeker vluchten, telkens weer.

寒早(其一)。何人寒気早。寒早走還人。案戸無新口。尋名占旧身。地毛郷土痩。天骨去來貧。不以慈悲繁。浮逃定可頻。

            De kou komt vroeg (2)

Voor wie dan komt de kou te vroeg?

De kou komt vroeg voor de zwerver.

Op de loop hoopt hij belastingen te mijden;

hier moet hij corvee betalen met zijn lijf.

Een jas van hertenhuid toont drie voet aan slijtage;

een slakkenhuis als hut vormt één vierkant armoe.

Een kind op zijn rug en zijn vrouw aan de hand:

zo moet hij uit bedelen gaan, telkens weer.

寒早(其二)。何人寒気早。寒早浪来人。欲避逋租客。還為招責身。鹿裘三尺弊。蝸舎一間貧。負子兼提婦。行行乞與頻。

            De kou komt vroeg (3)

Voor wie dan komt de kou te vroeg?

De kou komt vroeg voor de oude weduwnaar.

Hij draait zich op zijn kussen om, beide ogen open;

onder zijn lage dak ligt hij alleen met afgepeigerd lijf.

Een ziekte openbaart zich, zijn zorgen nemen toe;

honger dreigt, maar wie maalt er om zijn armoe?

In zijn armen houdt hij zijn halve wees:

zo brengt hij de nacht in tranen door, telkens weer.

寒早(其三)。何人寒気早。寒早老鰥人。転枕双開眼。低簷独臥身。病萌逾結悶。飢迫誰愁貧。擁抱偏孤子。通宵落淚頻。

            De kou komt vroeg (4)

Voor wie dan komt de kou te vroeg?

De kou komt vroeg voor het jong verweesde kind.

Vader en moeder kent hij alleen uit de verhalen;

belasting moet betaald, dienstdoen moet zijn lijf.

Zijn kleed van wingerd is als winterjas te dun;

de groenten die hij eet het dagelijkse kostje armoe.

Elke keer dat hij te lijden heeft onder wind en vorst

droomt hij ’s nachts van zijn ouders, telkens weer.

寒早(其四)。何人寒気早。寒早夙孤人。父母空聞耳。調庸未免身。葛衣冬服薄。蔬食日資貧。每被風霜苦。思親夜夢頻。

            De kou komt vroeg (5)

Voor wie dan komt de kou te vroeg?

De kou komt vroeg voor wie medicijnen plukt.

Hij zoekt ze uit en legt ze op werking bij elkaar;

zo betaalt hij zijn corvee en de belasting met z’n lijf. 

Hoewel hij weet wanneer de juiste tijd voor plukken is,

kan hij zelf zijn ziekte niet genezen, noch zijn armoe.

Mocht er ook maar een enkel kruid ontbreken,

kan hij met moeite de zweep ontwijken, telkens weer.

寒早(其五)。何人寒気早。寒早薬圃人。弁種君臣性。充徭賦役身。雖知時至採。不療病来貧。一草分銖缺。難勝箠決頻。

            De kou komt vroeg (6)

Voor wie dan komt de kou te vroeg?

De kou komt vroeg voor poststation-bediende.

Op veel dagen weet hij niet meer wat eten is;

heel het jaar bedient hij reizigers, beult zijn lijf.

Dun zijn z’n kleren, de wind brengt ziekte;

zegt hij zijn baan op, dan volgt armoe.

Is een paard uitgemergeld en te langzaam,

dan is hij het die de zweep krijgt, telkens weer.

寒早(其六)。何人寒気早。寒早駅亭人。数日忘飡口。終年送客身。衣単風發病。業廃暗添貧。馬瘦行程澀。鞭笞自受頻。

            De kou komt vroeg (7)

Voor wie dan komt de kou te vroeg?

De kou komt vroeg voor de dekknecht op andermans schip.

Hij kan niet bestaan van landbouw of de handel;

voor zijn onderhoud rest niks dan het verhuren van zijn lijf.

Geen land heeft hij waarin je zelfs maar een priem kan steken;

iemand die aan de riemen trekt leeft als vanzelf in armoe.

