Categorieën
poëzie

gefeliciteerd

            Kanoko doodmaken

            .

‘Kijk, een been. Om de lengte van de foetus te bepalen is een been of arm het beste. Dit komt overeen met vijftien weken.’

de lengte is ongeveer zeven-en-een-halve centimeter groot. die bestaat uit een afgerukte dij, een knie, een kuit een been, vijf tenen.

‘Twee keer per week wordt er een levend geboren. Hier op de vloer waar de vrouwen allemaal in het reine proberen te komen met hun gevoelens over het laten aborteren van hun eigen baby, daar hoor je dan het gehuil van een baby.’

las ik in een boek toen mijn zusje zei

ik heb laatst het kreng weg laten halen 

zo praat mijn zusje

het kreng is weggehaald

van harte gefeliciteerd

ik heb Kanoko niet laten weghalen

Hiromi, heb jij dat wel eens gedaan?

zegt mijn zusje, dus

antwoordde ik

ja

maar een kreng weg laten halen, zo praat ik niet

Kanoko werd niet weggehaald

ik heb een zwangerschap onderbroken van een foetus die erg op Kanoko leek

een foetus die erg op Kanoko leek groeide

ik had misschien een kindje gekregen dat erg op Kanoko leek

maar Kanoko was het niet geweest

van harte gefeliciteerd met de verdelging

van harte gefeliciteerd met de verdelging

van harte gefeliciteerd met de verdelging

ik heb door curettage een zwangerschap onderbroken

van harte gefeliciteerd met de verdelging

je baby was groot, dus 

je zult wel stuwing hebben, zei de arts

toen me dat gezegd werd, kon ik niks anders verzinnen dan stom te glimlachen

stom glimlachen

stom glimlachen

stom

stom

maar toch van harte gefeliciteerd

ik kreeg echt stuwing

mijn borsten zwellen niet zo op

dat als ik er stevig in kneep er een witte vloeistof uitkwam

en jeuken doen ze ook niet

schattig zijn ze al helemaal niet

van harte gefeliciteerd

hoe dan ook

als je melk geeft is dat een felicitatie waard

uit iets waar niets was

welt

iets op dat zoet smaakt

iets waarvan je groot wordt

iets dat lijkt op

‘melk’ die je voor geld koopt

dat scheid ik af

ik scheid iets af dat op plas lijkt

ik scheid iets af dat op spuug of tranen of vaginale afscheiding lijkt

uit anus uit mond uit pisbuis uit vagina

wellen enorme hoeveelheden melk op

ik word gelukkig

ik word blij

van harte gefeliciteerd

ik heb mijn zwangerschap afgebroken

ik heb gevraagd of de baby een jongen of een meisje was, maar

het een baby noemen is een leugen

je moet foetus zeggen

natuurlijk zeggen ze niet of het een jongen of en meisje is

want de schok is groot

voor het moederlijf

het moederlijf vraagt zich af

was het een meisjesfoetus die op Kanoko lijkt of een jongensfoetus die op Kanoko lijkt

ik had ooit een zwangerschapsvergiftiging

ik had ooit mola-zwangerschap

ik zag alle klompjes in de baarmoeder woekeren

die moeten toch ook op Kanoko geleken hebben

ik heb ooit baarmoederhalskanker gehad

ik heb mijn baarmoeder en eierstokken laten verwijderen

ik ben ooit bevallen

ik ben ooit bevallen met een pomp vanwege zwakke weeën

ik ben ooit ingeknipt

ik heb ooit een fijne zwangerschap gehad

mijn baarmoeder was gevuld

mijn lijf was goed doorbloed

ik at naar hartenlust

als ik aan bevallen dacht

kon ik eindeloos masturberen

ik beeldde me het hoogtepunt van baren in

de werking van vrolijk zwangere vingers

ik heb daarom ooit de borst gegeven

van harte gefeliciteerd met de verdelging

zes maanden zijn voorbij gegaan

Kanoko heeft tanden gekregen

ze bijt op mijn tepel, wil mijn tepel afbijten

ze kijkt altijd uit naar het moment waarop zij mijn tepel kan afbijten

Kanoko vreet mijn tijd

Kanoko snaait mijn voedingstoffen

Kanoko bedreigt mijn eetlust

Kanoko trekt mijn haren uit

Kanoko eist dat ik al Kanoko’s poep opruim

ik wil Kanoko wegdoen

ik wil die smerige Kanoko wegdoen

ik wil Kanoko die mijn tepel afbijt wegdoen of doodmaken

vóór Kanoko mijn bloed laat vloeien

wil ik haar wegdoen of doodmaken

ik heb ooit een zuigeling gedood

ik heb ooit een lijkje gedumpt

als je het meteen na de geboorte doet is het makkelijk

als het niet ontdekt wordt is het makkelijker dan een abortus

ik heb voldoende zelfvertrouwen

het te kunnen zonder ontdekt te worden

ik kan heel veel Kanokos begraven

van harte gefeliciteerd met je begraven Kanoko

van harte gefeliciteerd

de seks die ik moet hebben

de tientallen Kanokos waarvan ik zwanger moet worden

de tientallen Kanokos die ik moet uitwieden

behalve één

dat is de huidige Kanoko

die wil mijn tepel afbijten

van harte gefeliciteerd met de verdelging

van harte gefeliciteerd met de verdelging

van harte gefeliciteerd met de verdelging

van harte gefeliciteerd met de verdelging

van harte gefeliciteerd met de verdelging

van harte gefeliciteerd met de verdelging

het vrolijk tuchtigen van een stiefkind

het vrolijk doodmaken van een stiefkind

ik heb het ooit gedaan

mijn eigen is me liever

gefeliciteerd gefeliciteerd

van harte gefeliciteerd met de verdelging

gefeliciteerd gefeliciteerd

iedereen feliciteert me

Gen’ichirō met een Medoc

Higuchi met een roos

Kōhei met een konijn

Ishizeki met een teddybeer

Miyashita met een luiertas

Shirōyasu met een hond van papier-maché

Abe en Iwasaki met geld

Non met een taart

Kaneko met een achtmillimeterfilm

Ozaki met een telegram

dank je dank je

een gelukkige Kanoko

bijt mijn tepel af

gefeliciteerd gefeliciteerd

ik wil Kanoko

er vrolijk uitgooien

ik wil niet vreugdeloos en zonder schuldgevoel

Kanoko in Tokio wegdoen

van harte gefeliciteerd

van harte gefeliciteerd met de verdelging

van harte gefeliciteerd met de verdelging

Teruko

gefeliciteerd met je abortus

Mihoko

gefeliciteerd met het wegdoen van je Take

Kumiko

gefeliciteerd met het doodmaken van Tomo

Mari

zou je Nono niet eens wegdoen?

Mayumi

was je foetus een jongen? of een meisje?

Riko

het wordt tijd voor Kōta

laten we ze allemaal samen wegdoen

de dochters

de zonen

die hun tanden slijpen om tepels af te bijten

            .

