Maruyama Kaoru 丸山薫 (1899-1974) debuteerde in 1932 met de bundel Zeil, lamp, meeuw (Ho, ranpu, kamome 帆・ランプ・鴎), waaruit deze reeks van drie gedchten komt. Hij is wel ‘een dichter van de zee’ (umi no shijin 海の詩人) genoemd: in zijn jeugd wilde hij zeeman worden en veel van zijn poëzie raakt op de een of andere manier aan de zee.
Deze lichtjes aangepaste vertaling verscheen eerder in: De zee, de zee. Gedichten uit de hele wereld, verzameld door Katinka van Dorp (Van Gennep-Novib-Ncos, 1998), p. 46-47.
De afbeelding beslaat twee panels uit: Prado, Krijtlijn (Casterman, 1993), p. 84.
Misschien dat we al op het punt beland zijn dat obi 帯 niet meer vertaald hoeft te worden. Hoe dan ook: het is een lange, brede band stof die om het middel over een kimono gewikkeld wordt om de boel op zijn plaats te houden én uiteraard als modeaccessoire te fungeren.
Yosano Akiko 与謝野晶子 (1878-1942) schreef behalve duizenden tanka ook gedichten in vrij vers. Op 11 februari 1912 verschenen van haar in het dagblad Yomiuri shinbun 読売新聞 twee gedichten over een zwarte kat. De ander is zelfs voor een kattenliefhebber als ik te zoet, maar deze mag vanwege Japans jaarlijkse Kattendag 22 februari.
Bron: Wada Hirofumi 和田博文, red., Neko no bungakukan I: Sekai wa ima, neko no mono ni naru 猫の文学館I:世界は今、猫のものになる [‘Kattenliteratuurmuseum 1: Nu wordt de wereld bezit van katten’] (Tokyo: Chikuma Shobō, 2017), p. 56.
De tekening is van Yamada Murasaki やまだ紫 (1948-2009) in haar Shōwaruneko 性悪猫 (‘Sarcastische katten’, 1979-1980) (Tokyo: Shōgakkan, 2009), p. 27. De tekst (monoloog kat): ‘Je bent een sukkel’ おまいはあほさ.
Yamanokuchi Baku shishū 山之口獏詩集 (red. Takara Ben 高良勉, Iwanami Shoten, 2016), p. 87-89.
Dit is een van de iets bekendere gedichten van Yamanokuchi Baku 山之口獏 (1903-1963). De folk-zanger Takada Wataru 高田渡 (1949-2005) heeft Yamanokuchi’s gedicht ‘trouwen’ in 1973 op muziek gezet, waarbij hij Yamanokuchi’s ‘poëzie’ (shi 詩) consequent zingt als ‘lied’ (uta 歌).
Ik kwam een goede 45 jaar oude Nederlandse vertaling van dit gedicht tegen, door Wouter Noordewier (1935-2016). Ik ken deze vertaler niet, al doen er enkele merkwaardige verhalen over hem de ronde. Spaans leek hij wel te kennen, maar Japans zeker niet. In 1978 kwam van zijn hand een bundel vertalingen van klassieke Japanse poëzie uit, Loop niet over deze sneeuw!. Deze gedichten vertaalde Noordewier vanuit bestaande vertalingen in (naar ik aanneem) Europese talen. Curieus genoeg sluit de bundel af met drie gedichten die je met de beste wil van de wereld geen klassieke Japanse poëzie kan noemen, omdat ze voorbeelden zijn van vrij vers (een aan het einde van de negentiende eeuw geïmporteerde dichtvorm in Japan) uit de twintigste eeuw. Het allerlaatste gedicht in Loop niet over deze sneeuw! is dit gedicht van Yamanokuchi:
YAMANOKUCHI BAKU 1903
.
Wordt als anarchist beschouwd.
.
Toen de poëzie me zag
Riep ze uit: ‘Laten we trouwen!’
Erover nadenkend erkende ik
mijn ongeduld te trouwen.
Kijk
.
Er bestaan verschillende graden van zijn:
Nàt zijn van de regen,
Omgegooid worden door de wind,
Dood willen gaan.
In ieder geval, in mijn toestand
Liet het idee van het huwelijk me niet los.
.
De poëzie, vol energie,
Volgde me overal waar ik ging;
Al schreeuwend: ‘Laten we trouwen, laten we trouwen’.