Het gevaar van wind en golven vreest hij niet;

hij droomt alleen van echt vast werk, telkens weer.

寒早(其七)。何人寒気早。寒早賃船人。不計農商業。長為僦直身。立錐無地勢。行棹在天貧。不屑風波險。唯要受雇頻。

            De kou komt vroeg (8)

Voor wie dan komt de kou te vroeg?

De kou komt vroeg voor de visser.

Het land brengt voor hem niks op;

in zijn bootje werkt hij alleen, met afgepeigerd lijf.

Hij haalt zijn lijnen binnen, altijd bang dat die breken;

hij werpt het aas uit, maar nooit verlicht dat zijn armoe.

Hij hoopt genoeg te slijten om de belasting af te dekken;

wind en hemel houdt hij in de gaten, telkens weer.

寒早(其八)。何人寒気早。寒早釣魚人。陸地無生産。孤舟独老身。褭絲常恐絶。投餌不支貧。売欲充租税。風天用意頻。

            De kou komt vroeg (9)

Voor wie dan komt de kou te vroeg?

De kou komt vroeg voor de zoutverkoper.

Het koken van zeewater mag dan niet moeilijk zijn,

gevangen in de rook kan hij niet letten op zijn lijf.

Droog weer doet overal de prijzen zakken;

doorgaans kent een handelaar geen armoe.

Toch protesteert hij tegen het monopolie van de rijken,

en klaagt bij havenmeesters, telkens weer.

寒早(其九)。何人寒気早。寒早売塩人。煮海雖隨手。衝烟不顧身。旱天平價賤。風土未商貧。欲訴豪民攉。津頭謁吏頻。

            De kou komt vroeg (10)

Voor wie dan komt de kou te vroeg?

De kou komt vroeg voor de houthakker.

Nooit kan hij rekenen op enige vrije tijd,

maar draagt altijd zware lasten op zijn lijf.

Op bewolkte toppen bezoekt hij gevaarlijke plekken;

wanneer hij naar zijn armzalig hutje terugkeert: armoe.

Zijn de prijzen laag, dan kan hij nauwelijks zijn gezin verzorgen;

vrouw en kind lijden honger en worden ziek, telkens weer.

寒早(其十)。何人寒気早。寒早採樵人。未得閑居計。常為重擔身。雲巖行處險。甕牖入時貧。賤売家難給。妻孥餓病頻。

Geschriften van het Huis Sugawara (Kanke bunsō) 3, nos. 200-209.

Een diorama van Sugawara no Michizane Michizane als gouverneur van de provincie Sanuki. Collectie ‘Michizane-hal’ (Kanke Rōka 菅家廊下) van de Ōsaka Tenmangū 大阪天満宮. Daar is een hele reeks van dioramas van ongeglazuurde aardewerken ‘Hakata-poppen’ (hakata ningyō 博多人形) te zien die scènes uit het leven van Michizane uitbeelden. (Het museumpje van de Dazaifu Tenmangū in noord-Kyushu heeft precies zo’n reeks.)

Sugawara no Michizane 菅原道真 (845-903) schreef deze reeks tijdens zijn gouverneurschap van de provincie Sanuki, op het eiland Shikoku, waar hij in 886 benoemd was. Hij voegt aan de titel van deze reeks de opmerking toe: ‘Ik gebruik telkens dezelfde vier rijmwoorden: “mens” (jin), “lijf” (shin), “armoe” (bin), “telkens weer” (hin)’ 同用人身貧頻四字. Daarmee geeft Michizane de reeks een vormconsistentie die dwingend werkt; tegelijkertijd wordt duidelijk dat de gedichten weliswaar misschien ook programmatisch zijn (sociale bewogenheid) maar toch in elk geval retorisch (oefening in vorm en interesse in onderwerpen buiten de eigen sociale kring).

In deze vrijere vertaling pas ik geen rijm toe; wel heb ik geprobeerd Michizane’s rijmwoorden of hun equivalent te gebruiken. Voor ‘mens’ (jin) moest ik daarbij zo erg variëren, dat het me daarvoor niet is gelukt. De vertaling ‘Voor wie dan komt de kou te vroeg’ voor elke eerste regel komt hier in plaats van het meer letterlijke ‘Voor wie komt de kou vroeg’ (izure no hito ni ka kanki hayaki [var. nannin ni kanki hayashi] 何人寒気早). Het bekt toch beter.