 カノコ殺し
            
.
「そら、脚だ。胎児の大きさを知るには四肢のどこかがいちばんいい。この場合は一五週で正しい」
大きさはほぼ三インチ。もぎとられたもも、ひざ、ふくらはぎ、足、五本のつま先でできている。
「一週間に二回、生きて生まれたことがあります。ここの女性たちがみんな、自分の赤ん坊を中絶する気持を何とかおさめようとしているこのフロアで、赤ん坊の泣き声がしたわけですからね」
というような本を読んでいると妹が
このあいだがきんちょをおろした
と言いました
妹の語彙で
がきんちょをおろした
がきんちょはおろされた
おめでとうございます
カノコはおろされませんでした
ひろみちゃんはやったことがあるか
と妹が言うので
ある
とこたえました
でもがきんちょをおろすというのは
わたしの語彙ではありません
カノコはおろされませんでした
わたしは
カノコによく似たはずの胎児の妊娠を中絶したわけです
カノコによく似たはずの胎児は成長して
カノコによく似たはずの生児を
わたしは得られたかもしれませんが
カノコのことではない
滅ぼしておめでとうございます
滅ぼしておめでとうございます
滅ぼしておめでとうございます
わたしは搔爬による妊娠中絶したことがあります
滅ぼしておめでとうございます
あなたのあかちゃんは大きかったから
お乳が出ますよと医者は言った
と言われてもただへらへら笑っているより対応のしかたが分らない
へらへら笑う
へらへら笑う
へらへら
へらへら
でもおめでとうございます
ほんとうにお乳は出てきました
つよくひねると白い液がにじむ程度で
乳房ははらないし
かゆくもなんともない
かわいくもなんともない
おめでとうございます
何にせよ
お乳が出るってことはめでたい
何もなかったところから
のめて甘味もあるものが
わくんですもの
それをのめば太れるんですもの
お金を出して買う「牛乳」と
同じようなものを
わたしが分泌するのですもの
おしっこみたいに分泌するのですもの
つばや涙やおりものみたいに分泌するのですもの
肛門から口から尿道から膣から
夥しい乳がわいて出てくるんですもの
うれしくなって
たのしくなって
おめでとうございます
わたしは妊娠中期に中絶したことがあります
あかちゃんが男でしたか女でしたかとたずねたのですが
あかちゃんという言い方では嘘をついています
胎児と言わなければいけない
当然、男か女か教えないことになっています
ショックが大きいから
母体の
母体は考える
カノコに似た女の胎児かカノコに似た男の胎児か
わたしは妊娠中毒症したことがあります
わたしは胞状奇胎したことがあります
子宮にあふれたつぶつぶを全部見てしまいました
あれもやっぱりカノコに似ているはずです
わたしは子宮癌したことがあります
わたしは子宮と卵巣摘出したことがあります
わたしは分娩したことがあります
わたしは微弱陣痛の吸収分娩したことがあります
わたしは会陰切開したことがあります
たのしい妊娠したことがあります
子宮は充実して
全身は充血して
いくらでも過食して
分娩のことを考えると
際限なくマスターベーションできた
のぼりつめる娩出の瞬間を思いやる
たのしい妊婦の指の動き
わたしはだから哺乳したこともある
滅ぼしておめでとうございます
六か月経ち
カノコは歯が生えて
乳首に噛みつき乳首を噛み切りたい
いつも噛み切る隙をねらっている
カノコはわたしの時間を食い
カノコはわたしの養分をかすめ
カノコはわたしの食欲を脅かし
カノコはわたしの髪の毛を抜き
カノコはわたしにすべてのカノコの糞のしまつを強要しました
カノコを捨てたい
汚ないカノコを捨てたい
乳首を噛み切るカノコを捨てるか殺すかしたい
カノコがわたしの血を流すまえに
捨てるか殺すかしたい
わたしは嬰児殺ししたこともあります
死体遺棄したこともあります
産んですぐやればかんたんです
みつかりさえしなければ中絶よりかんたんです
みつからずにやってのける自信は
いくらでもあります
カノコはいくらでも埋められます
埋められたカノコおめでとうございます
おめでとうございます
しないではいられない性交
受胎せずにはいられない何十人ものカノコ
まびかずにはいられない何十人ものカノコ
ひとりだけのぞいて
それが今のカノコで
それが乳首を噛み切りたい
滅ぼしておめでとうございます
滅ぼしておめでとうございます
滅ぼしておめでとうございます
滅ぼしておめでとうございます
滅ぼしておめでとうございます
滅ぼしておめでとうございます
たのしい継子のせっかん
たのしい継子殺し
わたしはしたことがあります
自分の子の方がかわいい
たのしい子捨て
わたしはしたことがあります
自分の方がかわいい
おめでとうおめでとう
滅ぼしておめでとう
おめでとうおめでとう
みんながいわってくれて
源一郎さんがメドック
樋口さんがバラの花
浩平さんがうさぎさん
石関さんがくまさん
宮下さんがおむつかばん
志郎康さんが犬はりこ
阿部さんと岩崎さんが現金
のんちゃんがケーキ
兼子さんが8ミリ
小崎さんが電報
みんながいわってくれて
ありがとうありがとう
うれしいカノコは
乳首を噛み切る
おめでとうおめでとう
わたしはカノコを
たのしく捨てたい
じめじめじゃなくうしろめたくなく
たのしくカノコを東京に捨てたい
おめでとうございます
滅ぼしておめでとうございます
滅ぼしておめでとうございます
てる子ちゃん
中絶しておめでとう
みほ子ちゃん
たけちゃんをすてておめでとう
くみ子さん
ともくんをころしておめでとう
まりさん
ののほちゃんもすてれば?
まゆみさん
胎児は男でした?女でした?
りこちゃん
こうたくんもそろそろすてごろ
みんなですてよう
乳首を噛み切りたくて歯を鳴らしている
娘たち
息子たち

Itō Hiromi shishū 伊藤比呂詩集 (Tokyo: Shichōsha, 1988), p. 69-74.

Van haar vroege poëzie is ‘Kanoko doodmaken’ (‘Kanoko-koroshi’ カノコ殺し) uit 1984 waarschijnlijk een van de bekendste en zonder meer een van de meest confronterende gedichten van Itō Hiromi 伊藤比呂美 (1955). 

Er bestaan verschillende versies van dit lange gedicht. Het is opgenomen in haar bundel Over territorium (2) (Teritorii-ron 2 テリトリー論2) uit 1985, maar ook in de eerste bloemlezing van haar werk in de prestigieuze ‘Bibliotheek van de moderne poëzie’ (de Gendaishi bunko 現代詩文庫-reeks van uitgeverij Shichōsha 思潮社) uit 1988; daarin krijgt bijvoorbeeld het gedicht nog een vervolg. Het verklaart waarom verschillende vertalingen van Itō’s gedicht van elkaar kunnen afwijken.

Itō is destijds wel een ‘baardichter’ (shussan shijin 出産詩人) genoemd, omdat de lijfelijke ervaringen van baren en zogen en veranderend moederlichaam zo’n belangrijke rol speelden in veel van haar gedichten. 

Haar oudste dochter, Kanoko, baarde Itō in 1984. (Ik volg hier haar eigen woorden: Itō schrijft ‘baren’, umu, en niet het meer gebruikelijke ‘geboren worden’, umareru.) Er schuurt dus een nadrukkelijke dissonantie tussen de tekst van dit gedicht en wat sommigen van ons vast als ‘historische werkelijkheid’ zouden willen benadrukken. Itō zelf speelde daarmee: in 1985 heeft zij opgetreden met een voordracht van haar gedicht terwijl zij Kanoko de borst gaf. Het gedicht schreef Itō dus terwijl zij zorgde voor haar pasgeboren eerste kind en gaf ruimte om gemengde gevoelens van het verse moederschap te vangen in lyrische bezweringsformules, die vaak ook een buitengewoon cynisch effect hebben. Zo klinkt het veel herhaalde ‘van harte gefeliciteerd met de verdelging’ (horoboshite omedetō gozaimasu 滅ぼしておめでとうございます) als een verontrustende echo van de standaardfrase ‘van harte gefeliciteerd met de geboorte’ (goshussan omedetō gozaimasu ご出産おめでとうございます).

De naam Kanoko heeft het effect het kind te anonimiseren, omdat het ook begrepen kan worden als ‘dat kind’ (kano ko; én een echo bevat van kanojo, ‘haar/zij’) en Itō daarvoor een vervreemdende schriftnotatie gebruikt (namelijk in katakana, het schrift dat onder meer gebruikt wordt voor buitenlandse woorden). Zo creëert Itō een parallelle werkelijkheid: die van de ‘historische werkelijkheid’ waarin zij en haar dochter echt bestaan en ouder worden, en die van het gedicht waarin de katakana-Kanoko en de spreekster een alternatief scenario volgen.

Begin dit jaar noemde iemand Itō’s gedichten nog ‘ijzingwekkende poëzie’ (osoroshii shi 恐ろしい詩). ‘Ontzagwekkend’ mag ook als vertaling van osoroshii. Hoe dan ook een treffende typering.

Deze vertaling verscheen, met een enkele aanpassing, eerder in:

  • Daniela Steel, red., I Sit Like a Garbage God. Het feminisme in 14 gedichten (Brussel: Bozar Paleis voor Schone Kunsten, 2014), p. 9-13.

De foto toont beeldjes van zogenaamde ‘waterkind-Jizō’s’ (mizuko jizō 水子地蔵) op een begraafplaats. Een ‘waterkind’ (mizuko 水子) verwijst naar foetussen die door een miskraam of abortus stierven, doodgeboren baby’s dan wel baby’s die bij of kort na hun geboorte overleden. Jizō is een bodhisattva die onder meer optreedt als beschermer van kinderen. Bij diensten voor de overleden foetus of baby wordt zo’n beeldje geplaatst.

Categorieën
poëzie

als een vuurvliegje

            de grammatica van een zomer

            .

een uitgesproken zomer

heft het hoofd op     en vindt geen woorden

(ergens het geluid van water

een herinnering opgeroepen door de bitterheid van klokjesbloemen!)

een slang vormt een vraagteken en trekt zich terug in het kreupelhout

            .

een schijf tegenlicht laag op de rug gedragen

de open wond van een jongen braakt zout uit

de neerhangende schemer een uitgestrekt ooglapje

(behoedzaam verwijder jij het gipsverband om de droom)

            .

weldra zullen de sterren hun rechtmatige plaats innemen

            .

tot dat moment is er licht van water

het kabbelen van een oog

alleen de ziel jouw verwarring

            .

hé jongen met je breekbare wimpers

open je handpalmen naar de leegte

grijp het laatste leesteken

(dat zal knipperen als een vuurvliegje

en zal ontsnappen naar een verre rivier…)

            .

