Categorieën
poëzie

van honderd dichters één gedicht [8]

[071]   Groot-Raadsheer Tsunenobu 大納言経信 (1016-1097):

als de avond valt

            is het bij rijstplanten naast de poort

                        dat hij op bezoek komt:

langs de simpele rieten hut

            is het dat de herfstwind waait

yū sareba / kadota no inaba / otozurete / ashi no maroya ni / akikaze zo fuku

Een gedicht van Minamoto no Tsunenobu 源経信. Letterlijk zijn het ‘de bladeren van de rijstplanten’ (inaba 稲葉) die de wind laat ritselen.

[072]   Kii uit het Huishouden van Prinses Yūshi 祐子内親王家紀伊 (actief begin twaalfde eeuw):

uit verhalen bekend

is het strand van Takashi waar

            vergeefse golven

mij niet verleiden zullen — mijn mouw

            zou zomaar nat kunnen worden!

oto ni kiku / takashi no hama no / adanami wa / kakeji ya sode no / nure mo koso sure

Kii schreef haar gedicht in antwoord op een gedicht van Fujiwara no Toshitada 藤原俊忠 (1073-1123) voor ‘De liefdesbrievenwedstrijd ten tijde van de Teruggetreden Vorst Horikawa’ (Horikawa no in no ōntoki kesōbumi-awase 堀河院御時艶書合) in 1102. Dat is relevante informatie, omdat Kii hier speelt met echo’s van Toshitada’s gedicht waarin ook sprake is van golven. Verder zit er een double entendre in haar gedicht: takashi kan worden uitgelegd als een plaatsnaam én als ‘luid of ‘hoog’. Daarmee creëert zij een schaduwtekst: ‘over jouw reputatie had ik al heel duidelijk verhalen meegekregen; jouw vergeefse woorden zullen mij niet verleiden’.

[073]   De Voormalige Boventallige Middelste Raadsheer Masafusa 前権中納言匡房 (1041-1111):

op Takasago’s

            hoge heuveltop staat de kers

                        in volle bloei

dat op nabije heuvels lentenevel

            toch maar niet opstijgen moge

takasago no / onoe no sakura / sakinikeri / toyama no kasumi / tatazu mo aranan

Een gedicht van Ōe no Masafusa 大江匡房. Lentenevel (kasumi) op nabije bergen (toyama) zou het zicht op de verder gelegen kersenbloesems ontnemen.

[074]   Heer Minamoto no Toshiyori 源俊頼朝臣 (1055?-1129):

al te harteloos

            was zij jou — jij, vanaf Hatsuse

                        neergedaalde storm!

dat zij meedogenloos zou zijn

            is niet waarom ik daar bad…

ukarikeru / hito o hatsue no / yama-oroshi yo / hageshikare to wa / inoranu mono o

Zoon van Tsunenobu (no. 71). Op het thema ‘Ervoor gebeden maar toch onvervulde liefde’ (inoredo awazaru koi 祈れど逢はざる恋). De Kannon-tempel op de berg Hatsuse, in de huidige prefectuur Nara, was befaamd als bedevaartsoord voor hoopvolle minnaars. Een yama-oroshi 山颪 is letterlijk een ‘[van de] berg-afdaler’, een poëtische manier om ‘bergstorm’ te zeggen; de verbinding van dat woord voor zo’n storm met de plaatsnaam Hatsuse 初瀬 was een min of meer vaste constructie.

[075]   Fujiwara no Mototoshi 藤原基俊 (1056-1142):

beloftes vormden

            als dauw op moxa-bijvoetkruid

                        in een vluchtig bestaan

ach! ook dit jaar weer lijkt

            de herfst aan ons voorbij te gaan

chigiri-okishi / sasemoga tsuyu o / inochi nite / aware kotoshi no / aki mo inumeri