Negen jaar geleden vertaalde Thom van Dam al drie gedichten uit deze reeks naar het Nederlands. Ze zijn te lezen op zijn nieuwe blog.

Michizane’s tijd als gouverneur in noord-Shikoku is weinig bestudeerd* en voor zover die periode aandacht kreeg is het beeld dat hij er met tegenzin heen ging. Al kostte het vanuit de hoofdstad Heian (het huidige Kyoto) maar een dag of zes om er te komen, toch  gold de provincie Sanuki als een nogal afgelegen plaats, die alleen per schip bereikbaar was. Vooral was de benoeming voor Michizane ongelukkig, omdat hij in de hoofdstad een heel behoorlijke carrière leek op te bouwen als bureaucraat-geleerde. Hij noteerde zelf dat er geroddeld werd dat deze benoeming in de provincie in feite een verkapte verbanning was.

*) Er is gelukkig wel het boeiende artikel van Niels van der Salm, dat ingaat op de complexiteit van het beeld van Michizane in relatie tot deze periode:

  • Niels van der Salm, ‘Michizane’s Other Exile? Biographies of Sugawara no Michizane and the Praxis of Heian Sinitic Poetry’, Journal of Asian Humanities at Kyushu University 6 (2021), p. 61-83.

Zie dan ook:

  • Robert Borgen, Sugawara no Michizane and the Early Heian Court (Cambridge: Council on East Asian Studies, Harvard University, 1986), p. 147-196.

Het is verleidelijk om Michizane’s bestuurlijke verantwoordelijkheden te projecteren op deze gedichtenreeks en ze te lezen als uiting van compassie. Inderdaad schreef hij in Sanuki ook poëzie waarin hij zich nadrukkelijk een ideale bestuursambtenaar toont die lange dagen maakt:

            Het lied van mijn voorjaars-inspectietocht

   […]

Is de regen voorbij, dan laat ik het staatspakhuis repareren;

trekt de rook van verbrande stoppels weg, dan markeer ik akkers.

Ik open de gevangenispoorten om vals beschuldigden vrij te laten;

ik hef mijn rieten zweep op en straf de verbeten overtreders.

Je ouderen te eren probeer ik de lage klassen en de jeugd te leren;

voor de armen vrees ik dat rijkaards geen rekening met hen houden.

We moeten zorgen voor de ouden die geen vlees kunnen eten;

deernis heb ik met wezen die voedsel en een bed ontberen.

   […]

Schiet mijn bewind tekort, dan zal dat mijn reputatie schaden;

hoe kan ik slagen, het goede benutten om vooruit komen?

Ga ik te paard het huis uit, dan is het nog heel vroeg in de ochtend;

mijn kap om huiswaarts te gaan zet ik pas op als zich avondwolken vormen.

   […]

行春詞。 <前略> 過雨経営修府庫、臨煙刻鏤弁溝塍。遍開草褥冤囚録、軽擧蒲鞭宿悪懲。尊長思教卑幼順、卑貧恐披富強淩。安存耄邁飡非肉、賑恤孤惸餓曲肱。 <中略> 応縁政拙声名墜、豈敢功成善最昇。廻轡出時朝日旭、墊巾帰処暮雲蒸。 <後略>

Kanke bunsō 219. Robert van Guliks typering van zijn detective-held Rechter Tie als ‘permanent overwerkte ambtenaar’ komt me voor de geest (en, zoals altijd, de niet te beantwoorden vraag of hij het dan eigenlijk over zichzelf had).

Toch moeten we met zulke projecties oppassen. (Sowieso moet je een dichter niet meteen op zijn/haar/hun woord geloven, natuurlijk.) Met name vanwege die vormvastheid kan de reeks heel goed een vroeg voorbeeld zijn van wat ruim twee eeuwen later een genre wordt: teksten (Sinitisch proza, Sinitische poëzie, waka) die figuren uit de marges van de maatschappij tot onderwerp hebben als exotische thematiek.

