een ode aan gekoelde sake

in koele sake

            lichten twee, drie letters op:

op m’n kopjes bodem

reishu ni / sumu ni san ji ya / choko no soko

Een choko 猪口 is een sakekopje. Op de bodem daarvan is vaak een tekening of iets van een tekst geschilderd. Ik kwam dit gedicht tegen in een mooi stop motion-animatiefilmpje ‘Sake & Haiku’, op YouTube geplaatst door Haikuman 575.

in koele sake

vindt de simpele ambtenaar

            zijn artisticiteit

reishu ni / tōhitsu ni ri no / inji kana

een koele sake-

            proeverij leidt tot steeds meer

dubbele tongen

reishu no / kiite iyoiyo / shita tarazu

door mijn lieve

            vrouw zojuist ingeschonken

gekoelde sake

sōkō no / tsuma ni susumuru / hiyashizake

maanlicht op gras

iemand heeft de sakefles

            op zijn kant gelegd

tsuki no shiba / reishu no bin o / okikatage

Als een (wat ouderwetse) drinker een sakeflesje heeft leeggeschonken, legt hij die op zijn zij neer, om aan te geven dat er niks meer in zit. Uit moderne folklorestudies: dit gebruik zou ontstaan zijn door de gewoonte van Amerikaanse soldaten tijdens de bezetting door VS (en geallieerden) van Japan, 1945-1952. De lege, op hun zij gelegde sakeflesjes (tokkuri 徳利) noemden zij ‘gesneuvelde soldaten’ (deddo sorujā デッドソルジャー; ik hoorde ooit wel de Japanse vertaling shinda heitai 死んだ兵隊). Die gewoonte zou onder meer via naoorlogse manga (strips) populair geworden zijn. De zinsnede tsuki no shiba 月の芝 vind ik lastig: een grasveld bij nacht, verlicht door de maan, stel ik me voor.

Sake wordt ofwel warm (atsukan 熱燗) of wel gekoeld (reishu 冷酒) gedronken. Hino Sōjō 日野草城 (1901-1956), van wie al deze haiku zijn, had duidelijk een voorkeur voor ‘koele sake’.

De foto toont een fles Taiko-no-izanai, de enige sake die van zeewater gebrouwen wordt, en een grote sakekop (guinomi ぐい呑) van Bizen-aardewerk door Mori Ichirō 森一郎.

lentenacht in het Miyako Hotel

sinds vandaag is zij

            mijn vrouw: met haar verblijf ik

deze lenteavond

kyō yori no / me to kite hatsuru / yoi no haru

laat in de lentenacht

maagd is ze nu nog, mijn vrouw

            met wie ik hier ben

yowa no haru / nao otome naru / me to orinu

naast ons bed

            in deze lente een lamp

die mijn vrouw uitdoet

makurabe no / haru no tomoshi wa / me ga keshinu

is een vrouw

            dan een dergelijk wezen?

lenteduisternis

omina to wa / kakaru mono ka mo / haru no yami

de geur van rozen

na de allereerste nacht

            wordt het steeds lichter

bara niou / hajimete no yo no / shiramitsutsu

op haar voorhoofd

            wordt de lentedageraad

al heel vroeg zichtbaar

me no nuka ni / haru no akebono / hayakariki

deze prachtige

            ochtend vindt zij gedeelde toast

toch nog wat gênant 

uraraka na / asa no tōsuto / hazukashiku

net uit het bad

            voelt haar fris gezicht intiem

een lentemiddag

yu-agari no / sugao shitashiku / haru no hiru

langer wordt de dag

we raken elkaars handen aan

            die aangeraakt blijven

nagaki hi ya / aifureshi te wa / fureshi mama

aan die verloren

            dingen moet ik nu denken

heiige lentedag

ushinaishi / mono o omoeri / hanagumori

Hino Sōjō 日野草城 (1901-1956) is een van de vernieuwende haiku-dichters in de eerste helft van de twintigste eeuw, die de seizoenswoorden afzworen en (in Sōjō’s geval) onverbloemd erotische poëzie schreven. Hij bracht zijn jeugd door in Seoul, waar zijn vader werkte tijdens de Japanse koloniale bezetting van Korea. Na zijn afstuderen aan de Universiteit van Kyoto werkte hij voor verschillende verzekeringsmaatschappijen, maar moest in 1949 vanwege tuberculose ontslag nemen.

