Categorieën
poëzie

gyawalo’-gyawalo’

            Geboortefestival

            .

midden tussen zanderige rivieroevers weerspiegelde het moeras wolken in het avondlicht.

paarse nevel rees al op.

en de gouden maanschotel klom omhoog.

            .

lisdodde en pijlkruid omzomen het moeras.

in het fluweel van hun stengels, hun bladeren, hun aren lijken vuurvliegjes zich op te stapelen

de vuurvliegjesverlichting knippert rusteloos aan en uit.

een schrijvertje op de rug van een watertor. eendenkroos dat oplicht in de baardhaar van een meerval.

            .

toen.

klonk er een fluit van schaafstro.

en plots vulde het moerasoppervlak zich met kikkergezichten.

in plechtige stilte maakten zij kringen in kringen.

de vuurvliegjes doofden hun lichten.

en alles werd in duister gehuld.

de fluit van schaafstro klonk schril een tweede keer.

de koorzang ‘Rust en kalmte in alle eeuwigheid’ deed de zegge in weerklank trillen.

            .

            was het Gobila die opstond?

            of was het Glimadar, of Kerke?

            de koorzang eindigt te midden van flikkerend licht.

            opvallend hoog hangt ze tegen de zegge aan.

            nadat de welluidende bezwering bara-a-ra bara-a-ra gezongen werd.

            .

                        al onze geboorten.

                        al onze vreugdes.

                        vanavond is de enige avond van het jaar.

                        het bonzen in al onze borsten.

                        het glanzen van al onze ogen.

                        de viering van al onze toekomsten.

                        al onze …

            .

            drink en zing! vrienden, de jabo-jabo-jabo-jabo-draaikolk van licht.

            in een schitterende flits springt een voorn omhoog.

            talloze talloze vuurvliegjes stromen samen.

            .

lii-lii     lililu     lililu     liffuffuf

lii-lii     lililu     lililu     liffuffuf

                        lilinf     fkenk

                        fukenk     kekekke

kekuk     kekuk     kensalili-olu

            kekuk     kekuk     kensalili-olu

                        biida-lala     biida-lala

                        binbin      bigank

                        biida-lala     biida-lala

                        binbin      bigank

binbin      bigank     gaggagga-liliki

binbin      bigank     gaggagga-liliki

            galililiki     kikuk     gaggagga-liliki

                        galililiki     kikuk     kikuk     gugugu

                                    kikuk     kukuk     kukuk     gugugu

                                                gugugugu     gugunk

                                                gugugugu     gugunk

gururu’     gururu’     iiiiiiiiiiiiiiiii

gururu’     gururu’     iiiiiiiiiiiiiiiii

            gānbyan     gānbyan

                        onze dromen

                        die kleur van de dageraad

                        onze liederen

            .

            .

gyawalo’-gyawalo’-gyawalo’-lo’-lo’-lo’-li’

gyawalo’-gyawalo’-gyawalo’-lo’-lo’-lo’-li’

gyawalo’-gyawalo’-gyawalo’-lo’-lo’-lo’-li’

gyawalo’-gyawalo’-gyawalo’-lo’-lo’-lo’-li’

gyawalo’-gyawalo’-gyawalo’-lo’-lo’-lo’-li’

gyawalo’-gyawalo’-gyawalo’-lo’-lo’-lo’-li’

gyawalo’-gyawalo’-gyawalo’-lo’-lo’-lo’-li’

gyawalo’-gyawalo’-gyawalo’-lo’-lo’-lo’-li’

gyawalo’-gyawalo’-gyawalo’-lo’-lo’-lo’-li’

gyawalo’-gyawalo’-gyawalo’-lo’-lo’-lo’-li’

gyawalo’-gyawalo’-gyawalo’-lo’-lo’-lo’-li’

gyawalo’-gyawalo’-gyawalo’-lo’-lo’-lo’-li’

gyawalo’-gyawalo’-gyawalo’-lo’-lo’-lo’-li’

gyawalo’-gyawalo’-gyawalo’-lo’-lo’-lo’-li’

gyawalo’-gyawalo’-gyawalo’-lo’-lo’-lo’-li’

gyawalo’-gyawalo’-gyawalo’-lo’-lo’-lo’-li’

gyawalo’-gyawalo’-gyawalo’-lo’-lo’-lo’-li’

gyawalo’-gyawalo’-gyawalo’-lo’-lo’-lo’-li’

gyawalo’-gyawalo’-gyawalo’-lo’-lo’-lo’-li’

gyawalo’-gyawalo’-gyawalo’-lo’-lo’-lo’-li’

gyawalo’-gyawalo’-gyawalo’-lo’-lo’-lo’-li’

            .

            .

            Postpoëem

            .

als auteur voel ik er niets voor om de koorzang van deze feestelijkheden ter viering van geboorte te onderbreken. aan de oever van de Ōaza-kamio-rivier in Kamiogawa in het district Iwaki in de prefectuur Fukushima. het is een festival van puntjes kleiner nog dan sesamzaadjes. die plek waar extase golft en weerklinkt en stroomt. maar in werkelijkheid valt lichtjes de sneeuw terwijl ik in kleermakerszit aan een armzalige kotatsu in het duister. de ogen in concentratie gesloten met uiteindelijk dat wat geboren was. (ook wanneer in mijn lichaam zwakjes de koorzang naklinkt. en nu vaagjes verre rimpelingen.) ach! de lichtjes van de vuurvliegjesketting gaan al uit. een kluwen van uitgetrokken leeuwenbekken grijpt tevergeefs naar de enorme volle maan.

            .

 誕生祭
            
.
砂川原のまんなかの沼が夕焼け雲を映してゐたが。
もうむらさきの靄もたちこめ。
金盥の月がのぼつた。
            
.
蒲やおもだかが沼をふちどり。
その茎や葉や穂のびろうどには重なりあふほどの蛍たちが。
蛍イルミネーションがせはしくせはしく明滅する。
げんごろうの背中には水すましが。鯰のひげには光る藻が。

            .
この時。
とくさの笛が鳴り渡つた。
するといきなり。沼のおもては蛙の顔で充満し。
幾重もの円輪をつくつてなんか厳かにしんとしてゐる。
螢がさつとあかりを消し。
あたりいちめん闇が沸き。
とくさの笛がふたたび高く鳴り渡ると。
《悠悠延延たり一万年のはての祝祭》の合唱が蒲もゆれゆれ轟きわたる。
            
.
  たちあがったのはごびろだらうか。
  それともぐりまだらうかケルケだらうか。

  合唱のすんだ明滅のなかに。
  ひときは高くかやつり草にもたれかかり。
  ばあらばあらと太い呪文を唱へてから。
            
.
    全われわれの誕生の。
    全われわれのよろこびの。

    今宵は今年のたつたひと宵。
    全われわれの胸は音たて。
    全われわれの瞳はひかり。
    全われわれの未来を祝し……。
    全われわれは……。
            
.
  飲めや歌へだ。ともうじやぼじやぼじやぼじやぼのひかりの渦。
  泥鰌はきらつとはねあがり。
  無数無数の螢はながれもつれあふ。
            
.
りーりー りりる りりる りつふつふつふ
りーりー りりる りりる りつふつふつふ
  りりんふ ふけんふ
  ふけんく けけつけ
けくつく けくつく けんさりりをる
けくつく けくつく けんさりりをる
   びいだらら びいだらら
   びんびん びがんく
   びいだらら びいだらら
   びんびん びがんく
びがんく びがんく がつがつがりりがりりき
びがんく びがんく がつがつがりりがりりき
   がりりき きくつく がつがつがりりき
   がりりき きくつく くつくく ぐぐぐ
             ぐぐぐぐ ぐぐんく
ぐぐぐぐ ぐぐんく
ぐるるつ ぐるるつ いいいいいいいいいいいいいいいいい
ぐるるつ ぐるるつ いいいいいいいいいいいいいいいいい
   があんびやん があんびやん
     われらのゆめは
     よあけのあのいろ
     われらのうたは
            
.
     ぎやわろっぎやわろぎやわろろろろり
     ぎやわろぎやわろぎやわろろろろり
     ぎやわろぎやわろぎやわろろろろり
     ぎやわろぎやわろぎやわろろろろり
     ぎやわろぎやわろぎやわろろろろり
     ぎやわろぎやわろぎやわろろろろり
     ぎやわろぎやわろぎやわろろろろり
     ぎやわろぎやわろぎやわろろろろり
     ぎやわろぎやわろぎやわろろろろり
     ぎやわろぎやわろぎやわろろろろり
     ぎやわろぎやわろぎやわろろろろり
     ぎやわろぎやわろぎやわろろろろり
     ぎやわろぎやわろぎやわろろろろり
     ぎやわろぎやわろぎやわろろろろり
     ぎやわろぎやわろぎやわろろろろり
     ぎやわろぎやわろぎやわろろろろり
     ぎやわろぎやわろぎやわろろろろり
     ぎやわろぎやわろぎやわろろろろり
     ぎやわろぎやわろぎやわろろろろり
     ぎやわろぎやわろぎやわろろろろり
     ぎやわろぎやわろぎやわろろろろり
     ぎやわろぎやわろぎやわろろろろり
     ぎやわろぎやわろぎやわろろろろり
     ぎやわろぎやわろぎやわろろろろり
     ぎやわろぎやわろぎやわろろろろり
     ぎやわろぎやわろぎやわろろろろり
            
.
     追詩
            
.
誕生を祝うこの催しの合唱を作者の私はとめたくない。福島県石城郡上小川村大字上小川の前の川原の。胡麻つぶにもならない小さな点でのお祭だが。この大歓喜の波打ちとどろき流れるところ。けれども実はちらちら雪もふっている貧乏な炬燵に胡坐をかいてる私のおもたい暗い。瞑目のはてに生まれたもの。(からだにはかすかにのこる合唱の。いまはほのぼののとおいさざなみ。)ああもう蛍のじゅずなりのあかりも消え。根のぬけた金魚藻のみだれがうけとめているものは徒らに大きな満月だけ。

Een kotatsu is een laag tafeltje met daaronder een verwarmingselement; het tafelblad ligt op een deken waaronder je je benen hebt zitten. Het is een doeltreffende en heel behaaglijke vorm van verwarming in koude tijden.

‘Die kikkerdichter’ — dat zal de eerste associatie zijn van lezers die de naam Kusano Shinpei 草野心平 (1903-1988) kennen. Hij heeft dan ook heel veel kikkerpoëzie geschreven en experimenteerde in zijn avant-garde-gedichten met kikkerstemmen. Hij ging zelfs zo ver hele gedichten in het kikkers (ago 蛙語) te schrijven — al gaf hij daar in zo’n geval dan ook een vertaling bij. 

