Categorieën
poëzie

competitie

            ‘Liefde’, ronde 2

            Team Links (Toshiyori: gelijkspel)                  Heer Toshiyori

verdomd nog aan toe!

zelfs de in wolken verborgen

            nestelende draak

heeft zich aan wie naar haar verlangde

            wél willen vertonen!

kuchioshi ya / kumoigakure ni / sumu tatsu mo / omou hito ni wa / miekeru mono o

            Team Rechts (Mototoshi: wint)                   Heer Mototoshi

alleen soms gezien

maar ben dan toch nóg verliefder

            op mijn meisje:

als een kam met vele tanden 

            zou ik haar graag bij me steken!

katsu miredo / nao zo koishiki / wagimoko ga / yutsu no tsumagushi / ika de sasamashi

Toshiyori gaf als commentaar: ‘Het eerste gedicht is onbegrijpelijk. Het lijkt me in een vreemde en onconventionele stijl te zijn geschreven. “Een kam met vele tanden” in het tweede gedicht is de kam die de godheid Susano’o bij zich stak toen hij voor het eerst Vrouwe Inada ontmoette [en haar in die kam veranderde]. Omdat er in dit gedicht gezegd wordt: “alleen soms gezien”, heeft het er veel weg van dat de twee elkaar al ontmoet hebben. Maar omdat er in de laatste vershelft “ik zou haar graag bij me steken” staat, lijkt het erop dat ze elkaar nog niet aangeraakt hebben. Het komt me voor dat er een vergissing in de verwijzing zit. We zouden dat aan de dichter moeten vragen. Het is totaal anders dan wat ik vroeger hoorde, maar misschien herinner ik het me verkeerd. Er kan geen sprake zijn van een overwinning voor een van beide.’

Mototoshi gaf als commentaar: ‘Dat hier iets als “verdomd nog aan toe!” wordt gedicht zag ik nog niet op een dichtwedstrijd als deze. Ik vind het een vreselijke uitdrukking. Ook vroeger al zeiden de mensen dat in de Japanse en Chinese poëzie men de woorden met zorg moet kiezen, dat “de bloesems eerst komen, en dan de vruchten.” Noch in de verschillende dichtersverzamelingen noch bij dichtwedstrijden zag ik dat men deze woorden dichtte. Het hoeft dan ook geen betoog dat het als eerste versregel ongepast is. En dan, de passage “veldkraanvogel [tazu] die zich in de wolken verbergt” heb ik ook nog niet eerder in waka gezien en ik betwijfel of het in Chinese teksten voorkomt. Misschien is het gedicht naar het concept van “de roepende kraanvogel bij zonsondergang” uit de [Nieuwe versie van] bekende verhalen. Maar in de volgende regel in de Chinese tekst staat er juist “Ik zie de witte kraanvogel die de blauwe wolken doorklieft”. Misschien bedoelde de dichter zoiets als verborgen in de wolken vliegen. Had hij het nu maar gehad over een gewone kraanvogel [tsuru] die in de wolken woont. Zelfs de haan uit Huainan kon de wolken invliegen, dus zou een kraanvogel dat dan niet ook kunnen? Maar zelfs in dat geval staat er in De canon van kraanvogelparen door hertog Jin uit Yuan dat kraanvogels pas op hun honderdtachtigste paren en zwanger worden. Hoe kan zoiets op mensen slaan? En dan, omdat de passage “zich in de wolken verbergen” niet in de literatuur voorkomt, vind ik het niet juist. Over het algemeen lijkt me dit gedicht ontoereikend zowel in woordkeus als in concept. Het gedicht van Rechts kent geen fouten en de stofbehandeling is ook niet kwaad, dus zou het verkeerd zijn als ik dat beter vind?’

            .