De proza-inleiding bij dit gedicht in Senzai wakashū (‘Verzameling van Japanse gedichten voor een duizend jaren’, 1187) 16-1026 (var. 1023) geeft als context: ‘Wanneer bisschop Kōkaku verzocht tot Lector benoemd te worden voor de Vilamakīrti-samenkomsten, werd hij daarvoor elke keer gepasseerd, zodat [zijn vader Mototoshi] diens beklag deed bij De Lekenmonnik van de Tempel van de Dharma-Aard en voormalig Opperminister [Fujiwara no Tadamichi 藤原忠道 (1097-1164)]; hoewel die zei “het veld van Shimeji […]” [d.w.z. vertrouw maar op mij], werd [Kōkaku] het jaar daarop opnieuw gepasseerd en dichtte [Mototoshi dit gedicht] en stuurde het [naar Tadamichi]:’ 律師光覚維摩会の講師の請を(まうし)けるを、度〳〵れにければ、法性寺入道前太政大臣にうらみ申けるを、しめぢのはらのとはべりけれども、又そのとしれにければ、よみつかはしける. De Vilamakīrti-samenkomst in kwestie werd jaarlijks in de tiende maand (dus in de herfst) gehouden in de Kōfuku-ji 興福寺, Tadamichi’s ‘clantempel’ (ujidera 氏寺) in Nara. De woorden ‘het veld van Shimeji’ citeert Tadamichi uit een waka die werd toegeschreven aan de Kannon waarin ‘het moxa-bijvoetkruid op het veld van Shimeji’ (shimeji ga hara no sasemogusa) gekoppeld wordt aan een belofte van deze bodhisattva. Dat Mototoshi’s gedicht direct volgt op dat van Minamoto no Toshiyori (no. 74) is niet zo raar, want het waren tijdgenoten, maar ook pikant, omdat zij elkaars rivalen in de poëzie waren.

[076]   De Lekenmonnik van de Hosshō-ji en voormalig Kanselier en Opperminister 法性寺入道前関白太政大臣 (1097-1164):

de zeevlakte

roei ik op en zie ik erover uit

            dan als hemelse

                        wolken komen zij me voor:

witte golven op open zee

wata no hara / kogi-idete mireba / hisakata no / kumoi ni magau / oki no shiranami

Fujiwara no Tadamichi 藤原忠道.

[077]   De Teruggetreden Vorst Sutoku 崇徳院 (1119-1164):

stroomversnellend

en door een rots afgedamd

            is de rivier

gesplitst maar uiteindelijk

            zullen we elkaar ontmoeten

se o hayami / iwa ni sekaruru / takigawa no / warete mo sue ni / awamu to zo omou

[078]   Minamoto no Kanemasa 源兼昌 (actief eerste decennia twaalfde eeuw):

het eiland Awaji

waarheen de plevieren reizen

            met klinkende roep

hoeveel nachten al wekten die

            de grenswachter van Suma?

awajishima / kayou chidori no / naku koe ni / ikuyo nezamenu / suma no sekimori

Suma ligt tegenover het eiland Awaji.

[079]   Directeur voor het Linker Stadsdeel Akisuke 左京大夫顕輔 (1090-1155):

in de herfstwind

            jagen wolken in slierten

                        waardoor uit een gat

naar buiten lekkend maan-

            licht helder schijnen komt

akikaze ni / tanabiku kumo no / taema yori / more-izuru tsuki no / kage no sayakesa

Fujiwara no Akisuke. In zijn Heroverwegingen bij ‘Van honderd dichters één gedicht’ (Hyakunin isshu kaikanshō 百人一首改観抄, 1692) schrijft de filoloog Keichū 契沖 (1640-1701) naar aanleiding van het werkwoord tanabiku (‘in slierten jagen [of: zich uistrekken]’):

Het is het deinen van dunne wolken. Het zijn geen wolken die een dik dek vormen. Daar waar langsdrijvende wolken door de herfstwind oplossen komt de maan tevoorschijn en dat komt de dichter dan als opvallend nieuw en helder voor. Hij heeft het niet over een maan in een nacht met een volledig opgeklaard hemel, maar dat hij zoiets probeert uit te drukken is interessant.

