bushalte

            bushalte ‘Hatagaya-Haramachi’

            in de vroege ochtend van 16 november 2020 werd een dakloze vrouw doodgeslagen

            .

er is een weg

er is een eindeloze weg

ik heb benen

ik heb benen die me overal heen kunnen dragen

de nacht komt elke avond

de nacht is elke avond lang

in het diepst van de nacht strekt de Kōshū-hoofdweg

zich naar het verre westen uit

met elke stap kom ik dichter bij mijn geboortedorp

het was niet zo dat ik terug naar huis wilde

voortdurend razen de auto’s voorbij

boven mijn hoofd de snelweg

iets als gebrul klinkt onophoudelijk

de straatweg is eng maar de stoep voelt veilig

ik loop langs een hotel

ik loop langs appartementen

zelfs als er kamers vrij waren

dan was er geen kamer voor mij

ik loop langs een eetcafé

ik loop langs cafetaria’s die ’s nachts open zijn

zelfs als er stoel vrij was

dan was er geen stoel voor mij

de geur van frituur

de geur van roerbakken

ik doe mijn best mijn trek te onderdrukken

en hou mijn adem in als ik langs restaurantjes loop

mijn vingers zijn ijskoud

mijn nek is koud

zal mijn einde zijn dat ik doodvries?

als ik geld had zou ik niet omkomen van de honger of de kou

hoe vaak ik het ook tel, wat ik op zak heb is acht yen

daarmee kan je zelfs geen snoep kopen

als je er niks mee kopen kan is het net zo goed al nul

acht yen, dat wordt niet als geld gezien

en ik, word ik als mens gezien?

ik loop langs een politiepost

ik loop langs een politiebureau

ginkgobladeren blijven maar vallen

het zou mooi zijn als die gele bladeren geldstukken waren

het zou mooi zijn als ze brood waren

bladeren zijn bladeren

acht yen is acht yen

Tokyo is Tokyo

vanaf het parkje waar ik overdag ben kun je het provinciehuis zien

vanuit het provinciehuis kun je mij niet zien

vanaf hier kun je de Docomo-toren zien

mijn mobieltje gaat niet eens aan

ook voor iemand zonder huis zijn er bushaltes

het is fijn om ergens naar terug te kunnen gaan

ik ga elke avond terug naar de bushalte

ik kom wat dichter bij mijn geboortedorp

ik slaap op een koud, klein bankje

soms heb ik mooie dromen

de bushalte ‘Hatashiro’ ligt bij de ingang van een appartementencomplex 

de bushalte ‘Station Hatagaya’ ligt voor een Matsuya die altijd open is

de bushalte ‘Hatagaya-Haramachi’

ligt voor een stomerij die al dicht is (die gaat midden in de nacht weer open)

hier ben ik niemand tot last

de tl-lamp in de afkapping van de bushalte is stuk

het halfduister lucht me op

tegen de ginkgoboom ernaast zeg ik ‘welterusten’

de ginkgo zwijgt en strooit haar bladeren uit

zal ik ook vallen als een blad?

zal ik vallen en op de grond terecht komen?

er is een weg

ik heb benen

er is een nacht

er is tijd

alleen geld is er nooit

            「幡ケ谷原町」バス停
            二〇二
年十一月十六日未明、ホームレスの女性が殴打されて亡くなる
            .
道があった

どこでまでも続く道があった
足があった
どこまでも歩ける足がった
夜は毎晩やってきた
夜は毎晩長かった
夜更けに甲州街道を
西へ西へと向かった
歩くたびに故郷に近づいた
帰郷したいわけではなかった
ひっきりなしに車が走る
頭の上には首都高速
うなり声みたいなものが絶えず聞こえる

車道は怖いけど歩道は安全
ホテルを過ぎる
マンションを過ぎる
空室はあっても
わたしのための部屋はない
居酒屋を過ぎる
深夜営業の食堂を過ぎる
空席はあっても
わたしのための椅子はない
揚げ物のにおい
炒め物のにおい
食欲を刺激しないよう
息をとめて食べ物屋の前を過ぎる
指が冷たい
首は寒い
わたしの最期は凍死だろうか
お金があれば餓死も凍死もすることはない
何度数えても所持金は八円
これでは飴玉さえ買えない
何も買えなければゼロと同じだ
八円はお金と見做されない

わたしは人と見做されているか
交番を過ぎる
警察署を過ぎる
イチョウの葉っぱが降りしきる
黄色い葉っぱがお金ならいいのに
パンならいいのに
葉っぱは葉っぱ
八円は八円
東京は東京
昼間いる公園から都庁が見える
都庁からわたしの姿は見えない
ここからドコモのタワーが見える
わたしの携帯は電源さえ入らない
家のない者にもバス停はある
帰るところがあるのはいいものだ
わたしは毎晩バス停に帰り
故郷に少し近づいて
冷たく小さなベンチで眠る
いい夢を見ることもたまにある
「幡代」のバス停はマンションの入り口
「幡ヶ谷駅」のバス停は営業中の松屋の前
「幡ヶ谷原町」のバス停は
店を閉めたあとのクリーニング店の前(丑三つ時にまた開く)
ここなら迷惑にならないし

バス停の屋根の蛍光灯が切れてて
薄暗いのでほっとする
かたわらのイチョウに「おやすみ」という
イチョウは黙って葉っぱを降らせる
葉っぱのようにわたしも散るのか
散って地面に落ちるのか
道はある
足はある
夜はある
時間はある
お金だけがずっとない

Gepubliceerd in het januari 2021-nummer van het poëzietijdschrift Gendaishi techō 現代詩手帖. De wijk Hatagaya in het stadsdeel Shibuya ligt in het westelijk deel van Tokyo. Eetcafé’ is mijn wat ontoereikende vertaling voor izakaya 居酒屋; zouden we al op een punt beland zijn dat ook dat woord niet meer vertaald hoeft te worden? Acht yen is momenteel zes eurocent. De bushaltes Hatashiro en Station Hatagaya zijn vanaf de halte Hatagaya-Haramachi respectievelijk één en twee haltes verder in oostelijke richting (d.w.z. de richting van de bus). Een kōban 交番 (‘politiepost’) is een minuscuul kantoorgebouwtje voor een wijkagent. Matsuya 松屋 is een keten van goedkope cafetaria’s.