Dit is het openingsgedicht van Kusano’s bundel Kikkers — de definitieve editie (Teihon: Kaeru 定本 蛙) uit 1948. De titel van Kusano’s gedicht is wel vertaald als ‘verjaardagsfeest’ (‘Birthday Party’) maar het Japanse tanjōsai 誕生祭 is een wat ongewoon woord, dus wilde ik ook een wat ongewoon Nederlands equivalent. Daarbij wordt gaandeweg duidelijk dat het hier niet zomaar om een verjaardagsfeestje gaat maar om een rituele, feestelijke bijeenkomst die de grondvesten van de kikkergemeenschap bevestigen moet. Het gedicht schept de setting voor de bundel, waarin verschillende kikkers optreden. Gobila (Jp. Gobira), Glimadar (Gurimadarō) en Kerke (Keruke) zijn namen van kikkers. De naam van de eerste lijkt nogal op die van de oude, filosofisch ingestelde kikker Gobilaf (Gobiraffu ごびらっふ), die in een later gedicht in de bundel een monoloog houdt, geheel in het kikkers, over de aard van geluk: ‘geluk, dat kan ook bestaan bij dwaasheid’ (rutēru biru moretolili gaik’ るてえる びる もれとりり がいく幸福といふものはたわいなくっていいものだ; hier kun je Kusano zelf deze monoloog horen voordragen). Kusano vult zijn bundel met een bont gezelschap aan kikkers, elk met hun eigen persoonlijkheid. Het effect van de bundel is dat de lezer zich onderdeel van de kikkergemeenschap wanen gaat.

Kikkers werden in Japan al vroeg begiftigd met voor mensen zeer herkenbare emoties. Al in het zogeheten ‘Japanse voorwoord’ (kanajo 仮名序) van Japans eerste vorstelijke waka-bloemlezing, de Verzameling van gedichten van vroeger en nu uit 914, wordt de natuurlijke aandrang van de mensen om poëzie te zingen vergeleken met onder meer ‘het gekwaak van de kikkers die in het water wonen’ (mizu ni sumu kawazu no koe). Antropomorfe kikkers komen in grote aantallen voor op de befaamde ‘rolschildering van de dartelende dieren’ (chōjū giga 獣鳥戯画) uit de twaalfde of dertiende eeuw; één ervan heeft zelfs boeddha-status weten te bereiken en wordt aanbeden door een apenpriester.

Links: Kusano Shinpei drinkt een glas. Bron: Wikipedia. Rechts: een kikkerboeddha, in de twaalfde- of dertiende-eeuwse Rolschildering van de dartelende dieren. Bron: Osaka Institute of Technology.

Ik weet niet of Kusano zelf bezig was met zulke historische perspectieven. Het is ook wat gemakzuchtig, natuurlijk om altijd maar zulke verbanden te suggereren; dat ontzegt een dichter als Kusano een deel van zijn eigenheid en reduceert zijn poëzie tot ‘representatief Japans cultuurgoed’. Ik wil maar zeggen: Kusano’s voorliefde voor kikkers is allicht minder vreemd dan een westerse lezer zou kunnen denken.

In zijn ‘na[schrift]-gedicht’ of ‘postpoëem’ (tsuishi 追詩, een neologisme van Kusano dat vast niet toevallig homofoon is met tsuishi 追思, ‘herinnering’) verbindt Kusano, zonder dat expliciet te maken, het kikkerlandschap met zijn jeugd: Kamiogawa in het district Iwaki in de prefectuur Fukushima is Kusano’s geboortedorp. Het valt inmiddels in de no-go-zone bij de kernreactor Fukushima, alleen nog maar bereikbaar via de poëzie.

De afbeelding toont een kikkerdans door Kawanabe Kyōsai 河鍋暁斎 (1831-1889).

zwenken als een zwaluw

            Ushiwakamaru

            .

boven op de brug bij Gojō in de hoofdstad

die grote man, die Benkei daar

tilt hoog zijn ellelange hellebaard omhoog

mikt op Ushiwaka om hem neer te steken

            .

Ushiwakamaru, die springt heel snel opzij

de waaier die hij vastheeft gooit hij naar hem toe

‘kom dan’, ‘kom dan’, ‘kom dan’ — op de balustrade

klimt hij en klapt dan in zijn handen

            .

vóór je en dan weer achter, links en ook nog rechts

hier denk je dat hij stond     dan staat-ie toch weer daar

snelle acties zwenkend als een zwaluw

laten die duivel Benkei er toch mooi in tuinen

            .

  牛若丸
            
.
京の五条の橋の上
大のおとこの弁慶は
長い薙刀ふりあげて
牛若めがけて切りかかる

            .
牛若丸は飛び退いて
持った扇を投げつけて
来い来い来いと欄干の
上へあがって手を叩く
            
.
前やうしろや右左
ここと思えば またあちら
燕のような早業に
鬼の弁慶あやまった

            ..

            Ushiwakamaru
            
.
kyō no gojō no hashi no ue
dai no otoko no benkei wa
nagai naginata furiagete
ushiwaka megakete kirikakaru
            
.
ushiwakamaru wa tobinoite
motta ōgi o nagetsukete
koi koi koi to kanran no
ue e agatte te o tataku
            
.
mae ya ushiro ya migi hidari
koko to omoeba     mata achira
tsubame no yō na hayawaza ni
oni no benkei ayamatta

Ushiwakamaru 牛若丸 is de jeugdnaam van Minamoto no Yoshitsune 源義経 (1159-1189), een historische maar vooral legendarische generaal. Historische kennis over hem bestaat er verbazingwekkend weinig voor iemand die als generaal grootse militaire successen behaalde en de jongere broer was van Japans eerste militaire heerser, de shōgun. Al heeft hij echt bestaan, toch zijn bijna alle verhalen over hem eerder mythisch dan historisch. Zo zou hij in zijn jeugd op de berg Kurama ten noorden van Kyoto zwaardvechten hebben geleerd van magische kobolden (tengu).

In een verhaal dat nogal doet denken aan de ontmoeting tussen Robin Hood en Little John daalt hij van de berg af om naar Kyoto te gaan. Op de brug over de Kamo-rivier ter hoogte van de Vijfde Avenue (gojō) die reizigers de stad in leidde stuitte hij op de krijger-monnik Benkei, zoals zo’n beetje alle ‘monnik-soldaten’ (sōhei 僧兵) destijds bewapend met een lans met gebogen kling (naginata). Deze Benkei had zichzelf beloofd om duizend zwaarden te stelen van nachtelijke voorbijgangers, om zo rijk te worden. Hij had al 999 zwaarden verzameld toen hij op de Gojō-brug Yoshitsune tegenkwam met een fraai zwaard. Zij gingen een gevecht aan dat Yoshitsune dankzij zijn magische vechtkunst wist te winnen. De volgende dag probeerde Benkei het opnieuw, maar hij kon nog steeds niet tegen Yoshitsune op. Weer verloor Benkei en hij beloofde nu Yoshitsune’s vazal te worden.

Deze episode ‘Benkei op de brug’ (‘Hashi Benkei’ 橋弁慶) is zeer, zeer iconisch; elke Japanner kent hem. (De gemeente Kyoto heeft daarom bij de brug zelfs een oerlelijk beeld ervan geplaatst.) 

Over de verhalen over Yoshitsune is zeer veel geschreven. Een kwarteeuw geleden publiceerde ik zelf ‘Een zeer Japanse held. Yoshitsune-legenden en De Yoshitsune-kroniek.’ In: Op avontuur! Aspecten van avonturenverhalen in Oost en West, red. S. Houppermans, W.L. Idema en R. Kruk (Zutphen: Walburg Pers, 1998).

Afgelopen donderdag promoveerde in Leiden Aafke van Ewijk terecht cum laude op haar proefschrift ‘Memory, Modernity, and Children’s Literature in Japan: Premodern Warriors as National Icons in Nineteenth and Early Twentieth Century Literature and Curriculum’. Daarin kiest zij heel origineel voor kinder- en jeugdliteratuur als lens om de zo dynamische en veelbesproken overgang van het vroegmoderne naar het moderne Japan te analyseren. Het is die connectie met de grotere geschiedenis die haar proefschrift uittilt boven een op zich al heel interessante casestudy over de geboorte van kinderliteratuur in Japan. Een thema is hoe leesonderwijs en de vorming van jonge burgers van de al net zo jonge natiestaat parallel liepen. Jeugdige incarnaties van helden uit de Japanse cultuurgeschiedenis, zoals Ushiwakamaru, werden voortdurend gerecycled om als rolmodel te dienen.

Om dat te vieren dit keer een liedje uit 1911 dat daarop helemaal aansluit. Het komt uit een door het Ministerie van Onderwijs goedgekeurde reeks schoolliederen voor het vak ‘zingen’ op de lagere school (jinjō shōgaku shōka 尋常小学唱歌). Voor zulk lesmateriaal werden speciaal Japanse componisten en schrijvers aangezocht. De tekst van ‘Ushiwakamaru’ is van Ishihara Wasaburō 石原和三郎 (1865-1922), die al sinds 1894 betrokken was bij zangonderwijs op de lagere school en tekstboeken Japans. Het liedje is op muziek gezet door muziekpedagoog Tamura Torazō 田村虎蔵 (1873-1873).

Hier kun je het lied horen worden uitgevoerd door het kinderkoor Mimi-chan Rekōdo Jidō Gasshōdan みみちゃんレコード児童合唱団 (Nijntjes Opnames Kinderkoor). Het is het eerste van de twee liedjes in de opname, de eerste anderhalve minuut (van 0:00 to 1:30); het andere lied is de klassieker ‘Momotarō’ van hetzelfde duo. Ik kan niet goed plaatsen van wanneer de opname dateert; ik gok uit de jaren ’60 van de vorige eeuw.

Ik heb niet heel erg geprobeerd mijn vertaling aan te passen aan de muziek. Daar is nog veel ruimte voor verbetering.

De afbeelding toont ‘Ushiwakamaru to Benkei’ ウシワカマルトベンケイ (‘Ushiwakamaru en Benkei’), in gevecht op de Gojō-brug, door Chiji Yoshirō 千地芳朗, in Yōnen gahō 幼年画報 (‘Het geïllustreerd kind’) 20: 1 (1925). Collectie International Institute for Children’s Literature Osaka (Ōsaka Kokusai Jidō Bungaku Shinkō Zaidan 大阪国際児童文学振興財団). Van Ewijks proefschrift gaat uitgebreid in op de veranderende iconografie van zulke scènes.

niet voor bangeriken

            de zee

            .

de zee was ooit bezit van goden

maar de zee werd als snel

bezit van stoere ontdekkingsreizigers

dankzij hen werd de zee

bezit van deze planeet, van de aarde

en van alle jongens

die bij de branding van de wijde wereld dromen

de zee was ooit in handen van Neptunus

de zee was ooit bezit van eenzame boekaniers

maar de zee is nog steeds niet

beheerst geweest door één enkele natie

en nooit zal de zee het bezit van bangeriken zijn

die schrikken van visioenen van verlies

            .

