Categorieën
poëzie

lenteblik, tweetalig

[Thema:] ‘Lenteuitzicht bij een dorp aan het water’

Ronde 37

            Team Links        Chikatsune:

Meren naar het zuiden, meren naar het noorden, bergen wel duizend mijl;

het tij trekt zich terug, het tij komt op; golven in eindeloos veel rijen.

            Team Rechts      Vorstelijke Compositie:

rondom kijkend

            nevel aan de voet van bergen

                        bij de Minase

‘in de herfst de avonden’:

            waarom heb ik dat ooit gedacht?

miwataseba / yamamoto kasumu / minasegawa / yūba wa aki to / nani omoikemu

[題] 水郷春望
 三十七番
  左 親経
湖南湖北山千里 潮去潮来浪幾重
  右 御製
みわたせは山本かすむ水無瀬河夕は秋となに愚ひけむ

Genkyū shiika-awase 73-74. [Gunsho ruijū 13, kan 223, p. 479.] Het is niet onmogelijk dat Chikatsune in de eerste regel van het Sinitisch couplet verwijst naar plaatsnamen in China, respectievelijk Húnán 湖南 en Húbĕi 湖北, en niet naar generieke omschrijvingen zoals ik die nu vertaal. Hunan (zoals ook de huidige provincie heet) is een naam die vanaf de Tang-dynastie (618-907) gebruikt werd voor een voormalige staat in het zuiden van het land. De huidige provincie Hubei ligt daar onmiddellijk ten noorden van, maar ik weet niet hoe oud die naam is en of Chikatsune die dus had kunnen kennen. Hoe dan ook, vanwege de parallellie met de tweede versregel hou ik vast aan mijn interpretatie hier. De vorst in kwestie (de dichter van de waka dus) is ex-keizer Gotoba 後鳥羽院 (1180-1239).

Ronde 38

            Team Links        Chikatsune:

Heldergroen waait de wind in Hangzhou over wilgen aan de lentekust;

blauwgrijs hangt de mist in Wu boven dennen bij de schemerrivier.

            Team Rechts      Vorstelijke Compositie:

boven Shiga’s baai

            een nacht met mistomfloerste maan

                        trouw aan die naam

is hij niet helemaal bewolkt

            de hemel bij dageraad

shiga no uta no / oborozukiyo no / nanori tote / kumori mo hatenu / akebono no sora

 三十八番
  左 親経
風緑杭州春柳岸 烟青呉郡暮江松
  右 御製
志賀の浦のおぼろ月よの名残とて曇も果ぬ明ぼのゝ空

Genkyū shiika-awase 75-76. Het Sinitische couplet van Chikatsune staat vol verwijzingen naar plaatsen in China. (‘Kust’ [gan 岸] is dan specifiek de zeekust van Hangzhou; ‘rivier’ [ 江] is dan de Yangtze.) De vorst in kwestie (de dichter van de waka dus) is weer Gotoba. Zijn waka speelt met een waka van Ōe no Chisato 大江千里 (actief ca. 889-923).

Een achttiende- of negentiende-eeuws manuscript van de Sinitische en Japanse gedichtenwedstrijd uit de Genkyū-periode (Genkyū shiika-awase 元久詩歌合) uit 1205. Met groen aangegeven is ronde 37 met gedichten nos. 73 en 74. Collectie Yamaguchi University Library.

De waka ‘rondom kijkend’ (no. 74) van ex-keizer Gotoba 後鳥羽院 (1180-1239) kwam in een vorige blogpost al langs. Daar echode ik —met recht— oude toelichtingen dat het gedicht onder meer een commentaar is op de openingspassage van het Hoofdkussenboek (Makura no sōshi 枕草子) van hofdame Sei Shōnagon, dat toen al twee eeuwen oud was. Het is een van de bekendere gedichten van deze vorst. Hier zien we de context waarin Gotoba zijn waka schreef. Die context is de Sinitische en Japanse gedichtenwedstrijd uit de Genkyū-periode (Genkyū shiika-awase 元久詩歌合) uit 1205.