Op de vroege ochtend van 16 november 2020 werd in westelijk Tokyo de toen 64-jarige Ōhayashi Misako 大林三佐子 met een plastic zak met daarin enkele stenen doodgeslagen door een 46-jarige man uit de buurt, bij het bushokje waar zij bijna elke nacht doorbracht, vaak kauwend op wat brood. ‘Ik vond haar irritant’ 邪魔だった en ‘ik wou dat zwervers bij de bushalte oprotten’ バス停に居座る路上生活者にどいてもらいたかった, zou de man bij verhoor als verklaring hebben gegeven. De dood van deze dakloze vrouw maakte bij velen veel los en raakte ook de één jaar oudere dichter Hirata Toshiko 平田俊子 (1955) diep. Negen dagen later bezocht zij voor het eerst de bewuste bushalte om een kleine offerande van kaki en wat brood te brengen. Er zouden nog veel bezoeken volgen.

Bloemen bij de bushalte waar Ōhayashi Misako werd vermoord, 6 december 2020. Foto: 47NEWS.

In dit gedicht verkent Hirata de omgeving van de bushalte door de ogen van het slachtoffer. ‘Het is niet zo dat ik deze aanpak bewust heb gekozen’, zei Hirata in een interview. ‘Het is vanzelf zo ontstaan.’ Alle feitelijke informatie in het gedicht (de acht yen, de mobiele telefoon met lege batterij, het bankje in het bushokje, de ginkgoboom) is authentiek; de aannames over gevoelens van het slachtoffer zijn projectie. De dichter herkent zich in het slachtoffer: niet alleen leeftijd, bescheiden lichaamslengte en kort kapsel zijn zo’n beetje hetzelfde, beiden zijn allebei in west-Japan geboren. Als de dichter de snelweg boven de plaats delict zou volgen, zou ze uiteindelijk bij haar 92-jarige moeder in Fukuoka uitkomen.

Noem het gelegenheidspoëzie en af en toe op of over het randje van sentimenteel, maar Hirata’s aandacht voor iemand die in het dagelijks leven goeddeels volkomen over het hoofd gezien werd sterkt het gemoed. In Japanse literatuur is niet zo heel veel aandacht voor daklozen. Los van een dakloos personage in een lekker krankzinnige maar schetsmatige roman van Murakami Ryū (Hantō o deyō 半島を出よう, 2005; vert. From the Fatherland, with Love) is er de indringende roman Station Tokio Ueno (JR Ueno-eki kōenguchi JR上野駅公園口) uit 2014 van Yū Miri 柳美里 (1968), waarvan we binnenkort de Nederlandse vertaling door Geert van Bremen mogen verwachten.

De uitgever lijkt er op de auteurslijst van zijn thuispagina abusievelijk van uit te gaan dat ‘Miri’ de familienaam van de auteur is. Yū staat daar tussen Peter Minten en Asha Miró. Een smetje op een loffelijk initiatief.

Je zou het op basis van dit een gedicht misschien niet zeggen, maar Hirata is een van de toonaangevende dichters in Japan, vaak in één adem genoemd met Itō Hiromi, en de winnaar van veel poëzieprijzen.

De foto toont de bewuste bushalte op een foto van 21 januari 2021. 

de handstand van het surrealisme

            vroege lente

.

het eerste paard doet steeds luider op de trom

ons opschrikken

met een plotse plop viel

de rode camelia …

.

ah! de lente, komt zachtjes

vervuld van belofte

naderbij

 早春
 
.
初午のドンドン太鼓に
おどろいて
ポトリと落ちた
紅椿……
 
.
ああ、春は、そっと
誘惑をふくんで
近づいている

Shimura’s eerste gepubliceerde gedicht, uit april 1930. ‘Het eerste paard’ is hatsu’uma 初午, de eerste dag van het paard (in de dierenriem) van de tweede maand (eigenlijk volgens de oude maankalender) en wordt daarom geassocieerd met vroege lente. Op het bijbehorende festival zijn trommel (taiko 太鼓)-voorstellingen te horen. Kimura Toshio stelt, wel met reden, dat dit gedicht het ritme heeft van benshi-voorstelling.

            verwilderde tuin

            .

            in de omtrek van mispelbomen raakt beroet zilveren dak na dak     gebroken door golven van hittetrillingen     en rekken middagslaapdromen zich uit     in een hoek van een oude tuin bezaaid met rode klompen aarde     één enkele kleine Portugese cavalerist

            in zijn hand een handorgelaccordeon (in zijn oog een oog)

            .

            in de piepkleine dakgarden     een bloempot van afgebladderde groene verf     las je het dagboek van de historicus dan     waren er een in de gebarsten witgekalkte muur de languit uitgestrekte stamboom van klimop en ellendige spinnenkinderen.