 夏の文法
            
.
断言の夏が
ふと首をかしげ 絶句する
(どこかで水の音)
桔梗の苦みによみがえる記憶!)
蛇は疑問符のかたちして藪にもどる
            
.
逆光の円盤を低く背負って
少年の傷口はまだ塩をふいている
垂れてくるたそがれ 茫大な眼帯
(夢の関節からきみはそっとギプスをはずす)
            
.
やがて星たちは位階に就くだろう
            
.
それまでは水明り
眼のさざなみ
魂だけがきみの迷いだ
            
.
折れやすい睫毛をもつ少年よ
掌を虚空にひろげて
最後の句読点をとらえよ
(それは蛍のように点滅し)
遠い川へ逃れ去ってしまう……

Een gedicht van Tada Chimako 多田智満子 (1930-2003)  in haar bundel Lotuseters (Hasukuibito 蓮喰いびと, 1980; de titel is verwijzing naar de lotophagos ΛΩΤΟΦΑΓΟΣ in de Odyssee) met poëzie uit de periode 1975-1980.

De afbeelding toont een verbeelding uit 1735 door Nishikawa Sukenobu 西川祐信 (1671-1750) van de vroeg elfde-eeuwse dichteres Izumi Shikibu 和泉式部 en haar bekende gedicht over vuurvliegjes (Goshūi wakashū 20-1162): mono omoeba / sawa no hotaru mo / waga mi yori / akugare-izuru / tama ka to zo miru 物おもへば沢の蛍も我が身よりあくがれいづる魂かとぞみる. Collectie Theatermuseum van de Waseda-universiteit (Enpaku) 早稲田大学演劇博物館. Vertalingen van teksten in de prent toegevoegd. Het is het gedicht uit de Japanse literatuurtraditie dat Tada koos voor haar optreden op Poetry International in oktober 2000.

Categorieën
poëzie

zwoele nachten

            katten

            .

twee pikzwarte katten,

op een zwoel nachtelijk dak,

vanuit de punten van hun strak rechtopstaande staarten,

raakt dun als een draad de jonge maan mistomfloerst.

hwaah, goeienavond’

hwaah, goeienavond’

ghhh, ghhh, ghhh

hwaah, het baasje van dit huis hier is ziek’

            .

 

            .

まつくろけの猫が二ひき

なやましいよるのにうへで、

ぴんとたてた尻尾しっぽのさきから、

糸のやうながかすんでゐる。

『おわあ、こんばんは』

『おわあ、こんばんは』

『おぎゃあ、おぎゃあ、おぎゃあ』

『おわあ、ここのうちの主人は病気です』

In Hagiwara’s debuutbundel Janken naar de maan (Tsuki ni hoeru 月に吠える, 1917). Hagiwara Sakutarō shishū 萩原朔太郎詩集, red. Nishiwaki Junzaburō 西脇順三郎 (Tokyo: Hakuōsha, 1965), p. 34.

Nu blijkt al tweeëntwintig jaar op 8 augustus de Internationale Kattendag gevierd te worden.

Een gedicht uit de bundel waarmee Hagiwara Sakutarō 萩原朔太郎 (1886-1942) in 1917 op zijn eenendertigste zijn naam vestigde als modernistisch dichter.

De afbeelding toont een selectie van Japanse luciferdoosjes uit de eerste helft van de twintigste eeuw.

Categorieën
poëzie

kleren van de keizerin

            Gedicht op ‘koninginnenbroekkruid’:

                                                De priester Sosei

onbekend van wie

            de geur is die zich zo aandient

in de herfstvelden

            wie trok het uit en hing het op

                        dit koninginnenbroekkruid?

nushi shiranu / ka koso nioere / aki no no ni / ta ga nugi-kakeshi / fujibakama zo mo

 ふぢばかまをよめる

ぬししらぬこそにほへれ秋のがぬぎかけしふぢばかまぞも

Kokin wakashū 4 (Herfst 1)-241. Een gedicht van Sosei 素性 (actief ca. 900). Het gedicht draait om de dubbele betekenis die verscholen zit in het woord fujibakama 藤袴 (let. ‘blauweregenbroek’). Het is een plantje (Eupatorium fortunei, ook wel Eupatorium japonicum, Japans leverkruid) dat van lilaroze tot paars bloeit vanaf augustus en dat in de poëzie geldt als een van ‘de zeven herfstgewassen’ (aki no nanakusa 秋の七草). Tegelijkertijd is een hakama een chique type broek die zowel door mannen als vrouwen gedragen werd. Verder is het zo dat hovelingen regelmatig hun kleren parfumeerden met vormen van bijzondere wierook. Kortom, een (misschien wat flauwe) woordgrap én het gegeven dat kleding en bloesem beide kunnen geuren gaf Sosei het materiaal voor zijn gedicht. In het Nederlands wordt Eupatorium leverkruid genoemd maar staat ook wel bekend als koninginnekruid; dat was het haakje voor mijn (ook al niet zo subtiele) woordgrap. Dat paars in westerse tradities geassocieerd wordt met keizers is dan mooi meegenomen.

De afbeelding komt uit: Darby Conley, Get Fuzzy: Survival of the Filthiest (Andrews McMeel Publishing, 2012), p. 7.

Categorieën
poëzie

verkleurde bladeren van de kers

            (Eerste versie:)

door gestage regen

            zijn de verkleurde bladeren van de kers

                        doorweekt geraakt

meteen met vallende kleuren

            openbaart zich dan de herfst

furu ame ni / sakura no momiji / nurenagara / katsu chiru iro ni / aki wa miekeri

ふる雨に桜の紅葉ぬれながらかつちる色に秋はみえけり

            (Herziene versie:)

kleur werd opgehaald

            op de lage bladeren van de kers

door gestage regen

            is het meteen vallende herfst

                        geworden voor mijn ogen

some-ideshi / sakura no shitaba / furu ame ni / katsu chiru aki ni / narinikeru kana

そめ出し桜の下葉ふる雨にかつ散る秋に成にける哉

Twee versies van een waka door Higuchi Ichiyō. De herziene versie is het resultaat van correcties (tensaku 添削) door haar poëzielerares Nakajima Utako 中島歌子 (1845-1903). Ik zie die ingrepen niet per se als een verbetering. Aardig is natuurlijk die uitdrukking ‘de verkleurde bladeren van de kers’ (sakura no momiji): Ichiyō gebruikt de kersenboom (clichématig symbool bij uitstek van de lente) om een herfstgedicht te schrijven. Momiji 紅葉 zijn specifiek de rode herfstbladeren van de esdoorn maar in bredere zin verwijst het woord naar alle boombladeren in hun herfstkleuren (in proza dan meestal als kōyō gelezen). In combinatie laten de twee versies een glimp zien van de praktijk van traditionele poëzielessen aan het eind van de negentiende eeuw.

            Laatste bloemen:

woekerende

            groene bladeren waarachter

bij elke windvlaag

            van tijd tot tijd restanten

                        bloesems tevoorschijn komen

shigeriau / aoba ga oku wo / fuku kaze ni / oriori nokoru / hana mo miekeri

 残花

しけり合ふ青葉かおくを吹風に折々残る花もミえけり

            Op een regenachtige dag blader ik door zijn geschriften:

luchtverduisterend

vallen druppels — mijn tranen soms?

zomerregens

            in een hemel die niet opklaart

heb ik weemoedige gedachten

kakikurashi / furu wa namida ka / samidare no / sora mo hare sezu / mono wo koso omoe

 雨ふる日其人の著書をミる

かきくらしふるは涙かさみたれの空もはれせすものをこそおもへ

In haar dagboek, 1893. Vermoedelijk een verwijzing naar de journalist en romanschrijver Nakarai Tōsui 半井桃水 (1861-1926), die in de periode 1891-1893 Ichiyō’s literaire mentor was en die haar debuutverhaal publiceerde in zijn tijdschrift Musahino 武蔵野. Ichiyō was hoogstwaarschijnlijk verliefd op hem, maar brak het contact af nadat geruchten de kop opstaken (onder meer bij haar eigen poëzielerares) dat zij een onbetamelijke verhouding met elkaar zouden hebben. In dat scenario zou zij dit gedicht dan kort na het afbreken van de relatie met Nakarai hebben geschreven.

Schrijfster Higuchi Ichiyō ‘gecanceld’ door de Bank van Japan.

Sinds 3 juli jl. laat de Bank van Japan nieuwe bankbiljetten van duizend, vijfduizend en tienduizend yen circuleren. Daarmee zal een einde komen aan de biljetten die nu in omloop zijn. Ik probeer het niet symbolisch te zien, maar het impliceert wel de dood (of in elk geval: langdurige coma) van de literatuur. Het oude biljet van vijfduizend yen was namelijk het eerste Japanse bankbiljet met een vrouw erop: een portret van schrijfster Higuchi Ichiyō 樋口一葉 (1872-1896), in circulatie sinds 1 november 2004.

