humpf!

‘humpf!’ — dat geluid

            wanneer opeens de wagen stopt:

in de derde druk

            van het Kōjien-woordenboek

                        zoek ik dat toch maar eens op

ku-tto iu / kyūteisha-on / kōjien / dai-sanhan o / tameshihiki ireba

くッと言ふ急停車音広辞苑第三版を試し引き居れば

De Kōjien 広辞苑 (‘De wijde tuin der woorden’) is mogelijk Japans bekendste woordenboek. Oorspronkelijk samengesteld door de taalkundige en cultuurhistoricus Shinmura Izuru 新村出 (1876-1967) is het een combinatie van woordenboek en encyclopedie. Ik ken er geen equivalent van voor een andere taal.

[2 augustus 2021] Ik overdrijf, besef ik. Er is natuurlijk Le Petit Larousse, dat ook een combinatie van woordenboek en encyclopedie is, met een hoop plaatjes (meer dan in Kōjien). Shinmura Izuru’s tweede zoon Takeshi 猛 (1905-1992) was een autoriteit op het gebied van Franse literatuur en taalkunde en werkte (na zijn ontslag uit de gevangenis waar hij als antifascistische activist twee jaar vastzat) vanaf 1940 als redactielid van Kōjien. Het zou zo maar kunnen dat voorbeelden als de Larousse een rol speelden bij het concipiëren van de Kōjien. Er is vast iemand die dat ooit heeft uitgezocht.

[19 januari 2021] Ik lees nu dat Takeshi Izuru’s zoon was, niet zijn broer — en sla mezelf voor het hoofd dat ik geen seconde stil heb gestaan bij respectieve geboortejaren. Konno Shinji 今野真二, ‘Kōjien’ o yomu 『広辞苑』をよむ [De Kōjien lezen] (Iwanami Shoten, 2019). Konno schrift wel iets over de wordingsgeschiedenis van het woordenboek (p. 59-85), maar niet heel veel. Takeshi (in 1970) en diens zoon Yasushi 恭 (in 2017) schreven wel elk een heel boek over de lange ontstaans- en bewerkingsgeschiedenis van de Kōjien.

Compact (nog steeds in één band!) en toch werkelijk allesbevattend; het blijft een wonder. In 1935 debuteerde het als Jien 辞苑 (‘De tuin der woorden’); vanaf 1955 kreeg het naslagwerk de naam jien. In 2018 kwam, met de nodige bombarie, de zevende druk uit. De derde druk verscheen in 1983.

Een vraag is wat voor geluid een trein of auto maakt wanneer die plots moet remmen. ‘Humpf!’ is mijn vertaling voor ‘ku-tto’ くッと. Ik vraag me af of dat is wat de dichter in gedachten had (hij had het woord tenslotte nog niet opgezocht, suggereert hij). Kōjien geeft deze onomatopee als ‘onbewust een geluid maken terwijl je probeert een lach te onderdrukken’: lastig. ‘Humpf’ lijkt me een aardige tussenoplossing: en iets van een schok, en iets van een onderdrukte lach.

Een tweede betekenis van ku-tto is iets als ‘helemaal’, als in de zin ‘Ik ben helemaal nat geworden’ — het ‘klets’ van ‘kletsnat’. Zelf met die mooie k-klank kies ik daar nu toch niet voor.

Merkwaardig vind ik dat, in tegenstelling tot andere woordenboeken, Kōjien voor ku-tto niet de betekenis geeft die je zou verwachten: ‘met een krachtige ruk of schok’. Misschien is dat gemis juist onderdeel van Okai’s spel.

De derde druk van het Kōjien-woordenboek en het bewuste lemma. 

Okai Takashi 岡井隆 (1928-2020), van wie dit gedicht is, is een van de belangrijkste naoorlogse tanka-dichters.

De afbeelding is een still uit de film Een schip samenstellen (aka The Great PassageFune o amu 舟を編む, 2013; regie Ishii Yūya 石井裕也) naar de gelijknamige roman van Miura Shion 三浦しをん (1976) uit 2011. Het is het verhaal van een redactie die belast is met het maken van een woordenboek.

zomernacht

zomernachten:

terwijl het net nog avond was

            werd het al licht —

waar ergens in de wolken

            zou de maan kunnen huizen?

natsu no yo wa / mada yoi nagara / akenuru o / kumo no izuko ni / tsuki yadoruramu

Kiyowara no Fukayabu 清原深養父 (actief begin tiende eeuw) was de overgrootvader van Sei Shōnagon, auteur van Het hoofdkussenboek (kopen en lezen, a.u.b.). Zijn bekendheid berust vooral op dit gedicht, waarin gespeeld wordt met de troop van de korte zomernacht, die van avondschemer ongemerkt overgaat in ochtendschemer: zo kort dat je geen kans kreeg de maan te zien.