二番 〔恋〕
       左俊持    俊頼朝臣
 (くちをし)しや雲がくれにすむ竜も思ふ人にはえける物を
       右基勝    基俊朝臣
 かつれど猶ぞ恋しきぎ も  ゆつ のつまぐしいかでさゝまし
俊云、前のうたは心も得ずことやう歌にこそ(はべる)めれ。後のうたは、「ゆつのつまぐし」とは、素戔烏尊の稲田姫に逢し時、御みづからに(たまひ)し櫛也。此歌は「かつれど」と(よま)れたれば、すでに(あひ)にける心なん見ゆる。末の句に「いかでさゝまし」とあれば、まださゝぬとこそゆれ。本文にはたがひたるやうにみゆる。読人に可事なり。昔(うけたまはり)しにたがひたり。ひがごと(おぼえ)けるにや。勝負無論。
基云、「口(をし)や」など(よみ)たらんは、かやうの歌合など、いまだ侍らず。無下にこそおぼえ侍れ。和歌・詩などは、詞をりて、先トシトスとぞ、いにしへの人も(まをし)ける。さればにや、諸家集並歌合などにも、此詞よみたりとえず。況やまた(はじめ)の句にもあらず。又「雲がくれに(すむ)田鶴」と(いふ)事、和歌にいまだ(いだ)し侍らず。唐の文の中にやと(うたがは)れ侍る。若世説と(いふ)文に「鳴鶴日下」といへる心をまれたるにや。次の句に「青き雲をひら(い)て白き鶴をみる」と(こそ)いひたれ。雲がくれにぶなど(いは)ん事こそ侍らめ。鶴といひながら雲の中に(すみ)侍るべきこそ。淮南鶏ぞ雲〔井〕には(いり)侍りければ、又若シクつるといふ事にや。然者(さらば)、源近公相鶴経と(いふ)文に、つるは百八十歳にて雌雄相はらめる事は侍れ。さらば人といふことは、いかに可にか。又「雲井がくれに(すむ)」といふところもなければ、ことはりともおぼえず。大方此歌は詞も心も不給ふる。右歌、詞もあやまつところもなく、歌がらもあしからねば、よろしとはひがごとにや。

Naidaijin Tadamichi ke uta-awase 51-52. [NKBT 74, p. 346-347.] Voor de draak (tatsu 竜), zie onder. Het verhaal van de godheid Susano’o die Vrouwe Inada in een kam veranderde (om haar zo te redden van een monsterlijke slang) staat vermeld in Aantekeningen van oude zaken (Kojiki 古事記, 712). De Nieuwe versie van bekende verhalen is de Shìshuō xīnyŭ 世説新語 uit ca.430. ‘De haan uit Huainan’ verwijst naar een anekdote uit de Biografieën van onsterfelijken (Shénxiān zhuán 神仙伝, begin vijfde eeuw) waarin een haan en een hond van een levenselixer drinken en zo onsterfelijk worden en ten hemel stijgen. De canon van kraanvogelparen door hertog Jin uit Yuan (Yuán Jìn gōng xiānhè jīng 源近公相鶴経) is een raadsel. Wel wordt aan ene Hertog Qiu van Fu (Fú Qiū gōng 浮丘公) een Canon van kraanvogelparen (Ch. Xiānhè jīng, Jp. Sōkaku kei 相鶴経) toegeschreven; waarschijnlijk is Mototoshi daarmee in de war. (Overigens heeft de Chinese auteur het daar over het honderdzestigste jaar, kan de pedanterik in mij niet nalaten te melden: 百六十年雌雄愛見.) Het zou trouwens zomaar kunnen dat Mototoshi zijn kennis niet direct uit de Canon voor kraanvogelparen haalde, maar kende van citaten daaruit in Aantekeningen voor eerste studies (Chūxué jì 初学記, 727). Dat was een handig compendium door Xú Jiān 徐堅 (659-729) dat in Heian-Japan vlijtig werd bestudeerd.

Naidaijin Tadamichi ke uta’awase 51-52. [NKBT 74, p. 346-347.] Voor de draak (tatsu 竜), zie onder. De Nieuwe versie van bekende verhalen is de Shìshuō xīnyŭ 世説新語 uit ca.430. ‘De haan uit Huainan’ verwijst naar een anekdote uit de Biografieën van onsterfelijken (Shénxiān zhuán 神仙伝, begin vijfde eeuw) waarin een haan en een hond van het levenselixer drinken en zo onsterfelijk worden. De canon van kraanvogelparen door hertog Jin uit Yuan (Yuán Jìn gōng xiānhè jīng 源近公相鶴経) is een raadsel. Aan ene Hertog Qiu van Fu (Fú Qiū gōng 浮丘公) wordt een Canon van kraanvogelparen (Ch. Xiānhè jīng, Jp. Sōkaku kei 相鶴経) toegeschreven; waarschijnlijk is Mototoshi daarmee in de war.

