genoeg van boeken

hortensia’s!

op een ingezakte muur

            slaat de regen neer

ajisai ya / kabe ni kuzure o / shibuku ame

in een vergeten

            bloempot bloeien bloemen

op een lentedag

wasure orishi / hachi ni hana saku / harubi kana

een spin doodslaan

            en daarna die eenzaamheid —

de kilte van de nacht

kumo korosu / ato no sabishiki / yosamu kana

genoeg van boeken,

ik stap naar buiten het veld in

            een veld vol nevel

sho ni unde / no ni dereba no no / kasumi kana

lentenacht!

wat zou een man zonder vrouw

            moeten lezen?

haru no yo ya / tsuma naki otoko / nani o yomu

een mand vol kruiden

            neergezet, geen mens te zien

bergen in de lente

kusakago o / oite hito nashi / haru no yama

in deze wijk

            geen woudzanger te horen

geluid van een trein

sono hen ni / uguisu orazu / kisha no oto

een lentebries!

ik zou zo graag een bal gooien

            over dit grasveld

harukaze ya / mari no nagetaki /kusa no hara

aan de boeddha

            valt nog van alles te vragen

winterretraite

shaka ni toute / mitaki koto ari / fuyugomori

Dat laatste woord stal ik van Henri Kerlen, uit zijn vertaling van deze haiku in Shiki, Geur van chrysanten. Haiku (Soest: Kairos, 1998, p. 31):

Nog zoveel vragen

zou ik Boeddha willen stellen —

winter-retraite.

de sponskomkommer bloeit

stikkend in zijn eigen slijm

            ligt de boeddha

hechima saite / tan no tsumarishi / hotoke kana

De laatste vier jaar van zijn leven zou Shiki vanwege zijn tuberculose goeddeels op bed doorbrengen, enigszins geholpen door morfine. Dit is een van de laatste drie haiku die Shiki’s schreef, op zijn doodsbed, in de laatste twaalf uur van zijn leven. In een afscheid met een gedicht volgde hij de haikai-meesters Matsuo Bashō (1644-1694) en Yosa Buson (1716-1785). ‘Boeddha’ (hotoke) is ook een manier om over een overledene te spreken; je kunt het laatste deel van de haiku dus ook vertalen als: ‘ligt hij al dood. 

De hechima 糸瓜 wordt wel vertaald met ‘kalebas’ (al is hij dat niet) en dat bekt zeker beter dan ‘sponskomkommer’, maar een andere keer wil ik op dit gedicht terugkomen en dan is het zaak dat we die sponskomkommer voor ogen hebben.

Als poëzie-activist van het zuiverste water heeft Masaoka Shiki 正岡子規 (1867-1902) de moderne Japanse poëzie blijvend veranderd. Shiki schreef ook tanka, Sinitische gedichten en vrij vers, maar het bekendst is hij als haiku-dichter. Hij geldt ook als de uitvinder van die term, ‘haiku’. Dat is niet helemaal waar, maar waar genoeg om hier nog maar eens te herhalen. Feit is dat hij de oude haikai definitief bevrijdde tot een zelfstandige dichtvorm, én daarvan nadrukkelijk ‘Literatuur’ heeft willen maken. Hij stond aan de wieg van het haiku-tijdschrift Hototogisu (‘Koekoek’, een spel met zijn schrijversnaam Shiki, wat ook ‘Koekoek’ betekent en in feite een Sino-Japanse lezing van dezelfde vogelnaam is; Shiki had deze naam aangenomen als zijn enige gebaar van erkenning van zijn tuberculose: de mythe wil dat de koekoek bloed ophoest wanneer die zingt). Met name via dit tijdschrift werd het ideaal uitgedragen van shasei 写生, ‘schetsen naar het leven’, waarmee Shiki een dichterlijke variant van de moderne realistische schilderkunst voorstond.

Een recent boek dat heel goed laat zien hoe Shiki opereerde als poëzievernieuwer midden in het rumoer van de moderne literatuur is Robert Tuck, Idly Scribbling Rhymers: Poetry, Print, and Community in Nineteenth-Century Japan (New York: Columbia University Press, 2018); zie ook mijn recensie.

De afbeelding is een zelfportret van Shiki uit 1900, nu in de collectie van de National Diet Library, Tokyo; zie de Japanse Wikiwand-pagina.

een vissersboot klom op het dak

een enorme tsunami,

een enorme tsunami,

een enorme zwarte tsunami

            .

slokt noordoost-Japan op

her en der ontvlamt een vuur

ōtsunami, ōtsunami, kuroki ōtsunami     sanriku o nomi tokorodokoro ni hi no moyu

Takano Kimihiko 高野公彦 (1941), in het poëzie-tijdschrift Tanka, juni 2012. Met ‘noordoost-Japan’ geef ik een vrije vertaling van ‘Sanriku’, de aanduiding van een specifiek deel van de noordoostkust.

haar koortsig

kind aait zij over de rug,

            de moeder, en háár rug

wil ik dan weer gaan aaien

            ’s avonds in het opvangcentrum

netsu ideshi / ko mo se nade iru / haha no se o / nade ni yukitashi / yoru no hinanjo ni

niet verbrand is ze

            en is dat daarmee opnieuw

                        een bron van treurnis?

op het dak geklommen is

            een vissersboot die niet beweegt

yakezarishi / koto wa sara naru / kanashimi ka / yane ni noriage / gyosen ugokazu

Kuriki Kyōko 栗木京子 (1954), in Tanka, juni 2012.

ik vond haar nooit

toen ik aan mijn vriendin dacht

            en huilen moest,

was dat pas halverwege 

            de maand april

mitsukaranai / tomo o omotte / naita no wa / yatto shigatsu no / nakagoro datta

Hatakeyama Mika 畠山海香, leerlinge van de Kessennuma Middelbare School, in dagblad Tōkyō shinbun van 26 januari 2012.