 海
            
.
海はかつて神のものだった
だが海はやがて
勇敢な探検家のものとなり
それらの人々のおかげで海は
この星のもの地球のものとなった
波打ち際で広い世界を夢見る
すべての少年のものとなった
海はかつてネプチューンのものだった
海はかつて孤独な海賊のものだった
だが海はいまだかつて
ひとつの国家のものだったことはない
そしてまた海は敗北の幻影におびえる
臆病者のものだったこともないのだ

‘Niemand is ervoor verantwoordelijk, dat is de tragiek van de open zee’, schreef NRC Handelsblad afgelopen vrijdag, naar aanleiding van een VN-top over de ‘oceaannoodtoestand’ die dit weekend gehouden wordt. Toen Tanikawa Shuntarō 谷川俊太郎 (1931) in 1964 schreef: ‘[…] de zee is nog steeds niet / beheerst geweest door één enkele natie’, was dat een visioen van vrijheid; nu is dat een bron van zorg. Of liever, de zee zou van ons allemaal moeten zijn, om ons er verantwoordelijk voor te voelen. Niet schrikken van visioenen van verlies dus, lijkt me bij herlezing na een kwart eeuw de boodschap, maar ons gedrag veranderen.

Tanikawa gebruikt een woord dat je in striktere zien als ‘nederlaag’ zou moeten opvatten (haiboku 敗北); toch blijf ik vasthouden aan ‘verlies’.

Tanikawa is waarschijnlijk de nog levende dichter waarvan zo’n beetje elke Japanner gehoord heeft, al was het maar omdat hij ook meesterlijke kinderboeken schreef. Dit gedicht komt uit zijn bundel 99 Spotgedichten (Rakushu kujūku 落首九十九, 1964). De term rakushu had altijd al een politieke lading; dat is gebleven.

Deze lichtjes aangepaste vertaling verscheen eerder in: De zee, de zee. Gedichten uit de hele wereld, verzameld door Katinka van Dorp (Van Gennep-Novib-Ncos, 1998), p. 45.

De afbeelding is jeugdwerk. Onschuldiger tijden waren dat.

ceder van de nacht

            wind nodigt wind uit

            .

wind nodigt wind uit

om wolf te gaan eten

blauw vlees     vlug bloed 

o! ceder van de nacht     toren van de nacht 

            .

onweerstaanbaar zwermt stuifmeel uit

de maan sperde een wit oog open

laat wind wind eten

laat botten botten bijten 

            .

tastende ademhaling     in elkaar gedoken apen

stapelen de ene gefossiliseerde schreeuw op de andere

o! ceder van de nacht     toren van de nacht

het glazen vogeltje ligt aan stukken

            .

het woud is met rails doorregen

door de oven lopen rode barsten

wind nodigt wind uit

om wolf te gaan eten 

            .

 風が風を
            
.
風が風をさそった
狼を喰いに行こうと
蒼い肉 すばやい血
おお夜の杉 夜の塔
            
.
むらむらと花粉がこぼれ
月は白い眼を剝いた
風は風を喰うがいい
骨は骨を嚙むがいい
            
.
さぐる息 すくむ猿
化石した叫びをかさね
おお夜の杉 夜の塔
ガラスの小鳥は砕け散った
            
.
森はレールに貫かれ
かまどに紅い亀裂が走り
風がまた風をさそった
狼を喰いに行こうと

Sinds ik ruim twintig jaar geleden voor het eerst ‘Wind nodigt wind uit’ (Kaze ga kaze o 風が風を) van Tada Chimako 多田智満子 (1930-2003) las, uit haar bundel Een valse kroniek (Nise no nendaiki 贋の年代記, 1971), is dit gedicht door mijn hoofd blijven spoken. Tada woonde lange tijd met haar echtgenoot in Kobe aan de voet van de berg Rokko, waar het zo steil werd dat de straat wel moest ophouden en het bergbos begon. Ik denk graag dat dit gedicht een wereld beschrijft waarin zij half woonde.

Tada’s gedicht is in 1984 op muziek gezet door Kinoshita Makiko 木下牧子 (1956). Deze componiste heeft zowaar een eigen Nederlandse Wikipedia-pagina. Zij componeert vooral voor koren; dit is een van haar eerste koorstukken. Dat was destijds voor de Tokyo Women’s Coral Society. ‘Wind nodigt wind uit’ is onderdeel van Kinoshita’s liederenreeks ‘Zes romances’ (Muttsu no roman 六つの浪漫), zes zangstukken naar gedichten van verschillende dichters.

De foto toont boomtoppen tegen de achtergrond van de Melkweg.

de geest tapdanst

geestendans

            .

vanonder de middernachtelijke berg van puin tevoorschijn gekropen     met een spichtige staart een wriemelende staart

is het de darm van de geest,

fluorescerend groen licht ze op

in een half doorzichtig hoofd     ontbloot ze haar vooruitstekende tanden

zij knijpt met haar ogen     zonder pupillen,

zij zwelt aan     zij springt

zij springt

mensennekvlees eet ik niet hoor     te hard hè

ze draaien niet en buigen alleen maar, de idioten

ik hè     ik week het met azijn

de naden van de dakgoot zijn losgeraakt     en het vuile water spettert op de straat

met haar klauwen lijkt ze erop te tokkelen

voor je ogen loopt ze over de leidingen     via de armen van de elektriciteitsmasten

de geest

doet een shake dance

zwaait trillend buik en ingewanden heen en weer

zo krijg ik weer honger, joh

’t is een tijd vol vuilnis     dus hiero hè     zit ik meer dan vol

die offers     die hoef ik niet

strekt zich uit     rolt zich op     begint pulserend groen     te verteren

vanuit het uiteinde

uiteindelijk     druppelsgewijs     komen daar de geestendwaallichten

een tijgerkat heft zijn kin op     en stuurt zijn yell de wereld in:     miauw, amigo

zij zwelt aan     zij springt

zij springt

zij springt omhoog

zij springt over domfraaie wimpers die met de wimperkruller bewerkt zijn

springt naar beneden op het sleutelbeen van de hulpeloze en dus populaire jongen

hupt van de hangborst af die de zwaartekracht niet kan weerstaan

galoppeert langs hangende wijsneuzen die zich vastklampen aan de neusharen van autoriteit

zij zwelt aan     zij springt

zij springt     zij zwelt aan     springt

zij springt

een prachtige mysterieuze vogel pulserend groen

ontbloot haar vooruitstekende tanden

het vuilnis van rampdag     het vuilnis van dronkerdag (hik)     allemaal van de geest

hé     zal ik die bespelen

de tijd      die jou nog rest

bonk     fraai     met me klauwen

’t is allemaal te hard hè    ’t draait niet, hè     ook jouw hoofd niet

miauw, amigo

de geest

tapdanst     doet de step     doet een shake dance

met de geestendwaallichten

roeit ze haar fiets voort

ik wil weer honger krijgen

ik hè     heb een geheiligd seksueel lijf dus waar mijn lijf stagneert is het gevoelig

dus

bonk     fraai

voor de tijd     die jou nog rest     doe ik gymnastiek

hé!

jij, brutaal verwend nest

dat offer van een doerian     dat neem ik dus echt niet aan!

            .

タマシイ・ダンス
            .
真夜中の瓦礫の山から這い出した ひょろ長いしっぽ
のたくったしっぽ
タマシイの腸なのだ、
蛍光グリーンに点っている
半透明のかしらから 馬ットウムギの歯を剥き出し
黒目のない まなこを凝らして、
うねって 飛ぶ
飛ぶ
ヒトの首肉ナンテモー喰われませんヨ 固くてサ
回りもしないのにお辞儀バッカだろ
俺ネ ビネガーかけてホぐしテンノ
雨樋の継ぎ目が外れて 汚水が路上に散らばっていく
爪先で弾じいていったらしい
ケーブルをみるみるつたって 電信柱の肩先で
タマシイは、
シェイクダンスする
胃腸をぶららら揺らしている

コーシテ腹減らしてるワケサ
芥ダラケの昨今だから コッチ側ねェ 飽食なのヨ
お供えナンテなァ いらないヨ
伸び 縮み 消化をはじめる ぷるぷるグリーン
先っぽから
ようやく ほろほろ 火ノ玉サンです
タイガーキャットが顎を上げ にやァごあみィご とィエールをおくる
うねって 飛ぶ
飛ぶ
飛び上がる
ビューラーで撥ねあげた白痴美まつ毛をスキップし
非力なのが売りもののカレシの鎖骨にドロップし
重力には逆らえないある垂レ乳根でホップして
オーソリテの鼻毛に掴まるウンチク垂レにはギャロップす
うねって 飛ぶ
飛ぶ うねって 飛ぶ
飛ぶ
麗しの怪チョウぷるブリーン
馬ットウムギの歯を剥いて
禍曜日の芥も 酔曜日の芥もヒック、タマシイのモノ
オイ 弾じいてヤロウか
ソッチの ジカンを 
コツン、シャーンと 爪先で
ドーモコーモ固まり過ぎダネ 回ってないネェ、オツムもサァ
にやァご あみィご
タマシイは、
タップする ステップする シェイクダンスする
火ノ玉サンと
自転車漕ぎする
腹減らしたいワケヨ
俺らはネ セー体だからカラダの淀みにビンカンなのヨ
ではネ
コツン、シャーンと
アナタの ジカンへ 体操シマス
オオイ!
そこのフンゾリカエリ、
ドリアンのお供えだって 受け取れナイよォ

Over een kleine week treedt Arai Takako 新井高子 (1966) op op Poetry International. Dat doet ze niet met dit gedicht, maar met drie langere gedichten: twee uit haar bundel Geestendans (Tamashii dansu タマシイ・ダンス, 2007), waarvan het gedicht hier het titelgedicht is, en een nog niet gepubliceerd gedicht.

De bij haar voordracht te projecteren vertalingen zijn van Jeffrey Angles (Engels) en van mij (Nederlands).

Haar avantgardistische poëzie is heel verhalend, maar op een vaak volkomen surrealistische manier. De lezer (of beter: toehoorder) valt midden in een verhaal dat al aan de gang lijkt te zijn, waardoor allerlei verwijzingen niet meteen (of zelfs nooit echt) te volgen zijn, en dat met horten en stoten verteld wordt. Haar gedichten zijn als een dans in uitvoering, bij nalezing vormen haar zinnen een weefwerk van verschillende wolstalen. Alleen door je over te geven aan een taalschouwspel waarin vaak hoogstpersoonlijke beelden de vertelde ervaringen regeren krijg je iets van grip op een wereld waarin wel degelijk samenhang is.

Arai weeft taal naar eigen goeddunken en eigen behoeften en heeft een onbedwingbare behoefte die binnenstebuiten te keren. Soms weeft zij haar taal met dubbelzinnigheden. Zo is ‘een geheiligd seksueel lijf’ een poging de ambiguïteit te vangen van seitai, dat Arai met opzet schrijft als セー体: een manier om alleen de klank te geven van het eerste deel van een woord (tai  betekent hier lichaam) dat je zowel kunt opvatten als ‘heilig lichaam’ (聖体) als als ‘seksueel lichaam’ (性体). Nog zo’n voorbeeld is ‘rampdag’ en ‘dronkerdag’, mijn pogingen iets te doen met de woorden kayōbi en suiyōbi: die woorden betekenen ‘maandag’ en ‘woensdag’, maar Arai schrijft ze met andere karakters (nl. 禍曜日 en 酔曜日) waardoor vertrouwde doordeweekse dagen een andere gedaante aannemen.

