Categorieën
poëzie

eiland van de poëzie

            hé Okinawa, waar ga je heen

            .

eiland van de shamisen

eiland van de awamori

            .

eiland van de poëzie

eiland van de dans

eiland van het karate

            .

eiland waar papaja en bananen

en mandarijnen groeien

            .

eiland van de cycaspalm en de agave en de wurgvijg

eiland waar de dieprode bloemen van de hibiscus en de koraalboom

als vlammen oplaaien

            .

nu ik     verleid door heimwee

zo ontdaan raak

zal ik met elke regel

in dit gedicht dit eiland uitspellen dat mij gebaard heeft

            .

nu is van Ryukyu net als haar naam

haar vroegere gestalte er niet tot één terug te brengen

over het eiland zijn zo’n beetje als eilanden

verharde wegen gekropen

en lopend over die verharde wegen zeg je

hé, Ryukyu

hé, Okinawa

waar ga je dit keer heen

            .

trouwens was Ryukyu vroeger

bezit van Japan

bezit van China

overduidelijk was dat men elkaar daarin niet begreep

in een bepaald jaar

werden naar Taiwan afgedreven Ryukyuërs

door Aboriginals daar afgeslacht

Japan heeft China toen

de misdaad van de Aboriginals aangewreven

China werkte daaraan niet mee

en zei dat het bestuur van de Aboriginals geen zaak van China was

Japan heeft toen gezegd nou in dat geval

en een strafexpeditie tegen de Aboriginals ondernomen

de partij die toen in de war raakte was China

de Aboriginals vallen onder de jurisdictie van China, zei het

dus toen heeft Japan zonder een duimbreed toe te geven

gesteld dat het in dat geval weer

iets als reparatie van militaire onkosten of smartengeld voor de nabestaanden van de slachtoffers

van China moest ontfutselen

en daardoor

werd Ryukyu als bezit van Japan

door China als zodanig erkend

en toen werd opeens

als gevolg van de afschaffing van lenen en instelling van prefecturen

Ryukyu uiteindelijk herboren

en de prefectuur Okinawa genoemd

als onderdeel van de zesenveertig prefecturen

en ging het rechtuit voort op de weg van het Japan

overigens was een eigenschap waarmee de prefectuur Okinawa geboren werd

de taal van Okinawa waarin, want onhandig, die weg niet bewandeld werd

dus leerde men Japans

of probeerde bij elke gelegenheid

in het Japans te leven

en zo bewandelde de prefectuur Okinawa de weg van het Japan

trouwens sinds de afschaffing van lenen en instelling van prefecturen

heeft het zeventig en nog wat jaar gewandeld

waardoor zelfs iemand als ik

elk hoekje en gaatje van zijn leven in het Japans beleeft

zelfs wanneer ik een maaltijd eet en zelfs wanneer ik gedichten schrijf of huil of lach of kwaad word

alles in een mensenleven leef ik in het Japans

die zinloze oorlog

dat had het land Japan gedaan

            .

hoe dan ook

eiland van de shamisen

eiland van de awamori

hé Okinawa

ik hoor dat jouw wonden vreselijk diep zijn

maar je komt er weer bovenop en je komt weer terug

zonder de shamisen te vergeten

zonder de awamori te vergeten

zal je in het Japans

naar het Japan terugkomen

 沖縄よどこへ行く
            
.
蛇皮線の島
泡盛の島
            
.
詩の島
踊りの島
唐手の島
            
.
パパイヤにバナナに
九年母などの生る島
           
 .
蘇鉄や龍舌蘭や榕樹の島
仏桑花や梯梧の真紅の花々の
焔のように燃えさかる島
            
.
いま こうして郷愁に誘われるまま
途方に暮れては
また一行づつ
この詩を綴るこのぼくを生んだ島
            
.
いまでは琉球とはその名ばかりのように
むかしの姿はひとつとしてとめるところもなく
島には島とおなじくらいの
舗装道路が這っているという
その舗装道路を歩いて
琉球よ
沖縄よ
こんどはどこへ行くというのだ
            
.
おもえばむかし琉球は
日本のものだか
支那のものだか
明っきりしたことはたがいにわかっていなかったという
ところがある年のこと
台湾に漂流した琉球人たちが
生蕃のために殺害されてしまったのだ
そこで日本は支那に対して
まずその生蕃の罪を責め立ててみたのだが
支那はそっぽを向いてしまって
生蕃のことは支那の管するところではないと言ったのだ
そこで日本はそれならばというわけで
生蕃を征伐してしまったのだが
あわて出したのは支那なのだ
支那はまるで居なおって
生蕃は支那の所轄なんだと
こんどは日本に向ってそう言ったと言うのだ
すると日本はすかさず
更にそれならばと出て
軍費償金というものや被害者遺族の撫恤金とかいうものなどを
支那からせしめてしまったのだ
こんなことからして
琉球は日本のものであるということを
支那が認めることになったとかいうのだ
それからまもなく
廃藩置県のもとに
ついに琉球は生れかわり
その名を沖縄県と呼ばれながら
三府四十三県の一員として
日本の道をまっすぐに踏み出したのだ
ところで日本の道をまっすぐに行くのには
沖縄県の持って生れたところの
沖縄語によっては不便で歩けなかった
したがって日本語を勉強したり
あるいは機会あるごとに
日本語を生活してみるというふうにして
沖縄県は日本の道を歩いて来たのだ
おもえば廃藩置県この方
七十余年を歩いて来たので
おかげでぼくみたいなものまでも
生活の隅々まで日本語になり
めしを食うにも詩を書くにも泣いたり笑ったり怒ったりするにも
人生のすべてを日本語で生きて来たのだが
戦争なんてつまらぬことなど
日本の国はしたものだ
            
.
それにしても
蛇皮線の島
泡盛の島
沖縄よ
傷はひどく深いときいているのだが
元気になって帰って来ることだ
蛇皮線を忘れずに
泡盛を忘れずに
日本語の
日本に帰って来ることなのだ

Het Japans kent geen verschil tussen enkelvoud en meervoud. Het Japanse shima kan dus net zo goed ‘eilanden’ als ‘eiland’ betekenen. Hoewel de prefectuur Okinawa een archipel is (van zo’n vijfenvijftig eilanden, met vandaag de dag bijna anderhalf miljoen inwoners) en Yamanokuchi daarbinnen ook heeft rondgelopen op Ishigaki (dat in zijn jeugd Yaeyama 八重山 genoemd werd: analoog aan ‘Okinawa’ als zowel de naam van een groep eilanden als van het hoofdeiland van die groep), lijkt me dat we ‘eiland(en)’ in de eerste plaats toch moeten lezen als een verwijzing naar het hoofdeiland Okinawa (oude naam: Ryūkyū), waar hij in feite zijn hele jeugd doorbracht.

