Misschien dat we al op het punt beland zijn dat obi 帯 niet meer vertaald hoeft te worden. Hoe dan ook: het is een lange, brede band stof die om het middel over een kimono gewikkeld wordt om de boel op zijn plaats te houden én uiteraard als modeaccessoire te fungeren.
Yosano Akiko 与謝野晶子 (1878-1942) schreef behalve duizenden tanka ook gedichten in vrij vers. Op 11 februari 1912 verschenen van haar in het dagblad Yomiuri shinbun 読売新聞 twee gedichten over een zwarte kat. De ander is zelfs voor een kattenliefhebber als ik te zoet, maar deze mag vanwege Japans jaarlijkse Kattendag 22 februari.
Bron: Wada Hirofumi 和田博文, red., Neko no bungakukan I: Sekai wa ima, neko no mono ni naru 猫の文学館I:世界は今、猫のものになる [‘Kattenliteratuurmuseum 1: Nu wordt de wereld bezit van katten’] (Tokyo: Chikuma Shobō, 2017), p. 56.
De tekening is van Yamada Murasaki やまだ紫 (1948-2009) in haar Shōwaruneko 性悪猫 (‘Sarcastische katten’, 1979-1980) (Tokyo: Shōgakkan, 2009), p. 27. De tekst (monoloog kat): ‘Je bent een sukkel’ おまいはあほさ.
kazu shiranu / ware no kokoro no / kizahashi wo / hata futatsu mitsu / kare ya noborishi
数しらぬわれの心のきざはしをはた二つ三つ彼や登りし
Shundeishū 春泥集 (1911), p. 6.
Het heeft me wat moeite gekost de brontekst van deze tanka van Yosano Akiko 与謝野晶子 (1878-1942) te achterhalen. Dat verraste me eigenlijk, omdat in westerse appreciatie van traditionele vormen van moderne Japanse poëzie dit toch een vrij bekend gedicht van haar is.
In Japan daarentegen lijkt het gedicht vrij onbekend en al zeker niet populair. Internet-zoektochten leveren nauwelijks ‘hits’ op. Het is ook niet opgenomen in een gezaghebbende bloemlezing van Yosano Akiko’s tanka.
Dan bedoel ik de bekende pocketuitgave in de reeks Japanse moderne klassieken, op basis van Yosano’s eigen selectie: Yosano Akiko kashū 与謝野晶子歌集 [‘Tanka van Yosano Akiko’] (Tokyo: Iwanami Shoten [pocket ‘groen’-38-1], 1985). Yosano maakte deze selectie van 2963 (met later nog eens honderd extra) tanka voor uitgeverij Iwanami in 1938.
Yosano Akiko nam de tanka op in haar negende bundel, Lentesneeuwbrij (Shundeishū 春泥集, 1911). Het gedicht bevat een gecomprimeerde beeldspraak, omdat je je heel even afvraagt wát er ontelbaar of ‘talloos’ (kazu shiranu) is: het aantal trappen (kizahashi) of de treden van die ene trap? Het laatste zal bedoeld zijn, al slaat dat woord kizahashi 階 eigenlijk op de trap als geheel (het woord voor trede is dan 段, maar is niet zo poëtisch). Mooi is dat Yosano niet alleen het beeld oproept van een man die te weinig moeite lijkt te doen om de dichter voor zich te winnen, maar dat er ook iets van besef gesuggereerd wordt dat de dichter niet zo makkelijk te winnen is.
Shundei 春泥 is letterlijk ‘lentemodder’, maar slaat op de prut die ontstaat wanneer de sneeuw aan het begin van de lente begint te smelten.
In 1987 koos Henri Kerlen de eerste helft van dit gedicht als titel voor zijn bundel vertalingen van Yosano’s tanka: Akiko Yosano, De talloze treden naar mijn hart (Soest: Kairos, 1987). Ik denk dat ik daar Yosano’s tanka voor het eerst tegenkwam. Kerlens versie dateert nog van vóór hij overstapte op een streng handhaven van een 5-7-lettergrepenschema voor zijn vertalingen:
Van de talloze
treden naar
mijn hart
is hij er misschien
maar twee, drie opgegaan.
Akiko Yosano, De talloze treden naar mijn hart. Tanka, vertaald door Henri Kerlen (Soest: Kairos, 1987), p. 58.
Kerlens vertaling leest zonder meer soepeler dan de mijne hierboven. Ik word wat geplaagd door een al te strak vasthouden aan mijn eigen ongeschreven vertaalregels. Eén ervan is dat ik als het even kan de Japanse volgorde van ‘regels’ wil handhaven en daarmee de oorspronkelijke beeldsequentie. De ‘punchline’ van Yosano Akiko’s tanka is namelijk wie de moeite niet nam, niet zozeer het beperkte aantal stappen. Dat ‘hij’ (kare) het is ontdekt de lezer pas op het allerlaatst.
Ik ken een nog oudere Nederlandse vertaling van dit gedicht, door Jef Last (1898-1972). Last leidde een avontuurlijk bestaan en heeft op latere leeftijd aan de universiteit van Hamburg Chinees en Japans gestudeerd. Toch is van zijn vertalingen (onder meer een roman en toneelteksten van Mishima Yukio 三島由紀夫 [1925-1970]) onduidelijk in hoeverre hij in de eerste plaats uit de brontaal vertaalde of toch wel erg leunde op bestaande vertalingen. De versie van Last speelt wel met meerdere trappen:
Van de vele trappen
Die tot mijn hart leiden
Klom hij ten hoogste
Twee tot drie treden.
Jef Last, red. en vert., vloog een bloesem terug naar zijn tak (Den Haag: L.C. Boucher, 1960), p. 23.
De bron voor Last lijkt me een destijds belangrijke bloemlezing van moderne Japanse literatuur te zijn geweest. Modern Japanese Literature, onder redactie van de gezaghebbende Donald Keene, verscheen in 1956 en bestreek de periode vanaf 1868 — toen de meest recente negentig jaar dus. Die bloemlezing bevat welgeteld twee gedichten van Yosano Akiko, vertaald door Shio Sakanishi. Eén ervan is:
Of the numberless steps
Up to my heart,
He climbed perhaps
Only two or three.
Vert. Shio Sakanishi, in: Donald Keene, red., Modern Japanese Literature, from 1868 to Present Day (New York: Grove Press, 1956), p. 207. Deze bloemlezing geeft de tekst van Yosano’s tanka in transcriptie, maar niet de Japanse schrijfwijze, laat staan een bron.
En die vertaling doet weer erg denken aan de oudste vertaling van Yosano’s tanka die ik ken, uit 1927, dus zestien jaar nadat Yosano haar gedicht publiceerde:
There are numberless steps
Up to my heart.
He climbed perhaps two or three.
Glenn Hughes en Yozan T. Iwasaki, Three women Poets of Modern Japan: A Book of Translation (Seattle: University of Washington Book Store, 1927).