                                                            Heer Toshiyori

            wolkengroepen:

            zou de maan die somberte

                        weg kunnen vegen?

            elke keer dat het optrekt

                        zal zij helderder schijnen

murakumo ya / tsuki no kuma oba / nogouran / hareyuku tabi ni / terimasaru kana

Biedt dit gedicht niet hetzelfde vergezicht? In een gedicht van Tao Yuanming [365-427] in de Keuze van verfijnde teksten [Wenxuan] staat er: ‘Helder staat de maan tussen de wolken; / schitterend de bloesems te midden van de blâren’. Heeft [Akisuke] dat soms gedicht met dit couplet in gedachten? En dan is er de versregel ‘De maan bevindt zich op een ondiepte tussen drijvende wolken o zo helder’, maar ook waar er in Het verhaal van Genji geschreven staat dat de maan onverwacht tussen de wolken door schijnt — bij allemaal lijkt de strekking ervan op elkaar.

薄雲のなびくなり。あつくおほふ雲にはあらず。秋風にふれて浮雲のとだえる所に、月のもれ出たるが、ひときはあたらしく明らかなるやうにおぼゆるなり。一天晴たる夜の月をいはずして、かゝる所をもとめていふがおかしきなり。
           俊頼朝臣
  村雲や月のくまをばのごふらんはれゆくたびにてりまさるかな
此うたと景気おなじき歟。文選陶淵明詩に明〻タリ雲-間月。灼〻タリ葉中花。此初句を思ひてよまれたる歟。又月浮雲ナリいといふ句、又源氏物語に雲がくれたる月のにはかにさし出たるとかける詞皆心相似たり。

Keichū zenshū 契沖全集, deel 9, red. Hisamatsu Sen’ichi 久松潜一 (Tokyo: Iwanami Shoten, 1974, 19822), p. 744-745 (dakuten toegevoegd). Toshiyori’s gedicht is Kin’yō wakashū no. 3 (Herfst)-206.

[080]   Horikawa in dienst van de Teruggetreden Vorstin Taikenmon 待賢門院堀河 (actief eerste helft twaalfde eeuw):

hoe lang dit duren mag

dat weet ik van binnen niet

mijn zwarte haren

            deze ochtend totaal verward

zo zink ik in gedachten weg

nagakaramu / kokoro mo shirazu / kurokami no / midarete kesa wa / mono o zo omou

Een ‘ochtend erna’-gedicht (kinuginu no uta 後朝の歌), geschreven vanuit het standpunt van de achtergelaten vrouw. Gedicht naar een opgegeven thema (dai’ei 題詠) voor de Honderd-gedichten-reeksen van het Kyūan-tijdperk (Kyūan hyakushu 久安百首, voltooid in 1150), dus hoogstwaarschijnlijk ‘fictie’ en niet noodzakelijk de weerslag van een doorleefde ervaring. Hofdame Horikawa verknoopt hier het erotische beeld van verwarde haren na een liefdesnacht met dat van haar verwarde gevoelens; haar haar is lang (een schoonheidsideaal), maar of de duur van de relatie ook zo lang zal zijn is de vraag.

Nummers 71 t/m 80 van Van honderd dichters één gedicht (Hyakunin isshu 百人一首).

27 mei is het weer de jaarlijkse ‘Van honderd dichters één gedicht-dag’ (hyakunin isshu no hi 百人一首の日). Daarom maar weer eens verder met dit vertaalproject.

Ik lees momenteel een boek waarin literatuurhistorica Tabuchi Kumiko haar theorie uitwerkt dat Van honderd dichters één gedicht helemaal niet door Fujiwara no Teika is samengesteld maar door een later iemand. Bij de laatste aflevering van mijn vertaling van deze bloemlezing zal ik daarop ingaan (een en ander heeft namelijk veel te maken met de laatste twee gedichten van Hyakunin isshu). Tabuchi schrijft ook dat dat idee niet helemaal nieuw is: in vroegmodern Japan werd dat namelijk ook al eens geopperd, maar de zeventiende-eeuwse filoloog Keichū had daarvan nog geen weet. (Die noot bij gedicht no. 79 is lekkage van huiswerk dat ik in de marge van Tabuchi’s boek deed.)

  • Tabuchi Kumiko 田渕句美子, Hyakunin isshu: hensan ga hiraku shōuchū 百人一首 ―― 編纂がひらく小宇宙 [‘Van honderd dichters één gedicht: een microkosmos blootgelegd via haar redactiewerk’] (Tokyo: Iwanami Shoten, 2024).