Na zijn huwelijk publiceerde Hino in 1934 deze haiku-reeks van tien gedichten, getiteld ‘Het Miyako Hotel’ (miyako hoteru ミヤコ・ホテル), in het aprilnummer van Haiku kenkyū 俳句研究 (‘Haiku-studies’). De gedichten, ogenschijnlijk de neerslag van een huwelijksnacht in een van Japans meest chique hotels, sloegen in het literaire landschap in als een bom. Niet eerder had een dichter de haiku-vorm gebruikt voor erotische poëzie. (Dat dat in de tanka-vorm heel goed kan, had Yosano Akiko al in 1901 laten zien.)

Lezers in het begin van de een-en-twintigste eeuw vinden het allemaal allicht nogal omfloerst, maar voor haiku-liefhebbers van negentig jaar geleden was dit heel erg in your face

Dit hotel in Higashiyama, Kyoto, gebouwd in 1900, gold als een hoogtepunt van moderne, Westerse luxe; in 1922 had Einstein er nog met zijn vrouw gelogeerd. 

De haiku-reeks was in veel opzichten een literaire constructie. Hino maakte nooit een huwelijksreis en logeerde nooit in dit hotel; allerlei details zijn dus volstrekte fictie. 

Veel haiku-dichters en critici waren in alle staten, en de gedichten waren aanleiding voor de zgn. ‘haiku-controverse’ (haiku ronsō 俳句論争). Voor hen was het probleem enerzijds hun opvatting dat haiku zicht niet leent voor fictie of erotiek. Anderzijds (en dat was simpelweg de andere kant van dezelfde kritiek) hadden zij moeite met het overboord gooien van ‘objectieve’ registratie (shasei 写生) en het uiten van harmonieuze relaties met de natuur (lett. ‘het bezingen van bloesems en vogels’, kachō fūei 花鳥諷詠) als leidend beginsel voor haiku-dichters. Een en ander leidde ertoe dat in Hino in 1936 uit de groep rondom het inmiddels dominante haiku-tijdschrift Hototogisu werd gezet. Begonnen als discipelen en sympathisanten van de grote haiku-vernieuwer Masaoka Shiki had de Hototogisu-groep zich sinds hun oprichting in 1897 ontwikkeld tot een nogal behoudende school van moderne haiku. Overigens zag niet iedereen dat zo; de dichter en romanauteur Murō Saisei 室生犀星 (1889-1962) verdedige Hino in 1935 met de stelling ‘Haiku is geen literatuur van oude mensen’. 

Opvallend vind ik dat in relatie tot deze reeks van tien haiku Hino’s bruid praktisch nergens in de literatuur over Hino met name wordt genoemd. Het moet gaan om Kōgawa Matsue 甲川政江 (1906-1987), met wie hij in 1931 trouwde en die zelf onder de naam Hino Yasuko 日野晏子 als haiku-dichter actief zou worden.

De afbeelding is een briefkaart uit ca. 1930, en toont een van de hotelkamers in het Miyako Hotel te Kyoto. Heel zedig is er alleen een ‘twin bed’ beschikbaar.

kauwen op kaki

kauw op een kaki

            en daar klinkt een tempelklok —

de Hōryū-tempel

kaki kueba / kane ga narunari / hōryūji

Masaoka Shiki noteerde bij zijn gedicht: ‘Pauzerend in een theehuis bij de Hōryūji’, maar in deze aantekening is hij aan het jokken. Hij schreef de haiku een dag eerder, bij een bezoek aan de Tōdaiji in Nara, maar vond die tempelnaam slecht werken. 

Mogelijk is dit gedicht uit 1895 de meest gelezen moderne haiku in de Japanse geschiedenis. Shiki dateerde zijn gedicht op 26 oktober. Daarom geldt 26 oktober in Japan tegenwoordig als ‘kaki-dag’.