            .

            dissonanten gespeeld op een kapot orgel     in de ogen van een meisje bij het kleine vierkante raam (haar kimono durft ze niet uit te doen) ligt de herinnering aan soldaten die vertrekken naar het front     is ze bang voor de modieuze voetgangers?     de dag van de overgave wordt diep weggestopt op de bodem van een kist

            .

bij een dageraad van heftige regen     zocht Napoleons handpalm een gedicht van Byron     maar dat zijn de geheimen van de slaapkamer     ondeugd kent zelfs geen vruchtbaar braakliggend terrein om te ontspruiten     en die ene antenne heeft zich als een strak korset gewikkeld om de borst der gewoonte en toch     leken ook vandaag weer     zeventien niezen te horen

            .

            die ene tuinwachter sliep altijd in een vervallen schuur     het fruit aan de doorgebogen mispels in gevlochten manden voor de export     de toverkunsten in sprookjesMärchen     zijn een merk (misschien roddelen de zwanen)

廃園
            
.
 枇杷樹の周囲には燻銀のやうな屋根と屋根が 風に揺れる陽炎の波に砕けて 午睡の夢を展いてゐる 赭い土塊だらけの古い庭園の片隅には 背の低いポルトガルの騎兵が一人
 手に手風琴アコーデイオン(眼には眼)
            
.
 一坪半の屋上ガーデンは 緑色のペンキの剝げた植木鉢 史家の日記を繙けば ひびの入った白亜の壁にながながと寝そべってゐる蔦の家系譜と侘しい蜘蛛の子供達は蔦た。
            
.
 毀れたパイプオルガンの奏でる不協和音 一尺四方の窓辺にって(着物を脱ぐのは恥しい)乙女の瞳には出征兵士の思ひ出があり粋な散歩者をおそれるのか敗戦の日は筐底 きゅうていふかく秘蔵かくされてしまふ
            
.
激しい雨の暁に ナポレオンの掌はバイロンの歌を索めたが あれは閨房の秘事ひめごと この静謐な村々では 悪徳が芽生える肥沃な空地さへもない そして一本のアンテナが固いコルセットのやうに風儀の胸を締めつけてゐたのに 今日はまた 嚔が十七も聞えたさうだ

            .
 たった一人の庭番はいつも荒れ果てた小屋の中で眠ってゐた 去年たわわな枇杷の実は輸出向きの編籠 童話めるへん
の魔術は商標(スワンたちが噂話をしてゐるかもしれません)

Voor het eerst gepubliceerd in september 1935, in Roba 驢馬 (‘Ezel’) – een tijdschrift waarvan Shimura zelf de redactie voerde en dat hij in april van dat jaar begonnen was. Het Japanse suwan スワン kan op ‘zwaan’ slaan (het Japanse is mogelijk van het Nederlandse woord afgeleid), maar ik hou er rekening mee dat het hier naar een merknaam verwijst, al weet ik dan niet van welk product.

            bijgeloof

            .

prijsdaling van groente

de postbode in het gemoedelijke dorp

bracht de echtgenotes goed nieuws

            .

het modieuze klassenbewustzijn

is hier een sprookje zonder aantrekkingskracht

dat er zo een geschiedenis bestond

weet echt helemaal niemand

            .

van de top het schandaal van de dochter van het dorpshoofd

tot de onderste dat de vrouw van de conciërge een tweeling heeft gebaard

en dan ook nog eens

de man die uit pure puurheid zo graag vermageren wil of

de handstand van het surrealisme

dat worden hier topics om trots op te zijn

            .

dat het drinkwater voor het intellect jullie ten hemel varen laat

zou misschien kunnen als er in het dorp een kerk is

maar toch

zouden ze dat bijgeloof nou echt ooit aanhangen?

 迷信
            
.
野菜の値下り
のんき村の郵便夫が
奥さん達に持参する朗報
            
.
流行の階級意識も
この辺では魅力のないお伽噺
そんな歴史があったとは
みなさん一向に御存知ない
            
.
上は村長の娘のスキャンダルから
下は小使の妻君が双児を生んだこと
おまけ
純粋性で痩せたがる男や
超現実主義の逆立ちまでが
こゝでは誇るべきトピックになります
            
.
知性の飲料水が君達を昇天させるのは
はて、村の教会所ででも
しかし
一体そんな迷信を信じてゐるのかね。

Voor het eerst gepubliceerd in november 1939, in Kōbe shijin 神戸詩人 (‘Dichters van Kobe’).

Misschien zijn dit niet heel uitzonderlijke gedichten. Ze passen weinig verrassend in de verwachtingen van de modernistische poëzie uit het interbellum, en de maker ervan is een vrij onbekende minor poet. Maar zelf vind ik ze wél heel bijzonder, omdat de dichter bij leven twee van mijn grote liefdes in zich verenigde. Shimura Eiji 詩村映二 (1900-1960), een pseudoniem van Oda Jūbei 織田重兵衛 dat zich vertalen laat als ‘projectie in het poëziedorp’, was modernistisch dichter én stemacteur voor de stomme film (en dreef ook nog eens een antiquariaat, naar het schijnt).

De dichter Shimura verdiende in de jaren ’30 van de vorige eeuw zijn bescheiden inkomen als explicateur in de bioscopen van de wijk Shinkaichi (Nieuwe Uitleg) in Kobe. De wijk werd vanaf 1905 ontwikkeld rondom de gedempte oude Minato-rivier en was al snel hét uitgaanscentrum van de stad, met reeksen bioscopen, theaters en eetgelegenheden, dat zich tot in de jaren ’60 kon meten met Asakusa in Tokyo. Vandaar de slogan: ‘In het oosten Asakusa, in het westen Shinkaichi’ (higashi wa asakusa, nishi wa shinkaichi 東の浅草、西の新開地).

