Categorieën
poëzie

een mouw in een rivier van tranen

in mijmerend

            aanhoudende regen zwelt

                        een rivier van tranen:

alleen mijn mouw raakte doorweekt

            zonder jou te kunnen zien

tsurezure no / nagame ni masaru / namidagawa / sode nomi nurete / au yoshi mo nashi

つれづれの詠 / にまさる涙がは / 袖のみぬれて / 逢よしもなし

Kokin wakashū 13-617. Fujiwara no Toshiyuki 藤原敏行 (?-901). ‘Voortekst’ (kotobagaki): ‘Gedicht voor en gestuurd naar een vrouw die diende in het huis van Heer Narihira’ 業平朝臣の家に侍ける女のもとに、よみて、遣はしける. Heel subtiel is dit gedicht niet. Met het woord nagame speelt de dichter een voor de hofliteratuur vertrouwd woordspel: ‘aanhoudende regen’ (nagame = naga-ame 長雨) en ‘in gedachten verzonken voor je uitstaren’ (nagame 眺め) vallen hier samen. Kōetsu voegt daar met zijn orthografische ingreep nog een laag aan toe. Door in deze kalligrafie te kiezen voor het karakter 詠 (nagame, ‘geneurie’, ‘neuriën’) lijkt hij te suggereren dat ledig gemijmer gepaard gaat met het prevelen van poëzie. (Ik neig dan naar: ‘in mijmerend / murmelende regen zwelt […]’.) In de poëzie zijn mouwen altijd nat van tranen.

juist in ondiepten

            zal een mouw doorweekt raken

die rivier van tranen:

            pas als jij daarop bent weggespoeld

                        en ik dat hoor, wil ik je geloven

asami koso / sode wa hitsurame / namidagawa [mi sae nagaru to / kikaba tanomamu]

あさみこそ / 袖はひつらめ / なみだがは / [みさへながると / 聞ばたのま / む]

Kokin wakashū 13-618. Ariwara no Narihira 在原業平 (825-880). Voortekst: ‘Gedicht als antwoord in plaats van die vrouw’ かの女に代りて、返しに、よめる. De praktijk van een ‘substituutgedicht’ (dai’ei 代詠) was wijdverbreid in de hofmaatschappij. Omdat alle interactie poëzie vereiste was het niet raar dat ervaren dichters antwoorden formuleerden voor leden in hun huishouden die dat niet aandurfden of -konden. 

Aan het begin van de zeventiende eeuw koos de kalligraaf Hon’ami Kōetsu 本阿弥光悦 (1558-1637) een reeks van 39 gedichten om een veertien meter lange rol gestencild papier te beschrijven. De gedichten kwamen uit het dertiende boek (‘Liefde, 3’) van de eerste vorstelijke bloemlezing van waka, de Verzameling van gedichten van vroeger en nu (Kokin wakashū, 914, nos. 617-655). Hier de twee openingsgedichten van die reeks, die samen een paar vormen.

In hun rangschikking in bloemlezingen van waka volgden liefdesrelaties een min of meer vaste, overkoepelende ‘plot’: het op afstand verliefd raken, een heimelijke eerste nacht samen, aantrekken en afstoten, geleidelijke verwijdering, en tenslotte de gefrustreerde verzuchtingen na een verbroken relatie. Deze twee gedichten komen uit het middelste stadium van een relatie. 

Zie voor meer over de literaire codificaties van hoofse liefde mijn ‘De kleur van liefde. Hoofse romantiek in de klassieke Japanse literatuur’, in Liefdeslessen. Verleidingskunst en erotiek van schepping tot verlichting, red. Piet Gerbrandy, Mark Heerink en Casper de Jonge (AtlasContact, 2017).

Mijn hoogleraar aan de Universiteit van Tokyo, Kubota Jun 久保田淳, leerde ooit: ‘Waka gaat over communicatie’ (waka wa komyunikēshon da 和歌はコミュニケーションだ). Dat is in dit geval overduidelijk. Vrij typisch voor zulke deels plagerige uitwisselingen is dat de gedichten elkaar echoën: ‘een rivier van tranen’ (namidagawa), een kleine volière, en natte mouwen (sode).