Awamori is een op Okinawa gebrouwen sterke drank. In het zgn. Mudan-incident van 1871 leed een gezantschap van Ryukyu aan China schipbreuk op de Taiwanese kust; 54 van de 66 overlevenden werden gedood door leden van het inheemse Paiwan-volk. Een en ander leidde tot een Japanse strafexpeditie naar Taiwan in 1874 en Japans bezetting van Okinawa en daarmee het formele einde van de onafhankelijkheid van het koninkrijk Ryukyu in 1879. In hetzelfde jaar 1871 werden de oude feodale lenen (han) opgeheven en gingen op in het prefecturale stelsel van de nieuwe Japanse natiestaat; in 1879 werd Ryukyu in dit systeem geïncorporeerd als prefectuur Okinawa.

Dit gedicht schreef Yamanokuchi in september 1951, naar aanleiding van de afronding van de vredesvoorwaarden tussen Japan en de VS, dat Japan tot 1952 bezet hield. Na Japans overgave in 1945 werd de Okinawa-archipel tot 1972 door de VS bezet gehouden en dus pas na zijn dood weer Japans grondgebied.

            Okinawaans landschap

            .

in die tuin daar altijd

tauchiivechthanen die dorsten naar bloed

de tauchii zitten elk

in hun eigen miibārā

maar allemaal staan ze er parmantig te wezen

schijnbaar vol van zelfvertrouwen

wachten ze op de dag van het hanengevecht

de tanmēoude man van de Akamines zet elke ochtend

zijn rookwaarschaal neer

gaat zitten op de veranda

en vraagt de tauchii in de tuin naar hun humeur

vanochtend zat de tanmē op de veranda

maar misschien zat zijn pijp verstopt

hij klopte die leeg en bij dat geluid

strekten de tauchii allemaal tegelijk

plotseling hun nekken

            .

            (Een miibārā is een kippenren)

 沖縄風景
            
.
そこの庭ではいつでも
タウチーたちが血に飢えているのだ
タウチー達はそれぞれの
ミーバーラーのなかにいるのだが
どれもが肩を怒らしている
いかにも自信をありげに
闘鶏のその日を待ちあぐんでいるのだ
赤嶺家タンメーは朝のたんびに
煙草盆をぶらさげては
縁先に出て坐り
庭のタウチー達の機嫌をうかがった
この朝もタンメーは縁先にいたのだが
煙管がつまってしまったのか
ぽんとたたいたその音で
タウチー達が一斉に
ひょいと首を伸ばしたのだ
            
.
            (ミーバーラーは養鶏用の籠)

            nieuwjaar en het eiland

de woorden die we gebruiken

die zijn Japans

het geld dat we gebruiken

dat zijn dollars

het lijkt Japans

en wat er niet op lijkt

lijkt Amerikaans

en wat er niet op lijkt

is een eiland waarop je geen grip krijgt

typisch trouwens

dat een subtropisch eiland

met dit klimaat waarin je niet weet wat sneeuw is

het Okinawa van vroeger

op de nieuwjaarsparty

met de service van een ventilator kwam

 正月と島
            
.
つかっている言葉
それは日本語で
つかっている金
それはドルなのだ
日本みたいで
そうでもないみたいな
あめりかみたいで
そうでもないみたいな
つかみどころのない島なのだ
ところでさすがは
亜熱帯の島
雪を知らないこの風土は
むかしながらの沖縄で
元旦のパーティーに
扇風機のサービスと来た

Ik beken dat ik de laatste regel van dit gedicht niet goed begrijp. Dat wil zeggen, ik vermoed dat ik de strekking ervan wel zo’n beetje snap, maar grammaticaal kom ik er niet helemaal uit. De constructie lijkt me te zijn: ‘fūdo wa […] senpūki no sābisu to kita’, ‘dit klimaat […] kwam met [als?] de service van een ventilator’. Nu is het leenwoord ‘service’ (Jp. sābisu) een van die woorden die in het Japans verschillende dingen betekenen kan, maar uiteindelijk altijd slaat op een of andere vorm van dienstverlening (inclusief iets gratis weggeven). 

            de baku

nachtmerries worden door de baku opgevreten

zeiden ze vroeger

maar als een dier dat leeft van dromen

is de baku wereldwijd bekend

op een tentoonstelling over dieren heb ik

de baku voor het eerst gezien

hij had een piepklein staartje in de vorm van de letter ‘no’ ()

zijn neus was net de verkorte slurf van een olifant

en hij had een tufje manen

al leek hij een beetje op een paard

het was vooral een afbeelding van de kruising tussen een varken en een nijlpaard

met rondige ogen en een mompelende mond

zou die echt dromen vreten

als je in zijn voederbak kijkt

eet hij geen dromen maar tastbaar

fruit en wortels

toch had ik die nacht een droom

waarin een hongerige forse baku aan kwam schommelen

en simpelweg omdat de wereld nachtmerries kent

slurpte hij atoombommen op

slurpte hij waterstofbommen op en net toen

werd plots de wereld helder

 貘
            
.
悪夢はバクに食わせろと
むかしも云われているが
夢を食って生きている動物として
バクの名は世界に有名なのだ
ぼくは動物博覧会で
はじめてバクを見たのだが
ノの字みたいなちっちゃなしっぽがあって
鼻はまるで象の鼻を短かくしたみたいだ
ほんのちょっぴりタテガミがあるので
馬にも少しは似ているけれど
豚と河馬とのあいのこみたいな図体だ
まるっこい眼をして口をもぐもぐするので
さては夢でも食っていたのだろうかと
餌箱をのぞけばなんとそれが
夢ではなくてほんものの
果物やにんじんなんか食っているのだ
ところがその夜ぼくは夢を見た
飢えた大きなバクがのっそりあらわれて
この世に悪夢があったとばかりに
原子爆弾をぺろっと食ってしまい
水素爆弾をぺろっと食ったかとおもうと
ぱっと地球が明かるくなったのだ