Afgelopen donderdag was het precies tien jaar geleden dat een zware aardbeving en tsunami de noordoostkust van Japan trof, op 11 maart 2011. De schade aan vier van de zes kernreactoren in het complex bij Fukushima is nog steeds niet hersteld, en veel van de ruim 150.000 geëvacueerde bewoners uit de omgeving hebben niet kunnen terugkeren. Minstens zo heftig was de vernietiging langs de gehele kust door het vele meters hoge zeewater, waarbij naar schatting zo’n 19.000 mensen omkwamen; velen van hen zijn nooit teruggevonden omdat het water hen mee terug de oceaan in trok (nagasareta, ‘weggedreven’, is daarvoor het woord).

De ramp heeft indertijd veel poëzie opgeleverd. These Things Here and Now: Poetic Responses to the March 11, 2011 Disasters (2016) van Jeffrey Angles biedt daaruit een selectie, van moderne poëzie (gendaishi). Er zijn ook moderne tanka geschreven, door bekende dichters en door amateurs. Deze vier vertaalde ik voor het eerst voor een lezing door Sasaki Yukitsuna (1938) aan de Universiteit Leiden in april 2012.

Op de foto’s twee iconen van de tsunami: de zgn. ‘miracle pine tree’ (kiseki no ippon matsu 奇跡の一本松) van Rikuzentakata en de restanten van het ‘paraatheid bij rampen’-station (bōsai taisaku chōsha 防災対策庁舎) in Minami-Sanriku, genomen bij een tocht in juni 2015. De pijnboom bleef als enige uit een bos van zeventigduizend overeind, al overleefde hij de onderdompeling in het zeewater niet. Het station was in 1995 gebouwd met het oog op tsunami en bood bovenop een vluchtplaats (voor mensen die niet op tijd weg zouden kunnen komen). De ambtenaar die het station op 11 maart 2011 bemande bleef van daaruit de lokale bevolking oproepen te vluchten; zelf overleefde hij de tsunami niet.

een duister lied

            glazen vleugels

de mensen gaven voorzichtig aan elkaar de liefde door, gevangen in glazen vleugels, die de zon nu op de straathoek breekt.

hemel staat tegenover raam, en wordt met elke slag van de ventilator donkerder.

bladeren vullen hemel, ze vormen een enkele lijn boven neigende huizen.

over opbollende straten kruipt een trein, kragen van zeelui ronddraaiend tussen blauwe kreukels in de lucht.

voor de zomer uitgedoste rijen paraderen voorbij en storten in een fles ineen.

de vruchten van ons hart storten gelukkige schaduwen uit.

ガラスの翼
            .
人々が大切さうに渡していつた硝子の翼にはさんだ恋を、太陽は街かどで毀してしまふ。
空は窓に向つて立つてゐる、ヴエンチレエタアのまはるたびにいろが濃くなる。
木の葉は空にある、それは一本の棒を引いてゐる、屋根らは凭りかかつて。
ふくらんだ街路を電車は匍ひ、空中の青い皺の間を旋廻する水兵の襟。
盛装して夏の行列は通りすぎフラスコの中へ崩れる。
私らの心の果実は幸福な影を降らしてゐる。

            The mad house

de fiets draait rondjes

over het verfrissend pad door velden

alleen de binnenkant van het rubberen wiel put de aarde uit

elk moment kan hij in Bagdad aankomen

het is daar waanzinnig druk

soldaten van het Rode Leger, kunstenaars met krullen, vrouwen uit Rjazan met blauwe huid, de wentelrap in het variété

de piano maakt een blikken geluid

de mensen op een klompje aarde, niet meer dan een voetafdruk, zullen een geslepen lens zijn. één misstap en je sterft. de oneindige transmissie van de zon.

in het pathogene gebied zijn planten dorstig, wolken die boven vervallen straten hangen.

voor hem is het verleden niet meer dan een simpele rij bomen, en koud als as.

ganzenvleugels bij de ingang, omgekeerd licht

            .

ik leef. ik leef, dacht ik.