Eindelijk trouwde ik, maar de poëzie
Krabt af en toe aan mijn hart
Of verschuilt zich achter mijn bureau
En begint te schreeuwen: ‘Geld! Geld!’
Wouter Noordewier, Loop niet over deze sneeuw! Keur van Japanse klassieke poëzie (Amsterdam: Bert Bakker, 1978), p. 86.
Ik gok erop dat Noordewier zijn versie baseerde op een Engelse vertaling van Yamanokuchi’s gedicht dat in mei 1956 verscheen in een Japans themanummer van het tijdschrift Poetry: A Magazine of Verse, een uitgave van The Modern Poetry Association die al sinds 1912 bestaat. Die Engelse vertaling was er vroeg bij, want Yamanokuchi nam dit gedicht pas twee jaar later op in een bundel van hem. De Japanse dichter en vertaler Satō Satoru 佐藤覚 (1923-?) moet het origineel tegen zijn gekomen in een tijdschrift. Diens vertaling in Poetry luidt:
MARRIAGE
.
Whenever poetry saw me
It cried out, “Marriage, marriage.”
Thinking back, I see that I was
Most eager to marry.
In other words,
There are various states in this world:
The state of getting soaked in the rain,
The state of being blown by the wind,
Or the state of wishing to die; however,
In my state
I could not put marriage out of my mind.
Poetry, full of vigor,
Stuck to me wherever I went,
Crying, “Marriage, marriage.”
Finally I married. Poetry
Stopped crying words altogether.
Now something other than poetry
Scratches at my heart from time to time
Or crouches behind the bureau,
Starting to cry, “Money, money.”
Vertaling Satoru Sato, in: Poetry: A Magazine of Verse88: 2 (mei 1956), p. 67.
Niet alleen laat Noordewier de titel van het gedicht en twee hele regels weg en suggereert hij coupletten die zijn bron niet heeft, maar hij vertaalt een cruciale ontkenning niet. ‘Eindelijk trouwde ik, maar de poëzie / Krabt af en toe aan mijn hart / Of verschuilt zich achter mijnbureau’ schrijft Noordewier, waar het Engels heeft: ‘Now something other than poetry / Scratches at my heart from time to time / Or crouches behind the bureau.’ Dat laatste spoort met het origineel van Yamanokuchi. Dus niet ‘de poëzie’, maar ‘iets anders dan de poëzie’.
Je kunt natuurlijk volstaan met de vaststelling dag Noordewier slordig vertaalde. Niettemin viel ik in eerste instantie juist voor iets dat je achteraf misschien een creatieve vergissing mag noemen. Noordewiers versie roept bij mij het beeld op van een verzuurd huwelijk tussen de dichter en de poëzie, van een relatie tussen kunst en kunstenaar die geplaagd wordt doordat zijn kunst de commerciële kant op wil. De poëzie verwerd tot een partner die wil dat er centjes verdiend worden en geen romantische gevoelens meer oproept.
Dat is niet, of niet helemaal, wat Yamanokuchi schrijft. In de relatie van de dichter wordt de plaats van de poëzie ingenomen door iets anders. Een vraag is wie de dichter hier nu trouwt.
Eind 1937 trouwde Yamanokuchi met Yasuda Shizue 安田静江 (1905-1995), die hij pas twee maanden eerder had leren kennen via de dichter Kaneko Mitsuharu 金子光晴 (1895-1975) en diens vrouw, de schrijfster Mori Michiyo 森三千代 (1901-1977). Dat wijst er inderdaad wel op dat hij ‘destijds / zo ontzettend graag trouwen’ wilde. Biografische schetsen van Yamanokuchi koppelen dat gearrangeerde huwelijk aan een gedicht dat Yamanokuchi in 1936 publiceerde:
huwelijksadvertentie
.
ik wil zo snel mogelijk trouwen
als ik nou maar trouw
dan zal ik dubbel-intensief willen leven
zo zal ik een boeiende man zijn, dat geloof ik
een boeiende man met een boeiend leven
iemand die mij als echtgenoot zou willen hebben
is er ergens zo’n vrouw die met mij romantisch wil wezen?
Yamanokuchi Baku shishū 山之口獏詩集 (ed. Takara Ben 高良勉, Iwanami Shoten, 2016), p. 72-73.