De baku 獏 (Ch. mo) is een mythisch dier uit Oost-Azië dat nachtmerries zou opeten. Rond zijn tweeëntwintigste nam Yamanokuchi zijn dichtersnaam ‘Baku’ aan, dat met hetzelfde karakter wordt geschreven. ‘Letter’ is de vertaling van ji 字 (‘schriftteken’) en slaat in dit geval op het schriftteken voor de lettergreep ‘no’ in het katakana, een van de twee lettergreepschriften die Japan in de negende eeuw zelf ontwikkelde. Dit is een typisch voorbeeld van onvertaalbaarheid, omdat Yamanokuchi hier speelt met het grafische aspect van schrift — en hij is zeker niet de enige Japanse dichter of auteur die dat doet. Daarom (en dat voelt toch een beetje als een nederlaag) geef ik dat schriftteken zelf ook weer in mijn vertaling; en omdat we dan toch aan het afglijden zijn, mag ik van mezelf ook ‘letter’ zeggen (het Latijnse littera kan tenslotte ook op ‘schrift’ slaan).

            Een muis

het leven in leven en dood opgegeven

rijst één enkele muis als een reliëf

op midden in het verkeer

voor je het wist was de muis plat

allerlei soorten

wielen

kwamen aangereden

en als een strijkijzer streken ze de muis volkomen glad

steeds platter werd de muis

en naarmate hij platter werd

verdween de muis

als die ene muis

en was hij muis noch die ene muis meer

in de schaduw van de dood zelfs helemaal verdwenen

en als je op een dag     het verkeer in stapt

heeft een plakje van iets plats

zich geslagen door de zon omgekeerd

 ねずみ
            
.
生死の生をほっぽり出して
ねずみが一匹浮彫みたいに
往来のまんなかにもりあがっていた
まもなくねずみはひらたくなった
いろんな
車輪が
すべって来ては
あいろんみたいにねずみをのした
ねずみはだんだんひらたくなった
ひらたくなるにしたがって
ねずみは
ねずみ一匹
ねずみでもなければ一匹でもなくなって
その死の影すら消え果てた
ある日 往来に出て見ると
ひらたい物が一枚
陽にたたかれて返っていた

Gepubliceerd in het poëzietijdschrift Bergrivier (Yamagawa 山河) in juli 1943, dus praktisch op het hoogtepunt (of juist dieptepunt) van de Vijftienjarige Oorlog. Yamanokuchi was erg tevreden dat de censor dacht dat dit gedicht over een muis ging.

Yamanokuchi Baku 山之口獏 (pseudoniem van Yamaguchi Jūsaburō 山口重三郎, 1903-1963) werd geboren in Naha, de hoofdstad van de prefectuur Okinawa, op het gelijknamige hoofdeiland. Hij had een moeilijke relatie met zijn vader, die in Naha op een bank werkte en in 1920 lokale bankdirecteur op het eiland Ishigaki werd (en daar ook een productiebedrijfje in gedroogde tonijn [katsuobushi] begon dat na een jaar alweer failliet ging). Tussen heftige tienerliefdes door publiceerde Yamanokuchi in Okinawaanse kranten af en toe een gedicht. In 1922 reisde hij voor het eerst af naar Tokyo, om een jaar en een mislukt avontuur op de kunstacademie later (zijn vader stuurde hem niet de beloofde toelage en hij maakte ruzie met zijn docenten), na de grote Kantō-aardbeving terug te keren naar Okinawa. In 1925 vertrok hij opnieuw, en nu voorgoed, naar Tokyo. Daar leidde hij een bestaan als dakloze, maar wist tegelijkertijd een netwerk in literaire avant-garde kringen op te bouwen. Hij raakte bevriend met onder meer de schrijver-criticus en dichter Satō Haruo (1892-1964), die een verhaal over hem schreef, de schilder en dichter Kaneko Mitsuharu (1895-1975) en de dichter Kusano Shinpei (1903-1988).

Terwijl Yamanokuchi dus een dichter was die in Tokyo tot bloei kwam en daar praktisch zijn hele leven actief was, is hij nooit helemaal ontsnapt aan het imago een dichter uit Okinawa te zijn. Dat beeld is deels te simpel, maar deels ook aan hemzelf te danken. Nogal wat van zijn gedichten zijn geënt op zijn jeugdervaringen. Ook een gedicht dat Amerikaanse kernproeven in de Pacific bekritiseert (hier niet vertaald) is moeilijk los te zien van zijn wortels in diezelfde Pacific.

Deze gedichten komen uit de bundel Tonijn met sardien (Shibi ni iwashi 鮪に鰯, 1964) die een jaar na Yamanokuchi’s dood uitkwam.

Het lijkt in dit tijdsgewricht verschrikkelijk ver weg, maar op vakantie met gezin in 2018 kwam ik een recente bloemlezing met Yamanokuchi’s poëzie tegen in een boekhandeltje op het eiland Ishigaki, waar hij in zijn jeugd enige tijd bij zijn vader doorbracht.

De foto toont hibiscussen op het eiland Ishigaki. Foto: Nicole Roepers, 2018.

