Gepubliceerd in het januari 2021-nummer van het poëzietijdschrift Gendaishi techō 現代詩手帖. De wijk Hatagaya in het stadsdeel Shibuya ligt in het westelijk deel van Tokyo. ‘Eetcafé’ is mijn wat ontoereikende vertaling voor izakaya 居酒屋; zouden we al op een punt beland zijn dat ook dat woord niet meer vertaald hoeft te worden? Acht yen is momenteel zes eurocent. De bushaltes Hatashiro en Station Hatagaya zijn vanaf de halte Hatagaya-Haramachi respectievelijk één en twee haltes verder in oostelijke richting (d.w.z. de richting van de bus). Een kōban 交番 (‘politiepost’) is een minuscuul kantoorgebouwtje voor een wijkagent. Matsuya 松屋 is een keten van goedkope cafetaria’s.
Op de vroege ochtend van 16 november 2020 werd in westelijk Tokyo de toen 64-jarige Ōhayashi Misako 大林三佐子 met een plastic zak met daarin enkele stenen doodgeslagen door een 46-jarige man uit de buurt, bij het bushokje waar zij bijna elke nacht doorbracht, vaak kauwend op wat brood. ‘Ik vond haar irritant’ 邪魔だった en ‘ik wou dat zwervers bij de bushalte oprotten’ バス停に居座る路上生活者にどいてもらいたかった, zou de man bij verhoor als verklaring hebben gegeven. De dood van deze dakloze vrouw maakte bij velen veel los en raakte ook de één jaar oudere dichter Hirata Toshiko 平田俊子 (1955) diep. Negen dagen later bezocht zij voor het eerst de bewuste bushalte om een kleine offerande van kaki en wat brood te brengen. Er zouden nog veel bezoeken volgen.
Bloemen bij de bushalte waar Ōhayashi Misako werd vermoord, 6 december 2020. Foto: 47NEWS.
In dit gedicht verkent Hirata de omgeving van de bushalte door de ogen van het slachtoffer. ‘Het is niet zo dat ik deze aanpak bewust heb gekozen’, zei Hirata in een interview. ‘Het is vanzelf zo ontstaan.’ Alle feitelijke informatie in het gedicht (de acht yen, de mobiele telefoon met lege batterij, het bankje in het bushokje, de ginkgoboom) is authentiek; de aannames over gevoelens van het slachtoffer zijn projectie. De dichter herkent zich in het slachtoffer: niet alleen leeftijd, bescheiden lichaamslengte en kort kapsel zijn zo’n beetje hetzelfde, beiden zijn allebei in west-Japan geboren. Als de dichter de snelweg boven de plaats delict zou volgen, zou ze uiteindelijk bij haar 92-jarige moeder in Fukuoka uitkomen.
Noem het gelegenheidspoëzie en af en toe op of over het randje van sentimenteel, maar Hirata’s aandacht voor iemand die in het dagelijks leven goeddeels volkomen over het hoofd gezien werd sterkt het gemoed. In Japanse literatuur is niet zo heel veel aandacht voor daklozen. Los van een dakloos personage in een lekker krankzinnige maar schetsmatige roman van Murakami Ryū (Hantō o deyō半島を出よう, 2005; vert. From the Fatherland, with Love) is er de indringende roman Station Tokio Ueno (JR Ueno-eki kōenguchiJR上野駅公園口) uit 2014 van Yū Miri 柳美里 (1968), waarvan we binnenkort de Nederlandse vertaling door Geert van Bremen mogen verwachten.
De uitgever lijkt er op de auteurslijst van zijn thuispagina abusievelijk van uit te gaan dat ‘Miri’ de familienaam van de auteur is. Yū staat daar tussen Peter Minten en Asha Miró. Een smetje op een loffelijk initiatief.
Je zou het op basis van dit een gedicht misschien niet zeggen, maar Hirata is een van de toonaangevende dichters in Japan, vaak in één adem genoemd met Itō Hiromi, en de winnaar van veel poëzieprijzen.
De foto toont de bewuste bushalte op een foto van 21 januari 2021.