De bioscoop was een nieuw fenomeen in vroeg twintigste-eeuws Japan. Kobe was een van de havens die de Japanse regering halverwege de negentiende eeuw openstelde voor buitenlandse handelaren en sindsdien ontwikkelde de stad zich tot zich tot een plek met internationale allure. De Terry’s Guide to the Japanese Empire van 1928 noemt Kobe ‘the finest “foreign” city in Japan’. Dat ook Kobe een centrum van de moderne entertainmentcultuur werd is dus niet zo raar. Bioscopen en cafés waren bij uitstek de fysieke plekken waar moderniteit ervaren kon worden. Vergeet niet dat ‘decadent’ romanauteur en filmscriptschrijver Tanizaki Jun’ichirō 谷崎潤一郎 (1886-1965) na de Kantō-aardbeving van 1923 van Yokohama naar Kobe verhuisde juist omdat Kobe zo erg leek op het ‘westerse’ Yokohama dat nu in puin lag.

Bioscopen in Shinkaichi, Kobe. Briefkaart uit de Taishō-periode (1912-1925). Bron: Wikipedia.

Alle vroege filmvoorstellingen in de wereld gingen gepaard met een explicateur, iemand die uitleg gaf over wat het publiek op het doek zag geprojecteerd en die vergezeld werd van een orkestje. In het westen werd een en ander al snel teruggebracht tot enkel de muzikale begeleiding; de tussentitels moesten het begrip van de handeling verder bewaken. In Japan daarentegen groeiden de explicateurs, die ook de stemmen van alle rollen speelden, uit tot ware vedetten, die je met recht de echte sterren van het witte doek mag noemen. In Japan was een bioscoopbezoek tot in ver de jaren ’30 een ‘live’-multimedia-voorstelling en het publiek kwam net zo goed voor de populaire explicateur, of benshi 弁士, als voor de film zelf. Voor de filmstudio’s en de regisseurs was dat een zowel een vloek als een zegen: de benshi trokken weliswaar kijkers maar schreven hun eigen scenario’s (daihon 台本) voor de films die ze van een stem voorzagen en draaiden er hun hand niet voor om een geheel eigen interpretatie aan de geprojecteerde handeling te geven. Vanaf halverwege de jaren ‘20 botsten filmstudio’s en benshi daarom steeds vaker over de vraag wie uiteindelijke zeggenschap had over de filmervaring van het publiek. Vanaf de jaren ’30 was een nieuw wapen in die ‘oorlog’ (want zo werd die worsteling echt genoemd) de opkomst van de geluidsfilm. Maar dat Japan erg laat was in het volledig omarmen van dit nieuwe medium zegt veel over de populariteit van de benshi en over hun greep op de filmindustrie.

In Japan bestaan verschillende termen voor de explicateurs/stemacteurs van de stomme film. Meest gangbaar is benshi of katsuben 活弁 (‘filmpraters’), al vonden veel explicateurs vooral die laatste term neerbuigend en gaven zij vaak zelf de voorkeur aan het wat oudere setsumeisha 説明者 (‘explicateur’).

Shimura Eiji was een van die benshi, waarvan er op dat moment in Japan honderden moeten hebben rondgelopen. Maar hij was wel actief in het decennium waarin de benshi de oorlog tegen de geluidsfilm gingen verliezen. Heel verrassend is het dus niet dat ook hij meedeed aan de grote benshi-staking van mei 1932, negen maanden na de première van Japans eerste commercieel succesvolle geluidsfilm, Shōchiku’s The Neighbour’s Wife and Mine (Madamu to nyōbō, 1931) — een film die, niet toevallig, een plot heeft die draait om geluidsoverlast.

Als beroepsgroep vormden de benshi een bont gezelschap, van universitaire drop-outs tot veredelde standwerkers, van gedreven socialisten tot schnabbelaars, van pioniers van de avant-garde tot koningen van de tranentrekker. Het is niet duidelijk waar we Shimura in dat spectrum moeten plaatsen, al weten we dat hij vooral optrad voor films van de Shōchiku-studio, die zich specialiseerde in hedendaagse melodrama en komedie.

Hasegawa Toshiyuki 長谷川利行 (1891-1940), ‘Twee mannelijke benshi’ (futari no katsuben no otoko 二人の活弁の男), 1932. Collectie SBC (Shin-etsu Broadcasting), Nagano.

Als dichter bewoog Shimura zich tussen de jonge bohemiens en hemelbestormers van de avant-garde van Kobe en omgeving. Hij was bevriend met anarchisten en uitvreters, en met de schilder Hasegawa Toshiyuki 長谷川利行 (1891-1940), al werkte die laatste vooral in Tokyo. Vooral was hij bevriend met dichters, en schreef hij bijdragen voor het modernistische poëzietijdschrift Dichters van Kobe (Kōbe shijin 神戸詩人). Surrealisme en film waren daarin sleutelwoorden.

Het tijdschrift, met een oplage van 150 exemplaren, was een uitgave van de Dichters van Kobe Club (Kōbe Shijin Kurabu 神戸市人クラブ). Als onderdeel van hun culturele vormingsactiviteiten hielp de club voorstellingen van buitenlandse films verzorgen, in samenwerking met filmclubs van universiteiten en hogescholen in Kobe en Himeji. Filmliefhebbers en modernistische dichters deelden een internationale blik op de wereld en op de kunststromingen van het moment daarin; zo waren zij natuurlijke bondgenoten.