De afbeelding toont (rechts) de titelpagina en (links) gedicht no. 71 van Kyōka hyakunin isshu 狂歌百人一首 ( ‘Van honderd dichters één gedrocht’ —of iets braver: ‘Een maffe gedichten-versie van Van honderd dichters één gedicht’—, 1843; postume uitgave) door Ōta Nanpo 大田南畝 (1749-1823). Collectie Waseda University Library, Tokyo. In deze vroeg-negentiende-eeuwse pastiche van Van honderd dichters één gedicht blijft Nanpo heel dicht bij de oorspronkelijke tekst.

                                     Groot-Raadsheer Tsunenobu

als de avond valt

            is het bij rijstplanten naast de poort

                        dat we aanroepen:

als Gonbei thuis is

            zullen we er dan eentje nemen?

yū sareba / kadota no inaba / oto zurete / gonbei uchi nara / ichigō yarō ka

        大納言経信
夕されば門田のいなば音づれて権兵衛内なら一合やろうか

(‘Gonbei’ wordt hier gebruikt als een archetypische boerenpummelnaam.)

Dit parodisch procedé (een variant die wel ‘uncoupled couplets’ genoemd wordt) was in vroegmodern Japan extreem populair maar ook Nederland kent het natuurlijk. Zie bijvoorbeeld Drs. P.’s parodie op een gedicht van A.C.W. Staring (1767-1840):

            Sikkels klinken

            Sikkels blinken

            Ruisend valt het graan

            Als je iemand weg ziet hinken

            Heeft hij ’t fout gedaan.

Coos Neetebeem [Drs. P.], Antarctica (C.J. Aarts, 1980). (Ik dacht trouwens altijd dat de laatste regel was: ‘Dan heeft hij het ’t fout gedaan’, maar nee.)

Categorieën
poëzie

vlinderdromen

Eens op een dag droomde ik, Zhuang Zhou, dat ik een vlinder was, een vlinder die fladderend rondvloog, tevreden met zichzelf, en zich niet bewust dat ze mij was. Plotseling werd ik wakker en begon ik me er rekenschap van te geven dat ik nog altijd [Zhuang] Zhou was. Nu is de vraag of ik [Zhuang] Zhou ben die droomde dat hij een vlinder was, ofwel een vlinder die droomde dat hij mij was. Toch bestaat er noodzakelijkerwijs een verschil tussen mij en die vlinder. Dat noemen we dan maar de Verandering der Dingen.

昔者、莊周、夢為胡蝶。栩栩然胡蝶也。自喩適志与、不知周也。俄然覺、則蘧蘧然周也。不知、周之夢為胡蝶与、胡蝶之夢爲周与。周與胡蝶、則必有分矣。此之謂物化。

Zhuang Zi, De innerlijke geschriften, vertaald door Kristofer Schipper [Hoofdstuk 2, VIII] (Amsterdam: Meulenhoff, 1997), p. 73.

            In de honderd-gedichtenreeks, in het Horikawa-tijdperk:

                                                Minister van Financiën Masafusa

            .

mijn hele leven

            heb ik dwalend tussen bloesems

                        doorgebracht

deze wereld is een vlinders

            droom inderdaad, niets anders

momotose wa / hana ni yadorite / sugushiteki/ kono yo wa chō no / yume ni zarikeru

 堀川御時、百首歌中によめる
         大蔵卿匡房
ももとせは花にやどりて過ぐしてきこのてふゆめにぞありける

Shika wakashū 10-378, door Ōe no Masafusa 大江匡房 (1041-1111). ‘De honderd-gedichtenreeksen ten tijde van de Horikawa-heerschappij’ (Horikawa hyakushu 堀川百首, waarin Masafusa’s gedicht no. 1538 is) werd georganiseerd in 1105-1106; zestien deelnemers leverden daarvoor elk honderd waka in. De openingsregel is letterlijk ‘een honderd jaren’ (momotose 百年), maar de (ideale) duur van een mensenleven werd geschat op het ronde getal van honderd jaar. ‘Zarikeru’ is de samengetrokken vorm van zo arikeru.

in een bloementuin

            een vlinder te zijn geworden

                        dat droomde ik

was dit nu een droombeeld

            of kan het toch werkelijkheid zijn?

hanazono no / kochō to naru to / mishi yume wa / ko wa maboroshi ka / utsutsu to ya sen