Shimura’s eerste gepubliceerde gedicht, uit april 1930. ‘Het eerste paard’ is hatsu’uma 初午, de eerste dag van het paard (in de dierenriem) van de tweede maand (eigenlijk volgens de oude maankalender) en wordt daarom geassocieerd met vroege lente. Op het bijbehorende festival zijn trommel (taiko 太鼓)-voorstellingen te horen. Kimura Toshio stelt, wel met reden, dat dit gedicht het ritme heeft van benshi-voorstelling.
verwilderde tuin
.
in de omtrek van mispelbomen raakt beroet zilveren dak na dak gebroken door golven van hittetrillingen en rekken middagslaapdromen zich uit in een hoek van een oude tuin bezaaid met rode klompen aarde één enkele kleine Portugese cavalerist
in zijn hand een handorgel (in zijn oog een oog)
.
in de piepkleine dakgarden een bloempot van afgebladderde groene verf las je het dagboek van de historicus dan waren er een in de gebarsten witgekalkte muur de languit uitgestrekte stamboom van klimop en ellendige spinnenkinderen.
.
dissonanten gespeeld op een kapot orgel in de ogen van een meisje bij het kleine vierkante raam (haar kimono durft ze niet uit te doen) ligt de herinnering aan soldaten die vertrekken naar het front is ze bang voor de modieuze voetgangers? de dag van de overgave wordt diep weggestopt op de bodem van een kist
.
bij een dageraad van heftige regen zocht Napoleons handpalm een gedicht van Byron maar dat zijn de geheimen van de slaapkamer ondeugd kent zelfs geen vruchtbaar braakliggend terrein om te ontspruiten en die ene antenne heeft zich als een strak korset gewikkeld om de borst der gewoonte en toch leken ook vandaag weer zeventien niezen te horen
.
die ene tuinwachter sliep altijd in een vervallen schuur het fruit aan de doorgebogen mispels in gevlochten manden voor de export de toverkunsten in sprookjes zijn een merk (misschien roddelen de zwanen)
Voor het eerst gepubliceerd in september 1935, in Roba 驢馬 (‘Ezel’) – een tijdschrift waarvan Shimura zelf de redactie voerde en dat hij in april van dat jaar begonnen was. Het Japanse suwan スワン kan op ‘zwaan’ slaan (het Japanse is mogelijk van het Nederlandse woord afgeleid), maar ik hou er rekening mee dat het hier naar een merknaam verwijst, al weet ik dan niet van welk product.
bijgeloof
.
prijsdaling van groente
de postbode in het gemoedelijke dorp
bracht de echtgenotes goed nieuws
.
het modieuze klassenbewustzijn
is hier een sprookje zonder aantrekkingskracht
dat er zo een geschiedenis bestond
weet echt helemaal niemand
.
van de top het schandaal van de dochter van het dorpshoofd
tot de onderste dat de vrouw van de conciërge een tweeling heeft gebaard
en dan ook nog eens
de man die uit pure puurheid zo graag vermageren wil of
de handstand van het surrealisme
dat worden hier topics om trots op te zijn
.
dat het drinkwater voor het intellect jullie ten hemel varen laat
zou misschien kunnen als er in het dorp een kerk is
Voor het eerst gepubliceerd in november 1939, in Kōbe shijin 神戸詩人 (‘Dichters van Kobe’).
Misschien zijn dit niet heel uitzonderlijke gedichten. Ze passen weinig verrassend in de verwachtingen van de modernistische poëzie uit het interbellum, en de maker ervan is een vrij onbekende minor poet. Maar zelf vind ik ze wél heel bijzonder, omdat de dichter bij leven twee van mijn grote liefdes in zich verenigde. Shimura Eiji 詩村映二 (1900-1960), een pseudoniem van Oda Jūbei 織田重兵衛 dat zich vertalen laat als ‘projectie in het poëziedorp’, was modernistisch dichter én stemacteur voor de stomme film (en dreef ook nog eens een antiquariaat, naar het schijnt).
De dichter Shimura verdiende in de jaren ’30 van de vorige eeuw zijn bescheiden inkomen als explicateur in de bioscopen van de wijk Shinkaichi (Nieuwe Uitleg) in Kobe. De wijk werd vanaf 1905 ontwikkeld rondom de gedempte oude Minato-rivier en was al snel hét uitgaanscentrum van de stad, met reeksen bioscopen, theaters en eetgelegenheden, dat zich tot in de jaren ’60 kon meten met Asakusa in Tokyo. Vandaar de slogan: ‘In het oosten Asakusa, in het westen Shinkaichi’ (higashi wa asakusa, nishi wa shinkaichi東の浅草、西の新開地).