Het hof in Kyoto had al vroeg het concept van een ‘dichtwedstrijd’ (uta-awase 歌合) ontwikkeld, maar dat ging altijd om het schrijven in competitieverband van alleen waka. Verdeeld over twee teams (Links en Rechts), schreven dichters ter plekke gedichten op opgegeven thema’s, waarbij een scheidsrechter bepaalde wie er won. Nieuw was het idee wedstrijden te organiseren waarin waka het moesten opnemen tegen Sinitische coupletten. Die wedstrijd uit 1205 was niet de allereerste van zo’n ‘Sinitische en Japanse gedichtenwedstrijd’ (shiika-awase 詩歌合), maar wel een van de vroegste (de derde waarvan we de gedichten nog hebben, om precies te zijn). 

Het idee om die tweetalige wedstrijd te organiseren kwam van Regent (sesshō 摂政) Fujiwara no Yoshitsune 藤原良経 (1169-1206). Samen met enkele dichters van Sinitische poëzie een waka-dichters had hij bij hem thuis gebrainstormd over de opzet. [Meigetsuki Genkyū 2 (1205).4.29; Meigetsuki deel 1, p. 422.] Niet al te lang daarvoor had Yoshitsune al twee keer eerder een vergelijkbare competitie georganiseerd, waaronder de Sinitische en Japanse gedichtenworstelwedstrijd in zesendertig ronden (Sanjūrokuban sumōdate shiika 三十六番相撲立詩歌, ca. 1198-1202). Hij had dus ervaring.

Ongelukkig genoeg voor Yoshitsune kreeg Gotoba al vier dagen later lucht van zijn plannen. Helemaal in lijn met diens karakter trok hij het hele project naar zich toe. In feite was de wedstrijd nu een formele bijeenkomst met de allure van een staatsproject geworden. Gotoba liet verschillende dichters toevoegen aan de deelnemerslijst. Waar de wedstrijd in Yoshitsune’s residentie gehouden zou worden, werd deze nu verplaatst naar Gotoba’s Itsutsuji-paleis (Itsutsujidono 五辻殿) aan de noordwestelijke rand van de hoofdstad. 

Het Itsutsuji-paleis was gebouwd door Gotoba’s oom van moederskant, Bōmon Nobukiyo 坊門信清 (1159-1216). Gotoba had het maar kort in gebruik, vanaf 1204 — en na 1206 waarschijnlijk niet meer. Gotoba was een rusteloze man en heeft tientallen paleizen bewoond.

De wedstrijd werd uiteindelijk gehouden op de vijftiende dag van de zesde maand van het tweede jaar van de Genkyū-periode (3 juli 1205). Formeel gesproken lag de herfst al om de hoek, maar het was nog steeds goed warm. Fujiwara no Teika 藤原定家 (1162-1241), die als waka-dichter deelnam aan het project, noteerde in zijn dagboek: 

Dertiende dag, onbewolkt. De hitte is onverdraaglijk; ik voel me ziek en ben de laatste tijd thuisgebleven. Toen de riten afgelopen waren, werd ik vanuit de residentie [van Yoshitsune] ontboden en ik ben daarheen getogen. Rond het middaguur was de processie naar het Kujō-paleis afgelopen en nam ik mijn verlof. De Teruggetreden Vorst [Gotoba] is gisteren naar Minase gegaan vanwege een richtingstaboe en er wordt gezegd dat hij vandaag terug zal komen. De Sinitische en Japanse dichtwedstrijd zal overmorgen plaatsvinden, zegt men me.

十三日天晴。暑氣難堪、偏如病者。日来蟄居。御神事訖、自殿有召、仍参入。午時許渡御九條殿訖、退下。上皇昨日水無瀬御方違、今日還御云々。詩歌合明後日云々。

Meigetsuki Genkyū 2 (1205).6.13; Meigetsuki, deel 1, p. 425. Een ‘richtingstaboe’ (kata-tagae 方違) vormde onderdeel van een ingewikkeld en dynamisch systeem van geomantiek (feng shui, zullen we maar zeggen) voor handelingen in het dagelijks leven.

Er waren vaste koppels gecreëerd van waka- en coupletten-dichters, die elk per thema twee keer tegen elkaar uitkwamen. Er deden 19 dichters van Sinitische poëzie mee, waarvan twee naamloos, die het team van Links vormden. Team Rechts bestond uit 19 waka-dichters, waaronder drie hofdames. Regent Yoshitsune, de bedenker van dit alles en die ook een uitstekend waka-dichter was, deed mee met de coupletten-dichters. Gotoba zat in het andere team, onder het pseudoniem Fujiwara no Chikasada 藤原親定.