Maar veel vaker weeft Arai haar taal door zich weg te bewegen van het standaard-Japans en haar eigen Japans te creëren. Vrijdag 10 juni is daarvan in Rotterdam een vrij extreem voorbeeld mee te maken. Een van de gedichten is geschreven in een eigen dialect dat losjes gebaseerd is op het kesengo, het dialect van de streek in noordoost-Japan die bijzonder zwaar getroffen werd door de tsunami van 2011. Arai is daar sindsdien al jaren actief, vooral met poëzieactiviteiten met lokale dichters.

Een eerder versie van deze vertaling gebruikte ‘ziel’ om tamashii weer te geven. Na lang wikken en wegen, ook vanwege vragen daarover (zie de ‘Reacties’-sectie), heb ik dat toch veranderd in ‘geest’. Nederlandse uitdrukkingen als ‘de geest geven’ hielpen me daarbij.

De afbeelding toont een detail van de omslag van Arai’s Tamashii dansu タマシイ・ダンス (Michitani, 2007).

een vloek over haar dochter

            De zevende van de dertiende

            .

voor iemand van over de zeventig

zal ik make-up gaan kopen

en om haar vlekken en rimpels te bedekken

foundation

            .

toen ik haar voor het eerst ontmoette

was zij nog in de twintig

nogal ongelukkig getrouwd

met een ontevreden uitdrukking

verschoonde zij haar baby

            .

ook toen zij in de dertig was

keek zij niet bepaald blij

haar voet pompend op een ratelende naaimachine

maakte zij onbegrijpelijkheden

            .

toen zij in de veertig was

las zij stiekem haar dochters dagboek

opende zij de brieven die voor haar dochter kwamen

sprak zij een vloek over haar dochter uit nooit gelukkig te zullen zijn

de vloek was zo krachtig

dat haar dochter elke dag hoofdpijn had

            .

hoe zij in de vijftig was weet ik niet

omdat ik toen ver van huis was gegaan

            .

ook hoe zij in de zestig was weet ik niet

omdat ik niet één keer ben terug geweest

            .

toen haar na twintig jaar ik weer ontmoette

was zij in de zeventig

meer dan een moeder was zij een bejaarde

dat mijn eigen moeder

op een dag een bejaarde worden kon had ik nooit gedacht

dus was ik wat verrast

            .

ik was in de veertig toen ik

de boodschappenlijstjes las die zij geschreven had

de facturen opende die aan haar gericht waren

haar rekeningen betaalde

            .

voor iemand van over de zeventig

zal ik make-up gaan kopen

toch kan ik haar toen ze in de veertig was

nog niet vergeven

            .

om haar vlekken en rimpels te bedekken

foundation

en misschien dat ik dan daarmee

mijn eigen gevoelens

kan proberen te bedekken

            .

 十三月七日
            
.
七十をいくつか過ぎた人のために
化粧品を買いに行く
シミとシワをきれいに隠してくれる
液体のファンデーションを
            
.
初めて会った頃
この人はまだ二十代だった
あまり幸せではない結婚をして
不機嫌な顔で
赤ん坊のおしめを替えていた
            
.
三十代のこの人も

楽しそうには見えなかった
カタカタカタとミシンを踏んでは
わけのわからないものを作っていた
            
.
四十代のこの人は
娘の日記をこっそり読んで
娘にきた手紙を勝手に開けた
娘が幸せにならないよう呪いをかけた
呪いは実によく効いたので
娘は毎日頭痛で悩んだ
            
.
五十代のこの人を知らない

わたしは遠く家を出たから
            
.
六十代のこの人も知らない
一度も帰らなかったから
            
.
二十数年ぶりに会ったこの人は
七十をいくつか過ぎていて
母というより老人だった
自分の母が
老人になる日がくるとは思わなかったので
ちょっと驚いた
            
.
四十代になったわたしは
この人の書いた買い物メモを読み
この人宛ての請求書を勝手に開けて
支払いをすませる
            
.
七十を過ぎたこの人のために
化粧品を買いに行く
四十代の頃のこの人を
まだ許してはいないのに
            
.
シミやシワをきれいに隠す
液体のファンデーション
わたしはそれで
自分のこころを
隠そうとしているのかもしれない

In 2004 publiceerde Hirata Toshiko 平田俊子 (1955) haar bundel Shi nanoka 詩七日. Die titel is bewust dubbelzinnig: shi betekent in beide lezingen ervan ‘gedicht’, maar nanoka kan zowel ‘zevende dag’ betekenen (七日) als een existentiële vraag aanduiden (なのか). Een vertaling van de titel kan dus zowel Gedichten van de zevende zijn als Is dit poëzie?. Elk gedicht heeft als titel ‘zevende dag van de XX-e maand’: ‘de zevende van de eerste’, ‘de zevende van de tweede’, enzovoorts. Bevreemding treedt op wanneer de jaarcyclus voorbij lijkt maar de telling van de maanden gewoon doorgaat. Dit gedicht is het dertiende in de reeks van vierentwintig.

De afbeelding toont het werk ‘Zeenimf’ (Stof, wol, plastic en kapok, 1978) van Paula Rego (1935).

bushalte

            bushalte ‘Hatagaya-Haramachi’

            in de vroege ochtend van 16 november 2020 werd een dakloze vrouw doodgeslagen

            .

er is een weg

er is een eindeloze weg

ik heb benen

ik heb benen die me overal heen kunnen dragen

de nacht komt elke avond

de nacht is elke avond lang

in het diepst van de nacht strekt de Kōshū-hoofdweg

zich naar het verre westen uit

met elke stap kom ik dichter bij mijn geboortedorp

het was niet zo dat ik terug naar huis wilde

voortdurend razen de auto’s voorbij

boven mijn hoofd de snelweg

iets als gebrul klinkt onophoudelijk

de straatweg is eng maar de stoep voelt veilig

ik loop langs een hotel

ik loop langs appartementen

zelfs als er kamers vrij waren

dan was er geen kamer voor mij

ik loop langs een eetcafé

ik loop langs cafetaria’s die ’s nachts open zijn

zelfs als er stoel vrij was

dan was er geen stoel voor mij

de geur van frituur

de geur van roerbakken

ik doe mijn best mijn trek te onderdrukken

en hou mijn adem in als ik langs restaurantjes loop

mijn vingers zijn ijskoud

mijn nek is koud

zal mijn einde zijn dat ik doodvries?

als ik geld had zou ik niet omkomen van de honger of de kou

hoe vaak ik het ook tel, wat ik op zak heb is acht yen

daarmee kan je zelfs geen snoep kopen

als je er niks mee kopen kan is het net zo goed al nul

acht yen, dat wordt niet als geld gezien

en ik, word ik als mens gezien?

ik loop langs een politiepost

ik loop langs een politiebureau

ginkgobladeren blijven maar vallen

het zou mooi zijn als die gele bladeren geldstukken waren

het zou mooi zijn als ze brood waren

bladeren zijn bladeren

acht yen is acht yen

Tokyo is Tokyo

vanaf het parkje waar ik overdag ben kun je het provinciehuis zien

vanuit het provinciehuis kun je mij niet zien

vanaf hier kun je de Docomo-toren zien

mijn mobieltje gaat niet eens aan

ook voor iemand zonder huis zijn er bushaltes

het is fijn om ergens naar terug te kunnen gaan

ik ga elke avond terug naar de bushalte

ik kom wat dichter bij mijn geboortedorp

ik slaap op een koud, klein bankje

soms heb ik mooie dromen

de bushalte ‘Hatashiro’ ligt bij de ingang van een appartementencomplex 

de bushalte ‘Station Hatagaya’ ligt voor een Matsuya die altijd open is

de bushalte ‘Hatagaya-Haramachi’

ligt voor een stomerij die al dicht is (die gaat midden in de nacht weer open)

hier ben ik niemand tot last

de tl-lamp in de afkapping van de bushalte is stuk

het halfduister lucht me op

tegen de ginkgoboom ernaast zeg ik ‘welterusten’

de ginkgo zwijgt en strooit haar bladeren uit

zal ik ook vallen als een blad?

zal ik vallen en op de grond terecht komen?

er is een weg

ik heb benen

er is een nacht

er is tijd

alleen geld is er nooit

            「幡ケ谷原町」バス停
            二〇二
年十一月十六日未明、ホームレスの女性が殴打されて亡くなる
            .
道があった

どこでまでも続く道があった
足があった
どこまでも歩ける足がった
夜は毎晩やってきた
夜は毎晩長かった
夜更けに甲州街道を
西へ西へと向かった
歩くたびに故郷に近づいた
帰郷したいわけではなかった
ひっきりなしに車が走る
頭の上には首都高速
うなり声みたいなものが絶えず聞こえる

車道は怖いけど歩道は安全
ホテルを過ぎる
マンションを過ぎる
空室はあっても
わたしのための部屋はない
居酒屋を過ぎる
深夜営業の食堂を過ぎる
空席はあっても
わたしのための椅子はない
揚げ物のにおい
炒め物のにおい
食欲を刺激しないよう
息をとめて食べ物屋の前を過ぎる
指が冷たい
首は寒い
わたしの最期は凍死だろうか
お金があれば餓死も凍死もすることはない
何度数えても所持金は八円
これでは飴玉さえ買えない
何も買えなければゼロと同じだ
八円はお金と見做されない

わたしは人と見做されているか
交番を過ぎる
警察署を過ぎる
イチョウの葉っぱが降りしきる
黄色い葉っぱがお金ならいいのに
パンならいいのに
葉っぱは葉っぱ
八円は八円
東京は東京
昼間いる公園から都庁が見える
都庁からわたしの姿は見えない
ここからドコモのタワーが見える
わたしの携帯は電源さえ入らない
家のない者にもバス停はある
帰るところがあるのはいいものだ
わたしは毎晩バス停に帰り
故郷に少し近づいて
冷たく小さなベンチで眠る
いい夢を見ることもたまにある
「幡代」のバス停はマンションの入り口
「幡ヶ谷駅」のバス停は営業中の松屋の前
「幡ヶ谷原町」のバス停は
店を閉めたあとのクリーニング店の前(丑三つ時にまた開く)
ここなら迷惑にならないし

バス停の屋根の蛍光灯が切れてて
薄暗いのでほっとする
かたわらのイチョウに「おやすみ」という
イチョウは黙って葉っぱを降らせる
葉っぱのようにわたしも散るのか
散って地面に落ちるのか
道はある
足はある
夜はある
時間はある
お金だけがずっとない

Gepubliceerd in het januari 2021-nummer van het poëzietijdschrift Gendaishi techō 現代詩手帖. De wijk Hatagaya in het stadsdeel Shibuya ligt in het westelijk deel van Tokyo. Eetcafé’ is mijn wat ontoereikende vertaling voor izakaya 居酒屋; zouden we al op een punt beland zijn dat ook dat woord niet meer vertaald hoeft te worden? Acht yen is momenteel zes eurocent. De bushaltes Hatashiro en Station Hatagaya zijn vanaf de halte Hatagaya-Haramachi respectievelijk één en twee haltes verder in oostelijke richting (d.w.z. de richting van de bus). Een kōban 交番 (‘politiepost’) is een minuscuul kantoorgebouwtje voor een wijkagent. Matsuya 松屋 is een keten van goedkope cafetaria’s.