Dat was toen meteen ook een opwaardering van de literatuur. Vóór het biljet met Higuchi werd de literatuur vertegenwoordigd door het biljet van duizend yen met romanauteur Natsume Sōseki 夏目漱石 (1867-1916), dat in circulatie was in de periode 1984-2004.

Ook jammer is het vanuit didactisch oogpunt. Ik liet tot voor kort op college van tijd tot tijd de bankbiljetten met Sōseki en Ichiyō zien en legde dan uit dat de staat, vertegenwoordigd door de Bank van Japan, het belangrijk vond dat Japanners weten dat er schrijvers zijn. (Dit alles in de context van een praatje over de natiestaat.) Ik deed dan ook nog wel eens een testje door te vragen of studenten wisten wat er achterop alle eurobiljetten staat, als een analyseoefening in symboolpolitiek. Ik ben met dat laatste inmiddels opgehouden. Een aantal jaren terug kon ik hun nog vragen een biljet uit hun portemonnee te halen, maar dat werkte steeds slechter omdat niemand meer met contant geld betaalt. Tijd voor nieuwe trucjes.

Dat Higuchi op dat bankbiljet terecht kwam heeft alles te maken met haar terechte reputatie als een vernieuwend prozaschrijver. In haar korte leven publiceerde zij een aantal baanbrekende verhalen, waaronder ‘Modderkreek’ (‘Nigorie’ にごりえ, 1895), ‘De dertiende nacht’ (‘Jūsan’ya’ 十三夜, 1895; beide in 1953 samen mooi verfilmd als Nigorie door Imai Tadashi) en ‘Kinderspel’ (‘Takekurabe’ たけくらべ, 1895-1896): opvallend sterke psychologische portretten van doorgaans nog jonge mensen in de arme buurten van laat negentiende-eeuws Tokyo. Op haar vierentwintigste overleed zij aan tuberculose.

Als elk beschaafd mens in Japan in haar tijd (en in alle eeuwen daarvoor) schreef Higuchi ook poëzie. In haar geval waren dat waka (wat niet veel later tanka genoemd zou gaan worden). In de zomer van 1886 werd zij op haar veertiende een leerling in de Haginoya 萩の舎 (‘Het herfstbremhuis’) in Tokyo, de befaamde zij het nogal traditioneel georiënteerde poëzie-academie van dichteres Nakajima Utako 中島歌子 (1845-1903). Van Higuchi zijn zo’n vierduizend gedichten over.

Dat is dan de bewaard gebleven productie van tien jaar, dus gemiddeld zo’n vierhonderd waka per jaar (of 1,1 gedicht per dag, elke dag weer, tien jaar lang, als je vervreemdende precisie wil suggereren). Maar herinner je: Ichiyō is begonnen op haar veertiende, dus het soortelijk gewicht van die productie ligt op de tweede helft van dat decennium. Die aantallen illustreren aardig een wel eens vergeten waarheid, namelijk dat waka (tanka), én haiku, behalve ‘poëzie’ ook een techniek zijn die je moet blijven oefenen en dat veel van zulke gedichten ook het residu zijn van formele dan wel persoonlijke trainingsessies.

Tegenover dit alles staat dan weer dat het nieuwe biljet van vijfduizend yen opgesierd wordt door een portret van Tsuda Umeko 津田梅子 (1864-1929). Na als kind en jonge vrouw in de Verenigde Staten te hebben gewoond en daar aan Bryn Mawr te hebben gestudeerd, werd zij in Japan een drijvende kracht achter een beweging voor hoogwaardig vrouwenonderwijs.

Het vormgevingsbeleid van de Bank van Japan sluit naadloos aan op het beleid van nationale banken in de Westerse wereld, waarbij bankbiljetten ingezet worden om een nationale canon te ondersteunen of zelfs te creëren. Ook Nederland deed dat tot de komst van de euro in 2002 (met uitzondering van de fasen R.D.E. Oxenaar en Jaap Drupsteen, 1981-1997, met hun zonnebloemen, vuurtorens en abstracties; Nederland had toen wel het mooiste papiergeld in de wereld). Zie ook:

  • Jaap Bolten, Het Nederlandse bankbiljet 1814-2022: Vormgeving en ontwikkeling (Amsterdam: De Nederlandse Bank, 1999).

Ik herlas stukken uit:

  • Robert Lyons Danly, In the Shade of Spring leaves: The Life and Writings of Higuchi Ichiyō, A Woman of Letters in Meiji Japan (New York: Norton, 1981).

De afbeelding toont een bankbiljet van vijfduizend yen met een portret van schrijfster Higuchi Ichiyō 樋口一葉 (1872-1896), in circulatie sinds 2004, dat nu gaandeweg zal verdwijnen. Bron: Wikipedia.

Categorieën
poëzie

van honderd dichters één gedicht [9]

[081]   De Latere Tokudai-ji Minister ter Linkerzijde 後徳大寺左大臣 (1139-1191):

een koekoek was het

die daar zong en als naar die kant

            mijn blik afdwaalt

dan is bij dageraad het alleen

            de maan die achterbleef

hototogisu / nakitsuru kata o / nagamureba / tada ariake no / tsuki zo nokoreru

‘De Latere Tokudai-ji Minister ter Linkerzijde’ was Fujiwara no Sanesada 藤原実定; de ‘eerdere’ minister met dezelfde naam was zijn grootvader. Sanesada was een neef van (vermeend) samensteller Fujiwara no Teika.

[082]   De priester Dōin 道因法師 (1090-1182?):

sombere gedachten

mogen er zijn, maar het leven

            moet geleefd — en toch

is zij tegen treurnis niet bestand

            die tranenvloed van mij

omoiwabi / sate mo inochi wa / aru mono o / uki ni taenu wa / namida narikeri

Dōin is de naam die Fujiwara no Atsuyori 藤原敦頼 aannam toen hij in 1172 monnik werd.

[083]   Bureauchef voor de Vertrekken van de Vorstelijke Douairière Shunzei 皇太后宮大夫俊成 (1114-1204):

ach! deze wereld

kent geen enkele vluchtweg

mijn hartenwens

            bracht me diep de bergen in en zelfs daar

                        hoor je het burlen van een hert

yo no naka yo / michi koso nakare / omoi-iru / yama no oku ni mo / shika zo naku naru

Shunzei was de vader van (vermeend) samensteller Fujiwara no Teika. In het burlen van een hert dat op zoek is naar een hinde herkent de dichter zijn eigen liefdesverdriet. ‘Deze wereld’ (yo no naka) kan ook specifiek slaan op liefdesrelaties.

[084]   Heer Fujiwara no Kiyosuke 藤原清輔朝臣 (1104-1177):

als ik lang leven zou

            zou ik dan naar deze tijd

                        terugverlangen?

een wereld die me bitter was

            komt me nu zo dierbaar voor

nagaraeba / mata kono goro ya / shinobaremu / ushi to mishi yo zo / ima wa koishiki

Waarnaar verlangt de dichter nu terug (en laat hem denken dat in de toekomst hij opnieuw met weemoed aan het nu terugdenken zal)? Mogelijk liet Kiyosuke zich inspireren door een gedicht van de Chinese Bai Juyi 白居易 (772-846), namelijk het openingskwatrijn van diens ‘Op de oostelijke stadsmuur vraag ik waar de lente bleef’ 東城尋春:

            Ouderdom kleurt met de dag mijn trekken;

            plezier verlaat met de dag mijn hart.

            Vandaag is al niet meer als vroeger;

            later zal zeker niet als heden zijn.

老色日上面、歓情日去心。今既不如昔、後当不如今. Báishì wénjí (Jp. Hakushi monjū) 白氏文集 11.

[085]   De priester Shun’e 俊恵法師 (1113-1191?):

de hele nacht lang

dat ik aan je denken moet

            wordt het maar niet lichter

zelfs de kier bij de deur van mijn slaapvertrek

            voelt kil afstandelijk aan

yo mo sugara / mono omou koro wa / akeyarade / neya no hima sae / tsurenakarikeri

Shun’e was de zoon van Minamoto no Toshiyori (no. 74). Waar de vader in zijn gedicht in deze reeks de frustratie van een onbeantwoorde liefde verwoordde vanuit mannelijk perspectief, doet de zoon dat hier vanuit vrouwelijk perspectief. De deur van het slaapvertrek staat op een kier (hima) waarnaar het oog van de spreekster in het donker getrokken wordt, maar er valt maar geen licht door naar binnen dat zou kunnen wijzen op de komst van haar minnaar — of op het aanbreken van een nieuwe dag. Het zegt iets over het dichterlijk vermogen van de monnik Shun’e dat hij zo kernachtig het beeld verwoorden kan van een vrouw die een nacht lang in het donker wakker ligt.