 The mad house
            .
自転車がまはる。
爽かな野道を。
護謨輪の内側のみが地球を疲らせる。
まもなく彼はバグダアドに到着する。
其處は非常ににぎはつてゐる。
赤衛軍の兵士ら、縮毛の芸術家、皮膚の青いリヤザン女、キヤバレの螺旋階 段。
ピアノはブリキのやうな音をだす。
足型だけの土塊の上にたつてゐる人々は尖つた水晶体であらう。踏みはづすと死ぬ。太陽の無限の伝播作用。
病原地では植物が渇き、荒廃した街路をかけてゐる雲。
彼にとつて過去は単なる木々の配列にすぎぬやうに、また灰のやうに冷たい。
入口の鵞鳥の羽、さかしまな影。
            .
私は生きてゐる。私は生きてゐると思つた。

            verlate samenkomst

wanneer ik fluit komen ze vanachter de hemel aanzetten. zodat ze niet zullen verdrinken in eindeloze kleuren. smaragden of robijnen of diamanten bloesemblaadjes vullen een nieuwe schittering en zwerven door velden en heuvels. tere plooien in het verslapte gras stuwen een briesje. het terras opent zich naar de zee, ontelbare vochtige gesprekken stromen over. niet nu, maar bij tijden fris.

 遅いあつまり
            .
口笛を吹くとまた空のかなたからやつて来る。限りない色彩におぼれることの無いやうに。エメラルドやルビイやダイヤモンドの花びらが新しい輝きに充ちて野山をめぐる。うなだれる草の細い襞が微風を送る。テラスは海に向つて開かれ、数へ切れぬ程の湿つた会話がこぼれる。今はなく、時には鮮やかに。

            duister lied

op het nieuwe tapijt in volle bloei

duwen twee ezeltjes een lorrie voort

stilletjes     rustigjes

op wegen waar trotse bloesemblaadjes in brand staan

zijden vleugels raken bevlekt met stuifmeel

daar waar haar tenen raken

wordt een witte regenboog getekend.

 暗い歌
            .
咲き揃つた新しいカアペツトの上を
二匹の驢馬がトロツコを押して行く
静かに ゆつくりと
奢れる花びらが燃えてゐる道で
シルクの羽は花粉に染まり
彼女の爪先がふれる處は
白い虹がゑがかれる。

            1.2.3.4.5.

onder een rij bomen heft een meisje een groene hand.

verbaasd over haar plantachtige huid, kijkt ze en trekt tenslotte haar zijden handschoen uit.

 1.2.3.4.5.
            .
並木の下で少女は緑色の手を挙げてゐる。
植物のやうな皮膚におどろいて、見るとやがて絹の手袋を脱ぐ。

            Uit Kamermuziek:

            1

            .

de snaren op aarde en in de hemel maken een prachtige muziek. de snaren waar wilgen bij de rivier elkaar ontmoeten.

            .

langs de rivier wordt muziek geboren. omdat geliefden daar ronddwalen. op zijn mantel bleke bloesems.

op zijn haar donkere bladeren.

            .

alles wordt stil gespeeld. ze buigen het hoofd naar de muziek en boven het instrument dwalen vingers.

 1
            .
地と空中の弦は美しい音楽をつくり出す。川のそばの柳の会うところの弦は。
            .
川に沿うて音楽が生まれる。恋人がそこをさまよっているので。彼のマントの上の青ざめた花。

彼の髪の上の暗い葉。
            .
総ては静かに弾いている。音楽のする方に頭を曲げて、そして楽器の上を指がさまよい。

In 1932 publiceerde Sagawa haar vertaling van de dichtbundel Chamber Music (1907) van James Joyce, in een oplage van driehonderd exemplaren. De Japanse titel was Shitsugaku 室楽 (Kamermuziek), wat in het Japans een neologisme is; het destijds al normale woord voor ‘kamermuziek’ is shitsunaigaku 室内楽. Bij deze het eerste gedicht in Sagawa’s vertaling. Het origineel van Joyce is:

            I

Strings in the earth and air

            Make music sweet;

Strings by the river where

            The willows meet.

            .

There’s music along the river

            For Love wanders there,

Pale flowers on his mantle,

            Dark leaves on his hair.

            .

All softly playing,

            With head to the music bent,

And fingers straying

            Upon an instrument.

Sagawa Chika 佐川ちか (1911-1936) verhuisde op haar zeventiende van het noordelijke eiland Hokkaido naar Tokyo, waar zij al snel onderdeel werd van de literaire avant-garde en de dichter en criticus Itō Sei (1905-1969) haar minnaar werd. Sagawa wordt wel de eerste vrouwelijke modernistische dichter van Japan genoemd. Ook als vertaler was zij baanbrekend: zij vertaalde werk van James Joyce, Edith Sitwell, Charles Reznikoff, en Mina Loy. Zij stierf op haar 24e aan maagkanker.

Categorieën
poëzie

van honderd dichters één gedicht [2]

[011]   Staatsraad [Ono no] Takamura 参議篁 (802-852):

over de zeevlakte

langs talloze eilandjes

            ben ik weg geroeid:

vertel in elk geval haar dat dan,

            jullie vissersbootjes

wata no hara / yaso shima kakete / kogi-idenu to / hito ni wa tsuge yo / ama no tsuribune

In Verzameling van gedichten van vroeger en nu (Kokin wakashū 9, no. 407) heeft dit gedicht als ‘voortekst’ (kotobagaki): ‘Gestuurd naar iemand in de hoofdstad toen hij op het punt stond gedwongen af te varen naar de provincie Oki’. De Oki-eilanden in de Japanse Zee waren een berucht verbanningsoord. (Wat mij betreft vormen ze vandaag overigens een heerlijke plek; ik heb er in 2012 een geweldige tijd doorgebracht.) Ono no Takamura werd daarheen tijdelijk verbannen omdat hij als net benoemd vice-ambassadeur (hij was een veelgeprezen dichter van Sinitische verzen) in 834 niet met een gezantschap mee naar China afreisde, onder het voorwendsel ziek te zijn.