De bioscoop was een nieuw fenomeen in vroeg twintigste-eeuws Japan. Kobe was een van de havens die de Japanse regering halverwege de negentiende eeuw openstelde voor buitenlandse handelaren en sindsdien ontwikkelde de stad zich tot zich tot een plek met internationale allure. De Terry’s Guide to the Japanese Empire van 1928 noemt Kobe ‘the finest “foreign” city in Japan’. Dat ook Kobe een centrum van de moderne entertainmentcultuur werd is dus niet zo raar. Bioscopen en cafés waren bij uitstek de fysieke plekken waar moderniteit ervaren kon worden. Vergeet niet dat ‘decadent’ romanauteur en filmscriptschrijver Tanizaki Jun’ichirō 谷崎潤一郎 (1886-1965) na de Kantō-aardbeving van 1923 van Yokohama naar Kobe verhuisde juist omdat Kobe zo erg leek op het ‘westerse’ Yokohama dat nu in puin lag.
Bioscopen in Shinkaichi, Kobe. Briefkaart uit de Taishō-periode (1912-1925). Bron: Wikipedia.
Alle vroege filmvoorstellingen in de wereld gingen gepaard met een explicateur, iemand die uitleg gaf over wat het publiek op het doek zag geprojecteerd en die vergezeld werd van een orkestje. In het westen werd een en ander al snel teruggebracht tot enkel de muzikale begeleiding; de tussentitels moesten het begrip van de handeling verder bewaken. In Japan daarentegen groeiden de explicateurs, die ook de stemmen van alle rollen speelden, uit tot ware vedetten, die je met recht de echte sterren van het witte doek mag noemen. In Japan was een bioscoopbezoek tot in ver de jaren ’30 een ‘live’-multimedia-voorstelling en het publiek kwam net zo goed voor de populaire explicateur, of benshi 弁士, als voor de film zelf. Voor de filmstudio’s en de regisseurs was dat een zowel een vloek als een zegen: de benshi trokken weliswaar kijkers maar schreven hun eigen scenario’s (daihon台本) voor de films die ze van een stem voorzagen en draaiden er hun hand niet voor om een geheel eigen interpretatie aan de geprojecteerde handeling te geven. Vanaf halverwege de jaren ‘20 botsten filmstudio’s en benshi daarom steeds vaker over de vraag wie uiteindelijke zeggenschap had over de filmervaring van het publiek. Vanaf de jaren ’30 was een nieuw wapen in die ‘oorlog’ (want zo werd die worsteling echt genoemd) de opkomst van de geluidsfilm. Maar dat Japan erg laat was in het volledig omarmen van dit nieuwe medium zegt veel over de populariteit van de benshi en over hun greep op de filmindustrie.
In Japan bestaan verschillende termen voor de explicateurs/stemacteurs van de stomme film. Meest gangbaar is benshi of katsuben 活弁 (‘filmpraters’), al vonden veel explicateurs vooral die laatste term neerbuigend en gaven zij vaak zelf de voorkeur aan het wat oudere setsumeisha 説明者 (‘explicateur’).
Shimura Eiji was een van die benshi, waarvan er op dat moment in Japan honderden moeten hebben rondgelopen. Maar hij was wel actief in het decennium waarin de benshi de oorlog tegen de geluidsfilm gingen verliezen. Heel verrassend is het dus niet dat ook hij meedeed aan de grote benshi-staking van mei 1932, negen maanden na de première van Japans eerste commercieel succesvolle geluidsfilm, Shōchiku’s The Neighbour’s Wife and Mine (Madamu to nyōbō, 1931) — een film die, niet toevallig, een plot heeft die draait om geluidsoverlast.
Als beroepsgroep vormden de benshi een bont gezelschap, van universitaire drop-outs tot veredelde standwerkers, van gedreven socialisten tot schnabbelaars, van pioniers van de avant-garde tot koningen van de tranentrekker. Het is niet duidelijk waar we Shimura in dat spectrum moeten plaatsen, al weten we dat hij vooral optrad voor films van de Shōchiku-studio, die zich specialiseerde in hedendaagse melodrama en komedie.
Hasegawa Toshiyuki 長谷川利行 (1891-1940), ‘Twee mannelijke benshi’ (futari no katsuben no otoko 二人の活弁の男), 1932. Collectie SBC (Shin-etsu Broadcasting), Nagano.
Als dichter bewoog Shimura zich tussen de jonge bohemiens en hemelbestormers van de avant-garde van Kobe en omgeving. Hij was bevriend met anarchisten en uitvreters, en met de schilder Hasegawa Toshiyuki 長谷川利行 (1891-1940), al werkte die laatste vooral in Tokyo. Vooral was hij bevriend met dichters, en schreef hij bijdragen voor het modernistische poëzietijdschrift Dichters van Kobe (Kōbe shijin神戸詩人). Surrealisme en film waren daarin sleutelwoorden.