In Kōetsu’s kalligrafie springt het karakter voor dat woord ‘mouw’ (sode ) erg in het oog. 

Deze twee gedichten zijn ook het fundament waarop een episode uit de Ise-vertellingen (Ise monogatari, tiende eeuw) is gebouwd:

Vroeger was er een chique man. In zijn huishouden was een iemand die het hof gemaakt werd door Fujiwara no Toshiyuki, een keizerlijk secretaris. Zij was nog te jong om een [goede] brief te kunnen schrijven en ook wist ze niet hoe ze zich in woorden moest uitdrukken, laat staan dat zij een gedicht had kunnen maken. Daarom schreef de heer des huizes een kladversie voor haar en liet haar die kopiëren. [Toshiyuki] was van zijn sokken geblazen. Hij schreef haar toen:

            in mijmerend

                        aanhoudende regen zwelt

                                    een rivier van tranen:

            alleen mijn mouw raakte doorweekt

                        zonder jou te kunnen zien

Als antwoord schreef dezelfde man in haar plaats:

            juist in ondiepten

                        zal een mouw doorweekt raken

            die rivier van tranen

                        pas als jij daarop bent weggespoeld

                                    en ik dat hoor, wil ik je geloven

Toshiyuki was hiervan echt helemaal ondersteboven en ze zeggen dat hij deze brief nog steeds opgerold in zijn brievendoos bewaart. Hij stuurde haar [weer] een brief. Dat was nadat zij de zijne was geworden. ‘Het ziet er naar uit dat het gaat regenen en ik weet niet wat te doen [=of ik dan naar je toe kan komen]. Met een beetje geluk blijft het droog,’ schreef hij haar, en dezelfde man schreef hem in haar plaats:

            blaadje voor blaadje, of

                        je wel of niet aan mij denkt

                                    durf ik niet te vragen

            de regen die jou doorheeft

                        blijft steeds harder vallen

kazukazu ni / omi-omowazu / toigatami / mi o shiru ame zo / furi zo masareru

かずかずに思ひおもはず問ひがたみ身をしる雨は降りぞまされる

Toen dit bij Toshiyuki bezorgd werd, pakte hij zelfs geen regenmantel of hoed en haastte hij zich volkomen doorweekt naar haar toe.

Ise monogatari episode 107. Het derde gedicht is Kokin wakashū 14-705. De anonieme chique man is Ariwara no Narihira. Om de hier geschetste situatie beter te begrijpen helpt het te weten dat in hofkringen mannen niet bij hun vrouw inwoonden, zeker niet wanneer zij meerdere vrouwen hadden (wat bij Toshiyuki waarschijnlijk is).

In plaats van liefdespoëzie kun je dit verhaal en de uitwisseling ook zien als het plagen door vrienden. Narihira en Toshiyuki kenden elkaar behoorlijk goed; het is geen toeval dat hun gedichten naast elkaar staan in Van honderd dichters één gedicht (resp. nos. 17 en 18). Ze waren ook zwagers van elkaar; hun beider vrouwen waren zussen. Misschien dat daarom al zeker sinds de zestiende eeuw een aanname bestaat dat de jonge vrouw in wiens plaats Narihira de gedichten schrijft zijn eigen zusje was. In deze interpretatie maakt het wel uit of Toshiyuki doorheeft dat de gedichten door zijn vriend zijn geschreven en niet door jonge vrouw op wie hij verliefd is geworden (een soort omgekeerde Cyrano de Bergerac-situatie): een al dan niet gespeelde bromance over het hoofd van de zwijgende vrouw heen, of een poëtisch geintje dat de een met de ander uithaalt.

De afbeelding toont het eerste stuk van de veertien meter lange ‘poëzierol met gestencilde onderschildering’ (Suri shita-e wakakan 摺下絵和歌巻) met een gestencilde ondertekening in goud- en zilververf (kingindei suri-e 金銀泥摺絵) van verschillende planten, waaronder bamboe. Kalligrafie Hon’ami Kōetsu 本阿弥光悦 (1558-1637), begin 17e eeuw. Collectie Tokyo National Museum. Het tweede deel van gedicht no. 618 is net niet te zien.