[012]   De bisschop Henjō 僧正遍昭 (816-900):

hemelse wind,

wil toch blazen en sluit zo

            het wolkenpad af,

opdat de maagdelijke gestalten

            hier even zullen blijven

ama tsu kaze / kumo no kayoiji / fukitojiyo / otome no sugata / shibashi todomemu

De ‘maagden’ (otome) in kwestie zijn nog ongetrouwde dochters uit adellijke families die de gosechi-dansen uitvoerden voor de rituele viering van de Oogstmaand en die van oorsprong hemelse danseressen zouden zijn geweest.

[013]   De teruggetreden vorst Yōzei 陽成院 (868-949):

van de Tsukuba’s

            toppen stort zich golvend

                        de Mina-rivier

zulk kolken van verlangen is het

            dat diepe wateren vormt

tsukubane no / mine yori utsuru / minanogawa / koi zo tsumorite / fuchi to narinuru

[014]   De Kawara Minister ter Linkerzijde 河原左大臣 (822-895):

uit het noorden

            een shinobu-stencilpatroon

wie zorgde ervoor

            dat de wirwar kleur ging krijgen

                        —want ik was het zeker niet…

michinoku no / shinobu mojizuri / tare yue ni / modaresomenishi / ware naranaku ni

‘De Kawara Minister ter Linkerzijde’ was de bijnaam van Minamoto no Tōru, die aan de rivieroever (kawara) van de Kamo een bijzondere villa bezat. ‘Shinobu’ was zowel een plaatsnaam in noord-Japan (Michinoku) als een varensoort als de suggestie van een ‘heimelijk verlangen’ (shinobu koi).

[015]   Keizer Kōkō 光孝天皇 (830-887):

omwille van mijn vorst

            ging ik de lentevelden in

                        om jong kruid te plukken;

op de mouwen van mijn kleed

            bleef de sneeuw maar vallen

kimi ga tame / haru no no ni idete / wakana tsumu / waga koromode ni / yuki wa furitsutsu

Eén van de vele hofrituelen was het plukken van jonge kruiden (wakana) aan het begin van het jaar, dat met de lente begon, om te schenken aan de vorst of eventuele andere dierbaren. De kruiden werden geassocieerd met een lang leven. Kōkō schreef dit gedicht toen hij nog een prins was.

[016]   Middelste Raadsheer [Ariwara no] Yukihira 中納言行平 (818-893):

als ik vertrekken moet

            naar de top van de Inaba

                        zo vol pijnbomen

en hoor dat jij pijnen lijdt

            dan kom ik meteen weer terug

tachiwakare / inaba no yama no / mine ni ouru / matsu to shi kikaba / ima kaerikomu

[017]   Heer Ariwara no Narihira 在原業平朝臣 (825-880):

ongehoord zelfs in de tijd

            van de razende goden:

de Tatsuta-rivier

            wordt scharlakenrood en

                        daaronder stroomt het water

chihayaburu / kamiyo mo kikazu / tatsutagawa / karakurenai ni / mizu kuguru to wa

[018]   Heer Fujiwara no Toshiyuki 藤原敏行朝臣 (?-901):

op Suminoe’s 

            kusten rollen golven aan

zelfs in de nacht

probeer jij langs het dromenpad

            andermans blikken te ontwijken

suminoe no / kishi ni yoru nami / yoru sae ya / yume no kayoiji / hitome yokuramu

Dit gedicht mag je zien als een voorbeeld van het ‘wachtende vrouw’ (matsu onna)-genre: het perspectief is dat van een vrouw die tevergeefs op haar geliefde wacht. Dat geliefden elkaar in dromen konden ontmoeten was een topos in de klassieke poëzie. Het eerste deel van dit gedicht (‘op Suminoe’s kusten rollen golven aan’) is associatief verbonden met het tweede deel door het herhalen van het woord yoru, dat eerst als werkwoord (hier vertaald met ‘aanrollen’) en de tweede keer als zelfstandig naamwoord (‘nacht’) wordt gebruikt. Doorgaans doe ik niet al te veel moeite om een dergelijk, veel voorkomend, woordspel (of beter: woordassociatie) te vertalen, maar hier schreeuwt dat toch wel om aandacht. Ik ben dan ook erg ontevreden over deze vertaling, omdat ik vooralsnog geen bevredigende oplossing vind om iets daarmee te doen. Cees Ouwehand, in zijn vertaling uit 1955 (Hyakunin Isshu, Utrecht: De Roos), lijkt dit woordspel op te lossen door het gebruik van ‘drommen’/‘dromen’, maar vervalt wel (onbedoeld?) in rijm dat het origineel niet bevat:

            Golven drommen aan

            op Suminoe’s kusten—.

            Zal ik zelfs ’s nachts, op

            dromenwegen, niet berusten

            aan mensenblikken bloot te staan?