Categorieën
poëzie

van honderd dichters één gedicht [1]

[001]   Keizer Tenji 天智天皇 (626-671):

op deze noodhut,

            deze hut in het herfstveld,

                        grof gevlochten riet

waardoorheen mijn mouwen

            van gedruppel doorweekt raken

aki no ta no / kari-o no io no / toma o arami / waga koromode wa / tsuyu ni nuretsutsu

[002]   Keizerin Jitō 持統天皇 (645-702):

de lente ging voorbij 

            en nu lijkt de zomer aangekomen:

moerbei-witte kleding,

            zo heet het, hangt men te luchten

                        op de hemelse berg Kagu

haru sugite / natsu kinikerashi / shirotae no / koromo hosu chō / ama no kaguyama

[003]   Kakinomoto no Hitomaro 柿本人麻呂 (?-708?):

tergend langzaam

            sleept de bergfazant zijn staart

                        slepend achter hem aan —

in de lange, lange nacht

            lig ook ik alleen op bed

ashibiki no / yamadori no o no / shidario no / naganagashi yo o / hitori kamo nemu

Dichterlijke conventie ging ervan uit dat het mannetje van de bergfazant (yamadori) de nacht gescheiden van zijn vrouwtje doorbracht.

[004]   Yamabe no Akahito 山部赤人 (achtste eeuw):

als ik de Tago-baai 

            in kom, zie ik daar voor me

de moerbei-witte

            hoge top van de Fuji

                        waarop de sneeuw blijft vallen

tago no ura ni / uchiidete mireba / shirotae no / fuji no takane ni / yuki wa furitsutsu

[005]   Senior staatssecretaris Sarumaru 猿丸大夫 (data onbekend):

diep in de bergen

            stappend door rode bladeren

een burlend hert

            te horen roepen: dan pas

                        is de herfst heus op zijn droefst

okuyama ni / momiji fumiwake / naku shika no / koe kiku toki zo / aki wa kanashiki

Het wordt betwijfeld dat Sarumaru werkelijk heeft bestaan. Er is niets over hem bekend. Dit gedicht is als ‘anoniem’ opgenomen in de vroeg-tiende-eeuwse Verzameling van gedichten van vroeger en nu (Kokin wakashū; no. 4-215).

[006]   Middelste Raadsheer  Yakamochi 中納言家持 (718?-785):

eksters spanden

            de hemelse brug waarop

                        rijp zich afzette:

als ik de witheid ervan zie,

            hoe diep in de nacht is het dan!

kasasagi no / wataseru hashi ni / oku shimo no / shiroki o mireba / yo zo fukenikeru

In de legende van de Herder (een ster in de sterrenbeeld Arend of Aquila) en het Weefstermeisje (de ster Vega) vormen eksters (kasasagi) met hun vleugels een brug over de Melkweg waarover deze twee hemelse geliefden elkaar eenmaal per jaar kunnen zien. Dat is op het Tanabata-feest, op de zevende dag van de zevende maand. 

[007]   Abe no Nakamaro 阿倍仲麻呂 (698-770):

over dit hemelveld

            staarde ik toen uit en zag

daar in Kasuga

            van achter de berg Mikasa

                        diezelfde maan opklimmen

ama no hara / furisakemireba / kasuga naru / mikasa no yama ni / ideshi tsuki kamo

Abe no Nakamaro vertrok op jonge leeftijd naar China om daar te studeren. Hij kwam in dienst van het Chinese hof en raakte bevriend met beroemde dichters als Li Bai (701-762) en Wang Wei (699-761). Hij zou nooit meer naar Japan terugkeren. Het was gebruikelijk voor leden van gezantschappen naar China om bij het Kasuga-schrijn bij Nara te bidden voor een behouden terugkeer. Dit gedicht zou Nakamaro in China hebben geschreven.

[008]   De priester Kisen 喜撰法師 (negende eeuw):

een simpele hut

            ten zuidoosten van de hoofdstad

dat is hoe ik woon:

            ‘Uji, Moe-van-de-wereld-berg’

                        schijnt men het wel te noemen

waga io wa / miyako no tatsumi / shika zo sumu / yo o ujiyama to / hito wa iu nari

Ook van Kisen is het de vraag of hij werkelijk heeft bestaan. ‘Moe zijn van de wereld’ (yo o u) is een woordspel met de plaatsnaam Uji, ten zuidoosten van Kyoto. In de klassieke periode gold die plek als afgelegen; zie bijvoorbeeld de setting voor de laatste hoofdstukken van Het verhaal van Genji (Genji monogatari).

[009]   Ono no Komachi 小野小町 (eerste helft negende eeuw):

de kleur van bloesems

            is inderdaad verschoten

geheel vruchteloos

            werd ik in deze wereld oud

                        starend naar eindeloze regen

hana no iro wa / utsurinikeri na / itazura ni / waga mi yo ni furu / nagame seshi ma ni

[010]   Semimaru 蝉丸 (data onbekend):

dit is het! ook

            bij gaan én ook bij terugkomst

het scheiden van elkaar:

bekenden en onbekenden

            hebben hun ontmoeting bij de grenspost

kore ya kono / yuku mo kaeru mo / wakarete wa / shiru mo shiranu mo / ōsaka no seki

Van Semimaru is het alweer de vraag of hij werkelijk heeft bestaan. Ōsaka (niet te verwarren met de moderne havenstad) laat zich vertalen als ‘Ontmoetingsheuvel’.

Ergens tussen 1235 en 1240 stelde de dichter en bloemlezer Fujiwara no Teika 藤原定家 (var. Sadaie, 1162-1241) twee verzamelingen van honderd oude gedichten samen, waarvan Hyakunin isshu 百人一首 (‘Van honderd dichters één gedicht’) verreweg de bekendste is. (De ander is Hyakunin shūka 百人秀歌, ‘Van honderd dichters een excellent gedicht’.) Al sinds de tiende eeuw maakte men graag lijstjes van ‘beste dichters’ (kasen 歌仙, ‘dichter-onsterfelijken’) en je kunt Teika’s bloemlezing in die traditie zien; alleen is de zijne veel ambitieuzer. Tot dan toe bestonden zulke lijsten, mét een gedicht als voorbeeld, uit zes of zesendertig namen. Teika wilde niet alleen een overzicht geven van de waka-traditie van de zevende eeuw tot zijn tijd, maar speelde ook met de structuur van de bloemlezing als geheel. Zo spiegelen begin en einde elkaar: de eerste twee gedichten zijn van twee keizers, een vader en een dochter, gevolgd door twee hofdichters uit hun tijd die als poëtische giganten golden, en de laatste twee gedichten zijn weer van twee recente keizers, een vader en een zoon, voorafgegaan door twee gedichten van Teika zelf en van een collega-dichter.