Fragment van de Dichtwedstrijd van Zijne Excellentie de Paleisminister (Naidaijin-dono uta-awase 内大臣殿歌合) gehouden op de dertigste dag van de zevende maand van het tweede jaar van de Gen’ei-periode (1119). Transcript uit twaalfde eeuw opgenomen in Boek 12 van Gerubriceerde dichtwedstrijden (Ruijū uta-awase 類聚歌合). Collectie Tokyo National Museum. Ook deze dichtwedstrijd werd georganiseerd door Fujiwara no Tadamichi (zie onder), maar dan een klein jaar later dan de gedichten die hier vertaald zijn. Duidelijk te zien in de opmaak van dit manuscript, dat de standaard voor dichtwedstrijden volgt, is de organisatie van genummerde ronden per thema (voor dit fragment is dat ‘opgezochte maar niet thuis getroffen liefde’ [tazune-ushinau koi 尋失恋]), telkens eerst het gedicht van Links en dan van Rechts met de uitslag (voor ronde 3 is de winnaar het gedicht van Links) en namen van de dichters, en dan het beredeneerde juryoordeel voor die ronde.

Merkwaardig genoeg wordt, ook in Japan, nog steeds vrij weinig onderzoek gedaan naar een waanzinnig belangrijk fenomeen in de wereld van de klassieke hofpoëzie: dichtwedstrijden.

Veel van de waka-praktijk als publieke activiteit kan worden afgeleid uit een instituut dat aan de Heian-hof werd opgericht, namelijk de formele ‘dichtwedstrijden’ (uta-awase 歌合, in tegenstelling tot de minder formele en meestal kleinschalige ‘poëziebijeenkomsten’ of utakai 歌会). Er zijn 502 poëziewedstrijden bekend uit de periode 885-1189. Aanvankelijk waren de gedichten een aanvulling op andere voorwerpen die als hoofs tijdverdrijf aan elkaar werden gekoppeld (mono-awase 物合), zoals bloemen of schilderingen. Vanaf het begin van de tiende eeuw volgden de poëziewedstrijden een vaste structuur die gebaseerd was op de oudste geregistreerde wedstrijd specifiek voor alleen poëzie.

De deelnemers werden verdeeld in twee teams (kata ), Links en Rechts, waaraan mannen en vrouwen gelijkelijk konden deelnemen. Namen van deelnemers werden zogenaamd geheimgehouden, maar kwamen achteraf wel op het transcript terecht. Dichters uit elk team legden een gedicht voor aan een reeks onderwerpen (of ‘thema’s’, dai ), niet voorgelezen door de dichter zelf maar door de ‘voorlezer’ (kōji 講師) van het team, en soms eerst gecontroleerd op fouten door een ‘lezer’ (dokushi 読師) voor het team; elke confrontatie van gedichten vormde een ‘ronde’ (ban ). Eén of meer scheidsrechters of juryleden (hanja 判者) verklaarden een overwinning (katsu ) of gelijkspel (ji ), gebaseerd op soms uitgebreid commentaar dat werd opgeschreven in ‘juryrapportages’ (hanshi 判詞).

Dichtwedstrijden werden zeer geritualiseerd, vergezeld van miniatuurlandschappen (suhama 洲浜) en muziek, en vormden een typisch voorbeeld van een formele setting (hare no ba 晴の場) voor waka. De jurybeoordelingen weerspiegelden deze formaliteit en waren gericht op het vinden van ongepaste uitdrukkingen en afwijkingen van decorum en gewoonten; gedichten wonnen vaak omdat het gedicht van de tegenstander op technische gronden werd gediskwalificeerd.

Twee reconstructies van een dichtwedstrijd aan het Heian-hof. Links: een schildering uit 1968 door Mihashi Setsuko 三橋節子 en Sasaki Kazuko 佐々木和子 van de Dichtwedstrijd ten paleize in het vierde jaar van de Tentoku-periode (Tentoku yon-nen dairi uta-awase 天徳四年内裏歌合) uit 960. Rechts: een scène in de manga Hōzuki’s koelbloedigheid (Hōzuki no reitetsu 鬼灯の冷徹), deel 23, verhaal 191, door Eguchi Natsumi 江口夏実 (Tokyo: Kōdansha, 2016).