Categorieën
poëzie

van honderd dichters één gedicht [2]

[011]   Staatsraad [Ono no] Takamura 参議篁 (802-852):

over de zeevlakte

langs talloze eilandjes

            ben ik weg geroeid:

vertel in elk geval haar dat dan,

            jullie vissersbootjes

wata no hara / yaso shima kakete / kogi-idenu to / hito ni wa tsuge yo / ama no tsuribune

In Verzameling van gedichten van vroeger en nu (Kokin wakashū 9, no. 407) heeft dit gedicht als ‘voortekst’ (kotobagaki): ‘Gestuurd naar iemand in de hoofdstad toen hij op het punt stond gedwongen af te varen naar de provincie Oki’. De Oki-eilanden in de Japanse Zee waren een berucht verbanningsoord. (Wat mij betreft vormen ze vandaag overigens een heerlijke plek; ik heb er in 2012 een geweldige tijd doorgebracht.) Ono no Takamura werd daarheen tijdelijk verbannen omdat hij als net benoemd vice-ambassadeur (hij was een veelgeprezen dichter van Sinitische verzen) in 834 niet met een gezantschap mee naar China afreisde, onder het voorwendsel ziek te zijn.

[012]   De bisschop Henjō 僧正遍昭 (816-900):

hemelse wind,

wil toch blazen en sluit zo

            het wolkenpad af,

opdat de maagdelijke gestalten

            hier even zullen blijven

ama tsu kaze / kumo no kayoiji / fukitojiyo / otome no sugata / shibashi todomemu

De ‘maagden’ (otome) in kwestie zijn nog ongetrouwde dochters uit adellijke families die de gosechi-dansen uitvoerden voor de rituele viering van de Oogstmaand en die van oorsprong hemelse danseressen zouden zijn geweest.

[013]   De teruggetreden vorst Yōzei 陽成院 (868-949):

van de Tsukuba’s

            toppen stort zich golvend

                        de Mina-rivier

zulk kolken van verlangen is het

            dat diepe wateren vormt

tsukubane no / mine yori utsuru / minanogawa / koi zo tsumorite / fuchi to narinuru

[014]   De Kawara Minister ter Linkerzijde 河原左大臣 (822-895):

uit het noorden

            een shinobu-stencilpatroon

wie zorgde ervoor

            dat de wirwar kleur ging krijgen

                        —want ik was het zeker niet…

michinoku no / shinobu mojizuri / tare yue ni / midaresomenishi / ware naranaku ni

‘De Kawara Minister ter Linkerzijde’ was de bijnaam van Minamoto no Tōru, die aan de rivieroever (kawara) van de Kamo een bijzondere villa bezat. ‘Shinobu’ was zowel een plaatsnaam in noord-Japan (Michinoku) als een varensoort als de suggestie van een ‘heimelijk verlangen’ (shinobu koi).

[015]   Keizer Kōkō 光孝天皇 (830-887):

omwille van mijn vorst

            ging ik de lentevelden in

                        om jong kruid te plukken;

op de mouwen van mijn kleed

            bleef de sneeuw maar vallen

kimi ga tame / haru no no ni idete / wakana tsumu / waga koromode ni / yuki wa furitsutsu

Eén van de vele hofrituelen was het plukken van jonge kruiden (wakana) aan het begin van het jaar, dat met de lente begon, om te schenken aan de vorst of eventuele andere dierbaren. De kruiden werden geassocieerd met een lang leven. Kōkō schreef dit gedicht toen hij nog een prins was.