Yamanokuchi is vaak ‘een dichter van het lompenproletariaat’ (runpen no shijin ルンペン詩人) genoemd, vanwege zijn gebalanceer op de rand van de bestaanszekerheid. Kort na zijn huwelijk verloor Yamanokuchi zijn toch al slecht betaalde baan als colporteur van medicijnen. Shizue, dochter van een schoolhoofd, ging een leven van bittere armoe tegemoet. Dat lezers de ‘poëzie’ in Yamanokuchi’s gedicht interpreteerden als Shizue die haar partner aan het hoofd zeurt en hem daarmee van zijn roeping afhoudt is dan misschien niet zo verwonderlijk, maar het is maar de vraag of dat terecht is.
Waarom wilde de dichter zo graag trouwen? Hij trouwde een idee, zo lijkt het, niet een individu. Moest zijn vrouw een muze worden? Dan nog was het niet de muze maar de poëzie zelf die veranderde. Of is het toch: de poëzie kreeg gestalte in de muze die op haar beurt weer veranderde in een echt mens van vlees en bloed dat zich afvroeg hoe ze het gezin (er was in 1944 een dochter geboren) in leven gingen houden?
[Een voetnoot] Ik heb even zitten vlassen op wie nu het onderwerp is van dat ‘roepen’ (Jp. naku 鳴く) in de tweede regel. Het Japans doet vrij weinig aan het expliciteren van grammaticale onderwerpen. Je zou de regel op zich dus ook kunnen vertalen als: ‘bleef ik maar roepen “trouw me trouw me”’. Daarmee verandert de dynamiek van het gedicht nogal, maar in het licht van de twee daaropvolgende regels is het niet onmogelijk. Toch kies ook ik ervoor ‘de poëzie’ als het niet genoemde grammaticale onderwerp te zien. Dat is dan vanwege de dertiende en de vijftiende regel: het ligt heel erg voor de hand dat het elke keer de poëzie is die roept. ‘Jammeren’ in de laatste regel is mijn vertaling voor het homofone nakidasu 泣き出す (let. ‘in huilen uitbarsten).
De foto toont Yamanokuchi Baku en zijn vrouw Shizue, ergens in de periode maart-juli 1963, toen Yamanokuchi met maagkanker in het ziekenhuis lag waar hij op 16 juli zou sterven. Collectie Naha City Museum of History 那覇市歴史博物館 (waar Shizue abusievelijk als ‘Shizuko’ 静子 wordt geïdentificeerd).
Ik vermoed dat we ‘romance’ (Jp. romansu) hier moeten opvatten als ‘een aandoenlijk lied’. Een beetje zoals bij Paul Verlaine (1844–1896) en diens Romances sans paroles (‘Liederen zonder woorden’, 1874), die Nomura kent (hij vertaalde Verlaines poëzie).
De foto toont het strand bij Wassenaarseslag, mei 2023. Foto Nicole Roepers.
Ik heb de orthografie van het Japans aangepast naar hedendaagse schrijfwijzen: ‘jika’ ジカ (‘direct’, 直) schrijft Kusano nog als ヂカ. Ook gebruikt hij oudere vormen van karakters. Ik ga ervan uit dat rinrō 輸廊 (een woord dat niet bestaat) hier gelezen moet worden als rinkaku 輪廓 (‘contouren’) en heb dat daarom aangepast. Een voorbeeld van die lezing (of beter: idiosyncratische schrijfwijze) komt ook voor in het essay Kazan no hanashi火山の話 (‘Over vulkanen’) van Imamura Akitsune 今村明恒 (1870-1948).
Kusano Shinpei 草野心平 (1903-1988) schreef zijn gedicht ‘Een tuin blijft eeuwig onvoltooid’ (‘Niwa wa eikyū ni mikansei’ 庭は永久に未完成; ik boots met opzet de licht gedragen toon van het Japans na) in 1984 en nam het op in de bundel Fantasmatisch uitzicht (Genkei 幻景, 1985). Hij schreef het met de tuin in gedachten die hij begin jaren ’60 van de vorige eeuw was begonnen aan te leggen.
De foto uit 1905 toont de ‘Farmhouse Walled Garden with Misses Williams and Colvin’ in de Glynde School for Lady Gardeners in Sussex, Engeland. Bron: Judith W. Page, ‘Gardening for Women: Frances Garnet Wolseley and the Rise of the Professional Woman Gardener’, in: Victoria Emma Pagán, Emma Page, en Brigitte Weltman-Aron, red., ‘Disciples of Flora’: Gardens in History and Culture (Newcastle upon Tyne: Cambridge Scholars Publishing, 2015), p. 63.