[019]   Ise 伊勢 (ca. 875-ca. 938):

‘leef dit bestaan

zonder één verder treffen

al was dat korter dan

            twee knopen in een riethalm

                        op Naniwa’s wad’: zeg je dat nou?

naniwagata / mijikaki ashi no / fushi no ma mo / awade kono yo o / sugushite yo to ya

[020]   Prins Motoyoshi 元良親王 (890-943):

te ongelukkig

            dobber ik nu als bakenloos

op Naniwa’s golven

            al kost het me mijn leven

                        toch wil ik je kunnen zien

wabinureba / ima hata onaji / naniwa naru / mi o tsukushite mo / awamu to zo omou

In Latere verzameling van gedichten (Gosen wakashū 13, no. 960) heeft dit gedicht als voortekst: ‘Gestuurd aan de Keizerlijke Toevlucht in Kyōgoku nadat hun relatie bekend was geworden’. Een ‘Keizerlijke Toevlucht’ (in de vertaling van Jos Vos) is een miyasu[n]dokoro 御息所, een hofdame die diende als haremdame van keizer, dan wel de echtgenote van een kroonprins. Motoyoshi’s gedicht speelt met het dubbelfunctie van het ‘spilwoord’ (kakekotobami o tsukushi[te mo](‘al kost het me mijn leven’) / miotsukushi (‘baken’ om een waterweg te markeren). Ik heb de notie van een ‘baken’ aangezet door het karakter ‘golf’ (ha/-wa 波) in de plaatsnaam ‘Naniwa’ (het huidige Osaka) expliciet te maken.

Bij deze gedichten nrs. 11 t/m 20 van de bloemlezing Van honderd dichters één gedicht.

Uit een nalatenschap in Japan ontving ik kortgeleden tot mijn aangename verrassing (vooruit: enorme opwinding) een prachtig facsimile van een volledige set van een vroeg-achttiende-eeuwse kaartspel (karuta)-versie van Van honderd dichters één gedicht. Het oorspronkelijke spel is in 1703 gemaakt door Ogata Kōrin 尾形光琳 (1658-1716), een schilder in de later naar hem vernoemde Rinpa 琳派 (‘de [Kō]rin-school’)-stijl, en is nu in beheer van het Agentschap voor Cultuurbehoud (Bunkachō). De opdrachtgever was het Huis van Kujō, de belangrijkste adellijke familie in Kyoto. Deze versie ‘wordt de mooiste genoemd van de vele honderden varianten van Van honderd dichters één gedicht die tegenwoordig nog bestaan’, aldus de jubel van de uitgever. Of dát waar is weet ik niet, maar fraai is ze zeker. Deze vertalingen draag ik op aan de gulle geefster.

De foto toon de twee kaarten voor gedicht no. 17 (waarbij de linker een hint geeft over de interpretatie ervan), alsook de volledige set. In moderne versies geeft de kaart voor de spelleider (die bij elke ronde het gedicht opleest waarvan de tweede helft gezocht moet worden) het hele gedicht, met een portret van de dichter; de tekst ervan overlapt dus gedeeltelijk met de bijbehorende tweede kaart. In vroegmoderne versies, zoals deze achttiende-eeuwse, is dat niet zo: de twee bij elkaar horende kaarten geven elk alleen een deel van het gedicht; pas aan elkaar gelegd vormen zij de volledige waka. Dat roept de vraag op of het spel in vroegmodern Japan anders gespeeld werd dan tegenwoordig.

Categorieën
poëzie

één lamp, twee boeken

            Een winteravond

De oude vader bestudeert Hollandse boeken;

zijn kind leest verzen uit de Tang en Song.

Zij delen het licht van deze ene lamp;

elk is voor zich op zoek naar een bron.

De oude leest, wil van geen ophouden weten;

zijn kind wordt moe, denkt aan kastanjes, zoete knol.

Ik schaam me diep: mijn geest haalt het niet bij die van de oude;

mijn oude vader telt tachtig jaren, maar zijn ogen staan nog helder.

冬夜。爺繙欧蘭書。児読唐宋句。分此一灯光。源流各自泝。爺読不知休。児倦思栗芋。堪愧精神不及爺。爺歳八十眼無霧。

Mijn vertaling ‘de oude vader’ benadrukt dat chichi 爺 (‘vader’) ook als jiji (‘oude man’, ‘grootvader’) gelezen kan worden. Het gaat hier om Saikō’s vader, bekend onder de naam Ransai 蘭斎 (‘Hollands studeervertrek’, 1747-1838), een domeinarts van het Ōgaki-domein (het huidige Gifu); hij had een groot netwerk in kringen van de Hollandologie (rangaku) en was zelf ook opgeleid in westerse geneeskunst.

Bijzonder aan dit ‘gereguleerde vers’ is dat Saikō voor het laatste couplet plotseling overstapt op een lengte van zeven karakters per regel, waar ze in de eerste drie juist vijf karakters per regel aanhield.

            Onwillekeurig

Een droom slechts, en al te gehaast, is een half mensenleven:

stille gedachten, zonder einde, verduisteren de geest.

De maan krimpt, de maan wast, van een volle tot een nieuwe;

bloesems vallen, bloesems ontluiken, in herfst en dan weer in de lente.

Wat ik ooit schilderde lijkt me nu door een andere hand gedaan;

eens gelezen boeken herlees ik als waren ze weer nieuw.