Toch werden de wedstrijden ook een terrein waar verschillende opvattingen over poëtisch vakmanschap bestreden konden worden. Meer en meer werden poëziewedstrijden een instrument om poëzie te genereren die ooit in een bloemlezing terecht zou kunnen komen. Deze ontwikkeling wordt weerspiegeld in de samenstelling van de deelnemers. In het begin waren sociale status en decorum belangrijker dan talent of artistieke visie, een idee dat wordt weerspiegeld in een opmerking van de teruggetreden vorst Uda (867-931), die in 913 als jurylid optrad: ‘Het gedicht van Team Links is van mij; hoe zou het kunnen verliezen?’. Geleidelijk aan namen echter steeds meer dichters van lagere hofrangen deel aan de teams, om uiteindelijk de hooggeplaatste amateurdichters te vervangen. Met deze ontwikkeling kreeg dichtersstrijd een formele arena. De formele wedstrijden, zoals elk evenement vol pracht en praal, benadrukten het prestige van de organisatoren; hooggeplaatste edelen waren net zo gretig als keizers en gepensioneerde vorsten om wedstrijden te organiseren.

Zulke evenementen vermengden het artistieke met het opzichtige en presenteerden de gastheren als mecenassen van verfijning in een klimaat waarin verfijning deel uitmaakte van het machtsspel. Meer en meer werden de wedstrijden ook gezien als evenementen die gedichten genereerden die in vorstelijke bloemlezingen zouden kunnen worden opgenomen. Daarbij werden de juryoordelen steeds vaker een medium om bepaalde esthetische opvattingen uit te venten. Geen wonder dus dat sponsoring uiteindelijk zou leiden tot wedstrijden van ongeëvenaarde omvang, zoals de Dichtwedstrijd in zeshonderd ronden van regent Fujiwara no Yoshitsune (1169-1206) (Roppyakuban uta-awase 六百番歌合, ca. 1194) en de werkelijk megalomane Dichtwedstrijd in vijftienhonderd ronden (Sengohyakuban uta-awase 千五百番歌合, ca. 1202) georganiseerd door de teruggetreden vorst Go-Toba (1180-1239).

De gedichten hierboven zijn gemaakt op een wedstrijd gehouden op 16 november 1118. Fujiwara no Tadamichi 藤原忠道 (1097-1164), telg van het machtige Regentenhuis en toen eenentwintig jaar oud, organiseerde die maand alleen al vier dichtwedstrijden, waarvan dit de eerste was. Deze Dichtwedstrijd ten huize van Paleisminister Tadamichi, op de tweede dag van de tiende maand van het eerste jaar van de Gen’ei-periode (Gen’ei gannen jūgatsu ninichi Naidaijin Tadamichi ke uta-awase 元永元年十月二日内大臣忠通家歌合) is opvallend vanwege de keuze voor de scheidsrechters, Minamoto no Toshiyori 源俊頼 (1055?-1129) en Fujiwara no Mototoshi 藤原基俊 (1056-1142).

Ongebruikelijk was dat de twee scheidsrechters zelf ook als dichter deelnamen. Nog ongebruikelijker was dat zij daarbij de kans kregen om een oordeel over hun eigen gedichten uit te spreken (gebruik was dan juist dat scheidsrechters zich van commentaar onthielden). De twee scheidsrechters waren dichterlijke aartsvijanden van elkaar, en Tadamichi zal dat wel geweten hebben. Wie weet hoopte hij zelfs op slaande ruzie, want dat zou zeker bekend raken. En als er over zijn dichtwedstrijd gesproken werd, dan had hij als sponsor van de wedstrijd succes. In dat geval kreeg hij helemaal zijn zin. Aan het eind van deze blogpost straks nog een gedachte daarover.