Of op de dag zelf alle deelnemers ook fysiek aanwezig waren is maar de vraag. Zo schreef Teika op de vijftiende, de dag van de wedstrijd: ‘Vijftiende dag. Ik ben thuisgebleven’ 十五日。蟄居. [Meigetsuki, deel 1, p. 425.] Het kan heel goed dat vanwege de grote aantallen iedereen het eigen gedicht van tevoren had ingestuurd en dat op de dag zelf vooral de gedichten aan elkaar werden gekoppeld en het juryoordeel vastgesteld. Dat zou verklaren waarom Gotoba het toch grotendeels retorische gebaar kon maken van deelname onder pseudoniem. Het idee was dat hooggeplaatste, machtige personen dat deden om het juryoordeel niet te beïnvloeden. (Zo deden regenten uit Yoshitsune’s familie regelmatig aan dichtwedstrijden mee als ‘hofdame’ [nyōbō 女房].)

Er waren twee thema’s (dai ), op Yoshitsune’s verzoek vastgesteld door Teika, één voor de lente en één voor de herfst: ‘Lenteuitzicht bij een dorp aan het water’ (suikyō no shunbō 水郷春望) en ‘De herfst komt aan op een bergpad’ (yamaji no shūkō 山路秋行). Voor elk thema waren er 38 ronden, dus in totaal 76 ronden, wat 152 gedichten opleverde. Niet alle daarvan zijn bewaard; de laatste dertien coupletten zijn verloren gegaan.

Gotoba’s opponent Fujiwara no Chikatsune 藤原親経 (1151-1210) was onomstreden als in de Chinese klassieken doorknede erudiet aan de hofacademie en tutor van jonge leden van het vorstenhuis (onder meer van Gotoba en diens zoon Juntoku); Gotoba had hem niet voor niets zijn ‘leermeester’ (shishō 師匠) genoemd en hem een uitzonderlijke promotie tot derde hofrang verleend — hoog voor een tekstgeleerde. ‘De voornaamste geleerde’ (jukan no jōshu 儒官上首) van zijn tijd, zo echode iemand vier-en-een-halve eeuw later het oordeel van zijn tijdgenoten.

Dat was de zeventiende-eeuwse neo-confucianistische geleerde Hayashi Gahō 林鵞峰 (1618-1680), die flink grasduinde in deze dichtwedstrijd uit 1205 voor zijn Van één dichter van ons hof telkens één gedicht (Honchō ichinin isshu 本朝一人一首, 1660; gedrukt in 1665). In deze bloemlezing ordende Gahō Sinitische poëzie van 482 Japanse dichters van de zevende tot en met de zeventiende eeuw en voorzag die van zijn commentaar, dat zoon Baidō 梅洞 (1643–1666) noteerde.

Intrigerend maar wel logisch is dat Gahō telkens de twee opeenvolgende Sinitische coupletten in Sinitische en Japanse gedichtenwedstrijd uit de Genkyū-periode van eenzelfde dichter nadrukkelijk samen als één samenhangend kwatrijn beschouwt (dus coupletten nummers 1 en 3, 5 en 7, enz.). Voor het couplet no. 73 van Chikatsune hierboven, dat Gahō ook opnam, betekent dat dat hij dat samen met couplet no. 75 als één gedicht behandelt:

            Hetzelfde [thema] [‘Lenteuitzicht bij een dorp aan het water’]

Meren naar het zuiden, meren naar het noorden, bergen wel duizend mijl;

het tij trekt zich terug, het tij komt op; golven in eindeloos veel rijen.

Heldergroen waait de wind in Hangzhou over wilgen aan de lentekust;

blauwgrijs hangt de mist in Wu boven dennen bij de schemerrivier.

            .

            Meester Hayashi [Gahō] zei: ‘Chikatsune was een kleinzoon van Akinari, in de hoofdtak van de Hino-familie [van de Fujiwara]. Yoshitsune liet in opdracht van de vorst Chikatsune het [Sinitische] voorwoord van Nieuwe verzameling van Japanse gedichten van vroeger en nu schrijven. Toendertijd was hij de voornaamste geleerde; dat moet je wel beseffen.’