Anekdotisch bewijs is het, maar het lijkt erop dat we hier weer eens te maken hebben met een voorbeeld van hoe het Westen elementen selecteert als belangrijke ingang tot ‘Japan’ die vooral ons aanspreken maar die in het land zelf bijna onzichtbaar zijn.
De afbeelding toont, van links naar rechts, de frontispice door Nakazawa Hiromitsu 中沢弘光 (1874-1964) en pagina 6 van Yosano Akiko’s bundel Lentesneeuwbrij (Shundeishū 春泥集, 1911). Collectie National Institute for Japanese Literature, Tokyo.
Op een maandelijkse kettingvers-sessie gebruikte de meester het woord ‘ochtendgloren’ en alle aanwezigen vonden het een prachtig vers. Iemand die achteraan zat en hoorde hoe iedereen daarvan onder de indruk was begon zijn eigen gedicht met het woord ‘avondgloren’.
‘Dat is raar’, zei de meester, waarop de man zijn gedicht verbeterde met ‘middaggloren.’
‘Dat is nog erger.’
Toen de man zo in de put gepraat werd zei hij geërgerd: ‘Man, man,
Seisuishō 1-1-33. Voor ‘kettingvers’ (renga), zie termen.
Lachen om wakker te blijven (Seisuishō 醒睡笑, 1623) is een behoorlijk grote verzameling komische anekdoten uit het begin van de zeventiende eeuw. Samengesteld door Anraku’an Sakuden 安楽庵策伝 (1554-1642), een abt en amateurdichter in Kyoto, vindt de verzameling zijn oorsprong in een sessie die Sakuden had met de regeringscommissaris voor Kyoto en omstreken (shoshidai 所司代), Itakura Shigemune 板倉重宗 (1588-1656). In of rond 1615 vertelde Sakuden de shogunale gebiedscommissaris een aantal anekdoten die deze zo grappig en interessant vond dat hij de abt opdroeg ze systematisch te verzamelen. De acht hoofdstukken van het manuscript waren in 1623 af en werden vijf jaar later in drie delen uitgegeven.
De meeste van de anekdoten gaan niet over poëzie, maar een aantal dus wel. Bovenstaande valt onder de etymologische rubriek ‘waarom de dingen zo genoemd worden als ze heten’ (ieba iwaruru mono no yurai 謂被謂物之由來).
Ik gebruikte:
Suzuki Tōzō 鈴木棠三, Seisuishō kenkyū nōto 醒睡笑研究ノート (Tokyo: Kasama Shoin, 1986). (Het citaat staat op p. 28.)
H. Mack Horton, vert., Laughs to Banish Sleep: Selections from Seisuishō (1623) by Anraku Sakuden (Hollywood: highmoon, 2001). (Beschikbaar via Hortons website.)
De afbeelding toont een bijeenkomst van kyōka-dichters door Utagawa Kuniyoshi 歌川国芳 (1798-1861), in een triptiek ‘Verfijnde kenners: een samenzijn in de sneeuw’ (Fūgajin yuki no mushiro 風雅人雪のむしろ, 1843). Het betreft hier allemaal bestaande dichters. Collectie Tokyo Metropolitan Library. De prent is dus ruim twee eeuwen jonger dan de hier vertaalde anekdote. Ook zijn kyōka iets heel anders dan haikai-verzen. Als illustratie slaat het de plank dus nogal mis.
De Shirokiya was een warenhuis met een galerie (zie onder). ‘Catalogus’ is in deze context mijn vertaling voor gachō 画帖, een album waarin (reproducties van) tekeningen of schilderingen bijeengebracht zijn. Na de val van het Chinese Shang-rijk in ca. 1046 v.Chr. trokken Boyi 伯夷 and Shuqi 叔齊 zich terug op de Westerberg en weigerden uit trouw aan hun oude idealen het graan van de nieuwe Zhou-dynastie te eten.
Op 30 januari jl. promoveerde Jurriaan van der Meer in Leiden terecht cum laude op zijn proefschrift ‘Tracing Shumi: Politics and Aesthetics in Modern Japanese Literary Discourse and Fiction’. Het is een prachtige analyse van dat kwikzilverachtige begrip ‘smaak’ (shumi 趣味) zoals dat rond 1900 gebruikt werd om artistieke inhoud te geven aan het moderniseringsproces. Het derde hoofdstuk is een magistrale studie van de relatie tussen de schrijver Mori Ōgai 森鴎外 (1862-1922) en het warenhuis Mitsukoshi. Ōgai schreef enkele korte verhalen voor het tijdschrift dat het warenhuis uitgaf en waarin reclame voor eigentijdse producten gekoppeld werd aan statusverhogend literair talent. Warenhuizen in westerse stijl waren rond de eeuwwisseling een nieuw fenomeen, waar de koopwaar op zicht lag. Daarvóór, in de winkels van vroegmodern Japan, moest je de winkelier nog vertellen wat voor product je wilde, waarna die zelf uit de opslag (‘uit het zicht’) een selectie van waren haalde waaruit je dan kon kiezen. Om hun rol als paleizen waar moderniteit concrete vorm kreeg te onderstrepen, organiseerden de warenhuizen —zoals ze dat nog steeds doen— ook tentoonstellingen in een kunstgalerie die zij ook in huis hadden.
Ōgai’s verhalen voor het tijdschrift Mitsukoshi tonen een wat ambigue houding ten opzichte van ‘smaak’ zoals het warenhuis die graag voor zich zag: niet meteen afwijzend maar ook niet blind voor de misschien wat dubieuze kanten ervan. Ōgai schreef zijn hele leven naast verhalen en romans ook Sinitische poëzie. In juni 1918 schreef hij dit gedicht naar aanleiding van een tentoonstelling van schilderijen in westerse stijl van Koito Gentarō 小絲源太郎 (1887-1978). Die tentoonstelling vond plaats in de galerie van een concurrent van de Mitsukoshi, het warenhuis Shirokiya 白木屋. Net als de Mitsukoshi, die zich in de wijk Nihonbashi aan de overkant van de straat bevond, had de Shirokiya wortels in een grote winkel in vroegmodern Japan (samen met Daimaru golden deze als de drie grote warenwinkels van vroegmodern Japan). De catalogus uit de titel van het gedicht is de catalogus van de tentoonstelling.
Grappig is dat Ōgai zich in dit gedicht toont als een oude zeur die de vercommercialisering van kunst alleen maar verafschuwt. Van der Meers proefschrift laat mooi zien dat hij dus ook een andere kant kende.
Een uitgebreide analyse en Engelse vertaling van Ōgai’s gedicht is te vinden in:
John Timothy Wixted, ‘Mori Ōgai, “The Grouch”: A Kanshi (Sino-Japanese Poem) about Paintings for Sale in a Modern Department Store’, Asiatische Studien / Études Asiatiques 71: 2 (2017), p. 627-634.