Het tijdschrift, met een oplage van 150 exemplaren, was een uitgave van de Dichters van Kobe Club (Kōbe Shijin Kurabu 神戸市人クラブ). Als onderdeel van hun culturele vormingsactiviteiten hielp de club voorstellingen van buitenlandse films verzorgen, in samenwerking met filmclubs van universiteiten en hogescholen in Kobe en Himeji. Filmliefhebbers en modernistische dichters deelden een internationale blik op de wereld en op de kunststromingen van het moment daarin; zo waren zij natuurlijke bondgenoten.
Hun beleden surrealisme zou de dichters de das omdoen in het ‘Dichters van Kobe-incident’ (kōbe shijin jiken神戸詩人事件) van 3 maart 1940. Die dag werden zeventien dichters van de groep rondom dit tijdschrift opgepakt door de politie als leden van ‘een groep die als missie had het Japanse fascisme ten val te brengen […] en het grote publiek […] te leiden naar de proletarische revolutie’ (日本ファッシズム打倒ノ為(略)一般大衆(略)ヲプロレタリア革命ニ迄指導スベキ使命ヲ有スル団体). Elf van hen werden uiteindelijk veroordeeld; twee van hen zouden twee jaar in de gevangenis doorbrengen en de rest voorwaardelijk vrijgelaten na de beruchte verklaring van ‘ommezwaai’ (of ‘bekering’, tenkō転向) te hebben getekend waarin zij links gedachtengoed afzworen.
Waarop die beschuldiging van staatsondermijning concreet was gebaseerd is onduidelijk, al schijnt het tijdschrift een gedicht gepubliceerd te hebben met de titel ‘misdaad’ (‘hanzai’ 犯罪) dat de draak stak met Hitler, een bevriend staatshoofd (met de regel ‘Hé, sponskomkommer-Führer, je moet het volk geen verdriet aandoen’ ヘチマの総統よ人民を悲しませるでない).
Bij het uiteindelijke oordeel van de rechtbank, van 7 februari 1942, werd achteraf met name het gedicht ‘over de jonge orde’ (‘wakaki chitsujo ni tsuite’ 若き秩序について), in het november-nummer 1939 van Dichters van Kobe, aangewezen als opruiend: ‘Men schreef en publiceerde het gedicht “over de jonge orde” in een poging bij het grote publiek pacifistische en anti-militaire sentimenten op te roepen’ (「若き秩序について」ト題スル読者大衆ノ反戦反軍ノ醸成ニ努ムル詩作品ヲ執筆掲載). Dit gedicht van Hamana Yoshiharu 浜名与志春 eindigt met de regels:
binnen het hek van uitgemergelde tradities
altijd dronken van de politiek van pseudotheater
lachend om onophoudelijke nieuwste gedachtetrends
blijft het gifdrank uitkotsen voor een te herbouwen H.
Passend voor dit type poëzie is dat de betekenis ervan onduidelijk is. Het grammaticale onderwerp lijkt het eerder in het gedicht genoemde ‘de hele wereld’ (issai no sekai 一切の世界) te zijn. Waar ‘H’ op slaat is duister; de betekenis ‘seks’ lijkt me onwaarschijnlijk (al kan ik niet uitleggen waarom), en door mijn hoofd speelde ‘(de prefectuur) Hyōgo’.
De autoriteiten zullen wel aangeslagen zijn op frasen als ‘het hek van uitgemergelde tradities’ en ‘de politiek van pseudotheater’.
Het lijkt er vooral op dat de ‘gedachtenpolitie’ (let. ‘Speciale Politie’, tokubetsu kōtō keisatsu特別高等警察, of Tokkō 特高) van de prefectuur Hyōgo, waartoe Kobe en Himeji behoren, surrealisme eenvoudigweg gelijkschakelde met ‘communisme’ en dus als staatsgevaarlijk. Deze politie gebruikte vanaf de jaren ’30 de wet op handhaving openbare orde (chi’an zatsujihō治安雑持法) van 1925 specifiek om iedereen te onderdrukken die de oorlogsinspanningen niet steunde. Mogelijk was het wantrouwen tegen surrealisme ingegeven door de wetenschap dat de aartsvader van het surrealisme, André Breton (1896-1966), in 1927 lid was geworden van de Franse Communistische Partij (maar daar zes jaar later weer was uitgezet). In elk geval ging de ‘Speciale Politie’ ervan uit dat de activiteiten van de Dichters van Kobe Club en de aan hen gelieerde vertoningen van buitenlandse films op aanwijzingen van de Komintern plaatsvonden. Hoe dan ook, op de radar staan van de Speciale Politie was levensgevaarlijk; in 1933 had diezelfde politiemacht de romanauteur Kobayashi Takiji doodgemarteld. Tegen die achtergrond verliest een gedicht als ‘bijgeloof’ (‘meishin’ 迷信) in datzelfde november-nummer aan onschuld en vrijblijvendheid. Shimura werd voor verhoor naar het politiebureau gebracht maar na enkele maanden weer vrijgelaten zonder in staat van beschuldiging gebracht te zijn.