Uit Aoi shōkei 青い小経 [Het blauwe paadje] (1921). Takehisa Yumeji shigashū, p. 114-121. De volledige reeks ‘Fragmenten’ telt tien gedichten.
ademen
.
twee jonge mensen die
zonder iets te doen
zonder iets te zeggen
alleen maar ademen.
.
ためいき . わかきふたりは なにもせずに なにもいはずに ためいきばかり。
Uit Yoru no rodai 夜の露台 [Het nachtelijk terras] (1916). Takehisa Yumeji shigashū, p. 82.
Moet ik hem een ‘guilty pleasure’ noemen? Tot het werk van Takehisa Yumeji 竹久夢二 (1884-1934) verhoud ik me zo’n beetje als tot dat van Alphonse Mucha (1860 -1939), ook een nadrukkelijk commercieel opererend kunstenaar die beroemd werd met in drukwerk vermenigvuldigde vrouwenfiguren. Ik was er in mijn jonge jaren helemaal weg van, maar gaandeweg kreeg de oude man in mij ergens het knagende gevoel dat dit soort in massale hoeveelheden mechanisch geproduceerde dromerige esthetiek en identiek ogende ideaalvrouwen over het randje van goede smaak is — dat gaat niet meer over echte mensen. Beide mannen dreigden zichzelf tegen het einde van hun carrière te overleven; de grafische stijl die hen eerst publiekssuccessen bezorgde werd later als ‘niet meer van deze tijd’ weggezet. Dat je beiden regelmatig in het aanbod van posters en boekenleggers tegenkomt maakt de snob in mij ook wat ongemakkelijk. Toch is het vaak sterk werk, in zijn vervlechting van grafische traditie en moderniteit, met regelmatig de suggestie van een binnenkant (en die ontbreekt nogal bij Mucha).
Takehisa werd geboren als Mojirō 茂次郎. Net iets anders geschreven betekent zijn kunstenaarsnaam Yumeji ‘dromenpad’ (夢路) en die lading dekt veel van zijn thematiek. Hij is vooral bekend om afbeeldingen van ‘schoonheden in de Yumeji-stijl’ (yumejishiki bijin 夢二式美人): melancholische, languissante jonge vrouwen die met grote ogen in de verte staren en mij via kronkelassociaties wel eens aan Modigliani doen denken. Een autodidactisch kunstenaar met een expressie die perfect aansloot bij wat de ‘Taishō-Romantiek’ (taishō roman 大正ロマン) is gaan heten, de modernistisch-romantische stijl die het relatief liberale klimaat van de Taishō-periode (1912-1925) begeleidde.
Veel van Takehisa Yumeji’s werk was bedoeld voor meisjes- en vrouwentijdschriften. Dat geeft een interessante draai aan zijn vrouwenbeelden: het zijn niet alleen mannelijke objectificaties, maar ook een spiegel waarin lezers zich konden (of moesten) herkennen. Naast zijn prenten, tekeningen en schilderijen schreef Yumeji liedjes en gedichten, ook alweer vaak voor vrouwen- en meisjesbladen. Bij deze een flinter van zulke poëzie.
Nozomi Naoi, Sabine Schenk en Maureen de Vries, Takehisa Yumeji (Amsterdam: Hotei Publishing/Nihon no hanga, 2015).
De afbeelding toont het gedicht ‘bergen, bergen, bergen’ als onderdeel van de prent die Takehisa Yumeji ontwierp voor het tijdschrift Fujin gurafu 婦人グラフ, februari 1927. Bron: Takehisa Yumeji shigashū 竹久夢二詩画集 (Tokyo: Iwanami Shoten, 2016), p. 192. Zonder gedicht ging de prent na Yumeji’s dood een eigen leven leiden, vaak als onderdeel van een set van negen, de serie Legenden van een besneeuwde nacht (Yuki no yoru no densetsu 雪の夜の伝説). Het was de uitgever Katō Junji 加藤潤二 (1885-1961) die vanaf de late jaren ’30 van de vorige eeuw veel van Yumeji’s ontwerpen opnieuw uitgaf, vaak ook als prentbriefkaart. Zie ook Naoi, Schenk en De Vries, Takehisa Yumeji (2015), p. 132, 133.