Een enkeling koppelt Michizane’s gedichtenreeks aan een anderhalve eeuw ouder gedicht in het Japans. Toen hij gouverneur was van de provincie Echizen, aan de Japanse Zeekust, schreef Yamanoue no Okura 山上憶良 (660?-733?) de chōka ‘Een conversatiegedicht over armoe’ (Binkyū mondōka 貧窮問答歌; Man’yōshū 5-896/892). 

De rechtshistoricus Takigawa Masajirō 滝川政次郎 (1897-1992) gokt erop dat beide dichters zich lieten inspireren door poëzie uit China die de benarde toestand van het volk als onderwerp had; met andere woorden, dat Michzane zich niet door Okura heeft laten inspireren, maar dat beiden teruggrepen op oudere poëzie van het Aziatische vasteland. 

  • Takigawa Masajirō 滝川政次郎, ‘Okura no Binkyū mondōka to Kankō no Kan hayashi jisshu’ 憶良の貧窮問答歌と菅公の寒早十首 [Okura’s ‘Een conversatiegedicht over armoe’ en Michizane’s ‘De kou komt vroeg. Tien gedichten’], Nihon rekishi 日本歴史 404 (1982), p. 40-43.

De foto toont inderdaad een koe in de sneeuw.

Categorieën
poëzie

bloeiende takken

bij Makimoku’s

            cedervlakte komt lentenevel

                        op en trekt zich terug

hoe vaak je ook kijkt, bloesems

            blijven altijd verrassen

makimoku no / hibara no kasumi / tachikaeri / miredomo hana ni / odorokaretsutsu

真木牟具之日原之霞立還見鞆花丹被驚筒

Aandachtig beziet hij in een hemelhoek lagen lentenevel;

alsof bloeiende takken de tuin met weelderigheid nu vullen.

De reiziger herinnert zich een beschilderd kamerscherm

en heeft de dubbele oevers van de Perzikbron voor ogen.

倩見天隅千片霞 宛如万朶満園奢 遊人記取図屏障 想像桃源両岸斜

Shinsen man’yōshū 17, 18. Het Sinitisch vers laat zich wat lastig duiden. Het leidend idee is natuurlijk bloesems: de ‘tienduizend takken’ (banda 万朶, een poëtisch beeld voor een veelvoud aan boomtakken in bloei) echoën ‘de duizend lagen lentenevels’ (senpen no kasumi 千片霞). De laatste regel verwijst naar de het verhaal van de Perzikbloesembron door de dichter Táo Yuānmíng 陶淵明 (365-427), over een daoïstisch getinte ideale gemeenschap.

Shinsen man’yōshū 新撰万葉集 (De nieuwe Man’yōshū, 893) kun je beschouwen als een omdraaiing van een vaak voorkomende formule in de klassieke Japanse poëzie, namelijk het schrijven van waka geïnspireerd door een regel Sinitische poëzie: het principe van ‘gedichten harmoniërend met versregelthema’s’ (kudai waka 句題和歌). De nieuwe Man’yōshū (dat wil zeggen, de eerste helft ervan) doet het omgekeerde: de Sinitische kwatrijnen (Ch. jueju, Jp. zekku 絶句) zijn speciaal geschreven om als echo te klinken van de Japanse waka die eraan voorafgaan.

De nieuwe Man’yōshū wordt traditioneel toegeschreven aan Sugawara no Michizane 菅原道真 (845-903), maar kenners houden het op ‘anoniem’.

Hier speelt het kwatrijn met lentenevels en bomen in bloei, en vooral: het aanschouwen ervan door de dichter.

De foto toont een bloeiende kerspruim (prunus) met halve maan in het Van der Werfpark te Leiden, 28 februari 2023.