Helemaal volgens de ingesleten patronen hadden beide scheidrechters de neiging om formele argumenten voor diskwalificatie van een gedicht aan te dragen en deden ze nauwelijks moeite om de goede punten van een gedicht aan te prijzen. Maar wat fascinerend is om te zien is dat Toshiyori als dichter bewust de regels van het spel overtreedt. In zijn hoedanigheid van scheidsrechter is hij de eerste om dat aan te geven. Blijkbaar ging het Toshiyori er niet om de wedstrijd te winnen, maar om voor een uitgelezen publiek van literaire smaakmakers en trendsetters nieuwe mogelijkheden voor het waka-repertoire aan te geven. Van zijn eerste gedicht in dezelfde wedstrijd zegt hij als scheidsrechter zelf dat het ‘onbegrijpelijk’ (obotsukanashi) is:

‘Herfstbui’, ronde 1

            .

            Team Rechts [beide juryleden: verliezer]            Heer Toshiyori

            .

onbegrijpelijk:

wat voor herfstbui valt er dan

            uit de hemel

dat de berg Urago maar

            eenzijdig kleurendruk kent?

obotsuka na / ika ni shigururu / sora nareba / urago no yama / kataminase naru

Toshiyori gaf als commentaar: ‘[…] In het tweede gedicht [dat van hemzelf] zijn de woorden “eenzijdig kleurendruk” onbegrijpelijk. Kan men misschien zoiets over deze berg dichten? Ik kan me geen dichterlijke uitdrukkingen herinneren die ze direct aan de berg Urago koppelen. Niemand zegt dat. Ik zal dus Links als winnaar aanwijzen.’

            .

一番 〔時雨〕
       右    俊頼朝臣
 おぼつかないかにしぐるゝ空ならばうらごの山のかたみなせなる
俊云、<中略>後の歌は、「かたみなせなる」とへたる詞おぼつかなし。若山に、さも(よむ)べき事のあるにか。たゞ「うらごの山」といふに(つけ)ていはば、歌詞とも(おぼえ)ぬかな。人々も申されん。然者(されば)左勝とや(まをす)べき。

Naidaijin Tadamichi ke uta-awase 2 [NKBT 74, p. 326.] Toshiyori komt hier uit voor Team Rechts, waarin hij samen met Mototoshi was ingedeeld. Dat hij voor nummers 51-52 (bovenaan vertaald) uitkwam voor Team Links is opvallend; het was de enige manier om hem tegen Mototoshi te laten uitkomen. Een opzetje van de organisator?

De uitdrukking ‘eenzijdige kleurendruk’ (katami-nase; nase of nassen 捺染 is het met een patroon stencilen van textiel) was onbekend in het dichterlijk repertoire en werd al helemaal niet gebruikt in verband met de berg Urago (die in poëzie wél geassocieerd werd met herfstbladeren). De dichter Toshiyori vraagt zich af waarom er maar aan één kant de berg bont gekleurd is met bomen vol herfstbladeren en hij geeft de herfstbui (shigure) daarvan de schuld. De scheidsrechter Toshiyori wijst er nadrukkelijk op dat dit experimentele poëzie is.

                                    *  *  *

De sectie ‘Mototoshi geeft misplaatste kritiek’ (Mototoshi hekinan-suru koto 基俊僻難スル事) in Naamloze aantekeningen (Mumyōshō 無名抄, ca. 1212); zie hieronder voor een vertaling. Veertiende-eeuws handschrift, de zgn. Umezawa-versie (Umezawa-bon 梅沢本; het oudst bewaard gebleven manuscript van Mumyōshō). Collectie Tokyo National Museum.

Experimenteren in een formele setting leidt vaak al snel tot onbegrip, maar in dit geval lijkt het erop dat de cocktail van antagonisme tussen de twee scheidsrechters én de buitenissigheid van het materiaal waarmee Toshiyori wilde experimenteren de verwarring vergrootte. 

Kort voor deze dichtwedstrijd in 1118 had Toshiyori een heel uitgebreide handleiding voor het schrijven van poëzie voltooid, hoogstwaarschijnlijk bedoeld voor een dochter van het Regentenhuis. Meteen in het begin van deze Toshiyori’s poëtica (Toshiyori zuinō 俊頼髄脳, ca. 1111-1115) had hij al geschreven:

[…] er zijn geen interessante ideeën meer over, en ook zie je geen woorden meer die nog niet eerder gebruikt zijn. Hoe kunnen wij mensen in het laatste stadium van de dharma dan nog een bijzondere dichtstijl creëren?