Oorspronkelijk verschenen in de bundel Deinende hibiscussen (Yureru mukugebana ゆれる木槿花, 1991). Deze tekst is een aangepaste versie uit 2008 voor The Japan P.E.N. Club Digital Library. Je zou nu dus ‘vijfentachtig’ weer kunnen vervangen door ‘honderd’. De Arakawa en de Nakagawa (-gawa betekent ‘rivier’) zijn twee rivieren die door Tokyo stromen. Dat ‘vijandelijke hoofdstad’ is mogelijk een bewust woordspel: tekikyō 敵京 klinkt zo’n beetje als ‘Tōkyō’ 東京. Van de 14.000 à 20.000 Koreanen die in de Kantō woonden werkten verreweg de meesten als arbeiders. Kameido is een wijk in oost-Tokyo, aan de westoever van de Arakawa.
Gisteren precies een eeuw geleden, op 1 september 1923, werd Tokyo en omgeving (de ‘Kantō’) getroffen door een enorme aardbeving, die sindsdien bekend staat als ‘de Grote Kantō-aardbeving’ (kantō daishinsai 関東大震災). De beving was 7,9 à 8,3 op de schaal van Richter met het epicentrum in de Sagami-baai onmiddellijk ten zuiden van Kamakura, en vond plaats om twee minuten voor het middaguur. De eerste beving duurde 48 seconden; er volgde nog een serie zware naschokken die tot en met de volgende dag duurde. Omdat veel mensen op dat moment aan het koken waren, braken overal branden uit die door wervelwinden werden aangejaagd en enorme vuurzeeën veroorzaakten. Aannames zijn dat zo’n 225.000 gebouwen door de aardbeving zelf instortten en nog eens zo’n 447.000 huizen in vlammen opgingen. Het aantal doden en vermisten wordt sinds 2004 geschat op 105.385.
De aardbeving wordt ook wel ‘de Kantō-aardbeving in de Taishō-periode’ (taishō kantō jishin 大正関東地震) genoemd , om die te onderscheiden van eerdere aardbevingen in deze regio, zoals ‘de Kantō-aardbeving in de Genroku-periode’ (genroku kantō jishin 元禄関東地震) van 1703.
Er bestaan veel gedichten die in de nasleep van deze natuurramp geschreven zijn.
Lees bijvoorbeeld:
Leith Morton, ‘The Great Tokyo Earthquake of 1923 and Poetry’, in When the Tsunami Came to Shore: Culture and Disaster in Japan, red. Roy Starrs (Leiden/Boston: Global Oriental, 2014).
Onmiddellijk na de aardbevingen gingen geruchten rond dat Koreanen (zgn. ‘in Japan verblijvenden’, zainichi 在日) drinkwater vergiftigd hadden en van plan waren aanvallen op etnische Japanners uit te voeren. In reactie op deze onware geruchten vermoordden spontaan gevormde gewapende burgerwachten (jikeidan 自警団) en politieagenten enorme aantallen mensen van al dan niet vermeende Koreaanse (of Chinese) afkomst. De wijd uiteenlopende geschatte aantallen dodelijke slachtoffers van deze acties schommelen vaak rond de zesduizend. De lynchpartijen staan bekend als ‘het Kantō-bloedbad’ (kantō daishinsai chōsenjin gyakusatsu jiken 関東大震災朝鮮人虐殺事件; achter het Japanse woord jiken 事件, dat doorgaans vertaald word als ‘incident’, gaan vaak verschrikkelijke dingen schuil). In de nasleep ervan werden ook linkse activisten van het amalgaam aan ‘proletarische’ bewegingen vermoord.
Lees bijvoorbeeld:
Sonia Ryang, ‘The Great Kanto Earthquake and the Massacre of Koreans in 1923: Notes in Japan’s Modern National Sovereignty’, Anthropological Quarterly 76: 4 (2003), p.731-748.
Alex Bates, ‘The Masses and the Massacre: Responsibility and the Korea Question in Representations of the Massacre’, hoofdstuk 9 van zijn The Culture of the Quake: The Great Kanto Earthquake and Taishō Japan (Ann Arbor: Center for Japanese Studies, The University of Michigan, 2015).