[086]   De priester Saigyō 西行法師 (1118-1190):

‘weeklaag!’ met dat woord

probeert de maan me in somber gepeins

            te laten verzinken 

door mijn verwijtende blik

            stromen desondanks mijn tranen

nageke tote / tsuki ya wa mono o / omowasuru / kakochi-gao naru / wa ga namida kana

De dichter heeft een ‘verwijtende blik’ (let. ‘verwijtend gezicht’, kakochi-gao 託ち顔), omdat hij vindt dat de maan hem manipuleert; toch is zij succesvol: uiteindelijk stromen de tranen. De proza-inleiding bij dit gedicht in Senzai wakashū (‘Verzameling van Japanse gedichten voor een duizend jaren’, 1187) 15 (Liefde 5)-929 geeft als context: ‘Gedicht op het thema Liefde bij maanlicht’ 月前恋といへる心をよめる. De situatie is er dus een van een ongelukkig afgelopen liefdesrelatie. Dat suggereert de mogelijkheid dat ook zijn (bijna?) ex een verwijtende blik van de dichter tegoed heeft.

[087]   De priester Jakuren 寂蓮法師 (?-1202):

van de stortbui

            zijn de druppels nog niet opgedroogd

                        op de coniferenbladeren

stijgt er nu al mist op

            in de avondschemer in de herfst

murasame no / tsuyu mo mada hinu / maki no ha ni / kiri tachinoboru / aki no yūgure

Ook Jakuren (de religieuze of tonsuurnaam van Fujiwara no Sadanaga 藤原定長) was een neef van (vermeend) samensteller Fujiwara no Teika.

[088]   De Opzichter in dienst van de Teruggetreden Vorstin Kōkamon 皇嘉門院別当 (actief laat twaalfde eeuw):

aan Naniwa’s baai

            een als riet gebroken slaap

                        in een enkele nacht

die ik bakenloos, al kost het me mijn leven,

            in liefde doorbrengen moet?

naniwa-e no / ashi no karine no / hitoyo yue / mi o tsukushite ya / koi-watarubeki

Volgens Senzai wakashū (‘Verzameling van Japanse gedichten voor een duizend jaren’, 1187) 13 (Liefde 3)-807 heeft hofdame Kōkamon’in no Bettō (‘De Opzichter in dienst van de Teruggetreden Vorstin Kōkamon’) deze waka ‘gedicht voor de gedichtenwedstrijd ten huize van de Regent en Minister ter Rechterzijde destijds, op het thema Liefde ontmoet bij een halteplaats op reis’ 摂政右大臣の時の家歌合に、旅宿に逢ふ恋といへる心をよめる. Deze regent-minister was een halfbroer van de vorstin bij wie de dichter in dienst was. Hofdame Bettō was, zoals dat heet, een ‘minor poet’, zodat nogal wat commentaren ervanuit gaan dat haar gedicht is opgenomen als een echo van gedicht no. 20 door Prins Motoyoshi 元良親王 (890-943). Het gedicht speelt heel erg met homofone woorden en ‘associatiewoorden’ (engo 縁語). De frase [ashi no] karine no hitoyo kun je lezen als ‘een enkel segment van afgesneden [riet]wortel’, maar ook als ‘een enkele nacht van onrustige slaap’. Net als Motoyoshi in diens gedicht gebruikt hofdame Bettō de dubbelfunctie van het ‘spilwoord’ (kakekotoba) mi o tsukushi[te mo] (‘al kost het me mijn leven’) / miotsukushi (‘baken’ om een waterweg te markeren). Die bakens worden weer geassocieerd met de plaatsnaam ‘Naniwa’ (het huidige Osaka).

[089]   Prinses Shokushi 式子内親王 (?-1201):

o jade levensdraad!

als je breken moet, breek dan nu

als ik nog langer leef

            zal in heimelijk liefhebben

                        ik zeker verzwakken

tama no o yo / taenaba taene / nagaraeba / shinoburu koto no / yowari mo zo suru

De naam van deze prinses wordt ook wel gelezen als Shikishi. Dit is een beroemd gedicht van haar geworden en een van de bekendste in Van honderd dichters één gedicht. Een tama no o 玉の緒 (‘snoer van jade/juwelen’) was oorspronkelijk vermoedelijk letterlijk dat: een waardevolle ketting; gaandeweg kreeg het woord de betekenis van ‘levensdraad.’ Een meer letterlijke vertaling van het tweede deel van dit gedicht (shinoburu koto no / yowari mo zo suru) is ‘zal mijn [vermogen om mijn liefde] heimelijk [te] zijn [houden] / zeker verzwakken’. Pointe van het gedicht is dat de dichter haar liefde geheim wil of moet houden, maar dat niet veel langer denkt te kunnen volhouden. Daarom heb ik het woord ‘heimelijk’ maar aangezet; niet de fraaiste vertaaloplossing.

Wat dit gedicht revolutionair maakt is dat ik in de vorige zin niet ‘haar’ zou moeten schrijven maar ‘zijn’: Shokushi dicht hier vanuit het standpunt van een man, en zij is waarschijnlijk de eerste vrouwelijke dichter in de Japanse hoftraditie die dat doet. In Nieuwe verzameling van oude en nieuwe Japanse gedichten (Shinkokin wakashū; no. 11-1034, met als proza-inleiding: ‘In een honderdgedichtenreeks, [op het thema] “een liefde in heimelijkheid”’ 百首歌の中に、忍) is Shokushi’s gedicht opgenomen in het eerste van de vijf ‘boeken’ (hoofdstukken) gewijd aan liefdespoëzie. Zulke poëzie werd volgens vast stramien gerangschikt in een bloemlezing, van stille hunkering op afstand (wanneer het object van liefde mogelijk nog van niks weet), langs vervulde liefde tot een breuk van de relatie. Shokushi’s gedicht is dus een gedicht uit het eerste stadium, dat van hunkering op afstand. Het werkwoord shinobu 忍ぶ, dat ‘iets heimelijk doen’ maar in de praktijk ‘heimelijk liefhebben’ betekent, geeft dat met koeienletters aan. Cruciaal is dat tot eind twaalfde eeuw gedichten uit dat eerste stadium van het liefdesparcours voorbehouden waren aan mannen: het is de man die ‘actief’ (dus niet: afwachtend) op afstand hunkert naar een vrouw, niet omgekeerd. Met andere woorden, Shokushi kruipt hier dus in de huid van een man. Zulke dichterlijke genderwisseling kende Japan al langer, maar dan alleen omgekeerd: mannen die poëzie schreven vanuit het standpunt van een vrouw (het thema van ‘de [op haar minnaar] wachtende vrouw’ [matsu onna 待つ女] was voor mannelijke dichters bijna een cliché geworden; zie bijvoorbeeld Shun’e’s gedicht, no. 85). De notie ‘vrouwengedicht’ (onna-uta 女歌) kon daarmee ook slaan op ‘een gedicht geschreven als door een vrouw’. Shokushi lijkt de eerste vrouwelijke dichter in Japan te zijn geweest die zich het recht toe-eigende hetzelfde te doen. Daarmee creëerde zij in feite een nieuw genre, dat van ‘mannengedicht’ (otoko-uta 男歌). (Van de 91 gedichten in het boek ‘Liefde 1’ van Nieuwe verzameling van oude en nieuwe Japanse gedichten zijn er slechts vijftien geschreven door een vrouw. In bijna alle gevallen is dat een reactie op een gedicht van een man of is er al contact geweest tussen dichter en haar minnaar [het ‘wachtende vrouw’-motief, door een vrouwelijke dichter]. Shokushi’s gedicht in Van honderd dichters één gedicht is in dat boek ‘Liefde 1’ de eerste van een reeks van drie opeenvolgende gedichten [nos. 1034, 1035 en 1036] die alledrie vanuit het gezichtspunt van een man geschreven zijn; daarbij grijpen nos. 1035 en 1036 nadrukkelijk terug op oudere gedichten van mannelijke dichters.)

[090]   Tayū in dienst van de Teruggetreden Prinses Inpumon 殷富門院大輔 (ca. 1130-ca. 1200):

kreeg hij ze maar te zien

de vissers van Manneneiland

            van wie de mouwen

natter dan nat worden

            maar hun kleur niet verandert

miseba ya na / ojima no ama no / sode dani mo / nure ni zo nureshi / iro wa kawarazu

Hofdame Inpumon’in no Taiyū (‘Tayū in dienst van de Teruggetreden Prinses Inpumon’) was een breed gewaardeerde dichter in haar tijd. ‘Kleur’ (iro 色) betekent ook ‘liefde’ en in hofpoëzie zijn mouwen altijd nat van tranen. De vissers (ama) van Ojima 雄島 (‘Manneneiland’) in de baai van Matsushima in noord-Japan zijn daarmee een toonbeeld van standvastigheid in liefde; de minnaar van de dichter duidelijk niet.