  同 [=水故郷春望]
湖南湖北山千里 潮去潮来浪幾重 風綠杭州春岸柳 煙青呉郡暮江松
  林子曰、親経者、日野嫡流顕業孫也。良経奉敕、使親経作新古今倭歌集序。則当時為儒官上首可知焉。

Honchō ichinin isshu 7-298. [SNKBT 63, p. 403, 213-214.]

Gahō heeft zonder meer gelijk dat chóng (‘in rijen’, het laatste woord van no. 73) en sōng (‘dennen’, het laatste woord van no. 75) in literair Sinitisch als rijmwoorden gelden. Dat hanteren van rijm geldt voor alle Sinitische coupletten in deze wedstrijd. Dat suggereert weer dat inderdaad de dichters van de Sinitische verzen hun twee opeenvolgende coupletten concipieerden als één kwatrijn — waarvan de twee coupletten wel onafhankelijk van elkaar konden functioneren.

In een vorige blogpost stipte ik al aan dat dat Gotoba’s waka ‘rondom kijkend’ (no. 74) speelt met de dan al eeuwen gecultiveerde wedijver tussen lente en herfst als de belangrijkste seizoenen. De Sinitische en Japanse gedichtenwedstrijd uit de Genkyū-periode als geheel doet dat natuurlijk ook, door twee thema’s te kiezen die precies die twee seizoenen afdekken. Gotoba draait de (naar we aannemen) destijds algemeen aanvaarde esthetische conventies om zoals die door Sei Shōnagon zijn geformuleerd in haar Hoofdkussenboek. ‘In de lente de dageraad’ (haru wa akebono 春は曙) en ‘in de herfst de avondschemer’ (aki wa yūgure 秋は夕暮), schrijft Sei Shōnagon. Gotoba ziet dat hier dus precies andersom.

Er zit ook nog eens wat zelfvoldaanheid verstopt in zijn gedicht, want dit avondlijk uitzicht aan de Minase-rivier ten zuidwesten van de hoofdstad wordt gezien vanuit een villacomplex dat Gotoba daar had laten bouwen. Dat ‘dorp aan het water’ (suikyō 水郷) is in dit geval zijn eigen chique buitenhuis, van waar hij net twee dagen eerder was teruggekomen naar de hoofdstad — weten we dankzij Teika’s dagboek.

Het juryoordeel is niet genoteerd voor deze ronde. 

De Sinitische en Japanse gedichtenwedstrijd uit de Genkyū-periode was slechts een van vele formele dichtersbijeenkomsten in die jaren waarvan de organisatoren hoopten dat ze gedichten opleverden die die opgenomen konden worden in een vorstelijke bloemlezing. Zeker Gotoba, die nauw vinger aan de pols hield bij het  wordingsproces van Nieuwe verzameling van Japanse gedichten van vroeger en nu (Shinkokin wakashū 新古今和歌集, ca. 1208), de achtste van zulke bloemlezingen, manipuleerde aan de lopende band het dichtersveld met oog op zulke interessante bijvangst. Die zesde maand van 1205 had hij succes: acht van de waka zouden in die vorstelijke bloemlezing eindigen, waaronder deze waka (Shinkokin wakashū, boek 1, no. 36.).

Een open vraag is wat, respectievelijk, Yoshitsune en Gotoba nu voor ogen hadden met deze Sinitische en Japanse gedichtenwedstrijd. Van de laatste kan je nog zeggen dat die gefixeerd was op bijvangst voor zijn vorstelijke bloemlezing van waka. Van Yoshitsune, die uitkwam voor Team Links dat de Sinitische poëzie voor zijn rekening nam, zal dat toch veel minder het geval zijn geweest. Sterker nog, Teika wekt in zijn dagboek de indruk dat Yoshitsune zich nauwelijks om de waka-kant van het geheel bekommerde. Of hij hiermee grotere ambities koesterde dan zich op relatief informele manier te laten gelden als mecenas van twee dichttradities, weten we niet. Het is natuurlijk frustrerend voor hem geweest dat zijn poëzieproject ingepikt werd door zijn monarch. 