花園の胡蝶となると見し夢はこはまぼろしかうつつとやせん

Horikawa hyakushu 1550. Een gedicht van de hofdame Higo 肥後 ‘in dienst van het huishouden van de Kyōgoku-Regent [Morozane 師実, 1042-1101]’ (Kyōgoku Kanpaku-ke no Higo 京極関白家肥後, ook bekend als ‘Higo in dienst van het paleis van de vorstin’ [Kōgōgū Higo 皇后宮肥後]; data onbekend, actief begin twaalfde eeuw).

sombere gedachten

mocht ik tenminste een vlinders

            droom kunnen wezen

dát zou mijn wispelturig hart

            wel vreugde mogen schenken

omoiwabinu / semete kochō no / yume mogana / kokoro no hana no / tanoshimi ni sen

思ひわびぬせめて小蝶の夢もがな心の花のたのしみにせん

Munenaga shin’ō senshu 宗良親王千首 741. Een gedicht van Prins Munenaga 宗良親王 (var. Muneyoshi, 1311-1385). ‘Mijn wispelturig hart’ is mijn oplossing voor het wat lastige kokoro no hana (let. ‘de bloem die mijn hart is’): de uitdrukking kan zowel slaan op iemand van wie de gevoelens snel verwelken als ‘gevoel voor verfijning’ betekenen.

           ‘Vallende bloesems’:

            .

dit tijdelijk bestaan

            is vol ijdel gekleurde liefde

vallende bloesems

            die zich vermengen met vlinders

                        die vlinderdromen hebben

kari no yo no / iro o hakanami / chiru hana ni /majiru kochō mo / yume o miyo to ya

 落花
りの世の色をはかなみ散る花にまじる胡蝶も夢をみよとや

Sōkonshū 草根集 1430. Een gedicht van Shōtetsu 正徹 (1381-1459). Iro 色 betekent zowel ‘kleur’ als ‘liefde’ of ‘lust’. Dat herhalen van ‘vlinder’ is een beetje smokkelen.

niet uitgekeken

samen te smelten met bloesems

            zo’n vlinder te zijn

en wiens droom dat wezen mag

            is mijn groeiende verwarring

akazu miru / hana ni nareyuku / kochō to wa / ta ga miru yume ka / mayoikinuran

あかず見る花になれゆく胡蝶とはたが見る夢かまよひきぬらん

Hikaishū 卑懐集 (Verzameling van eigen simpele gevoelens). Een gedicht van Anegakōji Mototsuna 姉小路基綱 (1441-1504). Masatsuna was iemand die interessant genoeg met één been in de hofcultuur stond (vandaar die poëzie) en met één been in de krijgercultuur; hij stamde uit een familie van hofadel en sloot zich aan bij krijgersgroeperingen en werd zo een militaire daimyō (leenheer).

            ‘Diepe liefde voor insecten’:

            .

wat ik gedroomd heb

en wat de vlinder droomde

            wat daarvan te zeggen?

die gedachte als ik inslaap

            weet mij te achtervolgen

mishi yume mo / kochō no yume mo / nani ka iwan / waga omoi-ne no / waga mi narikeru

 寄虫切恋
みし夢も胡蝶の夢も何かいはん我が思ひ寝の我が身なりける

Hakugyokushū 柏玉集 7-1529. Een gedicht van de Teruggetreden Vorst Gokashiwabara 後柏原院 (1464-1526).

Behoeft de beroemde overpeinzing van ‘Meester Zhuang’ (Zhuangzi 荘子, ca. 369 – ca. 286 v.Chr.) nog toelichting? Ze is in elk geval al vroeg een gedachte die tot de verbeelding van velen heeft gesproken. Ook in klassiek en middeleeuws Japan (en ook daarna, trouwens) trok de ‘ben-ik-een-vlinder-die-droomt-dat-hij-mij-is?’-bespiegeling haar sporen. Bij deze daarvan enkele voorbeelden.