De priester en dichter Jakuren (gedicht no. 87; rechts) in discussie met de priester en dichter Kenshō 顕昭 (1130?-1209; links) tijdens de Dichtwedstrijd in zeshonderd ronden (Roppyakuban uta-awase 六百番歌合) in 1193. Illustratie door Ōishi Matora 大石真虎 (1792-1833) voor Telkens één avondverhaal voor bij Van honderd dichters één gedicht (Hyakunin isshu hitoyo-gatari 百人一首一夕話, 1833) van Ozaki Masayoshi 尾崎雅嘉 (1755-1827). Collectie Waseda University Library. Linksonder, achter een bamboerolgordijn (sudare) zie je twee hofdames. Mogelijk zijn dat vrouwelijke dichters die weliswaar deelnamen aan de dichtwedstrijd maar niet zomaar gezien mochten worden door willekeurige mannen. Vermoedelijk zijn zij in de eerste plaats afgebeeld vanwege het verhaal dat Ozaki aanhaalt dat hofdames destijds de verhitte discussie over poëzie tussen de twee typeerden als ‘een twistgesprek van vajravuist [Kenshō] en gierennek [Jakuren]’ (tokkō kamakubi ronsō 独鈷鎌首論争). We komen dit verhaal overigens pas ruim anderhalve eeuw later tegen in de veertiende-eeuwse Sei’ashō 井蛙抄 (‘Kikker in de put-aantekeningen’, ca. 1362-1364) van de dichter-monnik Ton’a 頓阿 (1289-1372).

Nummers 81 t/m 90 van Van honderd dichters één gedicht (Hyakunin isshu 百人一首).

De helft van de gedichten hier is liefdespoëzie. Dat twee van de vier priesters uit de klassieke periode ook over de liefde tussen man en vrouw schreven verrast een hedendaagse Nederlandse lezer misschien. Alle priesters in Van honderd dichters één gedicht waren ook, of misschien zelfs wel in de eerste plaats, dichter. Als zodanig vormden zij een integraal onderdeel van wat we het literaire veld noemen van laat-klassiek Japan. In die wereld werden voortdurend gedichten geschreven op opgegeven thema’s; ‘liefde’ in al haar facetten was daarbij een vast gegeven.

Dat woord ‘priester’ is een benadering van de term hōshi 法師. Letterlijk ‘een meester van de dharma’, suggereert dat iemand die de leerstellingen van de boeddha uitlegt (dan ook wel nori no shi gelezen), maar in Japan was de term al snel een manier om te verwijzen naar mensen (altijd mannen) die het hoofd kaalschoren (‘de tonsuur ondergingen’) om daarmee aan te geven dat zij zich terugtrokken uit het maatschappelijk leven. Die daad werd ook omschreven als ‘het huis verlaten’ (shukke 出家) hebben. Het betekende niet noodzakelijk (en zelfs vaak niet) dat zo iemand vanaf dat moment actief een leven van religieuze contemplatie ging leiden. Het was voor de meesten een manier om symbolisch ‘met pensioen’ te gaan terwijl men vaak een leven bleef leiden dat erg leek op het leven vóór de tonsuur. Je ziet dat bijvoorbeeld bij keizers die na hun troonsafstand ‘dharmavorst’ (hōō 法皇) werden; dan waren zij wel formeel toegetreden tot een religieuze orde, maar dat maakte voor hun politieke activiteiten niet veel uit. Uiteindelijk hing het erg af van iemands persoonlijke overtuiging of ‘het huis verlaten’ een radicale breuk met het voorgaand leven betekende. Saigyō (gedicht no. 86) is daarvan een voorbeeld, maar het heeft hem nooit weerhouden van het levenslang blijven schrijven van poëzie.

(Nog verwarrender wordt het wanneer je moet vaststellen dat de term hōshi ook gebruikt wordt voor mannen die er met hun kaalgeschoren hoofd uitzien als een priester, maar professionele entertainers zijn, zoals de ‘luitmonniken’ die als troubadours Het verhaal van de Taira zongen.)

De afbeelding toont een still uit de film Chihayafuru: kami no ku ちはやふる-上の句- (‘De razende: het eerste versdeel’, 2016; regie Koizumi Norihiro 小泉徳宏), naar de gelijknamige manga (2007-2022) van Suetsugu Yuki 末次由紀. Centraal daarin staan tiener Chihaya en haar schoolgenoten die zich helemaal wijden aan de competitieve vorm van het kaartspel (karuta) Van honderd dichters één gedicht dat gebaseerd is op de bloemlezing die ik hier vertaal. De manga, de driedelige filmreeks én de tekenfilmserie (drie seizoenen, in periode 2011-2020) zijn op het moment ongekend populair in Japan. De titel (‘razend’ of ‘machtig’) en naam van de hoofdpersoon zijn ontleend aan het eerste woord van gedicht no. 17.

Categorieën
poëzie

een pad dat wat meandert

            Herfstdag, me vermeiend in de velden

Ondiep water, zacht zand, een pad dat wat meandert; 

er klinkt een weefgetouw, en boomgeruis: er woont daar iemand.

Achter een gelige wolkenbank rijzen witte golven op:

rond rijp-geurende rijsthalmen staat hoog de gerst in bloei.

秋日野遊。浅水柔沙一径斜、機鳴林響有人家。黄雲堆裏白波起、香稲熟辺喬麦花。

Gozan bungaku zenshū dl 1, p. 96; NKBT 89, p. 64. Ik ga ervan uit dat Kokan Shiren speelt met beeldspraak: de gele wolken zijn bloeiende gerstaren; de witte golven zijn de wolken daarboven.

In de traditionele maankalender begint de herfst al in augustus. Dat is bijna.

Weer een gedicht van de Zen-monnik Kokan Shiren 虎關師錬 (1278-1346).

De foto toont een pad bij Pont-Croix, Bretagne, 10 juli 2024.

Categorieën
poëzie

zorgeloos

            wolken

            .

hé, wolken!

wat zijn jullie kalmpjes

zo blind zo zorgeloos

waar gaan jullie helemaal naar toe?

gaan jullie soms helemaal naar Iwakitaira?

            .

  雲
            
.
おうい雲よ
いういうと
馬鹿にのんきさうぢやないか
どこまでゆくんだ
ずつと磐城平いはきたひらの方までゆくんか

Iwakitaira is de oude naam van de stad Iwaki, prefectuur Fukushima.

Uit de postume bundel Wolken (Kumo , 1925) van Yamamura Bochō 山村暮鳥 (1884-1924).

De dichter Takada Toshiko 高田敏子 (1949-1989) merkte ooit op:

Dat ‘gaan jullie soms helemaal naar Iwakitaira?’ in de laatste regel verwijst niet alleen naar een geografische richting, maar roept ook nostalgische herinneringen op als aan een plek waar een geliefde woont, alsof hij zeggen wil ‘kon ik maar met de wolken mee’. 

終わりの行の「ずっと磐城平のほうまでゆくんか」は、雲の流れる方向が磐城平であるという地理的なことだけでなく、なつかしい思い出とか、会いたい人が住んでいるとか、「自分も雲と一緒に行けたらな」と、そんな思いで見送っているのでしょう。

Projecteren mag, natuurlijk.

De foto toont wolken boven Pointe du Raz, Bretagne, 4 juli 2024.

Categorieën
poëzie

zet een stoofpot op je hoofd

            Het pottenhoofddeksel-festival van Chikuma

            .

Het festival van het Chikuma-schrijn in het district Sakata in de provincie Ōmi wordt gehouden op de eerste dag van de vierde maand. Op de dag van dit festival gaan de jongeren van dit dorp en vrouwen in de bloei van hun leven, zij die ongelukkig zijn en door hun echtgenoten gehaat worden en naar hun ouders terugkeren maar hopen opnieuw te trouwen, de godheid smeken om een fortuinlijke echtgenoot. De effectiviteit van dit ritueel is heel recent. Deze personen zetten net zoveel potten op hun hoofd als zij echtgenoten hebben gehad en gaan bidden naar de godheid. Zij die voor het eerst hertrouwen dragen twee potten, en zij die voor de derde keer trouwen dragen drie potten. Mensen noemen dit ‘het pottenhoofddeksel-festival’. Dit staat preciezer beschreven in Geheime rituelen van de festivals.

            .