Categorieën
poëzie

van honderd dichters één gedicht [3]

[021]   De priester Sosei 素性法師 (actief ca. 900):

ik kom meteen

            zei je en alleen daarom

maandenlang

            bleef tot bij dageraad de maan

                        opkwam ik op jou wachten

ima komu to / iishi bakari ni / nagatsuki no / ariake no tsuki o / machi-idetsuru kana

Eeuwen van commentaar stellen dat dit gedicht is geschreven vanuit het perspectief van ‘de wachtende vrouw’ (matsu onna), een oud topos. ‘De lange maand’ (nagatsuki) is de negende maand (d.w.z. de laatste herfstmaand), maar middeleeuwse commentaren beweren zo’n beetje allemaal dat de implicatie is dat de vrouw al maanden op haar geliefde aan het wachten is.

[022]   Fun’ya no Yasuhide 文屋康秀 (negende eeuw):

zodra die blaast

            gaan herfstgrassen en bomen

                        verdorren en dus

klopt het dat de wind vanaf de berg

            een ‘vernietiger’ wordt genoemd

fuku kara ni / aki no kusaki no / shiorureba / mube yamakaze o / arashi to iuramu

Woordspel met het woord ‘storm’ (arashi), waarin het werkwoord aru (‘vernietigen’) verstopt zit, en dat als karakter geschreven wordt met een combinatie van ‘berg’ (山) en ‘wind’ (風): 嵐.

[023]   Ōe no Chisato 大江千里 (actief ca. 889-923):

als ik de maan bezie

            zijn alle duizenden dingen

                        al te droevig

al is het niet alleen voor mij

            een roerend herfsttij

tsuki mireba / chiji ni mono koso / kanashikere / wagami hitotsu no / aki ni wa aranedo

[024]   [Michizane van] het Huis van de Sugawara 菅家 (845-903):

ditmaal op deze reis

            kon ik geen gebedsstaf pakken

op de Offerandeberg

waar het brokaat van herfstblad

            de goden te behagen weet

kono tabi wa / nusa mo toriaezu / tamukeyama / momiji no nishiki / kami no mani-mani

Michizane was vooral bekend als dichter van Sinitische poëzie. Kokin wakashū 9-420 (‘Reizen’). Gedicht tijdens een vorstelijke excursie (gyokō 御幸) in de vroege winter van 898 waarbij Michizane de keizer Uda 宇多天皇 (867-931) begeleidde naar onder meer Tamukeyama 手向山 (‘Offerandeberg’), bij Nara. Er bestaan twee dominante verklaringen voor ‘ik kon [een gebedsstaf, nusa 幣] niet pakken’ (toriaezu): ofwel Michizane had geen tijd er eentje in te pakken omdat hij onverwacht mee moest met zijn vorst, ofwel zo’n offerande was te privé om in de context van een vorstelijke (en dus publieke) excursie te doen. Moderne commentaren verwijzen graag naar een Sinitisch gedicht van Michizane uit 898 dat inderdaad wel resonanties van deze waka bevat en dat hij tijdens dezelfde excursie dichtte. De bron is Michizane’s Excerpt uit het verslag van de vorstelijke excursie naar Miyataki (Miyataki gyokō kiryaku 宮滝御幸記略), aantekening voor Eishō 昌泰 1 [898].10.28:

            Vol herfstblad op elke berg verslaat een gewoon weefgetouw;

            hoe passend dat vlietende wolken dansen onder onze voeten.

            Kil-kale bomen zijn werkelijk nergens te bekennen;

            in de regen draag ik brokaat en keer zo terug naar huis.

            満山紅葉破小機。況過浮雲足下飛。寒樹不知何処去。雨中衣錦故郷帰。

[025]   De Derde-Laans Minister ter Rechterzijde 三条右大臣 (873-932):

met zulke namen moet je wel

            op de Ontmoetingsheuvel

                        als bijslaapwingerd

zonder dat iemand het weet

            opgewonden willen komen

na ni shi owaba / ōsakayama no / sanekazura / hito ni shirarede / kuru yoshi mogana

Een gedicht van Fujiwara no Sadakata 藤原定方. Een vertaling ervan is lastig, niet zozeer vanwege de betekenis maar vanwege de overdaad aan double-entendre’s: veel woorden kunnen en moeten op twee manieren gelezen worden: ōsakayama: de ‘Ontmoetingsheuvel’ (dat is een sleetse); sa-ne[kazura]: het samen slapen van twee geliefden (kazura: wingerd); kuru: ‘komen’ (来る) en ‘(een draad) oprollen, opwinden’ (繰る). De smaak van het gedicht zit hem dus vooral in de technische gekunsteldheid ervan.