[016]   Middelste Raadsheer [Ariwara no] Yukihira 中納言行平 (818-893):

als ik vertrekken moet

            naar de top van de Inaba

                        zo vol pijnbomen

en hoor dat jij pijnen lijdt

            dan kom ik meteen weer terug

tachiwakare / inaba no yama no / mine ni ouru / matsu to shi kikaba / ima kaerikomu

[017]   Heer Ariwara no Narihira 在原業平朝臣 (825-880):

ongehoord zelfs in de tijd

            van de razende goden:

de Tatsuta-rivier

            wordt scharlakenrood en

                        daaronder stroomt het water

chihayaburu / kamiyo mo kikazu / tatsutagawa / karakurenai ni / mizu kuguru to wa

[018]   Heer Fujiwara no Toshiyuki 藤原敏行朝臣 (?-901):

op Suminoe’s 

            kusten rollen golven aan

zelfs in de nacht

probeer jij langs het dromenpad

            andermans blikken te ontwijken

suminoe no / kishi ni yoru nami / yoru sae ya / yume no kayoiji / hitome yokuramu

Dit gedicht mag je zien als een voorbeeld van het ‘wachtende vrouw’ (matsu onna)-genre: het perspectief is dat van een vrouw die tevergeefs op haar geliefde wacht. Dat geliefden elkaar in dromen konden ontmoeten was een topos in de klassieke poëzie. Het eerste deel van dit gedicht (‘op Suminoe’s kusten rollen golven aan’) is associatief verbonden met het tweede deel door het herhalen van het woord yoru, dat eerst als werkwoord (hier vertaald met ‘aanrollen’) en de tweede keer als zelfstandig naamwoord (‘nacht’) wordt gebruikt. Doorgaans doe ik niet al te veel moeite om een dergelijk, veel voorkomend, woordspel (of beter: woordassociatie) te vertalen, maar hier schreeuwt dat toch wel om aandacht. Ik ben dan ook erg ontevreden over deze vertaling, omdat ik vooralsnog geen bevredigende oplossing vind om iets daarmee te doen. Cees Ouwehand, in zijn vertaling uit 1955 (Hyakunin Isshu, Utrecht: De Roos), lijkt dit woordspel op te lossen door het gebruik van ‘drommen’/‘dromen’, maar vervalt wel (onbedoeld?) in rijm dat het origineel niet bevat:

            Golven drommen aan

            op Suminoe’s kusten—.

            Zal ik zelfs ’s nachts, op

            dromenwegen, niet berusten

            aan mensenblikken bloot te staan?

[019]   Ise 伊勢 (ca. 875-ca. 938):

‘leef dit bestaan

zonder één verder treffen

al was dat korter dan

            twee knopen in een riethalm

                        op Naniwa’s wad’: zeg je dat nou?

naniwagata / mijikaki ashi no / fushi no ma mo / awade kono yo o / sugushite yo to ya

[020]   Prins Motoyoshi 元良親王 (890-943):

te ongelukkig

            dobber ik nu als bakenloos

op Naniwa’s golven

            al kost het me mijn leven

                        toch wil ik je kunnen zien

wabinureba / ima hata onaji / naniwa naru / mi o tsukushite mo / awamu to zo omou

In Latere verzameling van gedichten (Gosen wakashū 13, no. 960) heeft dit gedicht als voortekst: ‘Gestuurd aan de Keizerlijke Toevlucht in Kyōgoku nadat hun relatie bekend was geworden’. Een ‘Keizerlijke Toevlucht’ (in de vertaling van Jos Vos) is een miyasu[n]dokoro 御息所, een hofdame die diende als haremdame van keizer, dan wel de echtgenote van een kroonprins. Motoyoshi’s gedicht speelt met de dubbelfunctie van het ‘spilwoord’ (kakekotobami o tsukushi[te mo] (‘al kost het me mijn leven’) / miotsukushi (‘baken’ om een waterweg te markeren). Ik heb de notie van een ‘baken’ aangezet door het karakter ‘golf’ (ha/-wa 波) in de plaatsnaam ‘Naniwa’ (het huidige Osaka) expliciet te maken.

Bij deze gedichten nrs. 11 t/m 20 van de bloemlezing Van honderd dichters één gedicht.