Voor mezelf hoop ik alleen vrij van ziekte te blijven,

nu in zijn vertrekken een ouder oud en ziek te zijn ligt.

自遣。一夢匆匆半百人。幽懐縷縷暗愴神。月虧月満望兼朔。花落花開秋又春。曾写画疑手猶別。已看書覚眼重新。此身所願唯無恙。猶有高堂老病親。

Uit 1834. De ouder in de laatste regel is Saikō’s vader Ransai, toen achtentachtig jaar oud in de traditionele telling.

Het cliché wil dat in Japan Sinitische poëzie werd geschreven door mannen. Zoals wel vaker met clichés, is dat grotendeels waar, maar niet helemaal. Met name in het vroegmoderne Japan, dat van de zgn. Edo-periode (1600-1868) waren er nogal wat vrouwelijke dichters van kanshi (al blijven hun percentages nadrukkelijk in de enkele cijfers). Een essentiële voorwaarde was dat vrouwen in hun omgeving mannen moesten hebben die hen in staat stelden om klassiek Chinees te leren. Intelligente mannen dus, die zich in de intelligentie van hun dochters konden herkennen. Ema Saikō 江馬細香 (1787-1861) had het geluk zo’n vader te treffen. Zij was een zeer getalenteerd dichter en schilderde ook. Haar vader leerde haar en haar zusje klassiek Chinees, en liet haar op gegeven moment Sinitische poëzie studeren in Kyoto bij Rai San’yō, die prompt verliefd op haar werd maar nooit met haar zou kunnen trouwen.

Een volgende keer veel meer van Saikō’s gedichten. Bij deze een begin, dat op een bepaalde manier ook een eind is.

De schildering ‘Orchidee en bamboe’ (ranchiku no zu 蘭竹図) is van de hand van Ema Saikō, in de verzameling van de Nagaragawa Gallerie, Gifu.

eenzaam ijs

Kiyohara no Motosuke 清原元輔 (tiende eeuw):

Op een schuifdeur in het huis van Heer Rengi

in een winternacht

            is het het heldere ijs

                        op de vijver

dat de stralen van de maan

            weet op te poetsen

fuyu no yo no / ike no kōri no / sayakeki wa / tsuki no hikari no / migaku narikeri

Shūi wakashū 4.240. ‘Heer Rengi’ was de postume naam van Regent Fujiwara no Yoritada 藤原頼忠 (924-989). We mogen ervan uitgaan dat op de bewuste schuifdeur een schildering te zien was van een maan die weerspiegeld wordt in het ijs; bij die scène schreef de dichter dan zijn gedicht.

Fujiwara no Tsunefusa 藤原経房 (1143-1200):

Gedicht op het thema ‘Eerste ijsvorming’

mandarijneenden

sliepen op een drijvend bed

            dat is weggevaagd?

ijspegels hebben zich gevormd

            op het vijverwater in Koya

oshidori no / ukine no toko ya / arenuran / tsurara inikeru / koya no ikemizu

Senzai wakashū 6.434. De vijver in Koya, in de provincie Settsu (bij het huidige Osaka) zou aangelegd zijn door de monnik Gyōki 行基 (668-749), die Japan doortrok om aan mensen buiten hofkringen het boeddhisme te prediken. De associatie van de vijver met mandarijneenden (oshidori) is een veelgemaakte.

Fujiwara no Shunzei 藤原俊成 (1114-1204):

Geschreven als ijsgedicht toen hij een serie van honderd gedichten aanbood

koud glinstert de maan

            in het ijs waar bovenop

de hagel valt

die mijn hart in stukken breekt

            in het dorp van Tamakawa

tsuki sayuru / kōri no ue ni / arare furi / kokoro kudakuru / tamagawa no sato

Senzai wakashū 6.443.

Fujiwara no Yoshitsune 藤原良経 (1169-1206):

Gedicht op het thema ‘In een buitenhuis hoor je hagel vallen’

op een koude nacht

            in een hut van conifeer

                        lig ik alleen in bed:

‘breek dat hart in stukken!’

            klinkt buiten de hagelbui

sayuru yo no / maki no itaya no / hitorine ni / kokoro kudake to / arare furu nari

Senzai wakashū 6.444.

Weinig ijspret in de klassieke hofpoëzie. Kou maakt toch vooral eenzaam. Wel het esthetische genoegen te zien dat de maan zich graag bevriezen laat.

Op de foto het eerste beschaatsbare ijs op de Leidse singels, 12 februari 2021.

die eerste sneeuw

’s ochtends open ik de deur

            en eenzaam is de aanblik:

op die ene heuvel

            op de brede takken van de eik

                        is witte sneeuw gevallen

asato akete / miru zo sabishiki / kataoka no / nara no hiroha no / fureru shirayuki

de eerste sneeuw

is wit op coniferen

            neergestreken

is dit op de Ono-berg

            dan winterse eenzaamheid?

hatsuyuki wa / maki no ha shiroku / furinikeri / ko ya onoyama no / fuyu no sabishisa

Minamoto no Tsunenobu 源経信 (1016-1097) was een actief dichter van zowel Japanse als Sinitische poëzie en een begenadigd luitspeler, bezigheden die hij combineerde met een behoorlijk succesvolle bureaucratische carrière.