In de vroegmoderne periode (1600-1868) werd de bloemlezing populair als kaartspel (karuta) dat vooral met nieuwjaar nog steeds gespeeld wordt. In die vorm doet het enigszins denken aan ‘Memory’: tussen twee teams liggen honderd kaarten met alleen het laatste deel van elk gedicht. De spelleider draagt het eerste deel van een gedicht voor en deelnemers moeten zo snel mogelijk de kaart met het bijpassende deel pakken. Het succes van het kaartspel zal er zeker aan hebben bijgedragen dat Van honderd dichters één gedicht onder Japanners een van de bekendste waka-bloemlezingen is.

Bij deze de eerste tien gedichten van deze bloemlezing.

Categorieën
poëzie

een polyfone ketting

            Japans-Sinitisch  和漢

            [1]  Nijō Yoshimoto 二条良基 (1320-1388):

In het openingsvers (hokku 発句) niks schokkends: dauwdruppels worden vergeleken met parels; de wind is een herfstwind.

blazend over dauw

            krijgen de parels een stem:

wind door pijnbomen

tsuyu fukeba / tama ni koe ari / matsu no kaze

            [2]  Zekkai Chūshin 絶海中津 (1334-1405):

in de bergen heerst rust: bladeren laten de herfst ruisen

山静葉鳴秋

            [3]  Gidō Shūshin 義堂周信 (1325-1388):

Een ‘maanzicht-paviljoen’ is vast onderdeel van de ideale villa.

het westelijk paviljoen is volmaakt voor deze jonge maan

西閣宜新月

            [4]  Dokuhō Seidon 独芳清曇 (?-1390):

het gebogen zuiddak kijkt uit op een turkooizen stroom

南栄俯碧流

            [5]  Mukyū Shūshin 無求周伸 (1333-1413):

Een variatie op een dichtregel van de Chinese Tao Qian (365-427): ‘Witte wolken schuilen onder de dakranden’ 白雲宿簷端.

witte wolken zijn onder dakranden gaan schuilen

白雲簷下宿

            [6]  Tenshaku Shichū 天錫貲疇 (?-1389):

de groene bamboe groeit hoog voor de balustrade op

緑竹檻前脩

            [7]  Ashikaga Yoshimitsu 足利義光 (1368-1394):

Na vijf monniken is de shōgun aan de beurt. Die stelt tevreden vast dat onder zijn bewind Alles Goed is.

nu, op dit moment,

komen de wijste mannen

            de wereld binnen

ima koto ni / kashikoki hito wa / yo ni idete

            [8]  Gidō Shūshin:

vorstelijke successen zijn alle reden tot lof

聖功皆可謳

            [9]  Taisei Sōi 大清宗渭 (1321-1391):

een majesteitelijke regen biedt het volk uitzicht op troost

商霖民慰望

            [10]  Nijō Yoshimoto:

Het is heel verleidelijk om nu aan het Nederlandse ‘schip van staat’ te denken.

het schip koerst probleemloos,

            gewoon zoals het roer het leidt

fune no yasuki mo / tada kaji no mama

            [11]  Hatano Michisato 波多野通郷 (data onbekend):

We laten eindelijk de verplichte beleefdheden los. Michisato was raadsheer in dienst van het shogunaat en ook een renga-meester.

over het pijnboomveld

            wordt een sneeuwlint voortgejaagd

in de haastende wind

matsubara no / yuki mo nabikite / fuku kaze ni

            [12]  Asayama Morotsuna 師綱朝山 (1349-?):

Een krijger in dienst van het shogunaat; hij leerde renga-compositie van Nijō Yoshimoto.

een ijzige maan verschijnt

            wanneer wolken verdwijnen

tsuki no kōri wa / kumo no naki hodo

            [13]  Seiami 成阿弥 (data onbekend):

Een renga-meester.

even laat de klok

            haar klank hangen in de bergen

                        waar de nacht bevriest

kane shibashi / nokoru ni yama no / yo wa saete

            [14]  Kūkoku Myōō 空谷明応 (1328-1407):

De jonge monnik heeft het zwaar.

tussen meditaties door berekent hij hoe lang nog tot dageraad

禅余数暁籌

            [15]  Gyokkō Nyokon 玉崗如金 (1332-1402):

Kloosters zijn vol wierook.

hemelse geuren zijn vanzelf in zijn kleren getrokken

天香衣自染

            [16]  Chintei Kaiju 椿庭海寿 (1318-1401):

bericht van thuis: zijn tranen laten zich niet bedwingen

郷信涙難収

            [17]  Hatano Michisato:

Brieven blijven ‘ongelezen’ (let. ‘onleesbaar’) vanwege tranen in de ogen van de ontvanger. Dat ganzen bereid zijn postbode voor verre oorden te spelen is een oud cliché.

de roep van ganzen:

zouden zij ongelezen brieven

            ooit bezorgen?

karigane ya / yomarenu fumi o / misetsuran

            [18]  Madenokōji Tsugufusa 万里小路嗣房 (1341-1401):

De ‘toren in de schemer’ (borō 暮楼) doet heel ‘Chinees’ aan; Japan kende destijds nauwelijks hoge gebouwen (de majestueuze kastelen waarmee Japan op gegeven moment volstond zijn van later datum). Je mag je voorstellen dat de ganzen uit de vorige schakel hierlangs vliegen. Tsugufusa was van chique adel, en werd in 1396 benoemd tot Paleisminister (naidaijin). In renga trok hij veel op met Nijō Yoshimoto; hier brengt hij een regel Sinitische poëzie in.

herfstwolken strekken zich uit langs de schemerige toren

秋雲横暮楼

            [19]  Hidemoto 秀本:

We weten niet wie Hidemoto was. Vandaar de suggestie dat (en dat zegt iets over hoe lastig handschriften soms te lezen zijn) wat op 秀本 lijkt waarschijnlijk 季伊 is. Dan hebben we het over Tsukinowa Suetada 月輪季伊 (data onbekend), een veertiende-eeuwse hoveling die in 1399 monnik werd.