De poëzie van Ishikawa Itsuko 石川逸子 (1933) heeft vaak oorlogsslachtoffers als thema, en dan met name het geweld tegen vrouwen in oorlogssituaties, alsook de rol van Japans leger tijdens de oorlog in Azië. Dit gedicht van haar dat aandacht vraagt voor de slachtoffers van de lynchpartijen sluit daar vrij naadloos op aan.
Het ‘Kantō-bloedbad’ is een zwarte bladzij in de moderne Japanse geschiedenis, die voortettert doordat reactionaire partijen in Japan het bloedbad zelf of aspecten ervan ter discussie stellen. Dat krijgt impliciete politieke steun: onder de huidige gouverneur van de metropool Tokyo, Koike Yuriko 小池百合子 (1952), wordt het openlijk erkennen ervan actief bemoeilijkt; ook is zij gestopt met het sturen van condoleances naar de jaarlijkse herdenking ervan. Gelukkig zijn er nog dichters als Ishikawa.
[8 september 2023] Naar aanleiding van de honderdjarige herdenking van de Grote Kantō-aardbeving kom ik op sociale media de laatste dagen regelmatig een gedicht tegen dat Hagiwara Sakutarō 萩原朔太郎 (1886-1942) schreef in de nasleep van het Kantō-bloedbad: ‘Recente gevoelens’ (Kinjitsu shokan 近日所感), gepubliceerd in 1924 in het februari-nummer van Heden (Gendai 現代; 5: 2). Eén van de opmerkingen deze week: ‘Deze woorden van Hagiwara Sakutarō wil ik voorleggen aan de regering en aan de Gouverneur van Tokyo, die door gedraai met woorden “doen alsof het niet gebeurd is”.’
Recente gevoelens
zoveel Koreanen afgeslacht
hun bloed spreidde zich honderd mijlen uit
ik zie in woede toe, wat een wreedheid
.
近日所感 朝鮮人あまた殺され その血百里の間に連なれり われ怒りて視る、何の慘虐ぞ
De afbeelding is ‘De verspreiding van het vuur rond de Twaalfverdiepingen-toren en Hanayashiki in het Asakusa-park’ (浅草公園十二階及花屋敷附近延焼之状況). Litho van 30 september 1923. Collectie Edo Tokyo Museum, Tokyo.
Uit de bloemlezing Verzameld werk van naoorlogse dichters (Sengo shijin zenshū 戦後詩人全集; Tokyo: Yūriika, 1954). In Naka Tarō shishū 那珂太郎詩集 (Tokyo: Shichōsha, 1968), p. 32. Zowel ‘het begin van onze wereld’ (of ‘het begin der tijden’, gōsha 劫初) als ‘reïncarnatie’ (rinne 輪廻) zijn begrippen uit boeddhistische kosmologie.
[dichtersalmanak van geluiden]
.
juli giyo-giyo
.
bomen ruisen cactusbloemen staan in brand cicaden tsjirpen maar nadat opeens de plotse bui voorbij is wanneer de avondmist de schaduwen van bergen in de verte oplost giyo-giyo beginnen kikkers de kosmos te bedwelmen en als de maan omhoogklimt klinkt het gyawalo’-gyawalo’-gyawalo’-lo’-lo’-lo’-li’ een groot koorwerk als van Shinpei
Uit de gedichtenreeks Dichtersalmanak van geluiden (Oto no saijiki 音の歳時記), in de bundel Requiems (Chinkonka 鎮魂歌, 1995). In Zoku Naka Tarō shishū 続・那珂太郎詩集 (Tokyo: Shichōsha, 1996), p. 77. Shinpei is de ‘kikkerdichter’ Kusano Shinpei 草野心平 (1903-1988).
Naka Tarō 那珂太郎 (1922-2014) won in zijn leven allerlei dichtersprijzen maar is niet heel bekend. A poets’ poet, heet dat dan. Al heeft veel van zijn poëzie iets ongrijpbaars, hij was wel een dichter die misschien meer dan anderen erg bewust met de werking van woorden bezig was.