De kaki (Diospyros kaki) wordt in het Engels wel vertaald met ‘persimmon’ (of, botanisch iets preciezer, ‘Japanese persimmon’ of ‘kaki persimmon’), waarvan Van Dale weer wil dat ik er ‘dadelpruim’ van maak. Nog niet zo lang geleden kwam je dezelfde vrucht in Nederland tegen onder de van oorsprong Israëlische handelsnaam ‘Sharonfruit’. Gelukkig neemt de globalisering zo’n vaart, dat de kaki tegenwoordig als ‘kaki’ in de Nederlandse supermarkt ligt. Dat scheelt dan weer.

Vertaalzorgen: wat te doen met klank? Meestal doe ik vrij weinig met klankspel in mijn vertalingen. Maar toch: soms lijkt een gedicht wel erg met klank te spelen. Iedereen die ooit Japans leerde zal bij deze haiku vermoedelijk een associatie hebben met de dominante ordening van het lettergrepenalfabet (kana), die trouwens teruggaat tot de tiende eeuw. De reeks ka-ki-ku-ke-ko is een van de eerste rijtjes die een kind (of een student buiten Japan) leert wanneer het zich een eerste schriftbeheersing eigen moet maken. De eerste drie lettergrepen van de haiku komen daarmee overeen; de k-klank is sowieso dominant in de eerste zes lettergrepen ervan. Dan zijn er ook nog eens twee soorten van de kaki-vrucht: een harde, zoete (amagaki) en een zachtere, wat bittere (shibugaki) variant. Ik koos voor de harde; de zachte vrucht zou ik eerder vertalen met ‘wanneer ik in een kaki hap / hoor ik een tempelklok’. Maar dan verlies ik te veel van die harde medeklinkers die een onuitgesproken echo kennen in het knagende geluid van een hap in een harde kaki. Dat staat in contrast met de nadreunende bas van de tempelklok; ik hoop op een effect als ‘knaag > boe-oemm’.

Interessant genoeg lijken niet alle Japanse lezers van tanka en haiku erg geïnteresseerd te zijn in klankeffecten. (Zie bijv. Donald Keene, The Winter Sun Shines In: A Life of Masaoka Shiki, New York: Columbia University Press, 2013, p. 203, noot 4.)

Wat ik in deze vertaling niet expliciet maak is de standaarduitleg dat Shiki hier een alledaagse, bijna onbewuste handeling (vergelijk het met een hap uit een appel) contrasteert met de galm van de tempelklok die associaties op gang brengt met de tijdelijkheid van het bestaan, uitgespeld in de naam van de tempel: Hōryū-ji 法隆寺, ‘Tempel van de Bloeiende Dharma’. Wil je dat effect benadrukken, dan krijg je iets als (analoog aan ‘de Notre Dame’, want niemand noemt die kerk bij haar officiële naam ‘Cathédrale Notre-Dame de Paris’):

kauw op een kaki

            en daar klinkt een tempelklok —

de Dharma-bloei

Shiki hield erg van kaki. Daarvan was hij zich bewust:

een kaki-kauwer

            die van haiku hield, was-ie:

zeg ze dat dan maar

kaki kui no / haiku konomishi to / tsutaubeshi

Maar kaki en poëzie gingen voor hem dan ook goed samen:

drieduizend

            haiku te redigeren

en twee kaki

sanzen no / haiku o kemishi / kaki futatsu

De foto toont, naast een plat mandje (zaru) met vier kaki, de haiku in kwestie in Shiki’s eigen handschrift. Het tekstfragment komt uit Shiki’s eigen manuscript voor Gevallen bomen op een koude berg (Kanzan rakuboku 寒山落木), waarin hij 12.700 haiku die hij schreef in de periode 1885-1896 thematisch rangschikte op onderwerp. Manuscript in de collectie National Diet Library, Tokyo. 

genoeg van boeken

hortensia’s!

