Categorieën
poëzie

druppels, tranen

                  Een gedicht over de koekoek, toen hij de Minister ter Rechterzijde diende, in een reeks van honderd gedichten die de lekenmonnik en voormalig Regent liet dichten:

                                    Bureauchef voor de Vertrekken van de Vorstelijke Douairière Shunzei

gedachten aan wat was

            daar in die strooien stulp

                        in de regen ’s nachts

voeg daaraan nou geen tranen toe

            jij koekoek uit de bergen

mukashi omou / kusa no iori no / yoru no ame ni / namida na soe so / yamahototogisu

 入道前関白、右大臣に侍りける時、百首歌よませ侍りける、郭公の歌
       皇太后宮大夫俊成
昔思ふ草の庵のよるの雨に涙な添へそやまほととぎす

De combinatie van vroege zomerregens en eenzame nachten doorgebracht in een simpele ‘hut van gras’ of ‘strooien stulp’ (kusa no iori) kan Shunzei heel goed ontleend hebben aan een couplet van de Chinese dichter Bai Juyi 白居易(772-846). Sommige Amerikaanse collega’s kiezen er de laatste jaren voor om de hototogisu te vertalen als ‘nachtegaal’, met het argument dat de vogel in klassiek Japan om zijn zang bewonderd werd. De vogel (Cuculus poliocephalus, ‘kleine koekoek’) behoort tot de familie van de koekoeken.

regen druppelt

            op de bloeiende mandarijn

                        waar de wind langs strijkt

een koekoek uit de bergen

            zingt ergens in de wolken

ame sosoku / hanatachibana ni / kaze sugite / yamahototogisu / kumo ni naku nari

雨そそくはなたちばなに風すぎてやまほととぎす雲に鳴くなり

De geur van de mandarijn (tachibana) kent een lange genealogie in de waka-traditie. Het is een geur die herinneringen oproept aan een overleden geliefde.

Shinkokin wakashū 3 (‘Zomer’)-201, 202.

Het was een vaak natte zomer in Nederland. 

Twee gedichten van Fujiwara no Shunzei 藤原俊成 (1114-1204).

De afbeelding is een fragment uit Manga Izumi Shikibu nikki マンガ和泉式部日記 van Shimizu Yoshiko 清水好子, Tanaka Miho 田中美穂 en Kosakabe Yōko 小坂部陽子 (Tokyo: Heibonsha, 1990), p. 112-113. Die (al dan niet authentieke) memoires van een vroeg-elfde-eeuwse hofdame, waarop deze strip is gebaseerd, openen met de geur van de mandarijn en herinneringen aan een overleden geliefde.

Categorieën
poëzie

competitie

            ‘Liefde’, ronde 2

            Team Links (Toshiyori: gelijkspel)                  Heer Toshiyori

verdomd nog aan toe!

zelfs de in wolken verborgen

            nestelende draak

heeft zich aan wie naar haar verlangde

            wél willen vertonen!

kuchioshi ya / kumoigakure ni / sumu tatsu mo / omou hito ni wa / miekeru mono o

            Team Rechts (Mototoshi: wint)                   Heer Mototoshi

alleen soms gezien

maar ben dan toch nóg verliefder

            op mijn meisje:

als een kam met vele tanden 

            zou ik haar graag bij me steken!

katsu miredo / nao zo koishiki / wagimoko ga / yutsu no tsumagushi / ika de sasamashi

Toshiyori gaf als commentaar: ‘Het eerste gedicht is onbegrijpelijk. Het lijkt me in een vreemde en onconventionele stijl te zijn geschreven. “Een kam met vele tanden” in het tweede gedicht is de kam die de godheid Susano’o bij zich stak toen hij voor het eerst Vrouwe Inada ontmoette [en haar in die kam veranderde]. Omdat er in dit gedicht gezegd wordt: “alleen soms gezien”, heeft het er veel weg van dat de twee elkaar al ontmoet hebben. Maar omdat er in de laatste vershelft “ik zou haar graag bij me steken” staat, lijkt het erop dat ze elkaar nog niet aangeraakt hebben. Het komt me voor dat er een vergissing in de verwijzing zit. We zouden dat aan de dichter moeten vragen. Het is totaal anders dan wat ik vroeger hoorde, maar misschien herinner ik het me verkeerd. Er kan geen sprake zijn van een overwinning voor een van beide.’