Zijn reeks Dichtersalmanak van geluiden (Oto no saijiki 音の歳時記) is een heel expliciet voorbeeld van Naka’s verhouding tot woorden. Een saijiki (hier vertaald als ‘dichtersalmanak’) is een overzicht van seizoensgerelateerde woorden die je in poëzie (m.n. haiku) gebruiken kan. Alleen bevat een traditionele dichtersalmanak vooral namen van vogels en planten; Naka’s almanak is van een andere orde, omdat die draait om onomatopeïsche woorden die een stemming uitdrukken. (Helemaal in lijn met Naka’s opvattingen over culturele specificiteit van taal laten die woorden zich niet goed vertalen.) De gedachte achter deze reeks van twaalf gedichten (één voor elke maand van het jaar) is zeer verknoopt met oude Japanse poëzietradities en die bewuste omgang met die taalerfenis, net als Naka’s bewust gebruik van boeddhistisch gedachtengoed, maakt hem tot een wat aparte naoorlogse modernist.
Meer lezen? Dat kan in:
Tarō Naka, Music: Selected Poems, vert. Andrew Houben en Chikako Nihei (Tokyo: Isobar Press, 2018).
De afbeelding toont een deel van het doek Archeologische herinnering aan Het Angelus van Millet van Salvador Dali uit ca. 1934. Collectie The Dali Museum, St. Petersburg (Florida).
Wat is poëzie? Dat kan niemand benoemen. Je kunt het alleen op het oog hebben en er dan een gebaar naar maken. Iets op het oog hebben dat onbenoembaar is mag een tegenstrijdigheid lijken, maar het is juist omdat het zich niet laat benoemen dat iemand het op het oog heeft; dat is waarom iemand gedichten schrijft.
Een gedicht is altijd een poging en een poëtica is altijd een ander soort poging. Tussen die twee bestaat een onoverbrugbaar verschil. Misschien is het omdat er een verschil bestaat dat beide betekenis kunnen hebben; dat als zij met elkaar overeen zouden komen, één ervan onnodig zou zijn.
Toch is dit essay hooguit een bescheiden zelfbespiegeling. Er zit hier niets origineels in. Ik moet door herhaling voor mezelf helder krijgen wat voor anderen zelfevident is.
.
2
.
De intrinsieke motieven voor de daad die poëzie is zijn verborgen in een duister. Ze kent tenminste niet direct een op anderen gericht doel of reden. Er zijn nooit zoveel schrijvers geweest als tegenwoordig die de daad die poëzie is verdedigen vanuit zelfrechtvaardiging of een maatschappelijk doel, maar is de daad die poëzie is niet eerder een daad die uit het innerlijk voortkomt en de maatschappij de rug toekeert?
Ze kan niet vervangen worden door een of andere reële daad, noch vervangt ze een of andere reële daad. Bovendien is het juist omdat [de drang tot poëzie] niet vervuld kan worden door een of andere reële daad dat iemand de daad begaat die poëzie is. —— Ze komt voort uit een onmiskenbaar innerlijk verlangen dat niets te maken heeft met de alledaagse wereld. Het is niet om dat verlangen te sussen maar uit het de wens het te vervullen dat iemand schrijft.
.
5
.
Door de woorden te confronteren het ik teniet te doen. —— De woorden niet te gebruiken als instrument om iets te vertellen maar de woorden als ‘ding’ te dienen, dat moet uit hieruit voortkomen.
.
9
.
Wat een geschreven werk is, dat kan de schrijver niet zeggen. Een werk heeft altijd een bestaan dat de schrijver overstijgt. Een werk kent een bestaan als iets dat uit woorden is opgebouwd, maar al zijn de woorden geuit door de schrijver, ze zijn niet het bezit van de schrijver omdat hun bestaan de schrijver overstijgt. De schrijver kan het werk zelf nooit kennen. Hij kan het alleen creëren.
Een werk kent een eigen onafhankelijkheid; het kent een transcendentaal bestaan. Als fenomeen is het voor de schrijver dus altijd iets onbeslists.
Dat een werk als object altijd iets onbeslists is, is omdat het de lezer (de ontvanger) opwacht en dan elke keer weer voor het eerst tot stand komt; de lezer creëert zo altijd weer het werk als fenomeen.
Ook de schrijver is, na geschreven te hebben, niet meer dan een lezer.
.
24
.
Het klankspel van woorden —— en dan vooral de zoektocht naar alliteratie of assonantie. Dit is zeker geen techniek om simpelweg een fraai geluidseffect te beogen. De schrijver beoogt dat effect niet, eerder probeert hij zonder verwachtingen de autonome beweging van de woorden te volgen. Door woorden andere op te laten roepen en door woorden uit zichzelf te laten komen bereikt hij nog onbekend terrein. Zo, zonder zich te laten beperken door syntax of nadrukkelijke logica, komen ze, bijna alsof ze uit zichzelf de aandacht vragen, als golven aanrollen. Dit is misschien toch iets heel anders dan het automatisch schrijven van het surrealisme. Hier niet de genotzucht van het uitschakelen of verstrooien van bewustzijn maar door opperste concentratie van het bewustzijn wordt de schrijver gedwongen de woorden te kiezen. Ook wanneer de logica doorbroken wordt moet het bewustzijn klaarwakker wezen.