Op de vroege ochtend van 16 november 2020 werd in westelijk Tokyo de toen 64-jarige Ōhayashi Misako 大林三佐子 met een plastic zak met daarin enkele stenen doodgeslagen door een 46-jarige man uit de buurt, bij het bushokje waar zij bijna elke nacht doorbracht, vaak kauwend op wat brood. ‘Ik vond haar irritant’ 邪魔だった en ‘ik wou dat zwervers bij de bushalte oprotten’ バス停に居座る路上生活者にどいてもらいたかった, zou de man bij verhoor als verklaring hebben gegeven. De dood van deze dakloze vrouw maakte bij velen veel los en raakte ook de één jaar oudere dichter Hirata Toshiko 平田俊子 (1955) diep. Negen dagen later bezocht zij voor het eerst de bewuste bushalte om een kleine offerande van kaki en wat brood te brengen. Er zouden nog veel bezoeken volgen.

Bloemen bij de bushalte waar Ōhayashi Misako werd vermoord, 6 december 2020. Foto: 47NEWS.

In dit gedicht verkent Hirata de omgeving van de bushalte door de ogen van het slachtoffer. ‘Het is niet zo dat ik deze aanpak bewust heb gekozen’, zei Hirata in een interview. ‘Het is vanzelf zo ontstaan.’ Alle feitelijke informatie in het gedicht (de acht yen, de mobiele telefoon met lege batterij, het bankje in het bushokje, de ginkgoboom) is authentiek; de aannames over gevoelens van het slachtoffer zijn projectie. De dichter herkent zich in het slachtoffer: niet alleen leeftijd, bescheiden lichaamslengte en kort kapsel zijn zo’n beetje hetzelfde, beiden zijn allebei in west-Japan geboren. Als de dichter de snelweg boven de plaats delict zou volgen, zou ze uiteindelijk bij haar 92-jarige moeder in Fukuoka uitkomen.

Noem het gelegenheidspoëzie en af en toe op of over het randje van sentimenteel, maar Hirata’s aandacht voor iemand die in het dagelijks leven goeddeels volkomen over het hoofd gezien werd sterkt het gemoed. In Japanse literatuur is niet zo heel veel aandacht voor daklozen. Los van een dakloos personage in een lekker krankzinnige maar schetsmatige roman van Murakami Ryū (Hantō o deyō 半島を出よう, 2005; vert. From the Fatherland, with Love) is er de indringende roman Station Tokio Ueno (JR Ueno-eki kōenguchi JR上野駅公園口) uit 2014 van Yū Miri 柳美里 (1968), waarvan we binnenkort de Nederlandse vertaling door Geert van Bremen mogen verwachten.

De uitgever lijkt er op de auteurslijst van zijn thuispagina abusievelijk van uit te gaan dat ‘Miri’ de familienaam van de auteur is. Yū staat daar tussen Peter Minten en Asha Miró. Een smetje op een loffelijk initiatief.

Je zou het op basis van dit een gedicht misschien niet zeggen, maar Hirata is een van de toonaangevende dichters in Japan, vaak in één adem genoemd met Itō Hiromi, en de winnaar van veel poëzieprijzen.

De foto toont de bewuste bushalte op een foto van 21 januari 2021. 

de handstand van het surrealisme

            vroege lente

.

het eerste paard doet steeds luider op de trom

ons opschrikken

met een plotse plop viel

de rode camelia …

.

ah! de lente, komt zachtjes

vervuld van belofte

naderbij

 早春
 
.
初午のドンドン太鼓に
おどろいて
ポトリと落ちた
紅椿……
 
.
ああ、春は、そっと
誘惑をふくんで
近づいている

Shimura’s eerste gepubliceerde gedicht, uit april 1930. ‘Het eerste paard’ is hatsu’uma 初午, de eerste dag van het paard (in de dierenriem) van de tweede maand (eigenlijk volgens de oude maankalender) en wordt daarom geassocieerd met vroege lente. Op het bijbehorende festival zijn trommel (taiko 太鼓)-voorstellingen te horen. Kimura Toshio stelt, wel met reden, dat dit gedicht het ritme heeft van benshi-voorstelling.

            verwilderde tuin

            .

            in de omtrek van mispelbomen raakt beroet zilveren dak na dak     gebroken door golven van hittetrillingen     en rekken middagslaapdromen zich uit     in een hoek van een oude tuin bezaaid met rode klompen aarde     één enkele kleine Portugese cavalerist

            in zijn hand een handorgelaccordeon (in zijn oog een oog)

            .

            in de piepkleine dakgarden     een bloempot van afgebladderde groene verf     las je het dagboek van de historicus dan     waren er een in de gebarsten witgekalkte muur de languit uitgestrekte stamboom van klimop en ellendige spinnenkinderen.

            .

            dissonanten gespeeld op een kapot orgel     in de ogen van een meisje bij het kleine vierkante raam (haar kimono durft ze niet uit te doen) ligt de herinnering aan soldaten die vertrekken naar het front     is ze bang voor de modieuze voetgangers?     de dag van de overgave wordt diep weggestopt op de bodem van een kist

            .

bij een dageraad van heftige regen     zocht Napoleons handpalm een gedicht van Byron     maar dat zijn de geheimen van de slaapkamer     ondeugd kent zelfs geen vruchtbaar braakliggend terrein om te ontspruiten     en die ene antenne heeft zich als een strak korset gewikkeld om de borst der gewoonte en toch     leken ook vandaag weer     zeventien niezen te horen

            .

            die ene tuinwachter sliep altijd in een vervallen schuur     het fruit aan de doorgebogen mispels in gevlochten manden voor de export     de toverkunsten in sprookjesMärchen     zijn een merk (misschien roddelen de zwanen)

廃園
            
.
 枇杷樹の周囲には燻銀のやうな屋根と屋根が 風に揺れる陽炎の波に砕けて 午睡の夢を展いてゐる 赭い土塊だらけの古い庭園の片隅には 背の低いポルトガルの騎兵が一人
 手に手風琴アコーデイオン(眼には眼)
            
.
 一坪半の屋上ガーデンは 緑色のペンキの剝げた植木鉢 史家の日記を繙けば ひびの入った白亜の壁にながながと寝そべってゐる蔦の家系譜と侘しい蜘蛛の子供達は蔦た。
            
.
 毀れたパイプオルガンの奏でる不協和音 一尺四方の窓辺にって(着物を脱ぐのは恥しい)乙女の瞳には出征兵士の思ひ出があり粋な散歩者をおそれるのか敗戦の日は筐底 きゅうていふかく秘蔵かくされてしまふ
            
.
激しい雨の暁に ナポレオンの掌はバイロンの歌を索めたが あれは閨房の秘事ひめごと この静謐な村々では 悪徳が芽生える肥沃な空地さへもない そして一本のアンテナが固いコルセットのやうに風儀の胸を締めつけてゐたのに 今日はまた 嚔が十七も聞えたさうだ

            .
 たった一人の庭番はいつも荒れ果てた小屋の中で眠ってゐた 去年たわわな枇杷の実は輸出向きの編籠 童話めるへん
の魔術は商標(スワンたちが噂話をしてゐるかもしれません)

Voor het eerst gepubliceerd in september 1935, in Roba 驢馬 (‘Ezel’) – een tijdschrift waarvan Shimura zelf de redactie voerde en dat hij in april van dat jaar begonnen was. Het Japanse suwan スワン kan op ‘zwaan’ slaan (het Japanse is mogelijk van het Nederlandse woord afgeleid), maar ik hou er rekening mee dat het hier naar een merknaam verwijst, al weet ik dan niet van welk product.

            bijgeloof

            .

prijsdaling van groente

de postbode in het gemoedelijke dorp

bracht de echtgenotes goed nieuws

            .

het modieuze klassenbewustzijn

is hier een sprookje zonder aantrekkingskracht

dat er zo een geschiedenis bestond

weet echt helemaal niemand

            .

van de top het schandaal van de dochter van het dorpshoofd

tot de onderste dat de vrouw van de conciërge een tweeling heeft gebaard

en dan ook nog eens

de man die uit pure puurheid zo graag vermageren wil of

de handstand van het surrealisme

dat worden hier topics om trots op te zijn

            .

dat het drinkwater voor het intellect jullie ten hemel varen laat

zou misschien kunnen als er in het dorp een kerk is

maar toch

zouden ze dat bijgeloof nou echt ooit aanhangen?

 迷信
            
.
野菜の値下り
のんき村の郵便夫が
奥さん達に持参する朗報
            
.
流行の階級意識も
この辺では魅力のないお伽噺
そんな歴史があったとは
みなさん一向に御存知ない
            
.
上は村長の娘のスキャンダルから
下は小使の妻君が双児を生んだこと
おまけ
純粋性で痩せたがる男や
超現実主義の逆立ちまでが
こゝでは誇るべきトピックになります
            
.
知性の飲料水が君達を昇天させるのは
はて、村の教会所ででも
しかし
一体そんな迷信を信じてゐるのかね。

Voor het eerst gepubliceerd in november 1939, in Kōbe shijin 神戸詩人 (‘Dichters van Kobe’).

Misschien zijn dit niet heel uitzonderlijke gedichten. Ze passen weinig verrassend in de verwachtingen van de modernistische poëzie uit het interbellum, en de maker ervan is een vrij onbekende minor poet. Maar zelf vind ik ze wél heel bijzonder, omdat de dichter bij leven twee van mijn grote liefdes in zich verenigde. Shimura Eiji 詩村映二 (1900-1960), een pseudoniem van Oda Jūbei 織田重兵衛 dat zich vertalen laat als ‘projectie in het poëziedorp’, was modernistisch dichter én stemacteur voor de stomme film (en dreef ook nog eens een antiquariaat, naar het schijnt).

De dichter Shimura verdiende in de jaren ’30 van de vorige eeuw zijn bescheiden inkomen als explicateur in de bioscopen van de wijk Shinkaichi (Nieuwe Uitleg) in Kobe. De wijk werd vanaf 1905 ontwikkeld rondom de gedempte oude Minato-rivier en was al snel hét uitgaanscentrum van de stad, met reeksen bioscopen, theaters en eetgelegenheden, dat zich tot in de jaren ’60 kon meten met Asakusa in Tokyo. Vandaar de slogan: ‘In het oosten Asakusa, in het westen Shinkaichi’ (higashi wa asakusa, nishi wa shinkaichi 東の浅草、西の新開地).