Hun beleden surrealisme zou de dichters de das omdoen in het ‘Dichters van Kobe-incident’ (kōbe shijin jiken 神戸詩人事件) van 3 maart 1940. Die dag werden zeventien dichters van de groep rondom dit tijdschrift opgepakt door de politie als leden van ‘een groep die als missie had het Japanse fascisme ten val te brengen […] en het grote publiek […] te leiden naar de proletarische revolutie’ (日本ファッシズム打倒ノ為(略)一般大衆(略)ヲプロレタリア革命ニ迄指導スベキ使命ヲ有スル団体). Elf van hen werden uiteindelijk veroordeeld; twee van hen zouden twee jaar in de gevangenis doorbrengen en de rest voorwaardelijk vrijgelaten na de beruchte verklaring van ‘ommezwaai’ (of ‘bekering’, tenkō 転向) te hebben getekend waarin zij links gedachtengoed afzworen.

Waarop die beschuldiging van staatsondermijning concreet was gebaseerd is onduidelijk, al schijnt het tijdschrift een gedicht gepubliceerd te hebben met de titel ‘misdaad’ (‘hanzai’ 犯罪) dat de draak stak met Hitler, een bevriend staatshoofd (met de regel ‘Hé, sponskomkommer-Führer, je moet het volk geen verdriet aandoen’ ヘチマの総統よ人民を悲しませるでない).

Bij het uiteindelijke oordeel van de rechtbank, van 7 februari 1942, werd achteraf met name het gedicht ‘over de jonge orde’ (‘wakaki chitsujo ni tsuite’ 若き秩序について), in het november-nummer 1939 van Dichters van Kobe, aangewezen als opruiend: ‘Men schreef en publiceerde het gedicht “over de jonge orde” in een poging bij het grote publiek pacifistische en anti-militaire sentimenten op te roepen’ (「若き秩序について」ト題スル読者大衆ノ反戦反軍ノ醸成ニ努ムル詩作品ヲ執筆掲載). Dit gedicht van Hamana Yoshiharu 浜名与志春 eindigt met de regels:

binnen het hek van uitgemergelde tradities

altijd dronken van de politiek van pseudotheater

lachend om onophoudelijke nieuwste gedachtetrends

blijft het gifdrank uitkotsen voor een te herbouwen H.

やつれはてた伝統の柵のなか
いつもシバイもどきの政治に陶酔し
のべつ幕なしの新思潮を嗤つて
再建のHのために毒汁を吐き続けた。

Passend voor dit type poëzie is dat de betekenis ervan onduidelijk is. Het grammaticale onderwerp lijkt het eerder in het gedicht genoemde ‘de hele wereld’ (issai no sekai 一切の世界) te zijn. Waar ‘H’ op slaat is duister; de betekenis ‘seks’ lijkt me onwaarschijnlijk (al kan ik niet uitleggen waarom), en door mijn hoofd speelde ‘(de prefectuur) Hyōgo’.

De autoriteiten zullen wel aangeslagen zijn op frasen als ‘het hek van uitgemergelde tradities’ en ‘de politiek van pseudotheater’.

Het lijkt er vooral op dat de ‘gedachtenpolitie’ (let. ‘Speciale Politie’, tokubetsu kōtō keisatsu 特別高等警察, of Tokkō 特高) van de prefectuur Hyōgo, waartoe Kobe en Himeji behoren, surrealisme eenvoudigweg gelijkschakelde met ‘communisme’ en dus als staatsgevaarlijk. Deze politie gebruikte vanaf de jaren ’30 de wet op handhaving openbare orde (chi’an zatsujihō 治安雑持法) van 1925 specifiek om iedereen te onderdrukken die de oorlogsinspanningen niet steunde. Mogelijk was het wantrouwen tegen surrealisme ingegeven door de wetenschap dat de aartsvader van het surrealisme, André Breton (1896-1966), in 1927 lid was geworden van de Franse Communistische Partij (maar daar zes jaar later weer was uitgezet). In elk geval ging de ‘Speciale Politie’ ervan uit dat de activiteiten van de Dichters van Kobe Club en de aan hen gelieerde vertoningen van buitenlandse films op aanwijzingen van de Komintern plaatsvonden. Hoe dan ook, op de radar staan van de Speciale Politie was levensgevaarlijk; in 1933 had diezelfde politiemacht de romanauteur Kobayashi Takiji doodgemarteld. Tegen die achtergrond verliest een gedicht als ‘bijgeloof’ (‘meishin’ 迷信) in datzelfde november-nummer aan onschuld en vrijblijvendheid. Shimura werd voor verhoor naar het politiebureau gebracht maar na enkele maanden weer vrijgelaten zonder in staat van beschuldiging gebracht te zijn.

Omslag van Dichters van Kobe (Kōbe shijin 神戸詩人), vierde reeks, no.5 (november 1939), met daarin de gedichten ‘over de jonge orde’ (‘wakaki chitsujo ni tsuite’ 若き秩序について) van Hamana Yoshiharu en ‘bijgeloof’ (meishin 迷信) van Shimura Eiji. Zie hier voor het blog waarin de omslag wordt getoond.

Benshi-kunsten van de stomme film én modernistische poëzie in één: een heerlijke combinatie van twee elementen die je nu misschien niet meer snel met elkaar in verband zou brengen. Zo moet ook de peanut butter jelly sandwich of peer met blauwe kaas tot stand gekomen zijn. Wel een combinatie die door een repressief regime van het menu werd gehaald.

Ik gebruikte vooral:

  • Kimura Toshio 季村敏夫, red., Katsuben: Shimura Eiji shibun カツベン:詩村映二詩文 (Mizunowa Shuppan, 2020).