Op de foto eerste sneeuw van 2021. Leiden, 7 februari, 7:18 uur ’s ochtends.

dat verre Amsterdam

mijn borsten omklem ik

            en het gordijn van het mysterie

                        schop ik stilletjes open

van de bloemen die hier groeien

            is het rood een diepscharlaken

chibusa osae / shinpi no tobari / soto kerinu / koko naru hana no / kurenai zo koki

mijn zachte huid

            warm kloppend met mijn bloed

                        heb ik je nooit zien aanraken

ben je dan niet eenzaam,

jij die me de Weg wil uitleggen?

yawahada no / atsuki chishio ni / fure mo mide / sabishikarazu ya / michi o toku kimi

Gericht aan haar echtgenoot, de dichter Yosano Tekkan (1873-1935), die vrij luidruchtig zijn eigen ‘weg’ van ‘mannelijke’ moderne tanka propageerde. Interpretaties lopen uiteen over de vraag of de ‘weg’ (michi) hier slaat op Tekkan’s poëzieopvattingen of op zijn voorliefde voor traditionele deugdenleer (kyūdōtoku 旧道徳).

de weide in

            en ver naar het zuiden

                        stroomt het water

ach, dat groen van het veld en

            jij die zo goed daarbij past

makiba idete / minami ni hashiru / mizu nagashi / sate mo midori no / no ni fusau kimi

tot een gouden

            heel miniem vogeltje

                        getransformeerd

valt het ginkgo-blad

op een heuvel in de avondzon

konjiki no / chiisaki tori no / katachi shite / ichō chiru nari / yūhi no oka ni

heel sereen

tonen ze hun zwarte ruggen:

            zwemmende walvissen

in de zee bij Kazusa

            onder een maan bij dageraad

ōraka ni / kuroki se o misete / isana yuku / kazusa no umi no / akatsuki zukiyo

vandaag sluit ik me aan

            bij al die vrouwen die

sinds lang geleden

de vergissing maakten

            te denken machteloos te zijn

inishie yu / chikara nashi to shi / ayamachishi / otome no sue ni / kyō ware o oku

uit het oosten 

            kwam de vrouw gereisd

op haar hand 

            worden heel lichtjes 

                        lippen gedrukt

tōhō no / tabi no onna no / te no ue e / kokoroyasuge ni / fureshi kuchibiru

glimlachend

doet ze alsof

            en stort in

een bloem als vrouw

            dat is de klaproos in de zomer

eminagara / azamuku yō ni / kuzureyuku / onna no hana no / natsu no hinageshi

De klaproos (hinageshi) is ook bekend als gubijinsō 虞美人草, geschreven met karakters die zich laten vertalen als ‘bange schoonheidsplant’. 

onze auto

parkeren we in de regen

            bij Nanao op Noto

en even moet ik denken

            aan dat verre Amsterdam

waga kuruma / noto no nanao no / ame ni tate / shibaraku omou / amusuterudamu

Op 5 januari 1933 bezocht Yosano het plaatsje Nanao, op het Noto-schiereiland aan de Japanse Zee. In 1912, op een rondreis door Europa, bracht zij een dag in Amsterdam door.

Yosano Akiko 与謝野晶子 (1878-1942) kwam in 1901 met een paukenslag de literaire wereld binnen met haar debuutbundel Midaregami みだれ髪 (Verwarde haren), waaruit de eerste drie hier vertaalde gedichten komen. Die titel roept zinnelijke erotische associaties op, en is tekenend voor de volstrekte ongeremdheid waarmee Yosano ruimte opeiste om haar hoogstpersoonlijke ervaringen als individu en als vrouw te uiten in de klassieke tanka-vorm. Een zinnelijke feminist, zou je kunnen zeggen, die uitgroeide tot een belangrijke stem in de moderne poëzie. 

Het beeld toont de omslag van Yosano Akiko’s debuutbundel Midaregami (1901), met een ontwerp van de schilder Fujishima Takeji 藤島武二 (1867-1943). Bron: Wikipedia.

houtrot in moderniserend Japan

            De Shinobazu-vijver

Het meertje strekt zich uit achter een bordeel:

dit ‘prachtig uitzicht’ schraagt zich tegen heuvels.

Een troep hongerige eenden vecht er om wat waterplanten;

resten van verwelkte lotussen zinken daar in het ijs.

De schrijn voor Benzaiten wordt almaar ouder;

het paardenrenbaanhek valt van houtrot uit elkaar.

Voorbij het water doen snaarmuziek en lied ontroeren;

de avondzon klimt al omhoog en laat haar stralen vallen.

不忍池。小湖開郭裏。勝概寄邱陵。飢鴨群争藻。枯荷折入氷。弁財祠漸古。調馬埒将崩。隔水絃歌動。夕陽既上燈。

Een gedicht uit 1896. De uitgestrekte Shinobazu-vijver in Ueno, noordoost-Tokyo, is al eeuwen een bekende plek. Midden in de vijver staat nog steeds een tempeltje gewijd aan de godin Benzaiten, één van de zeven geluksgoden (shichifukujin). Ook de lotussen zijn er nog altijd. Al gold in de vroegmoderne periode de vijver als een ‘prachtig vergezicht’ (shōgai 勝概), hier is het moeilijk Shiki’s gebruik van die wat versleten term niet als ironisch te lezen. In de Meiji-periode was er in Nezu, aan de noordkant van de vijver, een bordeel. Tussen 1884 en 1892 werden er over een renbaan van 1600 meter rondom de vijver paardenraces gehouden. Het gedicht leest als een wat wrange blik op de verworvenheden van een moderniserend Japan.