<前略>みのこしたるふしもなく、つづけもらせることばもみえず。いかにしてかは、すゑの世の人の、めづらしきさまにもとりなすべき。

Toshiyori zuinō[NKBZ 50, p. 42.]

Eén van de oplossingen die Toshiyori veel verderop in zijn poëtica suggereert is het gebruiken van materiaal uit allerhande legenden (koji 故事), onder andere uit China. Dat is wat hij bij deze dichtwedstrijd in zijn gedicht over de liefde doet.

Zijn eigen gedicht veegde Toshiyori van tafel als onbegrijpelijk, net zoals hij dat deed met zijn gedicht over de herfstbui. Maar hij grijpt hier terug op een Chinese legende uit De nieuwe voorwoorden (Xīnxù 新序, ca. 16 v.C., samengesteld door Liú Xiàng 劉向 [ca. 77-6 v.C.]) over Shěn Zhūliáng 沈諸梁 (ook bekend als Zĭgāo, hertog van Yè 葉公子高, ca. 529-478 v.C.), die er zo naar verlangde een draak te zien, dat de draak medelijden kreeg en zich aan hem vertoonde. De geliefde tot wie de spreker in het gedicht zich richt heeft minder mededogen.

In de oorspronkelijke anekdote schrikt Shen zó erg van de draak wanneer deze echt bij hem voor de deur staat dat hij van angst door zijn knieën zakt. Ik geloof niet dat dát iets is waarmee Toshiyori speelt.

Mototoshi kreeg als scheidsrechter onmiddellijk het schuim op de lippen vanwege de openingsregel van Toshiyori’s gedicht (‘verdomd nog aan toe!’, kuchioshi ya). Vervolgens bleek hij het woord voor ‘draak’ (tatsu) verkeerd verstaan te hebben en stak een lang maar irrelevant betoog af over ‘veldkraanvogels’ (tazu) die niet in de hemel wonen.

We kennen Toshiyori’s verwijzing dankzij zijn zoon, de monnik en dichter Shun’e 俊恵 (1113-1191). Die zou jaren later de poëzieleraar worden van Kamo no Chōmei 鴨長明 (1155-1216), de auteur van Mijn kluizenaarshut (Hōjōki 方丈記; vertaald als Mijn leven als kluizenaar). Veel van Shun’e’s lessen schreef Chōmei op in zijn eigen dichterstrakaat, Naamloze aantekeningen (Mumyōshō 無名抄, ca. 1212). Over de inmiddels legendarische botsing tussen Moyotoshi en Toshiyori in de vroege winter van 1118 noteerde hij, bijna een eeuw later:

            (Mototoshi geeft misplaatste kritiek)

Shun’e zei: ‘Toen er een dichtwedstrijd was bij de Heer van de Hosshō-tempel [Tadamichi] thuis, waren Toshiyori en Mototoshi beiden scheidsrechter; op het moment zelf werden hun namen geheimgehouden, en een gedicht van Toshiyori was:

            verdomd nog aan toe!

            zelfs de in wolken verborgen

                        nestelende draak

            heeft zich aan wie naar haar verlangde

                        wél willen vertonen!

kuchioshi ya / kumoigakure ni / sumu tatsu mo / omou hito ni wa / miekeru mono o

Mototoshi dacht dat het over een kraanvogel ging en bekritiseerde het gedicht met de woorden: “veldkraanvogels nestelen in het ven; hoe zouden ze tussen de wolken kunnen wonen?”, waardoor het gedicht verloor. Toshiyori zei daarover ter plekke maar niks. Toen Zijne Excellentie bij die gelegenheid verkondigde: “Laat elk van jullie je juryoordeel van vanavond opschrijven”, schreef Heer Toshiyori: “Dat was geen kraanvogel, het was een draak. Iemand was er zo op gebrand een draak te zien, dat deze zich aan hem vertoonde; dat was waarover ik dichtte.” Mototoshi was een man met vele talenten, maar omdat hij dingen niet dóórdacht en hij de slechte gewoonte had mensen te bekritiseren zonder alles van tevoren te overwegen, kwam het vaak voor dat hij achteraf een vergissing gemaakt bleek te hebben.’