Uit een nalatenschap in Japan ontving ik kortgeleden tot mijn aangename verrassing (vooruit: enorme opwinding) een prachtig facsimile van een volledige set van een vroeg-achttiende-eeuwse kaartspel (karuta)-versie van Van honderd dichters één gedicht. Het oorspronkelijke spel is in 1703 gemaakt door Ogata Kōrin 尾形光琳 (1658-1716), een schilder in de later naar hem vernoemde Rinpa 琳派 (‘de [Kō]rin-school’)-stijl, en is nu in beheer van het Agentschap voor Cultuurbehoud (Bunkachō). De opdrachtgever was het Huis van Kujō, de belangrijkste adellijke familie in Kyoto. Deze versie ‘wordt de mooiste genoemd van de vele honderden varianten van Van honderd dichters één gedicht die tegenwoordig nog bestaan’, aldus de jubel van de uitgever. Of dát waar is weet ik niet, maar fraai is ze zeker. Deze vertalingen draag ik op aan de gulle geefster.

De foto toon de twee kaarten voor gedicht no. 17 (waarbij de linker een hint geeft over de interpretatie ervan), alsook de volledige set. In moderne versies geeft de kaart voor de spelleider (die bij elke ronde het gedicht opleest waarvan de tweede helft gezocht moet worden) het hele gedicht, met een portret van de dichter; de tekst ervan overlapt dus gedeeltelijk met de bijbehorende tweede kaart. In vroegmoderne versies, zoals deze achttiende-eeuwse, is dat niet zo: de twee bij elkaar horende kaarten geven elk alleen een deel van het gedicht; pas aan elkaar gelegd vormen zij de volledige waka. Dat roept de vraag op of het spel in vroegmodern Japan anders gespeeld werd dan tegenwoordig.

Categorieën
poëzie

acht keer nieuwjaar

Verzameling van gedichten van vroeger en nu (Kokin wakashū, 914):

Gedicht op een dag dat de lente in het oude jaar aanbrak

旧年に春立ちける日、よめる

                        Ariwara no Motokata 在原元方 (data onbekend)

            .

in dit jaar nog

            is de lente aangekomen

zal ik dit ene jaar

            het vorige jaar noemen

of het nieuwe jaar noemen

toshi no uchi ni / haru wa kinikeri / hitotose o / kozo to ya iwamu / kotoshi to ya iwan

Een raar jaar waarin het formele begin van de lente nog net in de laatste maand van het oude jaar viel.

Latere verzameling van gedichten (Gosen wakashū, ca. 955):

Toen men op de eerste dag van de eerste maand, in het paleis van de keizerin aan de Tweede Avenue, witte bovenkleding in ontvangst nam

正月一日、二条の后の宮にて、しろきおほうちきをたまはけりて

                        Heer Fujiwara no Toshiyuki 藤原敏行朝臣 (?-901)

            .

voor vallende sneeuw

            een jas met een wit kleed

dragen we van boven

dat de lente is gekomen

            heeft ons allemaal verrast

furu yuki no / mino shirogoromo / uchikitsutsu / haru kinikeri to / odorokarenuru

Het was gebruik voor hooggeplaatste personages om aan het begin van het nieuwe jaar bovenkleding van een formeel gewaad voor hofdames weg te geven. Woordspel met ‘dragen’ (uchi-kitsutsu) en ‘bovenkleding’ (uchiki).

Verzameling van bijeengesprokkelde gedichten (Shūi wakashū, ca. 1007):

Gedicht tijdens een dichtwedstrijd ten huize van Taira no Sadafun

さだふんが家歌合に詠み侍ける

                        Mibu no Tadamine 壬生忠岑 (?-965)

            .