De tekening komt uit Philémon en de wilde piano, door Fred (Dargaud, 1973), p. 25.

zomerkleding

                  Gedicht op het thema ‘het wisselen van de kleding’, toen men, ten tijde van de teruggetreden vorst Horikawa, elk honderd gedichten aanbood:

zomerkleren —

            van bloesems doordrongen mouwen

                        wissel ik in:

lenteherinneringen

            laten zich niet meer vasthouden

natsugoromo / hana no tamoto ni / nugikaete / haru no katami mo / tomarazarikeri

  堀川院御時、百首歌たてまつりける時、更衣の心をよみ侍ける
              前中納言匡房
なつごろも花のたもとにぬぎかへて春のかたみもとまらざりけり

Senzai wakashū 3-136 (‘Zomer’), door ‘de voormalige Middenraadsheer Masafusa’. 

Het openingsgedicht van het boek zomergedichten in De verzameling gedichten voor een duizend jaren (Senzai wakashū 千載和歌集) uit 1187. Het ‘wisselen van de kleding’ (koromogae 更衣) was het rituele moment om bij markeerpunten op de jaarkalender een ander type formele hofkleding aan te trekken, dat beter bij dat stadium van het seizoen paste. Hovelingen wisselden dan vaak in één moeite door ook gordijnschermen (kichō 几帳) en de rietmatten om op te zitten (tatami ).

Al vond ‘het wisselen van de kleding’ meerdere keren per jaar plaats, van het begin van de zomer tot en met het einde van de herfst, in de poëzie was het een gebeurtenis die vooral geassocieerd werd met het begin van de zomer, in de Vierde Maand, omdat dat de eerste keer op de rituele jaarkalender was.

Een echo hiervan vind je nog terug bij sommige scholen die een normaal schooluniform en een zomeruniform kennen; dat laatste voor de periode 1 juni tot 1 oktober.

De sinoloog en ambtenaar Ōe no Masafusa 大江匡房 (1041-1111) klom uiteindelijk op tot het ambt van ‘Middenraadsheer’ (chūnagon 中納言). Hij was al ruim acht decennia dood toen dit gedicht van hem een ereplaatsje kreeg in de zevende vorstelijke bloemlezing.

Ik schrijf dit in korte broek en T-shirt bij bijna dertig graden Celsius. Net als Thomas McAuley op zijn website Waka Poetry, leek me het passend dat met Masafusa’s gedicht te markeren.

De afbeelding toont een panel uit de strip Kōhī jikan 珈琲時間 (‘Tijd voor koffie’, 2009) van Toyoda Tetsuya 豊田徹也.

als witte wolken

                  [Gedicht toen men een dichtwedstrijd hield in het huis van de voormalig opperminister van Kyōgoku:]

als witte wolken

            komen zij me voor: een teken

                        dat in schoon Yoshino

op Yoshino’s bergen

            de bomen vol in bloei staan

shirakumo to / miyuru ni shirushi / miyoshino no / yoshino no yama no / hanazakari kamo

 京極前太政大臣の家に歌合し侍りけるによめる
白雲と見ゆるにしるしみよしのの吉野の山の花ざかりかも

Shika wakashū 1-22. Gedicht voor ‘De dichtwedstrijd in zeven ronden bij het Kaya-paleis’ (Kaya no in shichiban uta-awase 高陽院七番歌合) in de achtste maand van 1094. De bloesems bestaan dus alleen in het hoofd van de dichter. ‘De voormalig opperminister van Kyōgoku’ is Fujiwara no Morozane 藤原師実 (1042-1101). Masafusa varieert hier op een oudere waka (Gosen wakashū 3-117, ‘dichter onbekend’):

            Toen, nadat iemand die overwoog priester te worden naar de provincie Yamato ging en daar enige tijd verbleef, er vanuit het huis van iemand met wie hij ooit een relatie had gehad de woorden kwamen ‘hoeveel maanden geleden was het dat de bloesems bloeiden?’:

            in schoon Yoshino

                        op Yoshino’s bergen

                                    kersenbloesems:

            alleen maar witte wolken

                        lijk ik te kunnen zien

miyoshino no / yoshino no yama no / sakurabana / shirakumo to nomi / miemagaitsutsu

 法師にならむの心ありける人、大和にまかりて、程ひさしく侍りてのち、あひ知りて侍りける人のもとより「月ごろはいかにぞ、花は咲きにたりや」と言ひて侍りければ

み吉野のよしのゝ山の桜花白雲とのみ見えまがひつゝ

Een geestelijke hoopt op witte wolken weg te kunnen drijven van het aards bestaan. Edwin Cranston vertaalde de oude vorm ‘mi-yoshino’ al vroeg als ‘fair Yoshino’; die briljante vondst heb ik geprobeerd te reproduceren in het Nederlands.