op een ingezakte muur

            slaat de regen neer

ajisai ya / kabe ni kuzure o / shibuku ame

in een vergeten

            bloempot bloeien bloemen

op een lentedag

wasure orishi / hachi ni hana saku / harubi kana

een spin doodslaan

            en daarna die eenzaamheid —

de kilte van de nacht

kumo korosu / ato no sabishiki / yosamu kana

genoeg van boeken,

ik stap naar buiten het veld in

            een veld vol nevel

sho ni unde / no ni dereba no no / kasumi kana

lentenacht!

wat zou een man zonder vrouw

            moeten lezen?

haru no yo ya / tsuma naki otoko / nani o yomu

een mand vol kruiden

            neergezet, geen mens te zien

bergen in de lente

kusakago o / oite hito nashi / haru no yama

in deze wijk

            geen woudzanger te horen

geluid van een trein

sono hen ni / uguisu orazu / kisha no oto

een lentebries!

ik zou zo graag een bal gooien

            over dit grasveld

harukaze ya / mari no nagetaki /kusa no hara

aan de boeddha

            valt nog van alles te vragen

winterretraite

shaka ni toute / mitaki koto ari / fuyugomori

Dat laatste woord stal ik van Henri Kerlen, uit zijn vertaling van deze haiku in Shiki, Geur van chrysanten. Haiku (Soest: Kairos, 1998, p. 31):

Nog zoveel vragen

zou ik Boeddha willen stellen —

winter-retraite.

de sponskomkommer bloeit

stikkend in zijn eigen slijm

            ligt de boeddha

hechima saite / tan no tsumarishi / hotoke kana

De laatste vier jaar van zijn leven zou Shiki vanwege zijn tuberculose goeddeels op bed doorbrengen, enigszins geholpen door morfine. Dit is een van de laatste drie haiku die Shiki’s schreef, op zijn doodsbed, in de laatste twaalf uur van zijn leven. In een afscheid met een gedicht volgde hij de haikai-meesters Matsuo Bashō (1644-1694) en Yosa Buson (1716-1785). ‘Boeddha’ (hotoke) is ook een manier om over een overledene te spreken; je kunt het laatste deel van de haiku dus ook vertalen als: ‘ligt hij al dood. 

De hechima 糸瓜 wordt wel vertaald met ‘kalebas’ (al is hij dat niet) en dat bekt zeker beter dan ‘sponskomkommer’, maar een andere keer wil ik op dit gedicht terugkomen en dan is het zaak dat we die sponskomkommer voor ogen hebben.

Als poëzie-activist van het zuiverste water heeft Masaoka Shiki 正岡子規 (1867-1902) de moderne Japanse poëzie blijvend veranderd. Shiki schreef ook tanka, Sinitische gedichten en vrij vers, maar het bekendst is hij als haiku-dichter. Hij geldt ook als de uitvinder van die term, ‘haiku’. Dat is niet helemaal waar, maar waar genoeg om hier nog maar eens te herhalen. Feit is dat hij de oude haikai definitief bevrijdde tot een zelfstandige dichtvorm, én daarvan nadrukkelijk ‘Literatuur’ heeft willen maken. Hij stond aan de wieg van het haiku-tijdschrift Hototogisu (‘Koekoek’, een spel met zijn schrijversnaam Shiki, wat ook ‘Koekoek’ betekent en in feite een Sino-Japanse lezing van dezelfde vogelnaam is; Shiki had deze naam aangenomen als zijn enige gebaar van erkenning van zijn tuberculose: de mythe wil dat de koekoek bloed ophoest wanneer die zingt). Met name via dit tijdschrift werd het ideaal uitgedragen van shasei 写生, ‘schetsen naar het leven’, waarmee Shiki een dichterlijke variant van de moderne realistische schilderkunst voorstond.

Een recent boek dat heel goed laat zien hoe Shiki opereerde als poëzievernieuwer midden in het rumoer van de moderne literatuur is Robert Tuck, Idly Scribbling Rhymers: Poetry, Print, and Community in Nineteenth-Century Japan (New York: Columbia University Press, 2018); zie ook mijn recensie.