Handig was ook:

  • Kōbe Bungakukan 神戸文学館, Sinpojiumu kōbe shijin jiken kara 70-nen / shiryō to kaidai シンポジウム神戸詩人事件から 70年/資料と改題, Kobe: Marūdosha, 2012 (2e druk). [Pamflet voor een symposium ‘70 jaar na het Dichters van Kobe-incident’, gehouden op 20 november 2010. M.n. de bijdrage daarin van de historicus Tozaki Sotarō 戸崎曽太郎 was leerzaam.]

De afbeelding toont een feestje voor de dichter Kobayashi Takeo 小林武雄, een van de leidende dichters van het tijdschrift Dichters van Kobe (Kōbe shijin 神戸詩人), 1932. Middelste rij, geheel rechts (met snor) is Shimura Eiji. Op de voorste rij geheel rechts: de dichters Ōtsuka Tōru 大塚徹 (1908-1976) [r] en Shinoda Aki 篠田あき [l] die nog geen jaar later met elkaar zouden trouwen. De samenkomst vond plaats in het net geopende café “CANARY”, in de wijk Tatemachi in Himeji (net ten zuiden van het beroemde kasteel daar), zo’n zestig kilometer ten westen van Kobe. Op de foto rechts is de gevel ervan te zien, met opschrift ‘SAKE TO CHA’ (‘drank en thee’). Bron: Kimura Toshio, red., Katsuben: Shimura Eiji shibun (2020), p. 142.

Categorieën
poëzie

van honderd dichters één gedicht [3]

[021]   De priester Sosei 素性法師 (actief ca. 900):

ik kom meteen

            zei je en alleen daarom

maandenlang

            bleef tot bij dageraad de maan

                        opkwam ik op jou wachten

ima komu to / iishi bakari ni / nagatsuki no / ariake no tsuki o / machi-idetsuru kana

Eeuwen van commentaar stellen dat dit gedicht is geschreven vanuit het perspectief van ‘de wachtende vrouw’ (matsu onna), een oud topos. ‘De lange maand’ (nagatsuki) is de negende maand (d.w.z. de laatste herfstmaand), maar middeleeuwse commentaren beweren zo’n beetje allemaal dat de implicatie is dat de vrouw al maanden op haar geliefde aan het wachten is.

[022]   Fun’ya no Yasuhide 文屋康秀 (negende eeuw):

zodra die blaast

            gaan herfstgrassen en bomen

                        verdorren en dus

klopt het dat de wind vanaf de berg

            een ‘vernietiger’ wordt genoemd

fuku kara ni / aki no kusaki no / shiorureba / mube yamakaze o / arashi to iuramu

Woordspel met het woord ‘storm’ (arashi), waarin het werkwoord aru (‘vernietigen’) verstopt zit, en dat als karakter geschreven wordt met een combinatie van ‘berg’ (山) en ‘wind’ (風): 嵐.

[023]   Ōe no Chisato 大江千里 (actief ca. 889-923):

als ik de maan bezie

            zijn alle duizenden dingen

                        al te droevig

al is het niet alleen voor mij

            een roerend herfsttij

tsuki mireba / chiji ni mono koso / kanashikere / wagami hitotsu no / aki ni wa aranedo

[024]   [Michizane van] het Huis van de Sugawara 菅家 (845-903):

ditmaal op deze reis

            kon ik geen gebedsstaf pakken

op de Offerandeberg

waar het brokaat van herfstblad

            de goden te behagen weet

kono tabi wa / nusa mo toriaezu / tamukeyama / momiji no nishiki / kami no mani-mani

Michizane was vooral bekend als dichter van Sinitische poëzie. Kokin wakashū 9-420 (‘Reizen’). Gedicht tijdens een vorstelijke excursie (gyokō 御幸) in de vroege winter van 898 waarbij Michizane de keizer Uda 宇多天皇 (867-931) begeleidde naar onder meer Tamukeyama 手向山 (‘Offerandeberg’), bij Nara. Er bestaan twee dominante verklaringen voor ‘ik kon [een gebedsstaf, nusa 幣] niet pakken’ (toriaezu): ofwel Michizane had geen tijd er eentje in te pakken omdat hij onverwacht mee moest met zijn vorst, ofwel zo’n offerande was te privé om in de context van een vorstelijke (en dus publieke) excursie te doen. Moderne commentaren verwijzen graag naar een Sinitisch gedicht van Michizane uit 898 dat inderdaad wel resonanties van deze waka bevat en dat hij tijdens dezelfde excursie dichtte. De bron is Michizane’s Excerpt uit het verslag van de vorstelijke excursie naar Miyataki (Miyataki gyokō kiryaku 宮滝御幸記略), aantekening voor Eishō 昌泰 1 [898].10.28:

            Vol herfstblad op elke berg verslaat een gewoon weefgetouw;

            hoe passend dat vlietende wolken dansen onder onze voeten.

            Kil-kale bomen zijn werkelijk nergens te bekennen;

            in de regen draag ik brokaat en keer zo terug naar huis.