De bioscoop was een nieuw fenomeen in vroeg twintigste-eeuws Japan. Kobe was een van de havens die de Japanse regering halverwege de negentiende eeuw openstelde voor buitenlandse handelaren en sindsdien ontwikkelde de stad zich tot zich tot een plek met internationale allure. De Terry’s Guide to the Japanese Empire van 1928 noemt Kobe ‘the finest “foreign” city in Japan’. Dat ook Kobe een centrum van de moderne entertainmentcultuur werd is dus niet zo raar. Bioscopen en cafés waren bij uitstek de fysieke plekken waar moderniteit ervaren kon worden. Vergeet niet dat ‘decadent’ romanauteur en filmscriptschrijver Tanizaki Jun’ichirō 谷崎潤一郎 (1886-1965) na de Kantō-aardbeving van 1923 van Yokohama naar Kobe verhuisde juist omdat Kobe zo erg leek op het ‘westerse’ Yokohama dat nu in puin lag.

Bioscopen in Shinkaichi, Kobe. Briefkaart uit de Taishō-periode (1912-1925). Bron: Wikipedia.

Alle vroege filmvoorstellingen in de wereld gingen gepaard met een explicateur, iemand die uitleg gaf over wat het publiek op het doek zag geprojecteerd en die vergezeld werd van een orkestje. In het westen werd een en ander al snel teruggebracht tot enkel de muzikale begeleiding; de tussentitels moesten het begrip van de handeling verder bewaken. In Japan daarentegen groeiden de explicateurs, die ook de stemmen van alle rollen speelden, uit tot ware vedetten, die je met recht de echte sterren van het witte doek mag noemen. In Japan was een bioscoopbezoek tot in ver de jaren ’30 een ‘live’-multimedia-voorstelling en het publiek kwam net zo goed voor de populaire explicateur, of benshi 弁士, als voor de film zelf. Voor de filmstudio’s en de regisseurs was dat een zowel een vloek als een zegen: de benshi trokken weliswaar kijkers maar schreven hun eigen scenario’s (daihon 台本) voor de films die ze van een stem voorzagen en draaiden er hun hand niet voor om een geheel eigen interpretatie aan de geprojecteerde handeling te geven. Vanaf halverwege de jaren ‘20 botsten filmstudio’s en benshi daarom steeds vaker over de vraag wie uiteindelijke zeggenschap had over de filmervaring van het publiek. Vanaf de jaren ’30 was een nieuw wapen in die ‘oorlog’ (want zo werd die worsteling echt genoemd) de opkomst van de geluidsfilm. Maar dat Japan erg laat was in het volledig omarmen van dit nieuwe medium zegt veel over de populariteit van de benshi en over hun greep op de filmindustrie.

In Japan bestaan verschillende termen voor de explicateurs/stemacteurs van de stomme film. Meest gangbaar is benshi of katsuben 活弁 (‘filmpraters’), al vonden veel explicateurs vooral die laatste term neerbuigend en gaven zij vaak zelf de voorkeur aan het wat oudere setsumeisha 説明者 (‘explicateur’).

Shimura Eiji was een van die benshi, waarvan er op dat moment in Japan honderden moeten hebben rondgelopen. Maar hij was wel actief in het decennium waarin de benshi de oorlog tegen de geluidsfilm gingen verliezen. Heel verrassend is het dus niet dat ook hij meedeed aan de grote benshi-staking van mei 1932, negen maanden na de première van Japans eerste commercieel succesvolle geluidsfilm, Shōchiku’s The Neighbour’s Wife and Mine (Madamu to nyōbō, 1931) — een film die, niet toevallig, een plot heeft die draait om geluidsoverlast.

Als beroepsgroep vormden de benshi een bont gezelschap, van universitaire drop-outs tot veredelde standwerkers, van gedreven socialisten tot schnabbelaars, van pioniers van de avant-garde tot koningen van de tranentrekker. Het is niet duidelijk waar we Shimura in dat spectrum moeten plaatsen, al weten we dat hij vooral optrad voor films van de Shōchiku-studio, die zich specialiseerde in hedendaagse melodrama en komedie.

Hasegawa Toshiyuki 長谷川利行 (1891-1940), ‘Twee mannelijke benshi’ (futari no katsuben no otoko 二人の活弁の男), 1932. Collectie SBC (Shin-etsu Broadcasting), Nagano.

Als dichter bewoog Shimura zich tussen de jonge bohemiens en hemelbestormers van de avant-garde van Kobe en omgeving. Hij was bevriend met anarchisten en uitvreters, en met de schilder Hasegawa Toshiyuki 長谷川利行 (1891-1940), al werkte die laatste vooral in Tokyo. Vooral was hij bevriend met dichters, en schreef hij bijdragen voor het modernistische poëzietijdschrift Dichters van Kobe (Kōbe shijin 神戸詩人). Surrealisme en film waren daarin sleutelwoorden.

Het tijdschrift, met een oplage van 150 exemplaren, was een uitgave van de Dichters van Kobe Club (Kōbe Shijin Kurabu 神戸市人クラブ). Als onderdeel van hun culturele vormingsactiviteiten hielp de club voorstellingen van buitenlandse films verzorgen, in samenwerking met filmclubs van universiteiten en hogescholen in Kobe en Himeji. Filmliefhebbers en modernistische dichters deelden een internationale blik op de wereld en op de kunststromingen van het moment daarin; zo waren zij natuurlijke bondgenoten.

Hun beleden surrealisme zou de dichters de das omdoen in het ‘Dichters van Kobe-incident’ (kōbe shijin jiken 神戸詩人事件) van 3 maart 1940. Die dag werden zeventien dichters van de groep rondom dit tijdschrift opgepakt door de politie als leden van ‘een groep die als missie had het Japanse fascisme ten val te brengen […] en het grote publiek […] te leiden naar de proletarische revolutie’ (日本ファッシズム打倒ノ為(略)一般大衆(略)ヲプロレタリア革命ニ迄指導スベキ使命ヲ有スル団体). Elf van hen werden uiteindelijk veroordeeld; twee van hen zouden twee jaar in de gevangenis doorbrengen en de rest voorwaardelijk vrijgelaten na de beruchte verklaring van ‘ommezwaai’ (of ‘bekering’, tenkō 転向) te hebben getekend waarin zij links gedachtengoed afzworen.

Waarop die beschuldiging van staatsondermijning concreet was gebaseerd is onduidelijk, al schijnt het tijdschrift een gedicht gepubliceerd te hebben met de titel ‘misdaad’ (‘hanzai’ 犯罪) dat de draak stak met Hitler, een bevriend staatshoofd (met de regel ‘Hé, sponskomkommer-Führer, je moet het volk geen verdriet aandoen’ ヘチマの総統よ人民を悲しませるでない).

Bij het uiteindelijke oordeel van de rechtbank, van 7 februari 1942, werd achteraf met name het gedicht ‘over de jonge orde’ (‘wakaki chitsujo ni tsuite’ 若き秩序について), in het november-nummer 1939 van Dichters van Kobe, aangewezen als opruiend: ‘Men schreef en publiceerde het gedicht “over de jonge orde” in een poging bij het grote publiek pacifistische en anti-militaire sentimenten op te roepen’ (「若き秩序について」ト題スル読者大衆ノ反戦反軍ノ醸成ニ努ムル詩作品ヲ執筆掲載). Dit gedicht van Hamana Yoshiharu 浜名与志春 eindigt met de regels:

binnen het hek van uitgemergelde tradities

altijd dronken van de politiek van pseudotheater

lachend om onophoudelijke nieuwste gedachtetrends

blijft het gifdrank uitkotsen voor een te herbouwen H.

やつれはてた伝統の柵のなか
いつもシバイもどきの政治に陶酔し
のべつ幕なしの新思潮を嗤つて
再建のHのために毒汁を吐き続けた。

Passend voor dit type poëzie is dat de betekenis ervan onduidelijk is. Het grammaticale onderwerp lijkt het eerder in het gedicht genoemde ‘de hele wereld’ (issai no sekai 一切の世界) te zijn. Waar ‘H’ op slaat is duister; de betekenis ‘seks’ lijkt me onwaarschijnlijk (al kan ik niet uitleggen waarom), en door mijn hoofd speelde ‘(de prefectuur) Hyōgo’.

De autoriteiten zullen wel aangeslagen zijn op frasen als ‘het hek van uitgemergelde tradities’ en ‘de politiek van pseudotheater’.

Het lijkt er vooral op dat de ‘gedachtenpolitie’ (let. ‘Speciale Politie’, tokubetsu kōtō keisatsu 特別高等警察, of Tokkō 特高) van de prefectuur Hyōgo, waartoe Kobe en Himeji behoren, surrealisme eenvoudigweg gelijkschakelde met ‘communisme’ en dus als staatsgevaarlijk. Deze politie gebruikte vanaf de jaren ’30 de wet op handhaving openbare orde (chi’an zatsujihō 治安雑持法) van 1925 specifiek om iedereen te onderdrukken die de oorlogsinspanningen niet steunde. Mogelijk was het wantrouwen tegen surrealisme ingegeven door de wetenschap dat de aartsvader van het surrealisme, André Breton (1896-1966), in 1927 lid was geworden van de Franse Communistische Partij (maar daar zes jaar later weer was uitgezet). In elk geval ging de ‘Speciale Politie’ ervan uit dat de activiteiten van de Dichters van Kobe Club en de aan hen gelieerde vertoningen van buitenlandse films op aanwijzingen van de Komintern plaatsvonden. Hoe dan ook, op de radar staan van de Speciale Politie was levensgevaarlijk; in 1933 had diezelfde politiemacht de romanauteur Kobayashi Takiji doodgemarteld. Tegen die achtergrond verliest een gedicht als ‘bijgeloof’ (‘meishin’ 迷信) in datzelfde november-nummer aan onschuld en vrijblijvendheid. Shimura werd voor verhoor naar het politiebureau gebracht maar na enkele maanden weer vrijgelaten zonder in staat van beschuldiging gebracht te zijn.

Omslag van Dichters van Kobe (Kōbe shijin 神戸詩人), vierde reeks, no.5 (november 1939), met daarin de gedichten ‘over de jonge orde’ (‘wakaki chitsujo ni tsuite’ 若き秩序について) van Hamana Yoshiharu en ‘bijgeloof’ (meishin 迷信) van Shimura Eiji. Zie hier voor het blog waarin de omslag wordt getoond.

Benshi-kunsten van de stomme film én modernistische poëzie in één: een heerlijke combinatie van twee elementen die je nu misschien niet meer snel met elkaar in verband zou brengen. Zo moet ook de peanut butter jelly sandwich of peer met blauwe kaas tot stand gekomen zijn. Wel een combinatie die door een repressief regime van het menu werd gehaald.

Ik gebruikte vooral:

  • Kimura Toshio 季村敏夫, red., Katsuben: Shimura Eiji shibun カツベン:詩村映二詩文 (Mizunowa Shuppan, 2020).