uit ijle herfstmist

            rijzen bergen langzaam op

en verschijnt de maan 

usugiri no / yama arawaruru / tsuki idete

            [20]  Tenshaku Shichū:

Een gebaar naar een beroemde dichtregel van de Chinese Bai Juyi: ‘De sneeuw op de Wierookbrander zie ik wanneer ik mijn gordijn opzij schuif’ 香盧峰雪撥簾看. De sikkelmaan wordt in klassiek-Chinese poëzie vaak vergeleken met een haak.

het rolgordijn hangt aan een blank-jaden sikkelhaak

簾懸白玉鉤

Een waarheid als een koe: in Japan was poëziebeoefening eeuwenlang een gezelschapsactiviteit. Gedichten maakte men samen. Het voorbeeld bij uitstek om dat invoelbaar te maken is waarschijnlijk het ‘kettingvers’ (renga). Daarbij creëren verschillende dichters telkens twee schakels die als een eenheid op zichzelf kunnen worden gezien. De schakeling werd voortgedreven door gedeelde associaties, waarbij de aanwezige meester(s) als dirigent optrad(en). Gaandeweg ontwikkelde zich een enorme ‘poëtische jurisprudentie’ om de schakelingen langs conventionele banen te leiden. De gebruikelijke vorm is eeuwenlang die geweest waarbij alle deelnemers in het Japans opereerden, maar in de veertiende eeuw kwamen hofadel, krijgerselite en Zen-monniken regelmatig samen om een hybride vorm tot leven te wekken: een ketting waarbij schakels nu eens ‘Japans’ waren en dan weer ‘Sinitisch’ waren — de zgn. ‘Japans-Sinitische kettingcoupletten’ (wakan renku 和漢聯句).

Een engere definitie van wakan renku is dat die term specifiek slaat op kettinggedichten waarvan de eerste schakel Japans is en de tweede Sinitisch; bij het omgekeerde is de term dan kanwa renku, ‘Sinitisch-Japanse kettingcoupletten’.

Wakan renku waren vrijer en uiteindelijk ook speelser dan de renga, die geheel in het Japans werden uitgevoerd, vooral omdat het leidend principe het ‘schakelen via het hart’ (kokorozuke) was. I.t.t. het veel strenger gereguleerde ‘schakelen via woorden’ (kotobazuke), zo legde de renga-meester Nijō Yoshimoto in een van zijn traktaten uit, hoefden dichters zich in een wakan renku niet zo druk te maken over conventionele woordassociaties, maar konden creatief associëren op gevoel.

Hierbij de eerste twintig schakels van zo’n hybride ketting van de gebruikelijke honderd. Het verslag van de bijeenkomst is niet gedateerd, maar vermoedelijk vond die plaats in de vroege herfst van 1386, in een klooster in Kyoto. Er deden vijfentwintig dichters aan mee. De eerste drie zijn de dichter-zwaargewichten van hun tijd. Nijō Yoshimoto was als Regent (sesshōkanpaku) een van de machtigste adellijke politici van zijn tijd; toch vond hij ook de tijd om een vooraanstaand dichter te worden en zich te ontpoppen tot een grootmeester van het kettingvers. Gidō Shūshin en Zekkai Chūshin stonden bekend als ‘de dubbele jade’ (sōheki 双璧), omdat zij beschouwd werden als de twee beste dichters in Zen-kringen. Ashikaga Yoshimitsu, de militair dictator van het land (shōgun), schoof ook aan; dat deed deze shōgun vaker. Negen jaar later, in 1397, zou Yoshimitsu trouwens beginnen met de bouw van het Gouden Paviljoen. Dichters die verder geen toelichting krijgen zijn allen Zen-monniken.

Een vraag blijft altijd hoeveel commentaar een vertaling van kettingverzen nodig heeft. Een zekere onbegrijpelijkheid vind ik zelf nooit erg. Het helpt misschien wel als je voor ogen houdt dat met elke schakel de ‘route’ van het samenspel veranderen kan. In dit geval: openen met ‘herfst’ (het seizoen waarin de dichters samenkomen), dan de setting (een villa) uitwerken, dan wat politiek wenselijke gebaren naar de aanwezige machthebber, en dan de natuur in om even later in de bergen in een klooster terecht te komen waar monniken worstelen met het monnikenbestaan.

Categorieën
poëzie

dat gat waar een kind hoort te zijn

            Dromend van Amaro

Sinds Amaro stierf kan ik ’s nachts niet slapen;

en als ik slaap, zie ik hem door tranen in een droom.

Vorige zomer was hij wel drie voet hoog;

deze lente zou hij zeven zijn geworden.

IJverig was hij en wilde weten hoe een goede zoon te zijn;

hij las zijn boeken en kon de ‘De keizerlijke hoofdstad’ reciteren.

            Als eerste las hij Binwang’s ‘Een oud thema’.

Dat het medicijn je pijn verdreef duurde slechts tien dagen;

toen nam de wind je ziel naar de Negen Bronnen mee.

Sindsdien haat ik de goden, haat ik ook de boeddha’s;

beter was het als er nooit een aarde of een hemel was geweest.

Vaak staar ik naar mijn beide knieën en lach een holle lach;

en rouw ook om jouw broertje in zijn vers gedolven graf.

            Na Amaro stierf ook zijn jongere broertje.

Laozi zegt: ook al heb je de parel, je zal om de oester treuren;

Zhuangzi wist: al houd je nog hun hulzen, je huilt om de cicaden.

Onverdraaglijk is hoe je zusjes jouw naam lopen te roepen;

niet om aan te zien is jouw moeders verdriet om je verscheiden.

Eerst dacht ik dat de onrust in mijn maag minder was;

waarom is dan plots die pijn weer opgelaaid?

Zijn moerbeiboog boven de deur, zijn kreupelhouten pijlen;

zijn stelten bij het hek, zijn rijzweepje van wingerd.

In de tuin de bloemen uit de zaadjes die we plantten uit plezier;

op de muur de woordjes die hij leerde schrijven.