Omslag van Dichters van Kobe (Kōbe shijin 神戸詩人), vierde reeks, no.5 (november 1939), met daarin de gedichten ‘over de jonge orde’ (‘wakaki chitsujo ni tsuite’ 若き秩序について) van Hamana Yoshiharu en ‘bijgeloof’ (meishin 迷信) van Shimura Eiji. Zie hier voor het blog waarin de omslag wordt getoond.
Benshi-kunsten van de stomme film én modernistische poëzie in één: een heerlijke combinatie van twee elementen die je nu misschien niet meer snel met elkaar in verband zou brengen. Zo moet ook de peanut butter jelly sandwich of peer met blauwe kaas tot stand gekomen zijn. Wel een combinatie die door een repressief regime van het menu werd gehaald.
Kōbe Bungakukan 神戸文学館, Sinpojiumu kōbe shijin jiken kara 70-nen / shiryō to kaidai シンポジウム神戸詩人事件から 70年/資料と改題, Kobe: Marūdosha, 2012 (2e druk). [Pamflet voor een symposium ‘70 jaar na het Dichters van Kobe-incident’, gehouden op 20 november 2010. M.n. de bijdrage daarin van de historicus Tozaki Sotarō 戸崎曽太郎 was leerzaam.]
De afbeelding toont een feestje voor de dichter Kobayashi Takeo 小林武雄, een van de leidende dichters van het tijdschrift Dichters van Kobe (Kōbe shijin神戸詩人), 1932. Middelste rij, geheel rechts (met snor) is Shimura Eiji. Op de voorste rij geheel rechts: de dichters Ōtsuka Tōru 大塚徹 (1908-1976) [r] en Shinoda Aki 篠田あき [l] die nog geen jaar later met elkaar zouden trouwen. De samenkomst vond plaats in het net geopende café “CANARY”, in de wijk Tatemachi in Himeji (net ten zuiden van het beroemde kasteel daar), zo’n zestig kilometer ten westen van Kobe. Op de foto rechts is de gevel ervan te zien, met opschrift ‘SAKE TO CHA’ (‘drank en thee’). Bron: Kimura Toshio, red., Katsuben: Shimura Eiji shibun (2020), p. 142.
ima komu to / iishi bakari ni / nagatsuki no / ariake no tsuki o / machi-idetsuru kana
Eeuwen van commentaar stellen dat dit gedicht is geschreven vanuit het perspectief van ‘de wachtende vrouw’ (matsu onna), een oud topos. ‘De lange maand’ (nagatsuki) is de negende maand (d.w.z. de laatste herfstmaand), maar middeleeuwse commentaren beweren zo’n beetje allemaal dat de implicatie is dat de vrouw al maanden op haar geliefde aan het wachten is.
[022] Fun’ya no Yasuhide 文屋康秀 (negende eeuw):
zodra ze blaast
gaan herfstgrassen en bomen
verdorren en dus
klopt het dat de wind vanaf de berg
een ‘vernietiger’ wordt genoemd
fuku kara ni / aki no kusaki no / shiorureba / mube yamakaze o / arashi to iuramu
Woordspel met het woord ‘storm’ (arashi), waarin het werkwoord aru (‘vernietigen’) verstopt zit, en dat als karakter geschreven wordt met een combinatie van ‘berg’ (山) en ‘wind’ (風): 嵐.