Voor meer over Mori Ōgai en warenhuizen, lees:
Jurriaan van der Meer, ‘A Sign of Good Taste: Mori Ōgai, Mitsukoshi and the Concept of Shumi’, Humanities 11: 6, no. 131 (2022).
De foto door Ogawa Kazumasa 小川一真 (1860-1929), in zijn Blikken op Tokyo (Tōkyō fūkei 東京風景) uit 1911, toont de begane grond van de Nihonbashi-vestiging van het warenhuis Shirokiya. Collectie National Diet Library, Tokyo.
inishie no / nara no miyako no / yaezakura / kyō kokonoe ni / nioinuru kana
Zoals al eens eerder gemeld, is ‘kokonoe’ 九重 een ‘spilwoord’ (kakekotoba: een woord met dubbele betekenis) dat zowel ‘negenlagig’ of ‘veellagig’ betekent (bijvoorbeeld van kleding of een bloem) als een ander woord is voor ‘paleis’. Ise no Tayū schreef dit gedicht toen haar opgedragen werd namens haar vorstin een bedankje te schrijven voor een geschenk van kersenbloesems uit Nara 奈良 (destijds meer officieel: Heijō-kyō 平城京), een stad die in de achtste eeuw de hoofdstad was geweest. Murasaki Shikibu (gedicht no. 57), in dienst bij dezelfde vorstin, had zich aan deze opdracht onttrokken zodat Ise no Tayū, die nog niet zo lang aan het hof diende, de klus moest klaren.
[062] Sei Shōnagon 清少納言 (ca. 966-ca. 1017):
diep in de nacht pas
en de haan zijn vals gekraai
klinkt bedrieglijk echt
toch zal op de Ontmoetingsheuvel heus
de wachtpost jou niet langs laten
yo o komete / tori no sorane wa / hakaru tomo / yo ni ausaka no / seki wa yurusaji
Sei Shōnagon was de achterkleindochter van Kiyowara no Fukayabu (gedicht no. 36) en de dochter van Kiyowara no Motosuke (no. 42). Zij is ook de auteur van het wonderlijke en betoverende Hoofdkussenboek (Makura no sōshi 枕草子; kopen en lezen, alstublieft). Daarin lezen we de context voor dit gedicht, in sectie 129 (of, afhankelijk van de manuscriptversie, 130):
Yukinari, de secretaris-opzichter, kwam ooit naar de kantoren van Harer Majesteits Huishouden en bleef met ons praten tot diep in de nacht.
‘Tegen het uur van de Os [tussen twee en vier uur ’s nachts] moet ik terug naar Zijne Majesteit,’ zei hij toen hij vertrok, ‘want morgen is het een dag van Keizerlijke Onthouding.’
De dag nadien stuurde hij ons een bericht op diverse vellen officieel papier uit het bureau van de kamerheren. Het was erg uitvoerig en boog [sic; =bood, ?] een schitterende aanblik.
‘Ik kan onze ontmoeting van gisteravond maar niet van me afzetten,’ schreef hij. ‘Ik had wel tot het ochtendgloren met jullie willen praten, maar het kraaien van de haan heeft me verjaagd.’
Bij wijze van antwoord schreef ik hem: ‘Die haan van u, in het midden van de nacht, was dat soms de haan van heer Menchang?’
‘Volgens de legende opende Menchangs haan de barrière van de Han-vallei, zodat zijn drieduizend aanhangers op het nippertje konden ontsnappen, maar in mijn geval ging het om de barrière van Ausaka[‘Ontmoetingsheuvel’],’ luidde Yukinari’s repliek.
Daarop zond ik hem dit vers:
Neem anderen maar in het ootje
met vals gekraai
in het holst van de nacht –
de wachtpost van Ausaka
kun je niet innemen.
‘Want die wordt streng bewaakt!’
Sei Shōnagon, Het hoofdkussenboek, vert. Jos Vos (Amsterdam: Athenaeum—Polak & Van Gennep, 2018), p. 181-182. Vos vertaalt het gedicht wat anders dan ik. Toen in het antieke China heer Menchang met zijn gezelschap midden in de nacht wilde vluchten uit het rijk van de Qin imiteerde iemand een haan, zodat de grenswachters dachten dat het al ochtend was en de grenspoorten openden. Het is Jos Vos die met de briljante oplossing ‘vals gekraai’ kwam voor sorane 空音 (‘imitatie-geluid’). In deze context geeft die vertaling een mooie ‘steek-onder-water’-associatie; ik leen dat hier graag van hem. Van zichzelf vond Sei Shōnagon, beweerde ze tenminste, dat zij geen goede dichter was. Toch is dit gedicht heel ad rem; daarom nam ze het ook op in naar boek, natuurlijk. Het traject van gevatte reacties: Sei: die van jou was een nep-haan > Yukinari: nee, geen oude Chinezen maar Japanse geliefden! > Sei: die wannabe-minnaar kan het wel vergeten.
[063] Directeur voor het Linker Stadsdeel Michimasa 左京大夫道雅 (992-1054):
nu slechts nog dit:
ik zal je moeten opgeven
dat bericht, meer niet,
niet via een ander maar zelf
wil ik je kunnen zeggen
ima wa tada / omoitaenamu / to bakari o / hito-zute narade / iu yoshi mogana
Fujiwara no Michimasa 藤原道雅 was de kleinzoon van Takashina no Kishi 高階貴子 (var. Takako; gedicht no. 54). Michimasa zou dit geschreven hebben toen het hof hem verbood nog langer de Hogepriesteres van de Ise-schrijn te zien, met wie hij een niet toegestane verhouding had.
asaborake / uji no kawagiri / taedae ni / araware-wataru / seze no ajirogi
Fujiwara no Sadayori 藤原定頼 was een zoon van Kintō (gedicht no. 55). Zijn gedicht is geschreven in de winter.
[065] Sagami 相模 (ca. 999-na 1051):
bitter-verdrietig
niet meer te drogen mouwen
heb ik aan en toch
zal het mijn door liefde verrotte
reputatie zijn waarvan ik spijt krijg
urami-wabi / hosanu sode ni / aru mono o / koi ni kuchinamu / na koso oshikere
Ik schreef het al vaker: in de hoofse poëzie zijn mouwen altijd nat van tranen.
[066] De Voormalig Aartsbisschop Gyōson 前大僧正行尊 (1055-1135):
dat wij aan elkaar
maar vol warmte blijven denken
jij bergkersbloesem
buiten jouw bloesems is er
niemand die weet hoe ik me voel
morotomo ni / aware to omoe / yamazakura / hana yori hoka ni / shiru hito mo nashi
[067] De Suō Kamenierster 周防内侍 (actief rond 1100):
in een lentenacht
gedroomd, zo kortstondig lag
mijn hoofd op jouw mouw
dat dat arm aan zin zal blijken
voor mijn reputatie berouw ik
haru no yo no / yume bakari naru / tamakura ni / kai naku tatamu / na koso oshikere
Woordspel: tamakura (‘iemands mouw als kussen’) wordt gekoppeld aan het ‘spilwoord’ (kakekotoba: een woord met dubbele betekenis) kaina (‘een arm’)/kai naku (‘zinloos’; hier wat flauw vertaald als ‘arm aan zin’). Iets als ‘op jouw mouw mijn / arm aan zin zal blijken / voor mijn reputatie’ komt misschien meer in de buurt van de schakel-ervaring van het origineel, maar doet voor mijn gevoel in het Nederlands wel heel geforceerd aan.