Elke keer dat ik me zijn stem of lach herinner, is hij weer hier;

maar de ijdele hoop hem echt te zien eindigt in verdoving.

Voordat je bij Sumeru bent zal je miljoenen keren zijn verdwaald;

vóór je wedergeboorte zullen eerst drieduizend werelden verduisteren.

Geloofd zij de bodhisattva van meedogendheid:

bescherm mijn kind, zet hem op de grote lotus!

夢阿満。阿満亡来夜不眠。偶眠夢遇涕漣漣。身長去夏餘三尺。歯立今春可七年。従事請知人子道。読書諳誦帝京篇。初読賓王古意篇。薬治沈痛纔旬日。風引遊魂是九泉。爾後怨神兼怨仏。当初無地又無天。看吾両膝多嘲弄。悼汝同胞共葬鮮。阿満已後、小弟次夭。莱誕含珠悲老蚌。荘周委蛻泣寒蝉。那堪小妹呼名覓。難忍阿嬢滅性憐。始謂微微腸暫続。何因急急痛如煎。桑弧戸上加蓬矢。竹馬籬頭著葛鞭。庭駐戯栽花旧種。壁残学点字傍辺。毎思言笑雖如在。希見起居惣惘然。到処須弥迷百億。生時世界暗三千。南無観自在菩薩。擁護吾児坐大蓮。

Sugawara no Michizane 菅原道真 (845-903) is de enige Japanse dichter die het letterlijk tot goddelijke status heeft geschopt. Vandaag de dag wordt hij in zo’n veertienduizend tempels door het hele land aanbeden als Tenjin 天神, ‘de hemelgod’, een godheid die vooral van pas komt bij toelatingsexamens voor universiteiten en middelbare scholen.

Geschreven in de eerste helft van de jaren 880; Geschriften van het Sugawara-huis (Kanke bunsō) 2:117. De twee ingelaste opmerkingen (zgn. ‘eigen noten’, Jp. jichū 自注) zijn van de dichter zelf. Luo Binwang 駱賓王 (ca. 619-684?) was een dichter uit de vroege Tang-dynastie. Zijn lange gedicht ‘De keizerlijke hoofdstad’ (Ch. Dijing pian, Jp. Teikyō hen 帝京篇) werd in Heian-Japan (794-1185) gebruikt als oefentekst voor jonge jongens die Chinees begonnen te leren. 

Welk gedicht Michizane bedoelt met ‘Binwang’s ‘Een oud thema’ [Ch. Guyi pian, Jp. Ko’i hen 古意篇]’ is onduidelijk. Een tekst met die naam is van de hand van Binwang niet bekend; wel kennen we een ‘Chang’an: een oud thema’ (Chang’an guyi 長安古意) van Binwang’s tijdgenoot Lu Zhaolin 盧照鄰 (ca. 630-ca.685), dat ook over de keizerlijke hoofdstad gaat. De grand old man van Sinitische studieën in het klassieke Japan Kawaguchi Hisao (1910-1993) suggereert dat het mogelijk een alternatieve naam voor Binwang’s autobiografische gedicht ‘Lang geleden’ (Chouxi pian 疇昔篇) betreft. Bewijs daarvoor is er niet echt.

De Negen Bronnen (kyūsen 九泉) of Gele Bronnen (kōsen, ook wel yomi, 黄泉) bevinden zich in het dodenrijk. Regels 13 en 14 vormen een filosofisch couplet met obscure verwijzingen naar daoïstische denkers. De strekking ervan is de veranderlijkheid en vergankelijkheid van het bestaan.

Categorieën
poëzie

schitterend papier, blinkende sneeuw

ochtendzon betast

            de hoge piek waarop

                        sneeuw helder blinkt:

tot bovenaan reikt ze niet,

            de riviermist bij de Fuji

asahi sasu / takane no miyuki / sora harete / tachi mo oyobanu / fuji no kawakiri

朝日さす高ねの/み雪空晴れて/立もをよはぬ/ふしの河霧

Fujiwara no Ietaka 藤原家隆 (1158-1237) was een gerespecteerde dichter in de vroege dertiende eeuw, al staat hij achteraf gezien wat in de schaduw van zijn tijdgenoot Fujiwara no Teika (1162-1241; geen familie). In Vervolg op de latere verzameling van gedichten in het Japans (Shokugosen wakashū, 1251) heeft dit gedicht als inleidende noot (kotobagaki): ‘Toen we [elk] dertig gedichten schreven in het huis van de Saionji-lekepriester en voormalig Grootminister [= Saionji Kintsune 西園寺公経 (1171-1244)]; een herfstgedicht’. Met andere woorden, de sneeuw in het gedicht is de vroege sneeuw op de top van de Fuji, terwijl de herfstmist (kiri, in kawakiri) aan de voet van de berg het gedicht nog nadrukkelijk in het gevraagde seizoen houdt.

De kalligrafie is van prins Toshihito, Hachijō no Miya, 八条宮智仁親王 (1579-1629), zelf een getalenteerd dichter die ook renga (kettingvers) beoefende. Hij werd als jong kind in 1584 de adoptiefzoon van dictator Toyotomi Hideyoshi en aangewezen als diens toekomstige opvolger. Toen Hideyoshi vijf jaar later toch eigen zoon kreeg, werd Toshihito weer opzijgeschoven. Als goedmakertje kreeg hij een stuk land bij Kyoto, waarop hij de Katsura-villa zou bouwen. Daarom staat hij ook wel bekend als ‘de eerste prins van het Katsura-paleis’ (Katsura no Miya 桂宮).

Dat ‘Hachijō no Miya’ zou je kunnen vertalen als ‘de prins [of: het paleis] van de Achtste Avenue’, maar het is een titel, een beetje zoals de zoon van Britse kroonprins ‘de hertog van Cambridge’ heet, die uiteindelijk als een familienaam ging fungeren. 

De kalligrafie gaat hier een zelfverzekerde interactie aan met een cartouche van gekleurd en bewerkt papier (shikishi) dat een bijna verblindend effect heeft. Dit cartouche is in het bezit van een Japanse collega, prof. Sasaki Takahiro (Shibundō-instituut, Keio-universiteit). Veel dank aan hem dat ik dit hier mag uploaden.