                  Gedicht toen men in het huis van de eerste minister sake nuttigde en gedichten schreef, op het thema ‘in de verte zie je de bergkers’:

op Takasago’s

            hoge heuveltop staat de kers

                        in volle bloei

dat op nabije heuvels lentenevel

            toch maar niet opstijgen moge

takasago no / onoe no sakura / sakinikeri / toyama no kasumi / tatazu mo aranan

 内大まうちぎみの家にて、人々酒たうべて歌よみ侍けるに、遥かに山桜を望むといふ心をよめる
高砂の尾上の桜咲きにけり外山の霞たゝずもあらなん

Goshūi wakashū 2-120; Hyakunin isshu 73. Lentenevel (kasumi) op nabije bergen (toyama) zou het zicht op de verder gelegen kersenbloesems ontnemen.

                  Gedicht op ‘In de verte zie je bloesems in de bergen’:

de Hatsuse-berg:

tussen wolken zijn bloesems 

            volop in bloei

zodat op de hemelstroom golven

            hun schuimkoppen laten zien

hatsuseyama / kumoi ni hana no / sakinureba / ama no kawa nami / tatsu ka to zo miru

 遥見山花といへる事をよめる
初瀬山雲ゐに花のさきぬれば天の川波たつかとぞみる

Kin’yō wakashū 1-51. ‘De hemelstroom’ (ama no kawa) is de Melkweg.

            Op ‘bloesems in het geboortedorp’:

kersen bloeien

            in de hoofdstad die Nara was

                        rondom kijkend

werkelijk overal dezelfde

            dubbelbloemig witte wolken

sakura saku / nara no miyako o / miwataseba / izuku mo onaji / yae no shirakumo

 故郷花といふことを
桜さく奈良の都を見わたせばいづくもおなじ八重の白雲

Gyokuyō wakashū 2-186. Nara (formeel destijds: Heijō) was in de achtste eeuw Japans eerste permanente hoofdstad; in de Heian-periode, toen Kyoto (‘Heian’) de hoofdstad was geworden, werd Nara daarom wel ‘de hoofdstad Nara’ (nara no kyō ならの京) of ‘het oude dorp’ (of ‘het geboortedorp’, furusato) genoemd (beide namen zie je al in de eerste episode van de tiende-eeuwse De Ise-vertellingen [Ise monogatari]). De elegante, zij het wat sleetse verwarring, dat kersenbloesems en wolken zich moeilijk van elkaar onderscheiden laten, wordt hier versterkt door wolken aan te duiden met een verwijzing naar de term yaezakura 八重桜, de dubbelbloemige kers (let. ‘acht [of: veel]-lagige kersenbloesem’).

                  Gedicht op ‘kersenbloesems’, ten tijde van de teruggetreden vorst Horikawa, toen elk honderd gedichten aanbood:

bergkersbloesem:

wanneer mijn hart in duizend

            stukken breken zal

zal met elk vallend bloemblad

            elk stuk volgen in elke val

yamazakura / chiji ni kokoro no / kudakureba / chiru hana goto ni / sou ya aruran

 堀川院の御時、百首の歌奉りける時、桜をよめる
山ざくらちゞぢに心のくだくれば散る花ごとにそふにやあるらん

Senzai wakashū 2-84.

Ōe no Masafusa 大江匡房 (1041-1111) blijft me fascineren: ambtenaar, bestuurder, geleerde, dichter van Sinitische en Japanse poëzie, cultureel antropoloog, wijsneus. Ook hij ontkwam er niet aan waka over kersenbloesems te schrijven. Daarbij wilde hij een gebruikelijk cliché niet vermijden: kersen bloeien in Japanse poëzie op bergen (vooral die bij Yoshino zijn beroemd), waar zij gemakkelijk te verwarren zijn met witte wolken.

De foto toont een stof met kersenbloesem-motief.