De afbeelding is een zelfportret van Shiki uit 1900, nu in de collectie van de National Diet Library, Tokyo; zie de Japanse Wikiwand-pagina.

een gedicht is het, maar moeilijk voor te dragen

bergen in de herfst

stilletjes trekken wolken

            aan het oog voorbij

aki no yama / shizuka ni kumo no / tōrikeri

vlietende herfst:

tot op de veranda reiken de stralen

            van de neergaande zon

yuku aki ya / en ni sashikomu / hi wa naname

de tsunami trok zich terug,

            hoe ontzagwekkend is het dan:

vroege zomerregen

tsunami satte / ato sasumaji ya / samidare

Waarschijnlijk gedicht naar aanleiding van een tsunami ter hoogte van Sanriku, in noordoost-Japan, in juni 1896.

ziek aangekomen,

            en ziek weer weggegaan: ik

de vogelverschrikker

yande kitari / yande saru ware ni / kakashi kana

vraag het de wind:

waar het eerste, denk je,

            vallen de bladeren?

kaze ni kike / izure ka saki ni / chiru ko no ha

herfstwind!

op weg naar de slacht is

            de kont van een koe

akikaze ya / hofurare ni yuku / ushi no shiri

ver van de wereld

komt mijn hart dan tot rust

            een lentedag

yo no tōki / kokoro hima aru / hinaga kana

ook al regent het,

het is bijna niet te zien: op bloemen

            liggen druppels

furu to shimo / mienu ni hana no / shizuku kana

op het grasveld

in respijt van de hitte

            de droom van een hond

shibakusa ya / kagerō hima o / inu no yume

De hiernavolgende gedichten zijn alle in 1904 geschreven, toen Sōseki experimenteerde met deze terloopse dichtvorm die hij zelf ‘poëzie in de haiku-stijl’ (haitaishi 俳体詩) noemde. Hij liep met deze ‘vrije haiku’ vooruit op de groep rondom Ogiwara Seisensui en Ozaki Hōsai.

de sake smaakt me toch bitter vanavond

sake no aji nigaki ka koyoi

een gedicht is het, maar moeilijk voor te dragen

shi naredomo tonaegatashi

hij tilt zijn kont op en stapt op de fiets

shiri o karagete jitensha ni noru

alleen en naakt steek ik het buitenbad aan

hitori hadaka de suefuro o taku

Een suefuro is een buitenbad in de vorm van een open ton waaronder een houtoven zit om het badwater te verwarmen.

hoe lang is de schaduw van een etend hert!

esa o kuu shika no kage no nagasa yo

in je slaap zal je wel niet dichten

suichū nado te shi nakaran

wanneer Li Bai tegen zijn drankzucht vecht

ri haku no yoi o shinobu toki

Li Bai 李白 (701-762) was een beroemde Chinese dichter, berucht om zijn drankgebruik. Een legende wil dat hij verdronk toen hij in dronkenschap de weerspiegeling van de maan op de Yangtze wilde omarmen.

Natsume Sōseki 夏目漱石 (1867-1916) is in de eerste plaats wereldberoemd in Japan als een van de vaders van de moderne roman. Generaties scholieren lazen en lezen zijn Kokoro (Het hart, ook wel De wegen van het hart, 1914). Zijn portret stond twintig jaar lang (1984-2004) op het bankbiljet van duizend yen (zie afbeelding), het biljet dat in de grootste aantallen het vaakst van eigenaar verwisselt. Minder bekend is dat Sōseki ook een verwoed dichter was. Je zou kunnen stellen dat het schrijven van romans voor hem een dure, programmatische plicht was, die hem fysiek en geestelijk uitputte en vrij snel het graf in hielp, en dat de poëzie hem in die worsteling verlichting schonk.

Van Sōseki zijn ruim 2.500 haiku bewaard gebleven. Hij had grote bewondering voor zijn vriend Masaoka Shiki (1867-1902), die vanaf zijn ziekbed bijna eigenhandig de moderne poëzie vormgaf, en vroeg hem vaak om zijn haiku te beoordelen.