Hyakunin isshu 36. Grappig genoeg wil de overlevering dat de dichter wél een maan zag; de proza-inleiding bij Kokin wakashū 3.166 stelt: ‘Gedicht bij dageraad na een nacht waarin de maand lieflijk was’.

In Hokusai’s versie hierboven zien we een grijze ochtend na een nacht van feest. De grote boot links is een restaurant of drijvende nachtclub. Als er al een ochtendmaan is, dan zit die verstopt achter het grauw wolkendek.

Dat zomernachten te kort, ongrijpbaar en onbevredigend zijn spreekt ook uit dit (alweer) tiende-eeuwse gedicht:

Terwijl er al iets tussen hen was en zowel de een als de ander gevoelens koesterde, moesten zij die geheimhouden en konden elkaar niet ontmoeten:

                                                            Dichter onbekend

vanuit de verte

verlangen moeten: méér nog 

            is op een zomernacht

                        een droom onvoltooid te laten

                                    een broos en vlietend iets

yoso nagara / omoishi yori mo / natsu no yo no / mihatenu yume zo / hakanakarikeru

Gosen wakashū 4.171. In Yamato monogatari sectie 31 wordt dit gedicht toegeschreven aan Minamoto no Muneyuki 源宗于 (?-939), één van de zogeheten ‘zesendertig dichter-onsterfelijken’ (sanjūrokkasen 三十六歌仙).

De prent is een vrije verbeelding van Fukayabu’s gedicht door Katsushika Hokusai 葛飾北斎 (1760-1849), in de reeks Van honderd dichters één gedicht, door de min met plaatjes verklaard (Hyakunin isshu uba ga etoki 百人一首乳母が絵説, 1835-1838). Collectie Metropolitan Museum of Art, New York.

illusie en waarheid

            Vrouwe Chen wordt non

In je jeugd draait werkelijk alles om haarspelden:

maar nu knipt zij haar haren af en wordt een non.

Zij neemt afscheid van haar moeder, ziet voortaan af van rouge;

ze bezoekt haar leraar, niet langer verft zij haar wenkbrauw.

Illusie en waarheid: zie in de spiegel hoe zij zich onthullen;

leven eindigt in dood: besef wat de bloesems al weten.

Het is onwaarschijnlijk dat zij nu al verlichting bereikt,

maar wie was in een vorig leven boeddhaschap voorspeld?

陳女度尼。青春正及笄。削髮度為尼。別母留妝粉。參師歇画眉。幻真臨鏡現。生滅帶花知。未必今來悟。前身受記誰。

‘Boeddhaschap’ is mijn vertaling voor juki 受記 (Sk. vyākaraṇa), de voorspelling door de boeddha dat ook zijn discipelen hun boeddhanatuur kunnen verwezelijken (jōbutsu 成仏). 

Op 15 juli jl. promoveerde Sawako Takemura aan de Universiteit Leiden. Haar proefschrift behandelt een nieuw geïdealiseerd type vrouw in het genre van de zgn. bijinga 美人画, ‘afbeeldingen van mooie vrouwen’, door Keisai Eisen 渓斎英泉 (1790-1848). In een kruisbestuiving tussen vrouwengeschiedenis en de studie van populaire media plaatst zij dat in sociale en economische veranderingen in de positie van vrouwen aan het begin van de negentiende eeuw. Met name vrouwen uit de laagste arbeidersklassen veroverden een zelfstandiger bestaan; voor een belangrijk deel was dat in de prostitutie, maar dan buiten de officiële bordeelindustrie om. Ook aan zelfstandigheid kleefde dus een prijs.

In haar vijfde hoofdstuk bespreekt Takemura onder meer deze prent, uit de reeks Gewoonten van de vlietende wereld: rivaliserende schoonheden (Ukiyo fūzoku mime kurabe 浮世風俗美女競, 1823-1824). Dat is een intrigerende serie, omdat daarin afbeeldingen van goedkope prostituées samengaan met flarden Sinitische poëzie. Dat is in allerlei opzichten een uitzonderlijke combinatie. 