[068] De Teruggetreden Vorst Sanjō 三条院 (976-1017):
een diepe intentie
is het niet maar mocht in dit tranendal
ik langer verwijlen
dan zal ik liefdevol terugdenken
aan de maan in deze nacht
kokoro ni mo / arade ukiyo ni / nagaraeba / koishikarubeki / yowa no tsuki kana
Gedicht toen hij ziek was en besloot troonsafstand te doen.
[069] De priester Nōin 能因法師 (988-?):
een storm raast
over de berg Mimuro
waar herfstbladeren
op de Tatsuta-rivier
een brokaten weefwerk vormen
arashi fuku / mimuro no yama no / momijiba wa / tatsutagawa no / nishiki narikeri
Net als de berg de Mimuro was de rivier de Tatsuta (zie no. 17), die langs de voet ervan stroomt, een plek die beroemd was om de herfstkleuren daar.
[070] De priester Ryōzen 良選法師 (actief 1036-1068):
uit eenzaamheid
ga ik mijn hut uit naar buiten
en staar de verte in:
overal is het dezelfde
avondschemer in de herfst
sabishisa ni / yado o tachi-idete / nagamureba / izuku mo onaji / aki no yūgure
Over de fotos: De alleroudste volledige vertaling naar een Europese taal van Van honderd dichters één gedicht is die van de Britse advocaat (én voormalig scheepsarts) Frederick Victor Dickens (1838-1915), die in 1866 zijn Hyak Nin Is’Shiu, or, Stanzas by a Century of Poets, Being Japanese Lyrical Odes uitbracht. Typerend voor zijn tijd is dat hij ervoor koos om de waka in voor westerlingen herkenbare en altijd rijmende dichtvormen te gieten. De afbeelding toont (links) de uitbundige omslag van Dickins’ vertaling en (rechtsboven) zijn vertaling in de vorm van een kwatrijn met a-b-a-b-rijmschema van gedicht no. 69 van Nōin. Leuk vind ik dat Dickins kiest voor een a-a-kreupelrijm voor gevorderden: hij laat het Engelse ‘lustily’ rijmen op het Japanse ‘momiji’ (‘herfstbladeren’). Dit is het exemplaar in de Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek Leiden (cat.no. 863 F 7), dat heeft toebehoord aan ’s werelds eerste hoogleraar Japans, Johann Joseph Hoffmann (1805-1878). Uit het etiket (rechtsonder) van een Leidse boekhandelaar blijkt dat je een boek ‘op zicht’ kon hebben voordat je besloot het al dan niet te kopen. In 1868, dus binnen twee jaar na verschijnen, was de vraagprijs ƒ 6,85 (volgens IISG met een koopkracht van € 69,29 vandaag de dag). Met Hollandse zure zuinigheid noteerde de Duitser Hoffmann ernaast dat hij het boek een jaar later bij de Leidse uitgever en boekhandelaar Brill voor de helft van de prijs (ƒ 3,25 = € 35) had kunnen kopen. Desondanks ben ik blij dat hij het hoe dan ook aanschafte.
De eerwaarde Ten’in kwam langs; ik bood hem een kom sake aan, en we hadden een heel interessant gesprek. Over een gedicht van Kokan, ‘In de wierrookbrander een dieprood smeulend vuur’:
Bij het ochtendlicht — — (‘eer ik de Boeddha’? Hier kon hij zich twee karakters niet meer herinneren) bezoek ik de Volmaakt Verlichte;
Heel vreemd is dat in de wierrookbrander een vuur dieprood smeult.
Het lijkt me dat toen jonge acolieten voorbereidingen getroffen hadden
zij mogelijk één enkel blad vallen lieten uit een vaas met esdoorns.
zei hij: ‘Dit gedicht is uitzonderlijk goed. Wat Kokan’s [poëzie] aangaat: zelfs een monnik die driehonderd jaar geleden uit China hierheen kwam had zoiets niet gekund.’
Sanetaka-kō ki 実隆公記, achttiende dag van de twaalfde maand van het vijfde jaar van de Meiō 明応-periode (21 januari 1497).
Op 21 januari 1497 had de machtige hoveling en waka-dichter Sanjōnishi Sanetaka 三条西実隆 (1455-1537) de Zen-monnik Ten’in Ryūtaku 天隠龍澤 (1422-1500) op bezoek. Met wat drank bij de hand spraken ze over poëzie, waarbij de bejaarde monnik uit zijn hoofd een ruim anderhalve eeuw oud Sinitisch gedicht citeerde van de toen al Heel Erg Dode Zen-monnik Kokan Shiren 虎關師錬 (1278-1346).
In Kokan Shiren’s verzamelbundel Saihokushū staat het gedicht een beetje anders dan Ryūtaku zich herinnerde:
Gefascineerd
Bij het ochtendlicht bezoek ik de tempelhal en eer de Volmaakt Verlichte;
bevreemd zie ik in de wierrookbrander een vuur dieprood smeulen.
Wat ik denk is dit: toen jonge acolieten voorbereidingen troffen
lieten zij mogelijk één enkel blad vallen uit een vaas vol esdoorns.
漫興。凌晨詣殿礼円通。怪見香炉宿火紅。謂是童行装著早。何知一葉墜瓶楓。
Gozan bungaku zenshū deel 1, red. Kamimura Kankō (Kyoto: Shibunkaku, 1973), p. 105.
De oude monnik noemt Shiren’s gedicht ‘uitzonderlijk goed’ (zetsumyō 絶妙). Hij lijkt vooral gegrepen te zijn door het beeld van het dieprood van een ‘verborgen’ of smeulend vuur (shukuka of shukka 宿火) dat zich in de wierrookbrander ophoudt. En dan blijkt alles gezichtsbedrog. Geen vuur maar een vuurrode esdoorn (kaede 楓).
De foto toont een esdoorn in een Leidse tuin, herfst 2015.
Yamanokuchi Baku shishū 山之口獏詩集 (red. Takara Ben 高良勉, Iwanami Shoten, 2016), p. 87-89.
Dit is een van de iets bekendere gedichten van Yamanokuchi Baku 山之口獏 (1903-1963). De folk-zanger Takada Wataru 高田渡 (1949-2005) heeft Yamanokuchi’s gedicht ‘trouwen’ in 1973 op muziek gezet, waarbij hij Yamanokuchi’s ‘poëzie’ (shi 詩) consequent zingt als ‘lied’ (uta 歌).