Een andere keer zal ik Sinitische poëzie van Sōseki plaatsen; daarvan schreef hij ook een hoop.

niets om het in te doen

de zee licht op, er is een raam opengezet

umi ga ake-iri mado hitotsu hirakaretari

ik ken de voetstappen van de mus die op de matten loopt

tatami o aruku suzume no ashioto o shitte iru

de vrouw in de krant aan de muur is altijd aan het huilen

kabe no shinbun no onna wa itsu mo naite iru

je bent een enorme huilebalk, zei ik, en maakte hem aan het huilen

shikareba sugu naku ko da to itte nakasete iru

haar haar zo mooi dat hij niet weet wat hij moet doen

kami no utsukushisa moteamashite iru

niets om het in te doen, ik accepteer het met beide handen

iremono ga nai ryōte de ukeru

ook als ze door de gaatjes in de schuifdeur turen is er niemand thuis

shōji no ana kara nozoite mite mo rusu de aru

achtervolgd en ingehaald door de wind

okkakete oitsuita kaze no naka

op laatste resten sneeuw valt sneeuw

zansetsu ni yuki furu

eenzaam — slapen zonder boek

sabishii neru hon ga nai

sinds wanneer volgt-ie me, die hond waarmee ik nu op het strand ben

itsu shi ka tsuite kita inu to hamabe no iru

een kraai kwam zwijgend voorbijvliegen

karasu ga damatte tonde itta

wat een geweldige maan zie ik alleen voordat ik ga slapen

konna yoi tsuki o hitori de mite neru

Na een studie aan de Keizerlijke Universiteit van Tokyo kreeg Ozaki Hōsai 尾崎放哉 (1885-1926) een baan bij een verzekeringsmaatschappij waar hij in een combinatie van pyjama en smoking op werk verscheen. Hij liet vervolgens zijn vrouw in de steek om een zwervende lekenmonnik te worden; inmiddels was hij al ernstig aan de drank. Er werd maar één bundel van hem uitgebracht, De grote hemel (Taikū, 1926), en die verscheen pas een maand na zijn dood.

In Tokyo leerde Ozaki Ogiwara Seisensui (1884-1976) kennen, die een nieuwe stroming in de haiku-poëzie voorstond. Ogiwara wilde af van het versteende 5-7-5-schema en de verplichte seizoenswoorden (kigo) en vond dat er in de poëzie meer gebruik gemaakt moest worden van spreektaal. Ozaki werd een van zijn belangrijke leerlingen. De gedichten die zij schreven raakten bekend als ‘nieuwe trend-haiku’ (shin keikō haiku) of ‘vrije haiku’ (jiyū haiku).

Ooit stuitte ik bij toeval op het eiland Shōdoshima, in de Seto Binnenzee, op een Ozaki Hōsai-museumpje. Hōsai bracht daar het laatste jaar van zijn leven door, en ligt er ook begraven. Ik had nog nooit van de man gehoord, maar kocht er zijn verzameld werk, dat uit één bundel bestaat. Ik was meteen om. ‘Misleidend eenvoudig’: het is een cliché, maar wel van toepassing. Hier spreekt iemand die met zo min mogelijk woorden karige observaties wil maken. Al het vet is er af.

De tekening ‘Vanuit mijn raam in de Nangō’an’ (nangō’an mado yori 南郷庵 窓より) is van Ozaki Hōsai, gepubliceerd in het jaar van zijn dood (1926), in het haiku-tijdschrift Sōun 層雲 (Gelaagde wolken), opgericht door Hōsai’s mentor Ogiwara Seisensui.

de weduwe huilde niet

‘de weduwe

huilde niet’ — hé, verslaggever,

            ga je dat weer schrijven?

mibōjin / nakanu to kisha yo / mata kaku ka

未亡人泣かぬと記者よまた書くか

Sasaki Tatsumi 佐々木巽 (1880-1938) was haiku-dichter en legerarts. Deze cynische haiku uit 1937 (aanleiding: militair komt het sneuvelen van een echtgenoot melden) is in feite een openlijke anti-oorlogsverklaring.