De cartouche in deze prent citeert het derde couplet uit het gedicht ‘Vrouwe Chen wordt non’ (Ch. Chen nü duo ni 陳女度尼) van de Chinese schilder en dichter Xu Wei 徐渭 (1521-1593). Xu beschrijft hoe een jonge vrouw besluit in te treden in een kloosterorde en zich niet langer op te maken. Dat afscheid van uiterlijke ijdelheid wordt in de eerste plaats gesymboliseerd door het afknippen van de haren: een dramatisch gebaar in een cultuur waarin lange haren gelden als een teken van vrouwelijke schoonheid.

Eisen’s prent geeft dit gedicht een ironische draai. Ze toont de voyeuristische troop van een vrouw die een gedwongen bestaan als sekswerker leidt en nu te zien is in een onbewaakt moment. Voor de spiegel is zij bezig zich op te maken; in haar hand houdt zij een zakje gezichtspoeder van het merk ‘Geur van een sensuele nimf’ (bi’en senjokō 美艶仙女香) dat vanaf 1819 op de markt was en zijn naam ontleende aan de onnagata (acteur gespecialiseerd in vrouwenrollen) Segawa Kikunojō 瀬川菊之丞 V (1802-1832), die bekend stond als ‘de nimf’ (senjo). De geciteerde regels ‘Illusie en waarheid: zie in de spiegel hoe zij zich onthullen; / leven eindigt in dood: besef wat de bloesems al weten’ vormen een ironiserend commentaar op de afbeelding: ze onderstrepen de uiteindelijke futiliteit van handelingen voor de spiegel en zijn ook te lezen als metacommentaar op de notie van de ‘vlietende wereld’ (ukiyo) die een schijnwereld van escapisme vormt. Tegelijkertijd zou je de prent als omkering van de dichtregels kunnen zien: Takemura’s stelling is dat Eisen vrouwen uit de arbeidersklasse in een positief licht presenteerde, als zelfstandige en pittige (iki) ondernemers die een nieuw ideaaltype vormden. Dat de jonge vrouw op de prent een heel ander bestaan kiest dan de jonge vrouw in het gedicht is dan bewust, al is haar bestaan als zelfstandig sekswerker allesbehalve gemakkelijk.

De afbeelding toont een prent van Keisai Eisen 渓斎英泉 (1790-1848), ‘Vrouw voor een spiegel’ (alt. ‘Illusie en waarheid: zie in de spiegel hoe zij zich onthullen’), uit de reeks Gewoonten van de vlietende wereld: rivaliserende schoonheden (Ukiyo fūzoku mime kurabe 浮世風俗美女競, 1823-1824). De vrouw belichaamt een nieuw, ‘pittig’ (iki) ideaaltype. In haar hand heeft zij een zakje gezichtspoeder van het merk ‘Geur van een sensuele nimf’; haar onderlip is groen gestift, de modekleur van die tijd. Haar mond is licht geopend, haar tanden zijn te zien: een bewuste tegenpool van de zedig gesloten mond van eerdere ideaaltypen. Bron:  Japanese Art Open Database.

Hollandse boeman

            Hollandse dokter

            .

De Hollandse dokter

snijdt je heel knap open.

            Ga in het donker niet naar buiten;

            levend rukt-ie je je lever uit.

            .

De Hollandse dokter

met zijn felrood haar

            Ga in het donker niet naar buiten;

            met zijn blauwe ogen staart-ie je aan.

            .

De Hollandse dokter

met zijn bord en zijn mes.

            Ga in het donker niet naar buiten;

            een huilend kind dat lokt-ie.

            .

De Hollandse dokter

met zijn hoed met brede rand

            Een zwarte jongen heeft-ie bij zich;

            kijk, kijk! daar komt-ie aan!

            .

            oranda isha

            .

oranda isha wa

miwake ga jōzu.

            higure wa deru na,

            ikigimo toru zo.

            .

oranda isha wa

makkai ke no kazura.

            higure wa deru na,

            aoi me ga girori.

            .

oranda isha wa

osara to mesu yo.

            higure wa deru na,

            naku ko o yobu zo.

            .

oranda isha wa

tsubohiro-bōshi.

            kuroboya tsurete

            hora hora, kita zo.