            満山紅葉破小機。況過浮雲足下飛。寒樹不知何処去。雨中衣錦故郷帰。

[025]   De Derde-Laans Minister ter Rechterzijde 三条右大臣 (873-932):

met zulke namen moet je wel

            op de Ontmoetingsheuvel

                        als bijslaapwingerd

zonder dat iemand het weet

            opgewonden willen komen

na ni shi owaba / ōsakayama no / sanekazura / hito ni shirarede / kuru yoshi mogana

Een gedicht van Fujiwara no Sadakata 藤原定方. Een vertaling ervan is lastig, niet zozeer vanwege de betekenis maar vanwege de overdaad aan double-entendre’s: veel woorden kunnen en moeten op twee manieren gelezen worden: ōsakayama: de ‘Ontmoetingsheuvel’ (dat is een sleetse); sa-ne[kazura]: het samen slapen van twee geliefden (kazura: wingerd); kuru: ‘komen’ (来る) en ‘(een draad) oprollen, opwinden’ (繰る). De smaak van het gedicht zit hem dus vooral in de technische gekunsteldheid ervan.

[026]   Heer Teishin 貞信公 (880-949):

op de Ogura’s

toppen, jij herfstblad daar:

            als je een hart hebt

wil nu dan op nog die ene

            vorstelijke excursie wachten

ogurayama / mine no momijiba / kokoro araba / ima hitotabi no / miyuki matanamu

Heer Teishin (Teishinkō 貞信公) was de machtige staatsman Fujiwara no Tadahira 藤原忠平 (880-949).

[027]   Middelste Raadsheer  Kanesuke 中納言兼輔 (877-933):

door Kruikenveld

borrelt zij, kolkt en stroomt zij

            de Izumi-rivier

wanneer heb ik haar dan gezien

            dat ik zo naar haar verlang?

mikanohara / wakite nagaruru / izumigawa / itsu miki tote ka / koishikaruramu

De prent is een vrije verbeelding van Minamoto no Muneyuki’s gedicht (no. 28) door Katsushika Hokusai 葛飾北斎 (1760-1849), in de reeks Van honderd dichters één gedicht, door de min met plaatjes verklaard (Hyakunin isshu uba ga etoki 百人一首乳母が絵説, 1835-1838). Collectie Metropolitan Museum of Art, New York.

[028]   Heer Minamoto no Muneyuki 源宗于朝臣 (?-939):

in het bergdorp

            is het ’s winters dat eenzaamheid

                        steeds verder toeneemt

zowel bezoek als gras

            droogt op — die gedachte

yamazato wa / fuyu zo sabishisa / masarikeru / hitome mo kusa mo / karenu to omoeba

Minamoto no Muneyuki was een van de productiefste hofdichters van de vroege tiende eeuw.

[029]   Ōshikōchi no Mitsune 凡河内躬恒 (?-ca. 925):

gok ik dan maar

            dat ik haar echt af kan breken

allereerste rijp

            ligt verwarrend misleidend

                        op de witte chrysanten

kokoro ate ni / oraba ya oramu / hatsushimo no / okimadowaseru / shiragiku no hana

[030]   Mibu no Tadamine 壬生忠岑 (ca.850-?):

in het eerste licht

            leek ze me zo harteloos

                        bij ons afscheid

de maan bij dageraad: iets

            veel treurigers is er niet

ariake no / tsurenaku mieshi / wakare yori / akatsuki bakari / ukimono wa nashi

De foto toont, vanaf rechtsboven tegen de klok in, gedichten nos. 21, 24, 28 en 25 in een facsimile van een vroeg-achttiende-eeuwse kaartspel (karuta)-versie van Van honderd dichters één gedicht, gemaakt door Ogata Kōrin 尾形光琳 (1658-1716).

hé-hé! hé-hé!

            Ode aan Meester Rinzai

Hé-hé! Hé-hé! Hé-hé! Hé-hé! Hé-hé!

naar het uitkomt slaat hij dood of geeft hij leven.

Een echt duivelse, een demonische blik

            (wie volgt er nou de Zen van deze blinde ezel?)

is zo helder als de zon en maan.

賛臨済和尚。喝喝喝喝喝。当機得殺活。悪魔鬼眼晴。(誰参瞎驢禅。)明々如日月。

Kyōunshū 527. Er bestaat ook een variant van dit gedicht zonder de vierde regel. Ikkyū-kenner Yanagida Seizan ziet die als een interpolatie, een toelichting op de derde versregel. Op het hier afgebeelde portret komt die regel dan ook niet voor. De ‘blinde ezel’ is Ikkyū zelf; vanaf 1452 gebruikte hij ook de naam Katsuro 瞎驢, ‘Blinde Ezel’, naar de hut waar hij toen introk. Dit is een inscriptie bij een portret dat Ikkyū’s discipel Bokkei 墨溪 (?-1473) maakte van Línjì Yìxuán 臨済義玄 (Jp. Rinzai Gigen, ?-867), de Chinese stichter van de naar hem vernoemde Zen-school; de Rinzai-school is daarvan de Japanse tak. Ikkyū behoorde tot deze school van Zen. Linji maakte wel gebruik van schreeuwen (katsu 喝; Ch. ) om discipelen tot verlichting te brengen. ‘Meester’ is mijn vertaling van de term oshō 和尚 (zoals die in Zen-scholen gelezen wordt), wat van oorsprong een ‘onderwijzer van de Boeddha’s leer’ aanduidt, maar een algemene term van eerbied werd voor wijze monniken van hoge rang binnen hun orde, die dan ook anderen konden wijden.

Van Zen weet ik vrij weinig. Net als haiku is het een onderwerp waarvan Japanspecialisten in de regel ver weg blijven.

Binnenkort op dit blog heel andere poëzie van de vijftiende-eeuwse Zen-monnik Ikkyū Sōjun 一休宗純 (1394-1481).