Mij valt vooral op dat het eindproduct er een is waarin Sinitische coupletten en Japanstalige waka alleen ogenschijnlijk tegen elkaar worden uitgespeeld. Elk couplet van een oneven ronde is vooral bezig een eenheid te vormen met het volgende couplet (van dezelfde dichter), terwijl de waka vooral in gesprek zijn met een geheel eigen traditie. De twee bovenaan vertaalde ronden illustreren dat wel aardig. Chikatsune ent zijn twee coupletten op Chinese geografie, zodanig zelfs dat je bij herlezing toch moet overwegen of ‘meren naar het zuiden’ niet tóch over Hunan gaat. Gotoba is verwikkeld in een geritualiseerde discussie over een Japanse seizoensesthetiek.

Ik las:

  • Genkyū shiika-awase 元久詩歌合. In: Gunsho ruijū 群書類従 13, kan 223 (Tokyo: Zoku Gunsho Ruijū Kanseikai, 1932).
  • Horikawa Takashi 堀川貴司, ‘“Genkyū shiika-awase” ni tsuite: “shi” no gawa kara’ 『元久詩歌合』について:「詩」の側から, in zijn: Shi no katachi, shi no kokoro: chūsei Nihon kanbungaku kenkyū 詩のかたち・詩のこころ:中世日本漢文学研究 (Tokyo: Wakakusa Shobō, 2006), p. 79-101.
  • Robert N. Huey, The Making of Shinkokinshū (Cambridge: Harvard University Asia Center, 2002).
  • Meigetsuki 明月記, 3 delen (Tokyo: Kokusho Kankōkai, 1911).
  • Ōbushi Harumi 大伏春美, ‘Shiika-awase no sekai: “Genkyū shiika-awase” o megutte’ 詩歌合の世界:『元久詩歌合』をめぐって, in: Shinkokinshū to kanbungaku 新古今集と漢文学 (Wakan hikaku bungaku sōsho 和漢比較文学叢書 13), red. Wakan Hikaku Bungakukai 和漢比較文学会 (Tokyo: Kyūko Shoin, 1992), p. 83-101.

‘Blauwgrijs hangt de mist in Wu boven dennen bij de schemerrivier.’ De foto toont de Yangtze ter hoogte van de Drie Kloven bij avondschemering, 2002.

Categorieën
poëzie

acht keer nieuwjaar

Verzameling van gedichten van vroeger en nu (Kokin wakashū, 914):

Gedicht op een dag dat de lente in het oude jaar aanbrak

旧年に春立ちける日、よめる

                        Ariwara no Motokata 在原元方 (data onbekend)

            .

in dit jaar nog

            is de lente aangekomen

zal ik dit ene jaar

            het vorige jaar noemen

of het nieuwe jaar noemen

toshi no uchi ni / haru wa kinikeri / hitotose o / kozo to ya iwamu / kotoshi to ya iwan

Een raar jaar waarin het formele begin van de lente nog net in de laatste maand van het oude jaar viel.

Latere verzameling van gedichten (Gosen wakashū, ca. 955):

Toen men op de eerste dag van de eerste maand, in het paleis van de keizerin aan de Tweede Avenue, witte bovenkleding in ontvangst nam

正月一日、二条の后の宮にて、しろきおほうちきをたまはけりて

                        Heer Fujiwara no Toshiyuki 藤原敏行朝臣 (?-901)

            .

voor vallende sneeuw

            een jas met een wit kleed

dragen we van boven

dat de lente is gekomen

            heeft ons allemaal verrast

furu yuki no / mino shirogoromo / uchikitsutsu / haru kinikeri to / odorokarenuru

Het was gebruik voor hooggeplaatste personages om aan het begin van het nieuwe jaar bovenkleding van een formeel gewaad voor hofdames weg te geven. Woordspel met ‘dragen’ (uchi-kitsutsu) en ‘bovenkleding’ (uchiki).

Verzameling van bijeengesprokkelde gedichten (Shūi wakashū, ca. 1007):

Gedicht tijdens een dichtwedstrijd ten huize van Taira no Sadafun

さだふんが家歌合に詠み侍ける

                        Mibu no Tadamine 壬生忠岑 (?-965)

            .