Handig was ook:

  • Kōbe Bungakukan 神戸文学館, Sinpojiumu kōbe shijin jiken kara 70-nen / shiryō to kaidai シンポジウム神戸詩人事件から 70年/資料と改題, Kobe: Marūdosha, 2012 (2e druk). [Pamflet voor een symposium ‘70 jaar na het Dichters van Kobe-incident’, gehouden op 20 november 2010. M.n. de bijdrage daarin van de historicus Tozaki Sotarō 戸崎曽太郎 was leerzaam.]

De afbeelding toont een feestje voor de dichter Kobayashi Takeo 小林武雄, een van de leidende dichters van het tijdschrift Dichters van Kobe (Kōbe shijin 神戸詩人), 1932. Middelste rij, geheel rechts (met snor) is Shimura Eiji. Op de voorste rij geheel rechts: de dichters Ōtsuka Tōru 大塚徹 (1908-1976) [r] en Shinoda Aki 篠田あき [l] die nog geen jaar later met elkaar zouden trouwen. De samenkomst vond plaats in het net geopende café “CANARY”, in de wijk Tatemachi in Himeji (net ten zuiden van het beroemde kasteel daar), zo’n zestig kilometer ten westen van Kobe. Op de foto rechts is de gevel ervan te zien, met opschrift ‘SAKE TO CHA’ (‘drank en thee’). Bron: Kimura Toshio, red., Katsuben: Shimura Eiji shibun (2020), p. 142.

Categorieën
poëzie

citroen ruiken

            AU MAGASIN DE NOUVEAUTES

het vierkant in     het vierkant in het vierkant in het vierkant in het vierkant.

de     vierkante     cirkel     van de vierkante cirkelvormige beweging van de vierkante cirkelvormige beweging.

de mens die door de geur heen ziet van de zeep van de bloedvaten waardoor de zeep passeert.

de aardbol die in imitatie van die aardbol gemaakt is die in imitatie van de aardbol gemaakt is.

gecastreerde sokken. (haar naam was words.)

anemische cellen. jouw gezichtsuitdrukking is als een mussenpootje.

het enorme gewicht dat zich voortbeweegt in de richting van het parallellogram.

de oostelijke herfst die het van de lente in Marseille wegvarende Coty-parfum tegemoet gaat.

het voertuig van de ouwe Z dat op vleugels de heldere hemel doorkruist. er staat: rondwormmedicijn.

daktuin. de mademoiselle die een aap nadoet.

de formule van een vallend lichaam dat in een rechte lijn langs de gebogen rechte lijn rent.

twee stuks natte schemering ingedrukt op de XII op het toetsenbord.

de begroeting binnenin het vastgezette deurtje in de kanarie in de vogelkooi in de door in de door.

vrienden die eruitzien als man of vrouw en tot de deur van de cafetaria kwamen gaan uit elkaar.

suikerklontjes waaruit zwarte inkt loopt staan opgestapeld op een driewieler.

legerlaarzen die op een visitekaartje stappen. een kunstranonkel die in volle vaart de stad doorkruist.

een mens die van boven afdaalde van beneden opklom van boven afdaalde van beneden opklom van boven afdaalde is een mens die niet van beneden opklom niet van boven afdaalde niet van beneden opklom niet van boven afdaalde.

de onderste helft van die vrouw lijkt op de bovenste helft van die man. (ik ben de ik die een droevige toevallige ontmoeting betreurt)

een vierkante case begint te lopen. (het is een vreemd geval)

een afscheid dat vlakbij de radiator ten hemel stijgt

buiten regen. groepsmigratie van scholen lichtgevende vis.

AU MAGASIN DE NOUVEAUTES
 
四角の中の四角の中の四角の中の四角 の中の四角。
四角な円運動の四角な円運動 の 四角 な 円。
石鹸の通過する血管の石鹸の匂を透視する人。
地球に倣つて作られた地球儀に倣つて作られた地球。
去勢された襪子。(彼女のナマヘはワアズであつた)
貧血緬※。アナタノカホイロモスヅメノアシノヨホデス。
平行四辺形対角線方向を推進する莫大な重量。
マルセイユの春を解纜したコテイの香水の迎へた東洋の秋。
快晴の空に鵬遊するZ伯号。蛔虫良薬と書いてある。
屋上庭園。猿猴を真似てゐるマドモアゼル。
彎曲された直線を直線に走る落体公式。
文字盤にXIIに下された二個の濡れた黄昏。
ドアアの中のドアアの中の鳥籠の中のカナリヤの中の嵌殺戸扉の中のアイサ
ツ。
食堂の入又迄来た雌雄の様なが分れる。
黒インクのコボれた角砂糖が三輪車に積れる。
名刺を踏む軍用長靴。街衢を疾駆する造花金蓮。
上から降りて下から昇つて上から降りて下から昇つた人は下から昇らなかつた上から降りなかつた下から昇らなかつた上から降りなかつた人。
あのオンナの下半はあのオトコの上半に似てゐる。(僕は哀しき邂逅に哀し
む僕)
四角な箱棚ケエスが歩き出す。(ムキミナコトダ)
ラヂエエタアの近くで昇天するサヨホナラ。
外は雨。発光魚類の群集移動。

Gepubliceerd in juli 1932. In 1930 opende het warenhuis Mitsukoshi zijn deuren in Seoul. [※ = 糸に包]

            twee mensen….1….

Christus begon zijn preek in sjofele kleding.

Al Capone nam de Olijfberg in zoals die was en vertrok.

                        x

op enig moment na de jaren 1930 —

bij de ingang van een met neonlicht versierde kerk stond een mollige Capone terwijl hij het litteken op zijn wang uitrekte en induwde kaartjes te verkopen.

                                                                                    11/8/1931

二人….1….
 
キリストは見窄らしいで説教を始めた。
アアルカアボネは橄欖山を山のまゝ拉撮し去つた。
                        ×
一九三〇年以後のこと――。
ネオンサインで飾られた或る教会の入口では肥つちよのカアボネが頬の傷痕を伸縮させながら切符を売つていた。
                    一九三一、八、一一

            Memorandum over de lijn (7)

de snelheid van luchtstructuur —gebaseerd op geluidsgolven— benadert als snelheid de driehonderddertig meter (wat extreem inferieur is dat vergeleken met licht)

schep plezier in het licht, rouw om het licht, lach om het licht, huil om het licht.

als licht een mens is dan is de mens een spiegel.

wacht op het licht.

——

dat zicht een naam heeft is het startschot voor de blauwdruk. kondig de naam van zicht aan.

□ mijnnaam.

△ mijn vrouw haar naam (al in een ver verleden is mijn AMOUREUSE zo wijs)

maak voorbereidingen voor de doorgang van de naam van zicht, en geef het dan de hoogste snelheid

——

de lucht maakt alleen het bestaan kenbaar van de naam van zicht (de representatieve ik noemt één representatief voorbeeld)

azuren lucht, herfstlucht, blauwe lucht, lange lucht, één lucht, azuren hemel (wat een buitengewoon beperkte mogelijkheden aan lokale kleuren) kondigde de lucht de naam van zicht aan.

de naam van zicht is cijfermatig waardoor de mens samen oneindig leven kan is één punt, de naam van zicht beweegt niet maar houdt beweging op course

——

de naam van zicht bezit licht bezit geen licht, voor de naam van zicht is het niet nodig sneller dan het licht te vluchten.

vergeet de namen van zicht

bespaar op de naam van zicht

de mens reguleert de snelheid om sneller dan het licht te vluchten en telkens weer moet die het verleden uit de toekomst verwijderen

                                                                                    12/9/1931

  線に関する覚書7
 
 空気構造の速度―音波に依る―速度らしく三百三十メートルを模倣する (何んと光に比しての甚だしき劣り方だらう)
 
 光を楽めよ、光を悲しめよ、光を笑へよ、光を泣けよ。
 
 光が人であると人は鏡である。
 
 光を持てよ。
 
 ——
 
 視覚のナマエを持つことは計画の嚆矢である。視覚のナマエを発表せよ。
 
□ オレノのナマエ。
 
△ オレの妻のナマエ(既に古い過去においてオレの AMOUREUSE は斯くの
如く聡明である)
 
 視覚のナマエの通路は設けよ、そしてそれに最大の速度を与へよ。
 
 ——
 
 ソラは視覚のナマエについてのみ存在を明かにする(代表のオレは代表の
一例を挙げること)
 
 蒼空、秋天、蒼天、青天、長天、一天、蒼穹(非常に窮屈な地方色ではな
からうか)ソラは視覚のナマエを発表した。
 視覚のナマエは人と共に永遠に生きるべき数字的である或る一点である、覚のナマエは運動しないで運動のコヲスを持つばかりである。
 
 ——
 
 視覚のナマエは光を持つ光を持たない、人は視覚のナマエのために光より
も迅く逃げる必要はない。
 
視覚のナマエらを健忘せよ。
 
視覚のナマエを節約せよ。
 
人は光よりも迅く逃げる速度を調節し度々過去を未来において淘汰せよ。

                    一九三一、九、一二

De Koreaanse modernistische dichter Yi Sang 李箱 (1910-1937) dichtte ook in het Japans. De simpele verklaring daarvoor is dat hij naar school ging in een tijd dat Korea onder Japans koloniaal bewind stond, en Japans daarom de voertaal was op zijn school en op in instanties die met de overheid te maken hadden. De iets complexere verklaring daarvoor is dat hij een avant-gardistische dichter was, en dat het modernisme in koloniaal Korea een zeer zwaar Japans stempel opgedrukt kreeg. Koreas moderniteitsgeschiedenis is onlosmakelijk verbonden met de Japanse bezetting van dat land.

Na zijn middelbare school begon Yi Sang aan een opleiding voor architect en kreeg een baan als architect voor het Japanse koloniale gouvernement, wat helpt verklaren dat zijn Japanse gedichten gepubliceerd werden in het tijdschrift Chōsen to kenchiku 朝鮮と建築 (‘Chosŏn [=Korea] en architectuur’). Tuberculose dwong hem in 1933 te stoppen met zijn werk voor het Japanse gouvernement. Terwijl hij een kuur zocht bij de warme bronnen van de provincie Hwanghae in noordwest-Korea kreeg hij daar een relatie met Kŭm-hong 錦紅, een kisaeng (courtisane), en begon met haar in Seoul een bar die al snel failliet ging. Na nog een reeks bars die allemaal met faillissementen te maken kregen trouwde hij in juni 1936 met Byeon Dong-rim 卞東琳 (1916-2004), die zelf als schilder een carrière zou beginnen. Een goede vier maanden later besloot hij naar Japan af te reizen (waarom is me niet helemaal duidelijk) en had daar contact met Koreaanse avant-garde kunstenaars terwijl hij een zwervend bestaan leidde. De politie in Tokyo pakte hem in februari 1937 op als ‘irreguliere Koreaan’ (futei senjin 不定鮮人; een alternatieve theorie beweert vanwege ‘subversieve gedachten’, maar dat is toch minder waarschijnlijk) maar liet hem overbrengen naar het ziekenhuis van de Keizerlijke Universiteit van Tokyo toen hij er toch echt te slecht aan toe bleek te zijn. Daar stierf hij op 17 april 1937, zesentwintig jaar oud. Zijn laatste woorden waren ‘Ik ruik citroen’. Zijn vrouw was uit Korea overgekomen en zat aan zijn sterfbed; als weduwe bracht zij zijn as terug naar Korea.