Ik kwam een goede 45 jaar oude Nederlandse vertaling van dit gedicht tegen, door Wouter Noordewier (1935-2016). Ik ken deze vertaler niet, al doen er enkele merkwaardige verhalen over hem de ronde. Spaans leek hij wel te kennen, maar Japans zeker niet. In 1978 kwam van zijn hand een bundel vertalingen van klassieke Japanse poëzie uit, Loop niet over deze sneeuw!. Deze gedichten vertaalde Noordewier vanuit bestaande vertalingen in (naar ik aanneem) Europese talen. Curieus genoeg sluit de bundel af met drie gedichten die je met de beste wil van de wereld geen klassieke Japanse poëzie kan noemen, omdat ze voorbeelden zijn van vrij vers (een aan het einde van de negentiende eeuw geïmporteerde dichtvorm in Japan) uit de twintigste eeuw. Het allerlaatste gedicht in Loop niet over deze sneeuw! is dit gedicht van Yamanokuchi:
YAMANOKUCHI BAKU 1903
.
Wordt als anarchist beschouwd.
.
Toen de poëzie me zag
Riep ze uit: ‘Laten we trouwen!’
Erover nadenkend erkende ik
mijn ongeduld te trouwen.
Kijk
.
Er bestaan verschillende graden van zijn:
Nàt zijn van de regen,
Omgegooid worden door de wind,
Dood willen gaan.
In ieder geval, in mijn toestand
Liet het idee van het huwelijk me niet los.
.
De poëzie, vol energie,
Volgde me overal waar ik ging;
Al schreeuwend: ‘Laten we trouwen, laten we trouwen’.
Eindelijk trouwde ik, maar de poëzie
Krabt af en toe aan mijn hart
Of verschuilt zich achter mijn bureau
En begint te schreeuwen: ‘Geld! Geld!’
Wouter Noordewier, Loop niet over deze sneeuw! Keur van Japanse klassieke poëzie (Amsterdam: Bert Bakker, 1978), p. 86.
Ik gok erop dat Noordewier zijn versie baseerde op een Engelse vertaling van Yamanokuchi’s gedicht dat in mei 1956 verscheen in een Japans themanummer van het tijdschrift Poetry: A Magazine of Verse, een uitgave van The Modern Poetry Association die al sinds 1912 bestaat. Die Engelse vertaling was er vroeg bij, want Yamanokuchi nam dit gedicht pas twee jaar later op in een bundel van hem. De Japanse dichter en vertaler Satō Satoru 佐藤覚 (1923-?) moet het origineel tegen zijn gekomen in een tijdschrift. Diens vertaling in Poetry luidt:
MARRIAGE
.
Whenever poetry saw me
It cried out, “Marriage, marriage.”
Thinking back, I see that I was
Most eager to marry.
In other words,
There are various states in this world:
The state of getting soaked in the rain,
The state of being blown by the wind,
Or the state of wishing to die; however,
In my state
I could not put marriage out of my mind.
Poetry, full of vigor,
Stuck to me wherever I went,
Crying, “Marriage, marriage.”
Finally I married. Poetry
Stopped crying words altogether.
Now something other than poetry
Scratches at my heart from time to time
Or crouches behind the bureau,
Starting to cry, “Money, money.”
Vertaling Satoru Sato, in: Poetry: A Magazine of Verse88: 2 (mei 1956), p. 67.
Niet alleen laat Noordewier de titel van het gedicht en twee hele regels weg en suggereert hij coupletten die zijn bron niet heeft, maar hij vertaalt een cruciale ontkenning niet. ‘Eindelijk trouwde ik, maar de poëzie / Krabt af en toe aan mijn hart / Of verschuilt zich achter mijnbureau’ schrijft Noordewier, waar het Engels heeft: ‘Now something other than poetry / Scratches at my heart from time to time / Or crouches behind the bureau.’ Dat laatste spoort met het origineel van Yamanokuchi. Dus niet ‘de poëzie’, maar ‘iets anders dan de poëzie’.
Twee keer het gedicht ‘trouwen’ van Yamanokuchi Baku. Links: vertaald door Satoru Sato (1956). Rechts: vertaald door Wouter Noordewier (1978).
Je kunt natuurlijk volstaan met de vaststelling dag Noordewier slordig vertaalde. Niettemin viel ik in eerste instantie juist voor iets dat je achteraf misschien een creatieve vergissing mag noemen. Noordewiers versie roept bij mij het beeld op van een verzuurd huwelijk tussen de dichter en de poëzie, van een relatie tussen kunst en kunstenaar die geplaagd wordt doordat zijn kunst de commerciële kant op wil. De poëzie verwerd tot een partner die wil dat er centjes verdiend worden en geen romantische gevoelens meer oproept.
Dat is niet, of niet helemaal, wat Yamanokuchi schrijft. In de relatie van de dichter wordt de plaats van de poëzie ingenomen door iets anders. Een vraag is wie de dichter hier nu trouwt.
Eind 1937 trouwde Yamanokuchi met Yasuda Shizue 安田静江 (1905-1995), die hij pas twee maanden eerder had leren kennen via de dichter Kaneko Mitsuharu 金子光晴 (1895-1975) en diens vrouw, de schrijfster Mori Michiyo 森三千代 (1901-1977). Dat wijst er inderdaad wel op dat hij ‘destijds / zo ontzettend graag trouwen’ wilde. Biografische schetsen van Yamanokuchi koppelen dat gearrangeerde huwelijk aan een gedicht dat Yamanokuchi in 1936 publiceerde:
huwelijksadvertentie
.
ik wil zo snel mogelijk trouwen
als ik nou maar trouw
dan zal ik dubbel-intensief willen leven
zo zal ik een boeiende man zijn, dat geloof ik
een boeiende man met een boeiend leven
iemand die mij als echtgenoot zou willen hebben
is er ergens zo’n vrouw die met mij romantisch wil wezen?
Yamanokuchi Baku shishū 山之口獏詩集 (ed. Takara Ben 高良勉, Iwanami Shoten, 2016), p. 72-73.
Yamanokuchi is vaak ‘een dichter van het lompenproletariaat’ (runpen no shijin ルンペン詩人) genoemd, vanwege zijn gebalanceer op de rand van de bestaanszekerheid. Kort na zijn huwelijk verloor Yamanokuchi zijn toch al slecht betaalde baan als colporteur van medicijnen. Shizue, dochter van een schoolhoofd, ging een leven van bittere armoe tegemoet. Dat lezers de ‘poëzie’ in Yamanokuchi’s gedicht interpreteerden als Shizue die haar partner aan het hoofd zeurt en hem daarmee van zijn roeping afhoudt is dan misschien niet zo verwonderlijk, maar het is maar de vraag of dat terecht is.