   〔基俊僻難事〕
 俊恵いはく、「法性寺殿にて歌合ありけるに、俊頼・基俊、二人判者にて、名を隠して当座に判しけるに、俊頼の歌に
  くちしや雲井がくれにむたつも思ふ人には見えけるものを
是を基俊、鶴と心得て、『は沢にこそ棲め、雲井に棲む事やはある』と難じて、負になしてける。されど、俊頼、其座には詞もくはへず。其時殿下、『今宵の判の詞、各書きて参らせよ』とおほせられける時、俊頼朝臣、『是鶴にはあらず、竜なり。彼なにがしとかやが、竜を見むとおもへる心ざしのふかりけるによりて、かれがためにあらはれて見えたりし事の侍るを、よめるなり』と書きたりけり。基俊、弘さいの人なれど、思ひわたりにけるにや、すべては思ふはかりもなく人の事を難ずるくせの侍りければ、あとに失のおほくぞありける」。

Mumyōshō 34. [NKBT 65, p. 58-59.]

Mede dankzij Shun’e en Chōmei is deze uitwisseling een bekend voorbeeld geworden van een romantisch ervaren botsing tussen vernieuwingsdrang en conservatieve pedanterie. Ik kwam hem voor het eerst tegen in mijn studententijd in een klassieke en eigenlijk nog steeds niet geëvenaarde studie naar ‘het totaal’ van de hoofse productie aan waka tussen, pak hem beet, 800 en 1350: Japanese Court Poetry van Robert H. Brower en Earl Miner uit 1961 (Stanford University Press; en dan p. 249-252 voor deze interactie). Sindsdien hebben we heel veel deelstudies gezien naar aspecten van de poëzieproductie, van esthetica naar vraagstukken van politieke macht en genderidentiteit.

Ik vond het toen al een geweldig verhaal, maar het duurde even voordat ik oog kreeg voor een heel andere dynamiek die in eerste instantie wat schuilgaat achter herkenbare anekdoten over pedanterie. Ik wil ook nog wel (altijd de romanticus, ik) geloven dat de Tadamichi, jonge edelman uit de hoogste kringen en op weg een van de feitelijke power brokers van de Japanse staat te worden, ook een intrinsieke interesse in poëzie had (hij werd ook een mecenas voor Sinitische poëzie en een verdienstelijk kalligraaf), maar het is moeilijk de ogen te sluiten voor het verband tussen zijn forceren van literaire reuring en het daarmee opeisen van een rol als spil van de wereld die het hof voor hem en dichters vormde. Insluiting in en uitsluiting van die wereld was aan hem. Over de arena van de dichtwedstrijd woei zo bij tijd en wijlen een vleugje van het Colosseum.

Er is in Europese talen natuurlijk wel iets geschreven over en vertaald van dichtwedstrijden, maar veel is het nu ook weer niet. Bijvoorbeeld:

  • Clifton W. Royston, ‘Utaawase Judgments as Poetry Criticism’, Journal of Asian Studies 34: 1 (1974), p.99-108.
  • Setsuko Ito, ‘The Muse in Competition: Uta-awase Through the Ages’, Monumenta Nipponica 37: 2 (1982), p. 201-222.
  • Setsuko Ito, An anthology of traditional Japanese poetry competitions: uta-awase (913-1815) (Bochum : Brockmeyer, 1991).
  • Robert N. Huey, ‘Fushimi-in Nijuban Uta-awase’, Monumenta Nipponica 48: 2 (1993), p. 167-203.
  • Michel Vieillard-Baron, ‘Les concours de poèmes comme rituels de cour. Autour du «Concours de poèmes tenu au palais impérial la quatrième année de l’ère Tentoku [960]» (Tentoku yonen dairi uta awase)’, Médiévales 72 (2017), p. 73-86.
  • Thomas E. McAuley, The Poetry Contest in Six Hundred Rounds: A Translation and Commentary, 2 delen, Leiden: Brill, 2020.
  • Thomas E. McAuley, ‘A Fine Thing for the Way: Evidence, Counter-evidence and Argument in the Poetry Contest in Six Hundred Rounds’, Japan Forum 33: 4 (2021), p. 704-730.