Zijn eerste gedichten schreef Yi Sang in het Japans. Geboren in het jaar dat Japan Korea formeel als kolonie bezette (in de vijf jaren daarvoor had het Korea als ‘protectoraat’ beschouwd) doorliep de als Kim Hae-gyŏng 金海卿 geboren Yi Sang een volledig Japanstalig schoolcurriculum. Voor zijn generatie was schrijven in het Japans allesbehalve vreemd. Zo schreef de romanschrijver Jang Hyuk-ju 張赫宙 (1905-1997; Japanse naam na huwelijk met een Japanse: Noguchi Kakuchū 野口赫宙) in april 1934:

Ik vind het volstrekt niet vreemd om in het Japans te schrijven. Ik denk in het Japans, ik fantaseer in het Japans. Voor mij is dat iets natuurlijks. Ik laat me daar niet op voorstaan, maar ook schaam ik me er niet voor (alsof het zou betekenen dat ik neerkijk op mijn moedertaal). Dat ik zo verjapanst ben zal, net als bij de meeste Koreaanse intellectuelen, zo vanaf mijn achtste of negende zijn begonnen toen ik naar de lagere school ging. 

私は日本文で文章を書くのに、何等の不思議がある筈はない。私は日本語で物を考へ、空想をする。これは、私にとつては、自然であつて、それを誇りともしなければ、母国語を軽んずるとて、恥ぢもしない。私が何時頃から、このやうに日本語化したかは、インテリ朝鮮人が大抵さうであるやうに、八九歳の頃初等学校に入学した時からのことではあらうが、

Nu was Jang een notoir pro-Japans auteur (een zogeheten shinnichi bungakusha 親日文学者), die in 1936 naar Japan verhuisde en zich in 1952 als Noguchi Minoru 野口稔 tot Japanner zou laten naturaliseren, en hij heeft vandaag de dag een op zijn zachtst gezegd problematische reputatie, maar iets zegt dit toch wel over de complexe relatie tot taal waarmee die generatie opgroeide. Japans was de taal van de bezetter, maar ook de taal van het modernisme. ‘Japan’ had de dubbele identiteit van onderdrukker én van inspirator.

Modernisme was vaak politiek geëngageerd én transnationaal georiënteerd. Zo was de Koreaanse Proletarische Kunstenaarsbond, die zich tooide met de Esperanto-naam ‘Korea Artista Proleta Federacio’ of KAPF en opgericht was in augustus 1925, een organisatie die regelmatig samenwerkte met de Japanse Proletarische Schrijversbond. Het Koreaanse modernistische literaire veld werd beheerst door het debat of literatuur (en kunst in het algemeen) een politiek verheffingsideaal moest nastreven (‘ja’, zei de KAPF) of een l’art pour l’art-principe moest aanhangen. Het steeds repressievere koloniale bewind zag weinig in die oproep tot klassenstrijd, net zoals die in Japan geen genade vond in de ogen van de autoriteiten; de KAPF werd dan ook in juni 1935 verboden. 

Een dichter als Kim Ki-rim 金起林 (1908-?) vertrok naar Japan om in Sendai aan de Tōhoku Universiteit te studeren en werd na terugkeer in Korea in 1934 een van de oprichters van ‘de Groep van Negen’ (Kor. Kuinhoe; Jp. Kuninkai 九人会), een informeel verband van modernistische schrijvers en dichters die zich, op papier althans, profileerden als voorvechters van een modernistisch l’art pour l’art-beginsel, en dus als nadrukkelijk alternatief voor de KAPF. De praktijk was wat weerbarstiger: net als in Japan wisselden schrijvers en dichters veelvuldig van tijdelijke allianties en moet niet elk manifest letterlijk genomen worden als permanent levensmotto. In datzelfde jaar 1934 werd Yi Sang lid van de ‘Groep van Negen’.

Yi’s Sang’s gedicht Kraaienperspectief no. 4’ (‘Ogamdo’ 烏瞰図), uit 1934. De tekst, behalve de cijferreeksen in spiegelbeeld die de hoofdmoot ervan vormen, luidt: ‘Kraaienperspectief, Yi Sang, gedicht no. 4: probleem betreffende het gezicht van de patiënt.’, ‘diagnose 0/1, 26/10/1931, was getekend: verantwoordelijk arts, Yi Sang’.

Velen zien in Yi Sang’s gedichten begrijpelijkerwijs een affiniteit met Dada. ‘Yisang’ —een pseudoniem dat vast niet toevallig in het Koreaans ook ‘raar’ of ‘abnormaal’ kan betekenen— is een van de meest experimentele dichters van de jaren ’30 van de vorige eeuw. Publicatie van zijn gedichtenreeks ‘Kraaienperspectief’ uit 1934, waarvoor hij van plan was geweest dertig gedichten te schrijven, werd door de krant halverwege stopgezet na klachten van lezers. ‘Hou op met deze wartaal van een krankzinnige!’, schreef er een; een ander dreigde Yi Sang’s poëzie voor deur van de krantenredactie in brand te steken. 

Na 1933 hield Yi Sang op in het Japans te dichten en was eraan toe om de Koreaanse literatuur in het Koreaans op te stoten in de vaart van het modernisme.

Meer lezen? Koop dan (voor weinig geld): Yi Sang, Selected Works, vert. Jack Jung, Sawako Nakayasu, Don Mee en Joyelle McSweeney (Wave Books, 2020).

Leerzaam vond ik:

  • Walter K. Lew, ‘Yi Sang’, in The Columbia Companion to Modern East Asian Literature, red. Joshua S. Mostow (New York: Columbia University Press, 2003), p. 657-663.
  • Sano Masato 佐野正人, ‘I San no shi, I San no nihongo: media to shite no/mukidashi ni sareta nihongo’ 李箱の詩、李箱の日本語:メディアとしての/むきだしにされた日本語 [Yi Sang’s poëzie, Yi Sang’s Japans: Japans als medium/blootgelegd], in: Senkanki higashi ajia no nihon bungaku 戦間期東アジアの日本語文学 [Oost-Aziatische literatuur in het Japans in oorlogstijd], Ajia yūgaku アジア遊学 167 (2013). Daar komt ook het citaat van Jang Hyuk-ju uit.
  • Annika A. Culver en Norman Smith, red., Manchukuo Perspectives: Transnational Approaches to Literary Production (Hong Kong: Hong Kong University Press, 2019). (Zoals de titel aangeeft ligt de nadruk in deze bundel op Mantsjoerije als Japanse marionettenstaat in de periode 1932-1945, maar hij heeft de nodige aandacht voor Koreaanse schrijvers in deze periode.)
  • John Whittier Treat, ‘Imperial Japan’s Worst Writer’, hoofdstuk 5 in zijn The Rise and Fall of Modern Japanese Literature (University of Chicago Press, 2018).
  • Christina Yi, Colonizing Language: Cultural Production and Language Politics in Modern Japan and Korea, New York: Columbia University Press, 2018.
  • Ed Park, ‘A Poet’s-Eye View’, New York Review of Books 21 oktober 2021.

Ik maak hier een potje van de transcripties van het Koreaans, waarvoor excuus. Ik beheers de taal niet, en de verschillende transcriptiesystemen voor het Koreaans zijn berucht om hun ondoorzichtelijkheid (behalve voor Koreanisten, ongetwijfeld).

De afbeelding toont het gedicht ‘Memorandum over de lijn (7)’, minus de laatste regel, in een nummer van Chōsen to kenchiku 朝鮮と建築 (oktober 1931) en een schets waarvan over het algemeen wordt aangenomen dat het een zelfportret van Yi Sang is. Een alternatieve theorie is dat het een portret door Yi Sang zou zijn van zijn vriend de romanschrijver Park Tae-won 朴泰遠 (1910-1986).

Het bijschrift luidt:

Dit portret is van een beruchte inspectie-aap

soms wil die uit de kooi van het mensenleven ontsnappen, dus

maakt de [dieren]tuindirecteur zich zorgen

            [getekend: Yi Sang]

像はこれ札つきの要視察猿 / トキドキ人生の檻ヲ脱出スルノデ / 園長さんが心配スルノデアル / 李箱

(Ik vermoed hier een bewuste klankverwantschap tussen shisatsu’en, een neologisme dat je als ‘inspectie-aap’ vertalen kunt, en shisatsu’in 視察員, het normale woord voor iemand die iets komt observeren: ‘inspecteur’.)

Categorieën
poëzie

kind.

            kind

            .

kind.

het is niet dat je nu klein bent,

je bent van mij zo ver verwijderd

dat is het.

            .

vlak voor mijn ogen besta je

maar toch, hoe veraf komt jouw gestalte me voor.

            .

het gezichtsveld

als ik in een transformatie ervan geloven kon

dan was uit jouw minuscuul geprojecteerde vorm

het voor ons mogelijk om zoveel meer

af te lezen geweest.

            .

dat het hoofd hard is, is niet vanwege de schedel onder de huid

door iets anders is het broos geworden.

            .

kind.

tussen jou en mij

gaapt welke afgrond,

wat voor vlammen laaien op

als ik ze had kunnen zien.

            .

nu trekken wij

een lief gezicht 

en terwijl we je lokken

zouden we net iets beters

voor jullie hebben kunnen doen.

            .

mijn uitgestrekte hand

strekt zich eindeloos uit

en omhelst het gewicht van verdriet.

            .

 子供
         
.
子供。
お前はいまちいさいのではない、
私から遠い距離にある
ということなのだ。
         
.
目に近いお前の存在、
けれど何というはるかな姿だろう。
         
.
視野というものを
もっと違った形で信じることが出来たならば
ちいさくうつるお前の姿から
私たちはもっとたくさんなことを
読みとるに違いない。
         
.
頭は骨のために堅いのではなく
何か別のことでカチカチになつてしまつた。
         
.
子供。
お前と私の間に
どんなふちがあるか、
どんな火が燃え上がろうとしているか、
もし目に見ることができたら。
         
.
私たちは今
あまい顔をして
オイデオイデなどするひまに
も少しましなことを
お前たちのためにしているに違いない。
         
.
差しのべた私の手が
長く長くどこまでも延びて
抱きかかえるこのかなしみの重たさ。

Ishigaki Rin 石垣りん (1920-2004) is, samen met haar vriendin Ibaragi Noriko, een van Japans belangrijkste naoorlogse dichters.

De afbeelding is een still uit Father and Daughter (2000), van Michael Dudok de Wit.