Waarom wilde de dichter zo graag trouwen? Hij trouwde een idee, zo lijkt het, niet een individu. Moest zijn vrouw een muze worden? Dan nog was het niet de muze maar de poëzie zelf die veranderde. Of is het toch: de poëzie kreeg gestalte in de muze die op haar beurt weer veranderde in een echt mens van vlees en bloed dat zich afvroeg hoe ze het gezin (er was in 1944 een dochter geboren) in leven gingen houden?
[Een voetnoot] Ik heb even zitten vlassen op wie nu het onderwerp is van dat ‘roepen’ (Jp. naku 鳴く) in de tweede regel. Het Japans doet vrij weinig aan het expliciteren van grammaticale onderwerpen. Je zou de regel op zich dus ook kunnen vertalen als: ‘bleef ik maar roepen “trouw me trouw me”’. Daarmee verandert de dynamiek van het gedicht nogal, maar in het licht van de twee daaropvolgende regels is het niet onmogelijk. Toch kies ook ik ervoor ‘de poëzie’ als het niet genoemde grammaticale onderwerp te zien. Dat is dan vanwege de dertiende en de vijftiende regel: het ligt heel erg voor de hand dat het elke keer de poëzie is die roept. ‘Jammeren’ in de laatste regel is mijn vertaling voor het homofone nakidasu 泣き出す (let. ‘in huilen uitbarsten).
De foto toont Yamanokuchi Baku en zijn vrouw Shizue, ergens in de periode maart-juli 1963, toen Yamanokuchi met maagkanker in het ziekenhuis lag waar hij op 16 juli zou sterven. Collectie Naha City Museum of History 那覇市歴史博物館 (waar Shizue abusievelijk als ‘Shizuko’ 静子 wordt geïdentificeerd).
Ik vermoed dat we ‘romance’ (Jp. romansu) hier moeten opvatten als ‘een aandoenlijk lied’. Een beetje zoals bij Paul Verlaine (1844–1896) en diens Romances sans paroles (‘Liederen zonder woorden’, 1874), die Nomura kent (hij vertaalde Verlaines poëzie).
De foto toont het strand bij Wassenaarseslag, mei 2023. Foto Nicole Roepers.
[051] Heer Fujiwara no Sanekata 藤原実方朝臣 (ca. 955-994):
‘zoveel hou ik van jou’ kan ik zelfs
niet zeggen, zodat Ibuki’s
moxa-bijvoetkruid
net als jij niet weten zal
hoe ik van verlangen brand
kaku to dani / e ya wa ibuki no / sashimogusa / sa shimo shiraji na / moyuru omoi o
Eerste liefde op afstand. Dit gedicht moet het vooral hebben van lastig te vertalen woordspel. In ‘Ibuki’ (de naam van een berg) zit ook ‘zeggen’ (ifu 言ふ) verstopt. In ‘moxa-bijvoetkruid’ (sashimogusa) zit het woord ‘bijvoetkruid’ (mogusa), dat op de huid gebrand wordt voor een moxa-behandeling, en daarmee te associëren is met ‘branden’ (moyu). De openingswoorden zijn krachtiger dan mijn omslachtige vertaling omdat ik me gedwongen voel een en ander uit te spellen; er staat meer letterlijk: ‘“zoveel”: zelfs dat [kan ik niet zeggen]’ (kaku to dani [e ya wa iu]). De herhaling van dat ‘sashimo’ is dan weer niet iets waarover poëtica’s per se enthousiast werden.
[052] Heer Fujiwara no Michinobu 藤原道信朝臣 (972-994):
omdat het licht werd
zal het ook weer donker worden
dat weet ik heus wel
en toch blijft het onuitstaanbaar
dat kil-bleke ochtendlicht
akenureba / kururu mono to wa / shirinagara / nao urameshiki / asaborake kana
Dit is een zogenaamd ‘ochtend-erna-briefje’ (kinuginu no fumi 後朝の文), waarin de man betreurt dat hij ’s ochtends bij het eerste licht zijn heimelijke liefde verlaten moet om niet gesnapt te worden.
[053] De moeder van de Kapitein ter Rechterzijde Michitsuna 右大将道綱母 (ca. 937-ca. 995):
al zuchtend
alleen te moeten slapen
tot de nacht licht wordt
hoe lang dat wel duren kan
daarvan heb jij geen besef
nagekitsutsu / hitori nuru yo no / akuru ma wa / ika ni hisashiki / mono to ka shiru
De inleiding bij dit gedicht in Shūi wakashū (‘Verzameling van bijeengesprokkelde gedichten’, ca. 1005-1007; no. 14-912) stelt dat dit gedicht haar antwoord is op een opmerking van haar echtgenoot Fujiwara no Kane’ie 藤原兼家 (929-990) — waarbij het relevant is te weten dat in hogere kringen man en vrouw vaak in verschillende huizen woonden: ‘Toen de Lekenmonnik-Regent bij haar langskwam was men traag in het openen van de poort, zodat hij zei: “Ik werd moe van het veel te lange wachten”’ 入道摂政まかりたりけるに、門を遅く開けければ、立ちわづらひぬと言ひ入れて侍ければ. Zo bezien contrasteert de dichter haar lange wachten op hem met het relatief korte wachten van haar echtgenoot. We kennen dit gedicht ook uit een autobiografische tekst van deze vrouw: haar Trilhaartje-memoires (of Spinrag-memoires, Kagerō nikki 蜻蛉日記, ca. 974). In die context krijgt het gedicht een heel andere nuance. Haar echtgenoot brengt de meeste nachten door bij een nieuwe geliefde:
Twee of drie dagen later, vlak voor zonsopgang, werd er op mijn poort gebonsd. Ik verwachtte wel dat het Kaneie zou zijn, maar voelde me te slecht om te laten opendoen. Toen verdween hij maar weer in de richting van het huis van die andere vrouw. De volgende ochtend bleef ik niet bij de pakken zitten en dichtte: […]’
Vertaling Jos Vos, Eeuwige reizigers (Amsterdam: De Arbeiderspers, 2008), p. 132. Vos vertaalde de titel als ‘Het herfstdradendagboek’, in lijn met de Engelse vertalingen van Arthur Waley en Edward Seidensticker (die het woord ‘gossamer’ gebruiken). Het woord kagerō uit de titel kan zowel slaan op een libelle lijkende ‘eendagsvlieg’ (蜻蛉・蜉蝣) als op het trillen van hete lucht vlak boven de grond (陽炎). Hoe dan ook drukt het woord ‘onbestendigheid’, ‘vergankelijkheid’ uit.
[054] De moeder van de Boventallige Minister 儀同三司母 (?-996):
‘ik zal je nooit vergeten’ —
op die toekomst van jouw woorden
is het moeilijk wachten
dat daarom vandaag het einde
van mijn leven maar mag zijn!
wasureji no / yukusue made wa / katakereba / kyō o kagiri no / inochi to mogana
De uitleg is dat de dichter nú gelukkig is met haar echtgenoot, maar niet op de toekomst vertrouwen durft. Takashina no Kishi 高階貴子 (var. Takako), de moeder van een hoge minister én van een keizerin, had de voor een vrouw uitzonderlijke reputatie een bedreven dichter van Sinitische poëzie te zijn.