 ランしゃ
            
.
ランしゃ
わけが上じゃう
 ぐれは出るな、
 いきぎもとるぞ。
            
.
ランしゃ
まっい毛の鬘かづら
 ぐれは出るな、
 あをい眼がぎろり。
            
.
ランしゃ
さらとメスよ。
 ぐれは出るな、
 く子を呼ぶぞ。
            
.
ランしゃ
つぼひろぼう子。
 くろぼうれて
 ほらほら、来たぞ。

Kitahara Hakushū 北原白秋 (1885-1942) was dichter van vrij vers en tanka, en bedenker van kinder- en volksliedjes. Geboren in een familie van sakebrouwers en handelaren in vis en schaaldieren die failliet gingen en opgegroeid in het plaatsje Yanagawa, in de prefectuur Fukuoka op het zuidwestelijke eiland Kyushu, publiceerde hij op zijn zeventiende al in Heldere ster (Myōjō 明星), het nieuwe poëzietijdschrift van Yosano Tekkan, de echtgenoot van Yosano Akiko. In 1904 verhuisde hij naar Tokyo om te beginnen aan een nooit afgemaakte studie Engels aan de Waseda Universiteit, maar was vooral bezig met zijn poëzie en brak al snel door als jonge veelbelovende dichter.

In 1923 publiceerde hij Het Hollands schip (Oranda-sen 阿蘭陀船) een bundel kinderliedjes (deel 9 in de reeks ‘Hakushū’s kinderliedjes’). ‘De Hollandse dokter’ stond een jaar eerder in het decembernummer van het kindertijdschrift Rode vogel (Akai tori 赤い鳥), waaraan Hakushū sinds 1918 als poëzieredacteur verbonden was. Net als veel ander werk van Hakushū is deze bundel uitgekomen bij Ars アルス, de uitgeverij van zijn jongere broer Kitahara Tetsuo 北原鉄雄 (1887-1957). De tekeningen zijn van de alpinist en schilder (van berglandschappen uiteraard) Adachi Gen’ichirō 足立源一郎 (1889-1973).

Adachi beeldt de Nederlanders af als Portugezen, met pofbroeken. Of liever: hij beeldt (ook) Portugezen af; daarin volgt hij Hakushū’s gedichten, die wanneer er ‘Hollanders’ staat vaak Portugezen lijken te bedoelen: ze bevatten veel verwijzingen naar katholicisme, bijvoorbeeld. ‘Oranda’ staat hier voor ‘Europa’, lijkt me, zoals dat in vroegmodern Japan wel vaker het geval was. Toch is het opvallend.

Schoolboekjes leren al decennia dat Nederlanders de westerse geneeskunst in Japan introduceerden die daarna gretig bestudeerd werd. De omkering van dat positieve beeld, de metamorfose van ‘Hollandse dokter’ tot boeman, is een mooie, vind ik. Alweer heeft een Japanse dichter oog voor de jonge slaafgemaakten die ook op Dejima leefden.

Een mesu (strofe 3) is een scalpel. Het is een vroegmodern leenwoord uit het Nederlands, en betekende ooit ‘mes’ maar kreeg uiteindelijk de specialistische betekenis die het nu heeft. Nu gaat een scalpel goed samen met een arts, maar in de context van een kinderversje leek me ‘mes’ toch passender; het past ook beter bij dat bord (o-sara).

De Hollandse dokter in zijn eerste incarnatie, in het tijdschrift Akai tori (decembernummer 1922).

In de eerste versie, in Akai tori, is het laatste couplet een beetje anders:

De Hollandse dokter

met zijn zwarte knecht

            Ga in het donker niet naar buiten;

            kijk, kijk! daar komt-ie aan!

            .

oranda isha wa

kuronbo ga o-tomo.

            higure wa deru na,

            hora hora kita zo.

ランしゃ
くろんぼがお共とも
  ぐれは出るな、
  ほらほら来たぞ。

Dit lied is aangedragen door Aafke van Ewijk, waarvoor dank.

De afbeelding toont het liedje ‘Hollandse dokter’ (‘oranda isha’ 阿蘭陀医者) in de bundel Het Hollands schip (Oranda-sen 阿蘭陀船; Tokyo: Ars アルス, 1923).

het hart van een vrouw, dat kan een man niet begrijpen

wat gaat

dat gaat en een grote

            wereld blijft achter

iku mono wa / ikite ōki na / yo ga nokoru

op een witte middag

komt een witte brief binnen

            met een doffe klap

shiroi hiru / shiroi tegami ga / kotsun to kinu

hij is gesneuveld

de tweeëndertig tanden

            leg ik op een rij

senshi-seri / sanjūni mai no / ha o soroe

de herfst is warm:

het gekoesterd zwaard heeft met mij

            niets te maken

aki atsushi / hōtō ware ni / kakawari naki

de oorlog en

de vrouw: gescheiden kwesties

            wil ik ze niet noemen

sensō to / onna wa betsu de / aritaku nashi

krekels klinken

de middag zinkt

            verzonken in gedachten

kirigirisu / hiru ga shizunde / yuku omoi

door het geluid van insecten

overspoeld is mijn brein

            aan het vallen

mushi no ne ni / mamirete nō ga / ochite iru

vallend blad valt

die ene vergissing

            blijf ik begaan

ochiba furi / hito ayamachi o / kurikaesu

de literatuur

is ver — een kakkerlak

            kruipt wel heel dichtbij

bungaku wa / tōshi aburamushi ni / haiyorare

een luie lentedag

verzonken in de lift naar beneden

            ben ik de enige

shunchū o / shizumu rifuto ni / hitori nari

Fujiki Kiyoko 藤木清子 (data onbekend) is als haiku-dichter slechts een decennium actief geweest, namelijk de jaren 1931-1940. Zij debuteerde in 1931 onder de naam Fujiki Minajo 藤木水南女 (‘uit Hiroshima’) in het haiku-tijdschrift Ashibi 蘆火 (‘Vlammend riet’) en leverde vanaf 1935 bijdragen aan het haiku-tijdschrift Kikan 旗艦 (‘Vlaggenschip’) dat in datzelfde jaar door Hino Sōjō was opgericht. Daarmee geldt zij als een vertegenwoordiger van de ‘opkomende haiku’ (shinkō haiku 新興俳句) van die vooroorlogse periode.

Nadrukkelijk aanwezig in Fujiki’s gedichten zijn de ervaringen van een oorlogsweduwe (mibōjin 未亡人). We mogen aannemen dat dat element autobiografisch is. Japan voerde vanaf 1931 oorlog in China — het begin van wat in Oost-Azië bekend staat als de Vijftienjarige Oorlog. Omdat Fujiki in 1940 hertrouwde, kan het dus heel goed dat haar eerste echtgenoot in China sneuvelde.

[10 juli 2021] Ik lees nu dat haar man, Fujiki Hokusei 藤木北青 (?-1936), die zelf ook ‘opkomende haiku’ dichtte, in 1936 aan ziekte overleed. Of hij opgeroepen was voor dienst, is niet duidelijk. Een en ander wordt blijkbaar toegelicht in de postume bundeling van Kiyoko’s poëzie, Hitotoki no kōbō: Fujiki Kiyoko zenkushū ひとときの光芒:藤木清子全句集 (‘Lichtstraal van die ene keer’; red. Uda Kiyoko 宇多喜代子, Tokyo: Chūsekisha, 2012) die helaas nergens meer te krijgen is.

In 1940 hield Fujiki op met dichten en verdween uit het zicht. De haiku-dichter Katsura Nobuko 桂信子 (1914-2004), die ook bij het tijdschrift Vlaggenschip betrokken was, vertelde ruwweg een jaar voor haar dood daarover:

Dat Fujiki besloot te hertrouwen was in ’40. De familie waar zij introuwde dreef een ryokan [traditioneel hotel] ergens bij Osaka of Kobe, maar stelde als voorwaarde dat zij helemaal zou ophouden met haiku. Kamio protesteerde: ‘Trouw niet!’ Maar Fujiki zei ‘Het hart van een vrouw, dat kan een man niet begrijpen’ en met die raadselachtige woorden is ze weggegaan.

藤木さんの再婚が決まったのは40年でした。嫁ぎ先は阪神間の旅館でしたが、俳句をきっぱりやめるのが結婚の条件とのこと。神生さんは「結婚なんかするな」と反対しました。でも藤木さんは「女の心は男の人には分からないのよ」となぞめいた言葉を残し、去っていきました。

‘Kamio’ is Kamio Seishi 神生彩史 (1911-1966), een haiku-dichter; ook hij was een leerling van Hino Sōjō en betrokken bij Vlaggenschip

Buiten die tien jaar waarin zij actief haiku en essays publiceerde weten we vooralsnog weinig van haar. Het komt nog voor in de moderne tijd: even opvlammen en weer volledig uit het zicht verdwijnen. Het doet me wat denken aan hofdames uit de klassieke periode, van wie we ook niks weten buiten hun paar jaren in het volle licht van de vorstelijke entourage. Vanuit de lange nacht van het niet-weten klinkt even een hoogstpersoonlijke stem.

De foto toont Hara Setsuko 原節子 (1920-2015) als de oorlogsweduwe Noriko 紀子 in Tokyo Story (Tōkyō monogatari 東京物語, 1953) van Ozu Yasujirō, in een sleutelscène. Zij spreekt met haar voormalige schoonzusje, dat net gezegd heeft: ‘Wat valt het leven toch tegen.’ Met een glimlach die zowel maskeert als toont antwoordt zij: ‘Ja. Het is een en al narigheid (sō. iya na koto bakkari).’