[026]   Heer Teishin 貞信公 (880-949):

op de Ogura’s

toppen, jij herfstblad daar:

            als je een hart hebt

wil nu dan op nog die ene

            vorstelijke excursie wachten

ogurayama / mine no momijiba / kokoro araba / ima hitotabi no / miyuki matanamu

Heer Teishin (Teishinkō 貞信公) was de machtige staatsman Fujiwara no Tadahira 藤原忠平 (880-949).

[027]   Middelste Raadsheer  Kanesuke 中納言兼輔 (877-933):

door Kruikenveld

borrelt zij, kolkt en stroomt zij

            de Izumi-rivier

wanneer heb ik haar dan gezien

            dat ik zo naar haar verlang?

mikanohara / wakite nagaruru / izumigawa / itsu miki tote ka / koishikaruramu

De prent is een vrije verbeelding van Minamoto no Muneyuki’s gedicht (no. 28) door Katsushika Hokusai 葛飾北斎 (1760-1849), in de reeks Van honderd dichters één gedicht, door de min met plaatjes verklaard (Hyakunin isshu uba ga etoki 百人一首乳母が絵説, 1835-1838). Collectie Metropolitan Museum of Art, New York.

[028]   Heer Minamoto no Muneyuki 源宗于朝臣 (?-939):

in het bergdorp

            is het ’s winters dat eenzaamheid

                        steeds verder toeneemt

zowel bezoek als gras

            droogt op — die gedachte

yamazato wa / fuyu zo sabishisa / masarikeru / hitome mo kusa mo / karenu to omoeba

Minamoto no Muneyuki was een van de productiefste hofdichters van de vroege tiende eeuw.

[029]   Ōshikōchi no Mitsune 凡河内躬恒 (?-ca. 925):

gok ik dan maar

            dat ik haar echt af kan breken

allereerste rijp

            ligt verwarrend misleidend

                        op de witte chrysanten

kokoro ate ni / oraba ya oramu / hatsushimo no / okimadowaseru / shiragiku no hana

[030]   Mibu no Tadamine 壬生忠岑 (ca.850-?):

in het eerste licht

            leek ze me zo harteloos

                        bij ons afscheid

de maan bij dageraad: iets

            veel treurigers is er niet

ariake no / tsurenaku mieshi / wakare yori / akatsuki bakari / ukimono wa nashi

De foto toont, vanaf rechtsboven tegen de klok in, gedichten nos. 21, 24, 28 en 25 in een facsimile van een vroeg-achttiende-eeuwse kaartspel (karuta)-versie van Van honderd dichters één gedicht, gemaakt door Ogata Kōrin 尾形光琳 (1658-1716).

Categorieën
poëzie

dat gat waar een kind hoort te zijn

            Dromend van Amaro

Sinds Amaro stierf kan ik ’s nachts niet slapen;

en als ik slaap, zie ik hem door tranen in een droom.

Vorige zomer was hij wel drie voet hoog;

deze lente zou hij zeven zijn geworden.

IJverig was hij en wilde weten hoe een goede zoon te zijn;

hij las zijn boeken en kon de ‘De keizerlijke hoofdstad’ reciteren.

            Als eerste las hij Binwang’s ‘Een oud thema’.

Dat het medicijn je pijn verdreef duurde slechts tien dagen;

toen nam de wind je ziel naar de Negen Bronnen mee.

Sindsdien haat ik de goden, haat ik ook de boeddha’s;

beter was het als er nooit een aarde of een hemel was geweest.

Vaak staar ik naar mijn beide knieën en lach een holle lach;

en rouw ook om jouw broertje in zijn vers gedolven graf.

            Na Amaro stierf ook zijn jongere broertje.

Laozi zegt: ook al heb je de parel, je zal om de oester treuren;

Zhuangzi wist: al houd je nog hun hulzen, je huilt om de cicaden.