Ook iemand die geen cursiefschrift (kuzushiji) leest, kan zien dat het gedicht in vier verticale regels over de bladspiegel is verdeeld. Het ‘kalligrafisch metrum’ houdt dus geen enkele rekening met het 5-7-5-7-7-ritme van de waka. Dat is normaal in kalligrafie en een argument om het idee dat waka uit vijf ‘regels’ bestaan niet al te serieus te nemen.

Ietakas’s gedicht leidde in 1278 tot een eerbetoon door Dharma-prins Shōjo 性助法親王 (1247-1282):

de regen klaart op:

in de hemel een hoge piek

            die daar onthuld wordt —

alleen de bergvoet beklimt zij,

            de riviermist bij de Fuji

ame haruru / takane wa sora ni / arawarete / yamamoto noboru / fuji no kawakiri

Impliciet vergelijkt Shōjo zich met de riviermist (kawakiri) en Ietaka met de hoge piek (takane). 

Een ‘dharma-prins’ (hosshinnō 法親王) is een prins die een priesterlijke wijding heeft ontvangen. Dit gebeurde doorgaans al op jonge leeftijd met prinsen die voorbestemd waren voor een carrière binnen boeddhistische instituten. Shōjo ging al op zijn zesde in de Ninnaji-tempel in Kyoto wonen; op zijn tiende werd hij gewijd.

Categorieën
poëzie

een prinses, een Sinitisch gedicht

            Een lentedag bij het bergverblijf

Doodstil is dit afgelegen verblijf, achter beboste bergen,

waar uw feeëriek karos eens aankwam bij de vijverrand.

Deze eenzame woudzanger proeft de lentezegen;

verkilde valleibloemen zien de stralen van de zon.

Het gemurmel van de bron klonk als een echo van de eerste donder;

De tinten van de bergen rezen verfrist op na avondregen.

Eens te meer besef ik weer uw goedertieren:

een leven lang zal ik dankzeggen aan het blauwe firmament.

春日山荘。寂寂幽荘山樹裏。仙輿一降一池塘。棲林孤鳥識春沢。隠澗寒花見日光。泉声近報初雷響。山色高晴暮雨行。此従更知恩顧渥。生涯何以答穹蒼。

Prinses Uchiko 有智子内親王 (807-847), de achtste dochter van Keizer Saga, werd in haar vierde levensjaar aangewezen als allereerste Sai’in, de Vorstelijke Hogepriesteres van de Kamo-schrijn net ten noorden van de kort daarvoor aangelegde hoofdstad Kyoto. In 831 werd zij ernstig ziek en trad terug uit haar ambt. Uchiko is een van de weinige vrouwen in de Japanse geschiedenis van wie we Sinitische poëzie kennen; tien van haar gedichten zijn bewaard gebleven in Keikokushū. ‘Een lentedag bij het bergverblijf’ is waarschijnlijk haar bekendste gedicht, geschreven naar aanleiding van een statiebezoek van haar vader aan de geïsoleerde Kamo-schrijn, in de lente van 823. Uchiko was toen in haar zeventiende jaar.

In de vertaling heb ik met opzet archaïserend Nederlands gebruikt. Het is een poging de overdaad aan nogal gedragen uitdrukkingen weer geven (bijv. sen’yo 仙輿, let. iets als ‘een draagkoets zoals de onsterfelijken die hebben’); dat past overigens allemaal in een situatie waarin een vorst overdadig bedankt moet worden voor het feit dat hij de moeite neemt langs te komen. De vorst is een ‘zoon des hemels’; vandaar dank aan de plek waar hij vandaan komt, in de laatste regel.

Categorieën
poëzie

drie wilgen

Drie wilgen die op elkaar geënt zijn.

[3]            Buson:

wilg verliest blad

helder water droogt op, stenen

            her en der

yanagi chiri / shimizu kare ishi / tokorodokoro

Yosa Buson 与謝蕪村 (1716-1784) geldt als de herontdekker van de poëzie van Matsuo Bashō (zie hieronder) toen die in vergetelheid was geraakt in de achttiende eeuw. Overigens schreef Buson ook Sinitische verzen (wat we dan vaak ‘in klassiek Chinees’ noemen). Hier verenigt Buson die twee aspecten: hij speelt met een wilg met een lange stamboom, waarvan een tak door Bashō is gecreëerd, én met de schrijfwijze van dit haikai-vers. Die is vrij bijzonder; het is volledig met karakters geschreven: 柳散清水涸石処々. Schrift en beeldgebruik echoën een Sinitisch gedicht.

[2]            Bashō:

een heel veld

            ingezaaid, toen pas ging ik weg

bij die wilg

ta ichimai / uete tachisaru / yanagi kana

Veel van de beroemde haikai-verzen van Matsuo Bashō 松尾芭蕉 (1644-1694) zijn het resultaat van reizen door Japan. Bashō was een groot bewonderaar van de twaalfde-eeuwse dichter Saigyō, ook zo’n reiziger; hij heeft zichzelf wel een tweederangs ‘honden-Saigyō’ (inu saigyō) genoemd. Ook dit gedicht komt uit een reisverslag (De smalle weg naar het achterland) en speelt met een wilg in een van Saigyō’s gedichten.

[1]            Saigyō:

langs de weg

een stroompje helder water

            in de schaduw van een wilg

eventjes maar, dacht ik,

            en bleef toch langer stilstaan

michinobe ni / shimizu nagaruru / yanagikage / shibashi tote koso / tachidomaritsure

Saigyō 西行 (1118-1190) was een krijger die al vrij jong zijn gezin verliet en een reizende monnik werd. Veel van zijn poëzie weerspiegelt de lange reizen die hij door Japan maakte. Dit is een zomergedicht. Saigyō’s wilg trok zijn sporen in de literatuur, en dook onder meer op in het middeleeuwse -stuk De priester en de wilg (Yugyō yanagi 遊行柳), dat ook een inspiratiebron voor Buson was.