[023] Ōe no Chisato 大江千里 (actief ca. 889-923):
als ik de maan bezie
zijn alle duizenden dingen
al te droevig
al is het niet alleen voor mij
een roerend herfsttij
tsuki mireba / chiji ni mono koso / kanashikere / wagami hitotsu no / aki ni wa aranedo
[024] [Michizane van] het Huis van de Sugawara 菅家 (845-903):
ditmaal op deze reis
kon ik geen gebedsstaf pakken
op de Offerandeberg
waar het brokaat van herfstblad
de goden te behagen weet
kono tabi wa / nusa mo toriaezu / tamukeyama / momiji no nishiki / kami no mani-mani
Michizane was vooral bekend als dichter van Sinitische poëzie. Kokin wakashū 9-420 (‘Reizen’). Gedicht tijdens een vorstelijke excursie (gyokō 御幸) in de vroege winter van 898 waarbij Michizane de keizer Uda 宇多天皇 (867-931) begeleidde naar onder meer Tamukeyama 手向山 (‘Offerandeberg’), bij Nara. Er bestaan twee dominante verklaringen voor ‘ik kon [een gebedsstaf, nusa 幣] niet pakken’ (toriaezu): ofwel Michizane had geen tijd er eentje in te pakken omdat hij onverwacht mee moest met zijn vorst, ofwel zo’n offerande was te privé om in de context van een vorstelijke (en dus publieke) excursie te doen. Moderne commentaren verwijzen graag naar een Sinitisch gedicht van Michizane uit 898 dat inderdaad wel resonanties van deze waka bevat en dat hij tijdens dezelfde excursie dichtte. De bron is Michizane’s Excerpt uit het verslag van de vorstelijke excursie naar Miyataki (Miyataki gyokō kiryaku 宮滝御幸記略), aantekening voor Eishō 昌泰 1 [898].10.28:
Vol herfstblad op elke berg verslaat een gewoon weefgetouw;
hoe passend dat vlietende wolken dansen onder onze voeten.
Kil-kale bomen zijn werkelijk nergens te bekennen;
in de regen draag ik brokaat en keer zo terug naar huis.
満山紅葉破小機。況過浮雲足下飛。寒樹不知何処去。雨中衣錦故郷帰。
[025] De Derde-Laans Minister ter Rechterzijde 三条右大臣 (873-932):
met zulke namen moet je wel
op de Ontmoetingsheuvel
als bijslaapwingerd
zonder dat iemand het weet
opgewonden willen komen
na ni shi owaba / ōsakayama no / sanekazura / hito ni shirarede / kuru yoshi mogana
Een gedicht van Fujiwara no Sadakata 藤原定方. Een vertaling ervan is lastig, niet zozeer vanwege de betekenis maar vanwege de overdaad aan double-entendre’s: veel woorden kunnen en moeten op twee manieren gelezen worden: ōsakayama: de ‘Ontmoetingsheuvel’ (dat is een sleetse); sa-ne[kazura]: het samen slapen van twee geliefden (kazura: wingerd); kuru: ‘komen’ (来る) en ‘(een draad) oprollen, opwinden’ (繰る). De smaak van het gedicht zit hem dus vooral in de technische gekunsteldheid ervan.
[026] Heer Teishin 貞信公 (880-949):
op de Ogura’s
toppen, jij herfstblad daar:
als je een hart hebt
wil nu dan op nog die ene
vorstelijke excursie wachten
ogurayama / mine no momijiba / kokoro araba / ima hitotabi no / miyuki matanamu
Heer Teishin (Teishinkō 貞信公) was de machtige staatsman Fujiwara no Tadahira 藤原忠平 (880-949).
De prent is een vrije verbeelding van Minamoto no Muneyuki’s gedicht (no. 28) door Katsushika Hokusai 葛飾北斎 (1760-1849), in de reeks Van honderd dichters één gedicht, door de min met plaatjes verklaard (Hyakunin isshu uba ga etoki 百人一首乳母が絵説, 1835-1838). Collectie Metropolitan Museum of Art, New York.
[028] Heer Minamoto no Muneyuki 源宗于朝臣 (?-939):
in het bergdorp
is het ’s winters dat eenzaamheid
steeds verder toeneemt
zowel bezoek als gras
droogt op — die gedachte
yamazato wa / fuyu zo sabishisa / masarikeru / hitome mo kusa mo / karenu to omoeba
Minamoto no Muneyuki was een van de productiefste hofdichters van de vroege tiende eeuw.
[029] Ōshikōchi no Mitsune 凡河内躬恒 (?-ca. 925):
gok ik dan maar
dat ik haar echt af kan breken
allereerste rijp
ligt verwarrend misleidend
op de witte chrysanten
kokoro ate ni / oraba ya oramu / hatsushimo no / okimadowaseru / shiragiku no hana
[030] Mibu no Tadamine 壬生忠岑 (ca.850-?):
in het eerste licht
leek ze me zo harteloos
bij ons afscheid
de maan bij dageraad: iets
veel treurigers is er niet
ariake no / tsurenaku mieshi / wakare yori / akatsuki bakari / ukimono wa nashi
De foto toont, vanaf rechtsboven tegen de klok in, gedichten nos. 21, 24, 28 en 25 in een facsimile van een vroeg-achttiende-eeuwse kaartspel (karuta)-versie van Van honderd dichters één gedicht, gemaakt door Ogata Kōrin 尾形光琳 (1658-1716).
naar het uitkomt slaat hij dood of geeft hij leven.