Voor zover na te gaan is, is de in de Chikuma-schrijn vereerde godheid Miketsukami. Volgens De ware annalen van de vorst Montoku [879] werd de godheid Chikuma in de provincie Ōmi in de derde maand van het tweede jaar van de Ninju-periode [852] bevorderd tot de Junior Vijfde rang. Daarna is het onduidelijk. Toen men de priester en schrijnmaagden vroeg naar het festival waarbij potten op het hoofd gedragen worden, zeiden zij dat zij de oorsprong ervan niet kennen en de betekenis ervan onduidelijk, alleen dat het een groot mysterie is. In de Verzameling van bijeengesprokkelde gedichten [ca. 1005] staat dit anonieme gedicht:

            wanneer mag het zijn

                        dat Chikuma-festival

                                    begin dat nou maar snel

            van die onverschillige vrouw

                        wil ik het aantal potten wel eens zien

itsu shika mo / chikuma no matsuri / haya senan / tsurenaki hito no / nabe no kazu min

In De Ise-vertellingen [begin tiende eeuw] is de eerste regel ‘in Ōmi houdt men’. Voor zover nu is na te gaan, is de Chikuma-hal de plek die dient als de vorstelijke keuken van de provincie Ōmi. Het protocol voor bevoorrading ervan wordt beschreven in de Protocollen uit de Engi-periode [927]. Omdat deze godheid de nuttiging van rijst overziet, moesten mannen en vrouwen bij het huwelijk steevast een pot ontvangen, zegt men. Deze gewoonte is nu beëindigd. Volgens de uitleg van Toshiyori slaat het op een gelofte aan de godheid, waarbij vrouwen net zoveel aardewerken potten maken als het aantal mannen waarmee ze een relatie hebben gehad en die offeren ze aan de godheid op de dag van het festival. Omdat als een vrouw dat gênant vindt en een minder aantal aan de godheid aanbiedt, dan ziek wordt, wordt zij weer beter als zij alsnog het juiste aantal offert en dat in een gebed weer rechtzet, schrijft hij. In De Ise-vertellingen en Het ABC van de poëzie [1198] staat hetzelfde.

            .

   チクマノナベカツギマツリ
            
.
近江国坂  ノ郡筑摩ノ社ノ祭リハ四月朔日也。此ノ祭リノ日ハ此ノ里ノウジ供、女ハソノ盛ノ頃、サイハイナラズシテ夫ニ嫌ワレ、父母ノ家ヘ帰リテモ又ヨメリセント思フ輩ハ、此神ニサイハイノ夫ヲ祈ル。霊験最モアラタ也。其輩ハ初メ嫁シタル男カズホドナベカシライタダキテ神ヘ参ル也。再ビ嫁セシハ二枚、三度嫁セシハ三枚也。世人、ナベカツギノ祭リト号ト云。『祭祀秘事』ニ委シ。
            
.
案ルニ筑摩社ハ、祭神カミ也。『文徳実録』ニ仁寿二年三月申戌季近江国筑摩神ニ従五位ノ下ニ加階ス。其後ハ未考。ナベカツギ祭ハ神官、巫覡ノ輩ニ尋ヌルニ、曽テ其始リヲ不知由、意不ツマビラカ、只深秘ト而已云ヘリ。『拾遺和歌集』ニ読人不知歌ノ曰。
○ イツシカモ筑摩ノ祭ハヤセナンツレナキ人ノナベカズ見ン
『伊勢物語』ニハ五文字、「近江ナル筑摩」トアリ。今、案ルニ筑摩ノ庄ハ近江ノ大膳職ミクリ<ヤ>トコロ也。其運送ノ式ハ載セテ『延喜式』ニ見ユ。此神、稲食ヲツカサドリ給フ故ニ、男女婚サトメヨメリスル則ハ必ズ釜鍋ヲイタヾクト云ヘリ。今ハ此事断絶セリトナン。トシヨリノ説ニハ、此神、御チカヒニテ女男持タル数ニ応ジテ、鍋ヲ作リテ、此祭ノ日、神ニ奉ル也。ハヅカシトテ、スコシ奉レバ、ヤミナドシ侍ル故ニ、数ノ如クシテ禱レバ、愈侍リナントスルト云ヘリ。『伊勢物語』『和歌色葉』等、同之。

Honchō kaidan koji 4-11. Bron: Takada Masaru 高田衛 en Abe Shinji 阿部真司, red., Honchō kaidan koji 本朝怪談故事 (Tokyo: Dentō to Gendaisha, 1978), p. 220. In de editie van 1716 wordt de naam van het schrijn gelezen als Tsukuma (in plaats van Chikuma); ik weet niet waarom Takada en Abe de lezing hebben aangepast. Ik heb ujikodomo 氏子供 geïnterpreteerd als ’jongeren [uit het dorp]’, niet als ‘kinderen’. Ik weet niet goed wat ik aan moet met unsō 運送 (‘transport’, nu maar vertaald als ‘bevoorrading’). De Protocollen uit de Engi-periode (Engi shiki 延喜式, 927) is een wetboek. Minamoto no Toshiyori 源俊頼 (1055?-1129) geeft in zijn poëtica commentaar op dit festival; zie onder.

De tekst van verhaal 11 in het vierde boek van Mysteries en folklores van ons land (Honchō kaidan koji), in de uitgave van 1716. Collectie Kobe University Library. Te zien is (rechts) dat de lezing voor 筑摩 gegeven wordt als Tsukuma ツクマ, in overeenstemming met de tekst in de tiende-eeuwse De Ise-vertellingen.

Mysteries en folklores van ons land (Honchō kaidan koji 本朝怪談故事; manuscript gereed 1711; gedrukt in 1716) is een inmiddels drie eeuwen oude verhandeling over heiligdommen in Japan en de merkwaardige gebruiken en verhalen die ermee verbonden zijn. Het wat hallucinante ‘festival van de pottenhoofddeksels’ is zonder meer een ‘mysterie’ te noemen. Heel vrouwvriendelijk is het allemaal niet. Dat verbaast wat, omdat de schrijn tegenwoordig lustig op de eigen homepage adverteert met dit festival (dat nu op 3 mei gevierd wordt). Daarbij zijn nu meisjes van een jaar of acht de doelgroep. Trouwlustigheid is uit het zicht geraakt; sowieso maakt een heiligdom weer eens selectief gebruik van de geschiedenis.

Wat me onder meer interesseert aan Mysteries en folklores van ons land is dat de verbazing over ‘het aantal potten’ (nabe no kazu) eeuwenlang voer voor filologisch ingestelde poëzieverklaarders was, maar begin achttiende eeuw in een heel andere context gaat functioneren, namelijk een etnografisch-folklorekundige.

Ik worstel wat met nabe , wat vertaald kan worden met ‘(stoof)pan’ of ‘(stoof)pot’. ‘Pan’ in het Nederlands impliceert metaal, maar indien die van aardwerk is, is ‘pot’ beter. Historisch is er in dit geval sprake van aardwerken ‘potten’, maar tegenwoordig dragen de kinderen imitaties van metalen ‘pannen’ (zie foto bovenaan deze blogpost). Nu kan een Nederlandse ‘pot’ ook van metaal zijn (denk aan de befaamde Leidse hutspot). Ik hou het dus maar op ‘pot’, voor de consistentie.

Het gedicht waaraan het hele verhaal is opgehangen is al heel oud. Het komt voor het eerst voor in De Ise-vertellingen (Ise monogatari 伊勢物語, begin tiende eeuw):

Ooit hoorde een man dat de vrouw van wie hij dacht dat ze nog weinig ervaring had een heimelijke relatie onderhield met iemand van stand; enige tijd later [stuurde hij haar]:

            in Ōmi houdt men

                        het Tsukuma-festival

                                    begin dat nou maar snel

            van die onverschillige vrouw

                        wil ik het aantal potten wel eens zien

ōmi naru / tsukuma no matsuri / toku senan / tsurenaki hito no / nabe no kazu mimu

昔、(を)とこ、女のまだ世ずとおぼえたるが、人の御もとにしのびてものきここえて、のちほどへて、
  近江なるつくまつりとくせなんつれなき人のなべかず見む

Ise monogatari sectie 120 [NKBT 9, p. 179]. Hier wordt de naam van het schrijn dus nog als ‘Tsukuma’ gelezen; later verandert dat naar ‘Chikuma’. Het gedicht werd een klein eeuw later ook opgenomen in Verzameling van bijeengesprokkelde gedichten (Shūi wakashū 拾遺和歌集, ca. 1005-1007), no. 19-1219 (met een variante eerste regel: itsu shika mo, zoals geciteerd in Mysteries en folklores van ons land).