Een van mijn eerste academische artikelen behandelde precies dit type poëzie-experimenten van Toshiyori en de sociale situaties waarin hij die uitvoerde. Dat artikel is een klein trauma voor me. Dit speelt zo lang geleden, dat we het hebben over de tijd vóór e-mail (althans vóór er PDF-documenten heen en weer gestuurd konden worden). Per ouderwetse post kreeg ik in Nederland de drukproeven vanuit Japan toegestuurd. Ik wist niet wat ik zag. Sowieso hadden de zetduiveltjes een ware orgie gehouden, maar de eindredacteur had ook nog eens alle data van de traditionele Oost-Aziatische maankalender eigenmachtig vertaald als data op de Gregoriaanse zonnekalender (zodat de Achtste Maand ‘augustus’ werd, enz., wat Echt Heel Erg Fout is) en ook besloten dat mijn pinyin-transcripties van het Chinees omgezet moesten worden naar Wade-Giles (een ouder transcriptiesysteem) maar daarin uiteraard allerlei fouten gemaakt. Ik stuurde de drukproeven, rood van al mijn wanhopige correcties, terug naar Tokyo, maar daar kwamen ze nooit aan, of te laat — vloek volgde vloek. Niets ervan bereikte op tijd de eindredactie, dus toen ik het tijdschrift in druk onder ogen kreeg slaakte ik, als was ik de antiheld van Peter de Smets De generaal, ongearticuleerde keelklanken en dertig jaar later kan ik nog steeds niet goed naar dat stuk van me kijken. Wel jammer, want er staan toch een hoop leuke vondstjes in. (‘Unusual Expressions: Minamoto no Toshiyori and Poetic Innovation in Medieval Japan’, Transactions of the Asiatic Society of Japan, fourth series, 8 [1993], p. 85-106.)

De foto is een still uit de sketch ‘Philosophy football’ (1972) van Monty Python.

Categorieën
poëzie

futen bij Inano

            Gedicht op het thema ‘reizen’, in een reeks van honderd gedichten:

ademrijke futen

nestelen bij Inano’s berg

            waar ik de nacht doorbreng:

een middernachtswind uit het oosten

            weet mij daar te wekken

shinagadori / inano wa yama ni / tabine shite / yowa no hikata ni / me o samashitsuru

 百首歌中に旅の心をよめる
しなが鳥ゐなのは山に旅ねしてよはのひかたに目をさましつる

Sanboku kikashū 5-776.

In dit gedicht speelt Minamoto no Toshiyori 源俊頼 (1055?-1129) met een hoop archaïsche uitdrukkingen die teruggaan op Japans oudste bewaard gebleven waka-verzameling, de achtste-eeuwse Man’yōshū 万葉集 (‘Een verzameling voor tienduizend generaties’). Dat was programmatisch, onderdeel van een bewust neoclassicistische beweging in de poëzie van de late elfde en twaalfde eeuw, als middel om zich te distantiëren van de hofdichters van de tiende eeuw.

Om te beginnen dat ‘ademrijke futen / nestelen bij Inano’s berg’, mijn wat uitleggerige vertaling van shinagadori / inano wa yama ni. Die Nederlandse fuut is een benadering van het oud-Japanse shinagadori 息長鳥, ‘een vogel die zijn adem lang kan inhouden’. Omdat baltsende futen als paar zo mooi ‘naast elkaar zitten’ (i-narabu) kon het woord gaan functioneren als een ‘kussenwoord’ (makurakotoba 枕詞) voor de plaatsnaam Ina en ook Inano (‘het veld van Ina’). ‘Kussenwoord’ is de term voor vaste, inleidende formules (vergelijkbaar met het epitethon ornans in oud-Griekse teksten). Ook die ‘wind uit het oosten’ (hikata) was destijds al een heel oud woord.

Dat reizen gepaard gaan met alleen doorgebrachte nachten waarin men plots ontwaakt door de roep van een dier of het huilen van de wind is een dichterlijk cliché. Ik ben geneigd om dat hier te koppelen aan een ander cliché in de hofpoëzie, namelijk het besef alleen te zijn en niet samen met een geliefde de nacht door te brengen — waar de futen ‘naast elkaar zitten’ (i-na).

De afbeelding is een detail van een foto van baltsende futen door H. Horvers.