De afbeelding toont een portret van de Zenmeester Linji Yixuan, toegeschreven aan Soga Jasoku 曽我蛇足 (var. Dasoku, actief eind vijftiende eeuw), opnieuw met het gedicht van Ikkyū (zonder de toegevoegde regel). De schilder Jasoku had nauwe banden met Ikkyū en was de leraar van Bokkei. Collectie Shinju’an 真珠庵, Kyoto.

ik had zo mijn gedachten

[280]

Op het thema: Bij een hut in de bergen is de sneeuw diep

komt zelfs maar bezoek

            door de allereerste sneeuw

                        nog een spoor trekken?

afgesloten is de weg

            naar het dorp diep in de bergen

tou hito mo / hatsuyuki koso / wakekoshi ka / michi tojitekeri / miyamabe no sato

 山のいへにゆきかしといふことを
とふ人もはつゆきこそわけこしか/みちとぢてけりみやまべのさと

Sankashū 569, met als thema: ‘Bij een hut in de bergen, diep in de winter’ 山里冬深. De tweede ‘regel’ telt nu slechts zes morae en moet zijn; ‘hatsuyuki o koso’ (= 7). Foutje van de kopiist.

[281]

Toen ik de wereld ontvluchtte en in een tempel in de Oostelijke Bergen verbleef, kwamen er aan het einde van het jaar mensen langs en had ik zo mijn gedachten:

het jaar liep ten einde

en de bezigheden daarbij

            ben ik vergeten

niet langer herken ik me in

            het gehaast om tijdig klaar te zijn

toshi kureshi / sono itonami wa / wasurarete / aranu sama naru / isogi o zo suru

 よのがれてひむがし山でらにはべりしころ、としのくれに人々まうできて、おもひのべはべりしに
としくれしそのいとなみはわすられてあらぬさまなるいそぎをぞする

Sankashū 574, met als voortekst (kotobagaki): ‘In de Oostelijke Bergen je gevoelens uiten aan het einde van het jaar’ 東山にて歳暮述懐. ‘De Oostelijke Bergen’ is het gebied Higashiyama, aan de oostkant van Kyoto; ik weet niet om welke tempel het hier gaat. De ‘bezigheden’ (itonami) die bij het einde van het jaar hoorden zijn alle voorbereidingen om klaar te zijn voor het nieuwe jaar: dat zijn typisch de preoccupaties van mensen die nog midden in het werelds levens staan; een monnik hoeft zich daarmee niet meer bezig te houden. 

[282]

Aan het einde van jaar stuurde ik vanuit Kōya naar de hoofdstad:

overal gelijk

            gaan dezelfde maanden, dagen

                        aan ons voorbij, dus

ook in de hoofdstad net als hier

            liep het jaar ten einde

oshinabete / onaji tsukihi no / sugiyukeba / miyako mo kaku ya / toshi wa kurenuru

 としのくれにかうやより京へ申つかはしはべりし
おしなべておなじ月日のすぎゆけばみやこもかくやとしはくれぬる

Sankashū 575. Op de berg Kōya, zo’n 125 kilometer ten zuiden van Kyoto, stichtte Kūkai in 817 een tempelcomplex. 

Sanka shinchū shū, nos. 280-282 (alt. 277-279). 

Ook monniken zitten in een vorm van lockdown, maar dan in principe permanent, in hun klooster of kluizenaarshut. En ook in het klassieke Japan was de jaarwisseling voor iedereen een moment van contemplatie. Hier drie gedichten gedrapeerd rondom het einde van het jaar — dat wil zeggen: volgens de oude maankalender, dus zo rond januari-februari. 

Deze reeks staat als hekkensluiter van de wintergedichten in De berghut-verzameling van diepste gevoelens (Sanka shinchū shū 山家心中集). Dat is een selectie uit de persoonlijke poëzieverzameling van de twaalfde-eeuwse dichter-monnik Saigyō 西行 (1118-1190), die hij de naam De verzameling van een berghut (Sankashū 山家集) gaf. 

Saigyō was een krijger die al vrij jong zijn gezin verliet en een reizende monnik werd. Zijn monnikennaam (‘reis naar het westen’, waar het paradijs van de boeddha Amitābha ligt) en de naam van zijn verzameling zijn, zoals altijd bij monniken, programmatisch. De drie gedichten hier zijn in zekere zin een spel met dat programma, een afstoten en aantrekken van het wereldse bestaan dat Saigyō vaarwelzei maar waarmee hij de banden nooit helemaal verbrak. Een lange afzondering van elkaar is niet eenvoudig, tenslotte.

De afbeelding toont een fragment uit Sanka shinchū shū met de bewuste gedichten, in een handschrift dat lang is toegeschreven aan Saigyō zelf maar waarschijnlijk dat van Fujiwara no Shunzei 藤原俊成 (1114-1204) is. Sanka shinchū shū (den Saigyō hitsu) 山家心中集 (伝西行筆) (Nihon meihitsu sen 日本名筆選 44), Tokyo: Nigensha, 2004, p. 74-75.

rijden op een tijger

rijdend op een tijger

            langs het oud spookhuis te gaan

om in de blauwe diepte

            de draak te gaan verslaan

                        daarvoor een flink zwaard graag!

tora ni nori / furuya o koete / aofuchi ni / mitsuchi torikomu / tsurugitachi mo ga

虎尓乗古屋乎越而青淵尓鮫龍取将来劒刀毛我

Man’yōshū 16-3833. Door Prins Sakaibe 境部王 (eerste helft achtste eeuw).

2022 is het jaar van de Tijger. Vermoedelijk de oudste waka waarin een tijger voorkomt stamt uit de achtste eeuw, toen de eerste levende tijger nog naar Japan gebracht moest worden. Laten we hopen dat de ’22-tijger ons eenzelfde hulp biedt om de draken op ons pad tegemoet te treden.