In 1889 hoestte Masaoka Shiki 正岡子規 (1867-1902) voor het eerst bloed op, een teken van wat een destijds niet te behandelen tuberculose bleek. De ziekte verergerde na een verblijf als journalist aan het front in de Sino-Japanse oorlog, in 1895. De laatste vier jaar van zijn leven zou hij, verrekkend van de pijn, goeddeels op bed doorbrengen, enigszins geholpen door morfine. Vanaf zijn ziekbed heeft Shiki zonder overdrijven de moderne Japanse poëzie blijvend veranderd. 

Shiki beoefende alle poëziegenres: haiku, tanka, Sinitisch vers, ‘nieuwe-stijl poëzie’ (zie ook: termen), maar hij is zonder meer het beroemdst vanwege zijn heruitvinding van de haiku-vorm. 

Hier een Sinitisch gedicht. Haiku komen een andere keer.

In deze Triptiek ‘Paardenrennen in Shinobazu, Ueno’ uit 1890, door Toyohara Chikanobu 豊原周延 (1838-1912), wordt de renbaan nog voorgesteld als een glorieuze verworvenheid van moderniserend Japan. De Meiji-keizer kijkt toe in gala-uniform; jockeys en baanrechters zijn allen de perfecte Engelsman. In de achtergrond een glimp van het Benzaiten-tempeltje. Collectie Harvard Art Museums

toen ik op mijn allermooist was

            toen ik op mijn allermooist was

            .

toen ik op mijn allermooist was

waren de steden leeg en lagen in puin

en vanaf onwaarschijnlijke plekken

kon je glimpen opvangen van iets als een blauwe hemel

            .

toen ik op mijn allermooist was

stierven zoveel mensen om mij heen

in fabrieken     op zee     op naamloze eilanden

ik kreeg de kans niet meer om er chique uit te zien

            .

toen ik op mijn allermooist was

gaf niemand ooit een lief cadeautje meer

mannen wisten alleen nog maar hoe een saluut te brengen

ze lieten me alleen hun mooie oogopslag en vertrokken allemaal

            .

toen ik op mijn allermooist was

was mijn hoofd leeg

was mijn hart dwars

schitterden alleen mijn handen en voeten kastanjebruin

            .

toen ik op mijn allermooist was

verloor mijn land de oorlog

zoiets stompzinnigs geloof je toch niet

ik rolde de mouwen van mijn bloes op en paradeerde rond door de miserabele stad

            .

toen ik op mijn allermooist was

stroomde er jazz uit de radio

voelde ik me zo lichtzinnig als toen ik een verboden sigaret opstak

en vond genot in zoete muziek uit een ander land

            .

toen ik op mijn allermooist was

was ik ontzettend ongelukkig

voelde ik me ontzettend tegenstrijdig

was ik verschrikkelijk eenzaam

            .

dus besloot ik     als het even kon lang te leven en dan

wanneer ik oud was een echt prachtig schilderij te maken

net als die ouwe Rouault uit Frankrijk

                                                begrijp je

 わたしが一番きれいだったとき
            
.
わたしが一番きれいだったとき
街々はがらがらと崩れていって
とんでもないところから
青空なんかが見えたりした
            
.
わたしが一番きれいだったとき
まわりの人達が沢山死んだ
工場で 海で 名もない島で
わたしはおしゃれのきっかけを落としてしまった
            
.
わたしが一番きれいだったとき
誰もやさしい贈り物を捧げてはくれなかった
男たちは挙手の礼しか知らなくて
きれいな眼差だけを残し皆(みな)発っていった
            
.
わたしが一番きれいだったとき
わたしの頭はからっぽで
わたしの心はかたくなで
手足ばかりが栗色に光った
            
.
わたしが一番きれいだったとき
わたしの国は戦争で負けた
そんな馬鹿なことってあるものか
ブラウスの腕をまくり卑屈な町をのし歩いた
            
.
わたしが一番きれいだったとき
ラジオからはジャズが溢れた
禁煙を破ったときのようにくらくらしながら
わたしは異国の甘い音楽をむさぼった
            
.
わたしが一番きれいだったとき
わたしはとてもふしあわせ
わたしはとてもとんちんかん
わたしはめっぽうさびしかった
            
.
だから決めた できれば長生きすることに
年とってから凄く美しい絵を描いた
フランスのルオー爺さんのように
              ね

Ibaragi Noriko 茨木のり子 (1926-2006) is een van de bekendste naoorlogse vrouwelijke dichters in Japan, en dit allicht haar bekendste gedicht. Geschreven in 1957, verwoordde het voor velen de tegenstrijdige en bittere ervaring van herwonnen vrijheid na een verloren oorlog. Hoe gevoelig men is voor de schilderijen van Georges Rouault (1872-1958) is een kwestie van smaak.

De foto toont Ibaragi Noriko op haar twintigste, in 1946. Bron: Wikipedia.