De beknoptheid van dit verhaal verhoogt de onbegrijpelijkheid ervan. Blijkbaar was voor lezers aan het tiende-eeuwse hof geen verdere uitleg nodig. Het vroegste voorbeeld dat ik vinden kan van een commentaar, dus van een gevoelde noodzaak uit te leggen wat er aan de hand is met dit raadselachtige gedicht, dateert van het begin van de twaalfde eeuw. Dat is dan in Toshiyori’s poëtica (Toshiyori zuinō 俊頼髄脳, geschreven in periode 1111-1115), die al aangehaald wordt in Mysteries en folklores van ons land:

            in Ōmi houdt men

                        het Chikuma-festival

                                    begin dat nou maar snel

            van die onverschillige vrouw

                        wil ik het aantal potten wel eens zien

ōmi naru / chikuma no matsuri / toku senamu / tsurenaki hito no / nabe no kazu mimu

Dit slaat op een gelofte aan de godheid Tsukuma in de provincie Ōmi; vrouwen maken net zoveel aardewerken potten als het aantal mannen waarmee ze een relatie hebben gehad en die offeren ze aan de godheid op de dag van het festival. Als een vrouw die veel mannen heeft gehad dat gênant vindt en een minder aantal aan de godheid aanbiedt, dan wordt zij ziek en als zij dan het juiste aantal offert en dat in een gebed weer recht zet dan wordt zij weer beter.

  近江あふみなるちくまの祭とくせなむつれなき人のなべのかず見む
これは、近江の国、津久麻のみゃうじんと申す神の御ちかひ、女の、男したるかずにしたがひて、つちして作りたるなべを、その神の祭の日たてまつるなり。男あまたしたる人は、見ぐるしがりて、すこしをたてまつりなどすれば、物あしくてあしければ、つひに数のごとくたてまつりて、いのりなどしてぞ、ことなほりける。

Toshiyori zuinō [NKBZ 50, p. 140].

Schijnbaar wordt in Het ABC van de poëzie (Waka iroha 和歌色葉, 1198) door de monnik Jōkaku 上覚 (1147-1226) daaraan nog toegevoegd dat sommige vrouwen het ware aantal potten verhullen door kleine potten in een grote pot te stoppen. De godheid grijpt dan in door de grote pot te laten breken zodat iedereen de kleine potten ook kan zien. [SNKBT 7, p. 353, noot 1219.] Ik weet niet goed wat ik ervan vinden moet.

De foto toont ‘heel bijzonder een meisjestweeling met een pot als hoofddeksel’ (めずらしい双子の鍋冠乙女) die deelneemt aan het jaarlijkse ‘beroemde “pottenhoofddeksel-festival” van de Chikuma-schrijn’ (有名な筑摩神社の『鍋冠祭』) in Maibara, prefectuur Shiga. Tegenwoordig is de nabe dus een gelakte imitatie van metalen pan.

Categorieën
poëzie

het oor van een dichter

      het oor van de tulp

      .

daar is het toch het seizoen niet voor?     zou je zeggen     maar ik las

      .

van een tulp / valt één enkel bloemblad: / het oor van Van Gogh (Arima Akito)

      .

en juist op dat moment vloog ik

in november naar Amsterdam

daar     is iemand als het oor van Van Gogh

droevig zijn bevroren winters

‘hé, jochie, jij komt toch uit Rotterdam

dan kan je over die brokken ijs wel lopen

dat is een bevel     loop!’

door de aanvoerder van de jongensbende op het platteland waarheen hij was geëvacueerd

werd hij gedwongen om over het dunne ijs te lopen dat als stapstenen over de rivier lag

het dikke jochie met zijn slechte coördinatie

wankelde     en vlak voor hij viel

sprong hij naar 

een dun stuk ijs     dat eruit zag als het oor van Van Gogh

hij kon     niet meer terug     bang     als hij

viel was hij dood     hij kon alleen nog maar naar voren springen

      .

nu     met zijn zeventigste verjaardag in het vooruitzicht zegt de man     ‘nu is het net zo    naar voren

moet ik springen     ik doe hetzelfde als toen’

      .

dat ene bloemblad van die tulp

was één dunne, gigantische ijsschots

voor de man met het oor van een dichter

      .

 チューリップの耳 (Tulip’s Ear)
      
.
季節はずれじゃないの? というかも知れない だが
      
.
チューリップ散る一片はゴッホの耳    有馬朗人
      
.
を よんだ途端 わたしは
十一月のアムステルダムに飛んでしまった
そこにはゴッホの耳のような人が いるのだ
凍りつく冬はかなしい
“えッ、おまえはロッテルダムからきた坊主だから
氷の片っ端の上を歩けるだろ
命令だ 歩け!“
疎開先田舎のガキ大将に
川の薄く張った飛び石みたいな氷の上を歩かせられた
太っちょの運動神経よろしくない坊主は
ぐらぐらゆれて 堕ちる寸前に前の
薄い氷 ゴッホの耳をひらたくしたみたいな
のに飛びうつるのだ
もう 後には戻れない コワイ おちた
ら死ぬ 前に飛びうつるしかなかった
      
.
今 七十歳をむかえる男は云う 「今もそう 前へ
とジャンプする その時と同じ事をしているのだ」と
      
.
あのチューリップの一片は
薄く巨大な氷の一片だった
詩人の耳をした男にとっては

Shiraishi Kazuko, Mangetsu no ranningu 満月のランニング (Tokyo: Hon’ami Shoten, 2004). Arima Akito 有馬朗人 (1930-2020) was een bekende haiku-dichter. Dit is een iets aangepaste versie van mijn vertaling voor Poetry International in 2009.

Links: ‘De Japanse dichter Kazuko Shiraishi op Poetry Park, Rotterdam (1979)’. Foto Robert de Hartogh; Collectie Nederlands Fotomuseum. Rechts: Martin Mooij en Shiraishi, ongedateerd. Foto Pieter Vandermeer.

Afgelopen woensdag, 19 juni jl., overleed Shiraishi Kazuko 白石かずこ (1930-2024), een bericht dat buiten Japan in elk geval allerlei Amerikaanse media haalde. Goed, 93 jaar is een heel respectabele leeftijd om op te sterven, maar het nieuws is toch een schok. Zij is ontegenzeggelijk een van de belangrijkste dichters geweest die de hedendaagse Japanse poëzie op de kaart hebben gezet in de rest van de wereld.

Na een afgebroken studie aan de prestigieuze Waseda-universiteit debuteerde zij op haar twintigste met de bundel De stad waar het eieren regent (Tamago no furu machi 卵のふる街, 1951) en sloot zich aan bij de avant-garde-groep VOU. Het werk waarmee zij ook buiten Japan doorbrak in de jaren 1970 toont invloeden van de Amerikaanse Beat-dichters, m.n. Allen Ginsberg (1926-1997) met wie zij ook heeft opgetreden, en jazz-musici als John Coltrane. Die combinatie van muziek en poëzievoordracht is altijd een constante geweest. 

Haar eerste kinderjaren bracht Shiraishi door in Vancouver, maar op haar zevende verhuisde zij naar Japan. Die vroegste kindertijd buiten Japan heeft een zekere symbolische betekenis gekregen: een verlicht tijdperk van vrijheid en liefde waarmee Japan altijd contrasteerde en dat leek te resoneren in haar avant-garde status van haar dichterschap in de jaren 1960-1970. 

Vanaf het begin had Shiraishi de naam een buitenbeentje te zijn of, zoals zij dat zelf heeft genoemd, een ‘zwart schaap’. Haar reputatie als Japans ‘Beat Poet’ en als auteur van vooral erotische poëzie, zoals geselecteerd voor de vertaalde bundel Seasons of sacred lust uit 1978 (New Directions), heeft lang enigszins het zicht ontnomen op haar andere werk, vooral van de laatste decennia van haar leven waarin zij, altijd associatief, visueel en ritmisch, niet alleen steeds vaker langere gedichten ging schrijven, maar steeds vaker ook poëzie schreef die de onderdrukking van allerlei levensvormen door menselijke wreedheid tot thema maakte.

De jaren ’70 waren ook de periode van haar internationale doorbraak. Zij stond op poëzieprogramma’s in minstens 28 landen. Onder meer trad zij op op het Holland Festival 1983. Maar vooral was zij regelmatig te zien en te horen in Rotterdam op Poetry International. Voor het eerst was dat in 1979, voor Poetry International in juni van dat jaar. Zo heeft zij Martin Mooij (1930-2014) ontmoet, die in 1968 een van de initiatiefnemers van dat poëziefestival was. 

Shiraishi’s ‘Het oor van de tulp’ (‘Chūrippu no mimi’ チューリップの耳) uit de bundel Rennen bij volle maan (2004) schreef zij voor Mooij, al wordt hij niet met name genoemd. In 2009 kwam zij voor het laatst in Rotterdam; dat was mijn kans haar te ontmoetten. Het gedicht is wel een mooie ode aan Rotterdam als uitnodiging tot luisteren naar een ander.

Wat werk van Shiraishi Kazuko, in het origineel en in vertaling.

De foto toont de hoes van de LP Kazuko Shiraishi featuring Sam Rivers – Dedicated To The Late John Coltrane and Other Jazz Poems (Musicworks, 1977). De plaat valt te beluisteren op YouTube.