Een echt duivelse, een demonische blik
(wie volgt er nou de Zen van deze blinde ezel?)
is zo helder als de zon en maan.
賛臨済和尚。喝喝喝喝喝。当機得殺活。悪魔鬼眼晴。(誰参瞎驢禅。)明々如日月。
Kyōunshū 527. Er bestaat ook een variant van dit gedicht zonder de vierde regel. Ikkyū-kenner Yanagida Seizan ziet die als een interpolatie, een toelichting op de derde versregel. Op het hier afgebeelde portret komt die regel dan ook niet voor. De ‘blinde ezel’ is Ikkyū zelf; vanaf 1452 gebruikte hij ook de naam Katsuro 瞎驢, ‘Blinde Ezel’, naar de hut waar hij toen introk. Dit is een inscriptie bij een portret dat Ikkyū’s discipel Bokkei 墨溪 (?-1473) maakte van Línjì Yìxuán 臨済義玄 (Jp. Rinzai Gigen, ?-867), de Chinese stichter van de naar hem vernoemde Zen-school; de Rinzai-school is daarvan de Japanse tak. Ikkyū behoorde tot deze school van Zen. Linji maakte wel gebruik van schreeuwen (katsu 喝; Ch. hè) om discipelen tot verlichting te brengen. ‘Meester’ is mijn vertaling van de term oshō 和尚 (zoals die in Zen-scholen gelezen wordt), wat van oorsprong een ‘onderwijzer van de Boeddha’s leer’ aanduidt, maar een algemene term van eerbied werd voor wijze monniken van hoge rang binnen hun orde, die dan ook anderen konden wijden.
Van Zen weet ik vrij weinig. Net als haiku is het een onderwerp waarvan Japanspecialisten in de regel ver weg blijven.
Binnenkort op dit blog heel andere poëzie van de vijftiende-eeuwse Zen-monnik Ikkyū Sōjun 一休宗純 (1394-1481).
De afbeelding toont een portret van de Zenmeester Linji Yixuan, toegeschreven aan Soga Jasoku 曽我蛇足 (var. Dasoku, actief eind vijftiende eeuw), opnieuw met het gedicht van Ikkyū (zonder de toegevoegde regel). De schilder Jasoku had nauwe banden met Ikkyū en was de leraar van Bokkei. Collectie Shinju’an真珠庵, Kyoto.
Op het thema: Bij een hut in de bergen is de sneeuw diep
komt zelfs maar bezoek
door de allereerste sneeuw
nog een spoor trekken?
afgesloten is de weg
naar het dorp diep in de bergen
tou hito mo / hatsuyuki koso / wakekoshi ka / michi tojitekeri / miyamabe no sato
山のいへにゆきかしといふことを とふ人もはつゆきこそわけこしか/みちとぢてけりみやまべのさと
Sankashū 569, met als thema: ‘Bij een hut in de bergen, diep in de winter’ 山里冬深. De tweede ‘regel’ telt nu slechts zes morae en moet zijn; ‘hatsuyuki o koso’ (= 7). Foutje van de kopiist.
[281]
Toen ik de wereld ontvluchtte en in een tempel in de Oostelijke Bergen verbleef, kwamen er aan het einde van het jaar mensen langs en had ik zo mijn gedachten:
het jaar liep ten einde
en de bezigheden daarbij
ben ik vergeten
niet langer herken ik me in
het gehaast om tijdig klaar te zijn
toshi kureshi / sono itonami wa / wasurarete / aranu sama naru / isogi o zo suru
Sankashū 574, met als voortekst (kotobagaki): ‘In de Oostelijke Bergen je gevoelens uiten aan het einde van het jaar’ 東山にて歳暮述懐. ‘De Oostelijke Bergen’ is het gebied Higashiyama, aan de oostkant van Kyoto; ik weet niet om welke tempel het hier gaat. De ‘bezigheden’ (itonami) die bij het einde van het jaar hoorden zijn alle voorbereidingen om klaar te zijn voor het nieuwe jaar: dat zijn typisch de preoccupaties van mensen die nog midden in het werelds levens staan; een monnik hoeft zich daarmee niet meer bezig te houden.