Onverdraaglijk is hoe je zusjes jouw naam lopen te roepen;

niet om aan te zien is jouw moeders verdriet om je verscheiden.

Eerst dacht ik dat de onrust in mijn maag minder was;

waarom is dan plots die pijn weer opgelaaid?

Zijn moerbeiboog boven de deur, zijn kreupelhouten pijlen;

zijn stelten bij het hek, zijn rijzweepje van wingerd.

In de tuin de bloemen uit de zaadjes die we plantten uit plezier;

op de muur de woordjes die hij leerde schrijven.

Elke keer dat ik me zijn stem of lach herinner, is hij weer hier;

maar de ijdele hoop hem echt te zien eindigt in verdoving.

Voordat je bij Sumeru bent zal je miljoenen keren zijn verdwaald;

vóór je wedergeboorte zullen eerst drieduizend werelden verduisteren.

Geloofd zij de bodhisattva van meedogendheid:

bescherm mijn kind, zet hem op de grote lotus!

夢阿満。阿満亡来夜不眠。偶眠夢遇涕漣漣。身長去夏餘三尺。歯立今春可七年。従事請知人子道。読書諳誦帝京篇。初読賓王古意篇。薬治沈痛纔旬日。風引遊魂是九泉。爾後怨神兼怨仏。当初無地又無天。看吾両膝多嘲弄。悼汝同胞共葬鮮。阿満已後、小弟次夭。莱誕含珠悲老蚌。荘周委蛻泣寒蝉。那堪小妹呼名覓。難忍阿嬢滅性憐。始謂微微腸暫続。何因急急痛如煎。桑弧戸上加蓬矢。竹馬籬頭著葛鞭。庭駐戯栽花旧種。壁残学点字傍辺。毎思言笑雖如在。希見起居惣惘然。到処須弥迷百億。生時世界暗三千。南無観自在菩薩。擁護吾児坐大蓮。

Sugawara no Michizane 菅原道真 (845-903) is de enige Japanse dichter die het letterlijk tot goddelijke status heeft geschopt. Vandaag de dag wordt hij in zo’n veertienduizend tempels door het hele land aanbeden als Tenjin 天神, ‘de hemelgod’, een godheid die vooral van pas komt bij toelatingsexamens voor universiteiten en middelbare scholen.

Geschreven in de eerste helft van de jaren 880; Geschriften van het Sugawara-huis (Kanke bunsō) 2:117. De twee ingelaste opmerkingen (zgn. ‘eigen noten’, Jp. jichū 自注) zijn van de dichter zelf. Luo Binwang 駱賓王 (ca. 619-684?) was een dichter uit de vroege Tang-dynastie. Zijn lange gedicht ‘De keizerlijke hoofdstad’ (Ch. Dijing pian, Jp. Teikyō hen 帝京篇) werd in Heian-Japan (794-1185) gebruikt als oefentekst voor jonge jongens die Chinees begonnen te leren. 

Welk gedicht Michizane bedoelt met ‘Binwang’s ‘Een oud thema’ [Ch. Guyi pian, Jp. Ko’i hen 古意篇]’ is onduidelijk. Een tekst met die naam is van de hand van Binwang niet bekend; wel kennen we een ‘Chang’an: een oud thema’ (Chang’an guyi 長安古意) van Binwang’s tijdgenoot Lu Zhaolin 盧照鄰 (ca. 630-ca.685), dat ook over de keizerlijke hoofdstad gaat. De grand old man van Sinitische studieën in het klassieke Japan Kawaguchi Hisao (1910-1993) suggereert dat het mogelijk een alternatieve naam voor Binwang’s autobiografische gedicht ‘Lang geleden’ (Chouxi pian 疇昔篇) betreft. Bewijs daarvoor is er niet echt.

De Negen Bronnen (kyūsen 九泉) of Gele Bronnen (kōsen, ook wel yomi, 黄泉) bevinden zich in het dodenrijk. Regels 13 en 14 vormen een filosofisch couplet met obscure verwijzingen naar daoïstische denkers. De strekking ervan is de veranderlijkheid en vergankelijkheid van het bestaan.