‘de lente breekt aan’

            zijn door alleen die woorden

in fraai Yoshino

            de bergen gehuld in nevel

                        vanochtend misschien te zien

haru tatsu to / iu bakari ni ya / miyoshino no / yama mo kasumite / kesa wa miyuran

Latere verzameling van bijeengesprokkelde gedichten (Goshūi wakashū, 1086):

Gedicht op de eerste dag van de eerste maand

正月一日よみはべりける

                        Koōgimi 小大君 (data onbekend, actief ca. 950-1004)

            .

hoe sliep ik dan in

            en werd vanochtend wakker

                        en benoem ik dit:

gisteren was vorig jaar

vandaag is in het nieuwe jaar

ika ni nete / okuru ashita ni / iu koto zo / kinō o kozo to / kyō o kotoshi to

Verzameling van gouden bladeren (Kin’yō wakashū, ca. 1126):

Toen men ten tijde van de Horikawa-heerschappij om honderd gedichten werd verzocht, gedicht op het thema ‘de lente breekt aan’

堀河院の御時百首歌めしけるに、立春の心をよみける

                        Senior staatssecretaris van het Bureau voor Reparaties [Fujiwara no] Akisue 修理大夫顯季 (1055-1123)

            .

de zacht golvende

            lente is echt gekomen

een bergrivier

            waarlangs ijs tussen rotsen

                        vandaag zal smelten gaan

uchinabiki / haru wa kinikeri / yamagawa no / iwama no kōri / kyō tokuramu

Verzameling van woordbloemen (Shika wakashū, ca. 1151):

Toen men ten tijde van de Horikawa-heerschappij honderd gedichten aanbood, gedicht op het thema ‘de lente breekt aan’

堀河院御時、百首歌たてまつり侍けるに、春立つこゝろをよめる

                        Minister van Financiën [Ōe no] Masafusa 大蔵卿匡房 (1041-1111)

            .

de ijsbedekte

            Karasaki-kaap in Shiga

begint te smelten

            en rimpelingen ontstaan

                        in de aanzwellende lentebries

kōri-ishi / shiga no karasaki / uchitokete / sazanami yosuru / harukaze zo fuku

Verzameling van gedichten voor een duizend jaren (Senzai wakashū, 1183):

Gedicht op de dag dat de lente aanbrak

春立ちける日よみ侍ける

                        Heer Minamoto no Toshiyori 源俊頼朝臣 (1055?-1129)

            .

de lente nadert

            over Ashita’s vlakte

                        die ik bezie

en dan de nevel die vandaag

            op begint te komen

haru no kuru / ashita no hara o / miwataseba / kasumi mo kyō zo / tachihajimekeru

Nieuwe verzameling van gedichten van vroeger en nu (Shinkokin wakashū, 1216):

Gedicht op het thema ‘de lente breekt aan’

春立つ心をよみ侍ける

                        de Regent en Grootminister van Staat 摂政太政大臣 (Fujiwara no Yoshitsune, 1169-1206)

            .

in fraai Yoshino

zijn bergen in nevel gehuld

            en witte sneeuw

                        ligt gevallen in het dorp

                                    waar de lente is gekomen

miyoshino wa / yama mo kasumite / shirayuki no / furinishi sato ni / haru wa kinikeri

Vanaf het begin van de tiende eeuw werden vorstelijke bloemlezingen van Japanstalige poëzie (chokusen wakashū 勅撰和歌集) samengesteld. Dat waren staatsprojecten, bedoeld om belangrijke en passende poëzie bijeen te brengen én om het idee van de staat te steunen door het blote feit dát er poëzie was. Zulke bloemlezingen, waarvan er in totaal een-en-twintig bestaan, werden altijd op dezelfde manier geordend: zij begonnen met de cyclus van de vier seizoenen. Het jaar begon met de lente, zodat de eerste maand van het jaar in de praktijk meestal grotendeels overlapt met februari en eventueel maart. Alle vorstelijke bloemlezingen openen met een gedicht dat het begin van de lente en daarmee het begin van een nieuw jaar markeert.

Bij deze van de eerste acht vorstelijke bloemlezingen telkens het eerste gedicht. In de drie eeuwen die zij beslaan zie je een verschuiving van gekunstelde verwarring naar (schijnbaar) directe natuurobservaties. Dat is in lijn met de veranderende poëziesmaak aan hof.

De afbeelding toont de openingsgedichten van de eerste acht vorstelijke bloemlezingen, in een kalligrafie van keizer Go-Nara 後奈良天皇 (1497-1557). Collectie National Museum of Japanese History.