[282]
Aan het einde van jaar stuurde ik vanuit Kōya naar de hoofdstad:
overal gelijk
gaan dezelfde maanden, dagen
aan ons voorbij, dus
ook in de hoofdstad net als hier
liep het jaar ten einde
oshinabete / onaji tsukihi no / sugiyukeba / miyako mo kaku ya / toshi wa kurenuru
Sankashū 575. Op de berg Kōya, zo’n 125 kilometer ten zuiden van Kyoto, stichtte Kūkai in 817 een tempelcomplex.
Sanka shinchū shū, nos. 280-282 (alt. 277-279).
Ook monniken zitten in een vorm van lockdown, maar dan in principe permanent, in hun klooster of kluizenaarshut. En ook in het klassieke Japan was de jaarwisseling voor iedereen een moment van contemplatie. Hier drie gedichten gedrapeerd rondom het einde van het jaar — dat wil zeggen: volgens de oude maankalender, dus zo rond januari-februari.
Deze reeks staat als hekkensluiter van de wintergedichten in De berghut-verzameling van diepste gevoelens (Sanka shinchū shū山家心中集). Dat is een selectie uit de persoonlijke poëzieverzameling van de twaalfde-eeuwse dichter-monnik Saigyō西行 (1118-1190), die hij de naam De verzameling van een berghut (Sankashū山家集) gaf.
Saigyō was een krijger die al vrij jong zijn gezin verliet en een reizende monnik werd. Zijn monnikennaam (‘reis naar het westen’, waar het paradijs van de boeddha Amitābha ligt) en de naam van zijn verzameling zijn, zoals altijd bij monniken, programmatisch. De drie gedichten hier zijn in zekere zin een spel met dat programma, een afstoten en aantrekken van het wereldse bestaan dat Saigyō vaarwelzei maar waarmee hij de banden nooit helemaal verbrak. Een lange afzondering van elkaar is niet eenvoudig, tenslotte.
De afbeelding toont een fragment uit Sanka shinchū shū met de bewuste gedichten, in een handschrift dat lang is toegeschreven aan Saigyō zelf maar waarschijnlijk dat van Fujiwara no Shunzei 藤原俊成 (1114-1204) is. Sanka shinchū shū (den Saigyō hitsu)山家心中集 (伝西行筆) (Nihon meihitsu sen日本名筆選 44), Tokyo: Nigensha, 2004, p. 74-75.
tora ni nori / furuya o koete / aofuchi ni / mitsuchi torikomu / tsurugitachi mo ga
虎尓乗古屋乎越而青淵尓鮫龍取将来劒刀毛我
Man’yōshū 16-3833. Door Prins Sakaibe 境部王 (eerste helft achtste eeuw).
2022 is het jaar van de Tijger. Vermoedelijk de oudste waka waarin een tijger voorkomt stamt uit de achtste eeuw, toen de eerste levende tijger nog naar Japan gebracht moest worden. Laten we hopen dat de ’22-tijger ons eenzelfde hulp biedt om de draken op ons pad tegemoet te treden.
Om de beste ervaringen te bieden, gebruiken wij technologieën zoals cookies om informatie over je apparaat op te slaan en/of te raadplegen. Door in te stemmen met deze technologieën kunnen wij gegevens zoals surfgedrag of unieke ID's op deze site verwerken. Als je geen toestemming geeft of uw toestemming intrekt, kan dit een nadelige invloed hebben op bepaalde functies en mogelijkheden.
Functioneel
Altijd actief
De technische opslag of toegang is strikt noodzakelijk voor het legitieme doel het gebruik mogelijk te maken van een specifieke dienst waarom de abonnee of gebruiker uitdrukkelijk heeft gevraagd, of met als enig doel de uitvoering van de transmissie van een communicatie over een elektronisch communicatienetwerk.
Voorkeuren
De technische opslag of toegang is noodzakelijk voor het legitieme doel voorkeuren op te slaan die niet door de abonnee of gebruiker zijn aangevraagd.
Statistieken
De technische opslag of toegang die uitsluitend voor statistische doeleinden wordt gebruikt.De technische opslag of toegang die uitsluitend wordt gebruikt voor anonieme statistische doeleinden. Zonder dagvaarding, vrijwillige naleving door uw Internet Service Provider, of aanvullende gegevens van een derde partij, kan informatie die alleen voor dit doel wordt opgeslagen of opgehaald gewoonlijk niet worden gebruikt om je te identificeren.
Marketing
De technische opslag of toegang is nodig om gebruikersprofielen op te stellen voor het verzenden van reclame, of om de gebruiker op een website of over verschillende websites te volgen voor soortgelijke marketingdoeleinden.