Dit zijn enkele fragmenten uit Aantekeningen voor een poëtica (Shiron no tame no nōto 詩論のためのノオト) uit 1966 door Naka Tarō 那珂太郎 (1922-2014). Het gehele essay bestaat uit zesentwintig secties; ik vertaalde er hier maar vijf. Bij een volgende gelegenheid ook poëzie van hem.
Op een bepaalde manier is dit natuurlijk een zeer tijdgebonden tekst; ik vermoed tenminste dat vandaag de dag niet zo snel meer gezegd zou worden dat zoveel dichters (in Japan althans) bezig zijn met poëzie als maatschappelijk statement. Dat was een halve eeuw geleden anders. Poëzie als verklanking van een innerlijke ongrijpbaarheid behoeft nu minder rechtvaardiging, al zal niet iedereen Naka willen volgen in zijn beeld van de dichter als medium. Wel verhelderend voor veel moderne Japanse poëzie vind ik de observatie dat onbegrijpelijkheid (‘zonder zich te laten beperken door syntax of nadrukkelijke logica’) wel degelijk een bewuste keuze kan zijn: geen écriture automatique, maar wel een nadrukkelijk niet-rationeel associëren.
De foto is van Hashimoto Sei’ichi 本橋成一, uit zijn serie ‘Koolmijnen’ (Tankō 炭鉱, 1965-1968). Hashimoto Sei’ichi, Aridokoro 在り処 / Sense of Place (Izu Photo Museum, 2016), p. 75.
In zijn bundel Schrijlings op de bult van de kameel (Rakuda no kobu ni matagatte 駱駝の瘤にまたがって, 1952) nam Miyoshi Tatsuji 三好達治 (1900-1964) deze zeven kwatrijnen op die samen de reeks ‘Streeksake-zangen’ (Sonshu zatsuei 村酒雑詠) vormen.
Of het zo bedoeld is weet ik niet zeker, maar ik lees de reeks als de registratie van de voortschrijdende beschonkenheid van iemand die in zijn eentje zit te drinken. Vervreemding van de wereld om je heen.
De foto toont een projectie-installatie van Jos Agasi, onderdeel van de kunstmanifestatie HI-LO, op de Zuidertoren van Schiermonnikoog, 13 mei 2023.
Om de beste ervaringen te bieden, gebruiken wij technologieën zoals cookies om informatie over je apparaat op te slaan en/of te raadplegen. Door in te stemmen met deze technologieën kunnen wij gegevens zoals surfgedrag of unieke ID's op deze site verwerken. Als je geen toestemming geeft of uw toestemming intrekt, kan dit een nadelige invloed hebben op bepaalde functies en mogelijkheden.
Functioneel
Altijd actief
De technische opslag of toegang is strikt noodzakelijk voor het legitieme doel het gebruik mogelijk te maken van een specifieke dienst waarom de abonnee of gebruiker uitdrukkelijk heeft gevraagd, of met als enig doel de uitvoering van de transmissie van een communicatie over een elektronisch communicatienetwerk.
Voorkeuren
De technische opslag of toegang is noodzakelijk voor het legitieme doel voorkeuren op te slaan die niet door de abonnee of gebruiker zijn aangevraagd.
Statistieken
De technische opslag of toegang die uitsluitend voor statistische doeleinden wordt gebruikt.De technische opslag of toegang die uitsluitend wordt gebruikt voor anonieme statistische doeleinden. Zonder dagvaarding, vrijwillige naleving door uw Internet Service Provider, of aanvullende gegevens van een derde partij, kan informatie die alleen voor dit doel wordt opgeslagen of opgehaald gewoonlijk niet worden gebruikt om je te identificeren.
Marketing
De technische opslag of toegang is nodig om gebruikersprofielen op te stellen voor het verzenden van reclame, of om de gebruiker op een website of over verschillende websites te volgen voor soortgelijke marketingdoeleinden.