‘de lente breekt aan’

            zijn door alleen die woorden

in fraai Yoshino

            de bergen gehuld in nevel

                        vanochtend misschien te zien

haru tatsu to / iu bakari ni ya / miyoshino no / yama mo kasumite / kesa wa miyuran

Latere verzameling van bijeengesprokkelde gedichten (Goshūi wakashū, 1086):

Gedicht op de eerste dag van de eerste maand

正月一日よみはべりける

                        Koōgimi 小大君 (data onbekend, actief ca. 950-1004)

            .

hoe sliep ik dan in

            en werd vanochtend wakker

                        en benoem ik dit:

gisteren was vorig jaar

vandaag is in het nieuwe jaar

ika ni nete / okuru ashita ni / iu koto zo / kinō o kozo to / kyō o kotoshi to

Verzameling van gouden bladeren (Kin’yō wakashū, ca. 1126):

Toen men ten tijde van de Horikawa-heerschappij om honderd gedichten werd verzocht, gedicht op het thema ‘de lente breekt aan’

堀河院の御時百首歌めしけるに、立春の心をよみける

                        Senior staatssecretaris van het Bureau voor Reparaties [Fujiwara no] Akisue 修理大夫顯季 (1055-1123)

            .

de zacht golvende

            lente is echt gekomen

een bergrivier

            waarlangs ijs tussen rotsen

                        vandaag zal smelten gaan

uchinabiki / haru wa kinikeri / yamagawa no / iwama no kōri / kyō tokuramu

Verzameling van woordbloemen (Shika wakashū, ca. 1151):

Toen men ten tijde van de Horikawa-heerschappij honderd gedichten aanbood, gedicht op het thema ‘de lente breekt aan’

堀河院御時、百首歌たてまつり侍けるに、春立つこゝろをよめる

                        Minister van Financiën [Ōe no] Masafusa 大蔵卿匡房 (1041-1111)

            .

de ijsbedekte

            Karasaki-kaap in Shiga

begint te smelten

            en rimpelingen ontstaan

                        in de aanzwellende lentebries

kōri-ishi / shiga no karasaki / uchitokete / sazanami yosuru / harukaze zo fuku

Verzameling van gedichten voor een duizend jaren (Senzai wakashū, 1183):

Gedicht op de dag dat de lente aanbrak

春立ちける日よみ侍ける

                        Heer Minamoto no Toshiyori 源俊頼朝臣 (1055?-1129)

            .

de lente nadert

            over Ashita’s vlakte

                        die ik bezie

en dan de nevel die vandaag

            op begint te komen

haru no kuru / ashita no hara o / miwataseba / kasumi mo kyō zo / tachihajimekeru

Nieuwe verzameling van gedichten van vroeger en nu (Shinkokin wakashū, 1216):

Gedicht op het thema ‘de lente breekt aan’

春立つ心をよみ侍ける

                        de Regent en Grootminister van Staat 摂政太政大臣 (Fujiwara no Yoshitsune, 1169-1206)

            .

in fraai Yoshino

zijn bergen in nevel gehuld

            en witte sneeuw

                        ligt gevallen in het dorp

                                    waar de lente is gekomen

miyoshino wa / yama mo kasumite / shirayuki no / furinishi sato ni / haru wa kinikeri

Vanaf het begin van de tiende eeuw werden vorstelijke bloemlezingen van Japanstalige poëzie (chokusen wakashū 勅撰和歌集) samengesteld. Dat waren staatsprojecten, bedoeld om belangrijke en passende poëzie bijeen te brengen én om het idee van de staat te steunen door het blote feit dát er poëzie was. Zulke bloemlezingen, waarvan er in totaal een-en-twintig bestaan, werden altijd op dezelfde manier geordend: zij begonnen met de cyclus van de vier seizoenen. Het jaar begon met de lente, zodat de eerste maand van het jaar in de praktijk meestal grotendeels overlapt met februari en eventueel maart. Alle vorstelijke bloemlezingen openen met een gedicht dat het begin van de lente en daarmee het begin van een nieuw jaar markeert.

Bij deze van de eerste acht vorstelijke bloemlezingen telkens het eerste gedicht. In de drie eeuwen die zij beslaan zie je een verschuiving van gekunstelde verwarring naar (schijnbaar) directe natuurobservaties. Dat is in lijn met de veranderende poëziesmaak aan hof.

De afbeelding toont de openingsgedichten van de eerste acht vorstelijke bloemlezingen, in een kalligrafie van keizer Go-Nara 後奈良天皇 (1497-1557). Collectie National Museum of Japanese History.