[055] Groot-Raadsheer Kintō 大納言公任 (966-1041):
watervalgeklater
verstomde, al lang geleden
is dat nu, en toch
kwam de naam ervan tot ons
en wordt nog steeds gehoord!
taki no oto wa / taete hisashiku / narinuredo / na koso nagarete / nao kikoekere
[056] Izumi Shikibu 和泉式部 (ca. 976?-ca. 1030?):
ik zal er niet meer zijn
in deze wereld voor de volgende
als herinnering
nu nog één enkele keer
jou te mogen ontmoeten!
arazaramu / kono yo no hoka no / omoide ni / ima hitotabi no / au koto mogana
Geschreven op haar ziekbed. Voor Izumi heb ik een zwak, zeker sinds ik in wat een vorig leven lijkt haar memoires (dan wel vie romancéé) vertaalde: Izumi Shikibu, Jouw koude hart zwijgt. Memoires (Uitg. Contact, 1995).
[057] Murasaki Shikibu 紫式部 (ca. 978?-na 1019):
geheel toevallig
zag ik haar, of niet? — dat was
niet vast te stellen
en zo verdween tussen wolken
de maan diep in de nacht
meguri-aite / mishi ya sore to mo / wakanu ma ni / kumogakurenishi / yowa no tsuki kana
[058] Daini no Sanmi 大弐三位 (begin elfde eeuw):
bij de Arima
over Ina’s veld van bamboegras
blaast de wind
heel zachtjes, en zo is het: jou
kan ik maar niet vergeten
arimayama / ina no sasahara / kaze fukeba / ide soyo hito o / wasure ya wa suru
yasurawade / nenamashi mono o / sayo fukete / katabuku made no / tsuki o mishi kana
Akazome Emon is ook de auteur van de Vertelling van bloei en pracht (Eiga monogatari 栄花物語) over de successen van het Fujiwara-Regentenhuis.
[060] Kamenierster Koshikibu 小式部内侍 (?-1025):
de Ōe-berg
en de weg naar Ikuno
zijn heel ver weg
een brief of voetstap zag ik niet
uit Ama-no-hashidate
ōeyama / ikuno no michi no / tōkereba / mada fumi mo mizu / ama no hashidate
Koshikibu was de dochter van Izumi Shikibu (no 56). Zij was nog geen dertig toen zij stierf. Ama-no-hashidate, in wat destijds de provincie Tango was, ligt aan de Japanse Zee. In Kin’yō wakashū (‘Verzameling van gouden bladeren’, 1127; no. 9-550) heeft dit gedicht als proza-inleiding: ‘Gedicht toen er in de hoofdstad een dichtwedstrijd gehouden werd in de periode dat [haar moeder] Izumi Shikibu [haar echtgenoot] Yasumasa gevolgd was naar de provincie Tango [waar hij tot gouverneur benoemd was] en Kamenierster Koshikibu gekozen was als een van de [deelnemende] dichters, waarop Middelste Raadsheer Sadayori naar haar vertrekken in het paleis kwam en haar plaagde: “Hoe gaat het met je gedichten? Heb je iemand naar Tango gestuurd [om door je moeder een gedicht voor je te laten maken]? Is die soms nog niet teruggekomen? Je zal wel in de rats zitten!” en zij hem tegenhield toen hij weer opstond om weg te gaan [met de woorden:]’ 和泉式部保昌に具して丹後国に侍りけるころ都に歌合のありけるに、小式部内侍歌よみにとられて侍りけるを、中納言定頼局のかたに詣で来て、歌はいかゞせさせ給、丹後へ人はつかはしけんや、使[いまだ]詣で来ずや、いかに心もとなくおぼすらん、などたはぶれて立けるを引きとゞめてよめる.
Daini no Sanmi als ‘OL’ (office lady) die op kantoor haar ex probeert te vergeten, in lang vervlogen tijden: links hoor je een faxapparaat (‘piii’ ピー). Illustraties door Nakada Yumiko 中田由見子 in Manga Hyakunin isshu マンガ百人一首 (Tokyo: Heibonsha, 1986).
Dat het vertalen van deze reeks zo lang duurt heeft óók te maken met een lelijke karaktertrek van me: ik ben snel afgeleid. Ik troost me met de gedachte dat de ervaring er met tussenpozen stukken van te lezen ook wel iets prikkelends kan hebben.
Het is een mysterieuze bloemlezing, deze Van honderd dichters één gedicht. Dat vindt niet alleen ik: er bestaat inmiddels een bibliotheek vol met pogingen de structuur en interne logica ervan te begrijpen. En waarom staan er vaak vrij matige gedichten tussen? Nu ja, de samensteller, Fujiwara no Teika 藤原定家 (1162-1241), kon in 1235 of daaromtrent ook niet voorzien dat dit gebaar voor een bekende van hem in later eeuwen zo’n beroemde reeks zou worden.
Hoe dan ook, met Nieuwjaar is het in Japan gebruikelijk om het aan Memory verwante kaartspel dat op deze reeks is gebaseerd te spelen. Een goede reden om deze tien gedichten te presenteren.
De afbeelding toont zogenaamde amo-karuta あも歌留多 (‘rijstkoek-dichtersspeelkaarten’) met Ise no Taiyu 伊勢大輔 en haar gedicht (no. 61). Deze wafelzoetigheden (monaka 最中) op basis van zoete azukibonen zijn een specialiteit van het bedrijf Kanō Shōjuan 叶匠壽庵. Foto gemaakt op 29 september 2023, bij een bezoek aan Ishiyamadera. De vrouw die me ze verkocht bleek twintig jaar lang in Scheveningen gewoond te hebben.
Ook zei [Shun’e]: ‘Dan is er het gedicht van heer Masafusa:
als witte wolken
komen zij me voor: een teken
dat in schoon Yoshino
op Yoshino’s bergen
de bomen vol in bloei staan
shirakumo to / miyuru ni shirushi / miyoshino no / yoshino no yama no / hanazakari kamo
Dit ervaar ik als de essentie van goede poëzie. Het bevat geen nadrukkelijk briljante uitdrukkingen, en ook geen opgesmukte fraseringen; het is een mooie, heldere koppeling van woorden, het is verheven en groots. Je kunt het vergelijken met hoe de kleur wit geen schakeringen kent maar toch de fraaiste van alle kleuren is. Het allerindrukwekkendst van alle dingen is pretentieloosheid en niksigheid. Deze stijl lijkt makkelijk maar is juist heel moeilijk. Als je er ook maar één woord naast zit, dan wordt het een kreupel gedicht. Als je geen meesterschap bereikt hebt, is zoiets niet te dichten.
Mumyōshō 69. [NKBT 65, p. 89.] De dichter-monnik Shun’e 俊恵 (1113-1191) was de poëzieleraar vam Kamo no Chōmei 鴨長明 (1155-1216), en wordt vaak aangehaald in diens Naamloze aantekeningen (Mumyōshō 無名抄, ca. 1212). De geciteerde waka is van Ōe no Masafusa 大江匡房 (1041-1111).
Wit (haku)
白
In de duistere nacht is het als lopen over de maan op aarde;
mensen stappen juist op een hemel vol met witte wolken.
Het dicht op ‘wit’ door Xie Guan
闇夜猶行名月地。人間却踏白雲天。 白賦 謝観
Het beeld is dat van grond die wit is in het maanlicht. Meigetsu 名月 is de oogstmaan, de vollemaan in de herfst. Een persoonlijk commentaar op de Sinitische en Japanse recitatieven (Wakan rōeishū shichū 倭漢朗詠集私注, 1161) schrijft het Dicht op ‘wit’ (Haku fu, Ch. Bái fù 白賦), waaruit dit en het volgende couplet komen, toe aan de negende-eeuwse Xiè Guàn 謝観. Van zijn gedicht zijn alleen in Japan coupletfragmenten overgeleverd, in Sinitische en Japanse recitatieven (Wakan rōeishū 和漢朗詠集, begin elfde eeuw) en Nieuwe selectie van recitatieven (Shinsen rōeishū 新撰朗詠集, begin twaalfde eeuw). Dit couplet komt in de meeste Wakan rōeishū-handschriften niet voor.
De vorst van de Qin zuchtte van verbazing: de kraaienkoppen op dag van Yan’s Dan’s terugkeer;
De keizer van de Han treurde uit deernis: de kraanvogelveren toen Su Wu thuiskwam.
Het dicht op ‘wit’
秦皇驚歎 燕丹之去日烏頭。漢帝傷嗟 蘇武之來時鶴髮。 白賦
Het dicht op ‘wit’
Prins Dān 丹 van de staat Yān 燕 was een gijzelaar van de keizer van de Qin-dynastie (221-206 v.Chr. — die van het terracottaleger), die zei dat hij pas vrij zou komen wanneer kraaien witte koppen kregen en paarden horens hadden. Na Dan’s jammerklacht voltrok zich dit wonder. Sū Wŭ 蘇武 (ca. 140-60 v.Chr.) werd als gezant van de Chinese Vroege Han-dynastie (206 v.Chr.-8 na Chr.) negentien jaar lang gegijzeld door de stammen van het noordelijke Xiōngnú 匈奴-rijk; toen hij kon terugkeren naar China waren zijn haren al net zo wit geworden als de veren van een kraanvogel.
De Melkweg schittert helder en kleurt de herfsthemel wit,
en dan zien we in de boomgaard bolletjes van witte dauw.
Shitagō
銀河澄朗素秋天。又見林園白露円。 順
Samen met de hierop volgende drie coupletten vormt dit één Sinitisch normgedicht van acht regels, door Minamoto no Shitagō 源順 (911-983). Een persoonlijk commentaar op de Sinitische en Japanse recitatieven spelt uit dat het thema van Shitagō’s gedicht ‘wit’ is (Haku shi 白詩).
Mao Bao’s schildpad keerde onder koude golven huiswaarts;
Wang Hong’s boodschapper stond voor de najaarsbloesems.
毛宝亀帰寒浪底。王弘使立晚花前。
De Chinese militair Máo Băo 毛宝 (?-339) kocht een jonge witte schildpad die hij weer vrijliet en die hem later redde. De staatsman Wáng Hóng 王弘 (379-432) gaf met een in het wit gestoken boodschapper wijn cadeau mee voor de dichter Táo Yuānmíng 陶淵明 (365-427).
Tussen het riet aan de oever neemt de maankleur toe met het getij;
op de toppen van de Pamir verbindt de huid van wolken zich met sneeuw.
蘆州月色随潮満。葱嶺雲膚与雪連。
Berijpte kraanvogels, meeuwen in het zand: hoe lieflijk allemaal;
ik haat slechts hoe grijswit met de jaren mijn haar geworden is.
Met bovenstaande vormt dit de vier berijmde coupletten van een gedicht.
霜鶴沙鷗皆可愛。唯嫌年鬢漸皤然。 已上四韻
al te wit
werd je dit jaar nog witter
in het maanlicht
de sneeuw opzij te vegen
om pruimenbloesems te plukken
shirashirashi / shiraketaru toshi / tsukikage ni / yuki kakiwakete / mume no hana oru
しらしらしゝらけたるとし月光に雪かきわけて梅の花をる
De categorie ‘Wit’ (haku 白) in Sinitische en Japanse recitatieven (Wakan rōeishū 和漢朗詠集, begin elfde eeuw), nos. 798-803. Dit zijn de laatste fragmenten in deze bloemlezing, samengesteld door Fujiwara no Kintō 藤原公任 (966-1041), van wiens hand ook het allerlaatste gedicht hier is.
De foto toont iemand die kijkt naar Compositie van 2 lijnen (1931) van Piet Mondriaan, in Stedelijk Museum in Amsterdam en is een uitsnede uit een foto uit 1987 door Roland Gerrits.
Om de beste ervaringen te bieden, gebruiken wij technologieën zoals cookies om informatie over je apparaat op te slaan en/of te raadplegen. Door in te stemmen met deze technologieën kunnen wij gegevens zoals surfgedrag of unieke ID's op deze site verwerken. Als je geen toestemming geeft of uw toestemming intrekt, kan dit een nadelige invloed hebben op bepaalde functies en mogelijkheden.
Functioneel
Altijd actief
De technische opslag of toegang is strikt noodzakelijk voor het legitieme doel het gebruik mogelijk te maken van een specifieke dienst waarom de abonnee of gebruiker uitdrukkelijk heeft gevraagd, of met als enig doel de uitvoering van de transmissie van een communicatie over een elektronisch communicatienetwerk.
Voorkeuren
De technische opslag of toegang is noodzakelijk voor het legitieme doel voorkeuren op te slaan die niet door de abonnee of gebruiker zijn aangevraagd.
Statistieken
De technische opslag of toegang die uitsluitend voor statistische doeleinden wordt gebruikt.De technische opslag of toegang die uitsluitend wordt gebruikt voor anonieme statistische doeleinden. Zonder dagvaarding, vrijwillige naleving door uw Internet Service Provider, of aanvullende gegevens van een derde partij, kan informatie die alleen voor dit doel wordt opgeslagen of opgehaald gewoonlijk niet worden gebruikt om je te identificeren.
Marketing
De technische opslag of toegang is nodig om gebruikersprofielen op te stellen voor het verzenden van reclame, of om de gebruiker op een website of over verschillende websites te volgen voor soortgelijke marketingdoeleinden.