Mototoshi gaf als commentaar: ‘Dat hier iets als “verdomd nog aan toe!” wordt gedicht zag ik nog niet op een dichtwedstrijd als deze. Ik vind het een vreselijke uitdrukking. Ook vroeger al zeiden de mensen dat in de Japanse en Chinese poëzie men de woorden met zorg moet kiezen, dat “de bloesems eerst komen, en dan de vruchten.” Noch in de verschillende dichtersverzamelingen noch bij dichtwedstrijden zag ik dat men deze woorden dichtte. Het hoeft dan ook geen betoog dat het als eerste versregel ongepast is. En dan, de passage “veldkraanvogel [tazu] die zich in de wolken verbergt” heb ik ook nog niet eerder in waka gezien en ik betwijfel of het in Chinese teksten voorkomt. Misschien is het gedicht naar het concept van “de roepende kraanvogel bij zonsondergang” uit de [Nieuwe versie van] bekende verhalen. Maar in de volgende regel in de Chinese tekst staat er juist “Ik zie de witte kraanvogel die de blauwe wolken doorklieft”. Misschien bedoelde de dichter zoiets als verborgen in de wolken vliegen. Had hij het nu maar gehad over een gewone kraanvogel [tsuru] die in de wolken woont. Zelfs de haan uit Huainan kon de wolken invliegen, dus zou een kraanvogel dat dan niet ook kunnen? Maar zelfs in dat geval staat er in De canon van kraanvogelparen door hertog Jin uit Yuan dat kraanvogels pas op hun honderdtachtigste paren en zwanger worden. Hoe kan zoiets op mensen slaan? En dan, omdat de passage “zich in de wolken verbergen” niet in de literatuur voorkomt, vind ik het niet juist. Over het algemeen lijkt me dit gedicht ontoereikend zowel in woordkeus als in concept. Het gedicht van Rechts kent geen fouten en de stofbehandeling is ook niet kwaad, dus zou het verkeerd zijn als ik dat beter vind?’

            .

二番 〔恋〕
       左俊持    俊頼朝臣
 (くちをし)しや雲がくれにすむ竜も思ふ人にはえける物を
       右基勝    基俊朝臣
 かつれど猶ぞ恋しきぎ も  ゆつ のつまぐしいかでさゝまし
俊云、前のうたは心も得ずことやう歌にこそ(はべる)めれ。後のうたは、「ゆつのつまぐし」とは、素戔烏尊の稲田姫に逢し時、御みづからに(たまひ)し櫛也。此歌は「かつれど」と(よま)れたれば、すでに(あひ)にける心なん見ゆる。末の句に「いかでさゝまし」とあれば、まださゝぬとこそゆれ。本文にはたがひたるやうにみゆる。読人に可事なり。昔(うけたまはり)しにたがひたり。ひがごと(おぼえ)けるにや。勝負無論。
基云、「口(をし)や」など(よみ)たらんは、かやうの歌合など、いまだ侍らず。無下にこそおぼえ侍れ。和歌・詩などは、詞をりて、先トシトスとぞ、いにしへの人も(まをし)ける。さればにや、諸家集並歌合などにも、此詞よみたりとえず。況やまた(はじめ)の句にもあらず。又「雲がくれに(すむ)田鶴」と(いふ)事、和歌にいまだ(いだ)し侍らず。唐の文の中にやと(うたがは)れ侍る。若世説と(いふ)文に「鳴鶴日下」といへる心をまれたるにや。次の句に「青き雲をひら(い)て白き鶴をみる」と(こそ)いひたれ。雲がくれにぶなど(いは)ん事こそ侍らめ。鶴といひながら雲の中に(すみ)侍るべきこそ。淮南鶏ぞ雲〔井〕には(いり)侍りければ、又若シクつるといふ事にや。然者(さらば)、源近公相鶴経と(いふ)文に、つるは百八十歳にて雌雄相はらめる事は侍れ。さらば人といふことは、いかに可にか。又「雲井がくれに(すむ)」といふところもなければ、ことはりともおぼえず。大方此歌は詞も心も不給ふる。右歌、詞もあやまつところもなく、歌がらもあしからねば、よろしとはひがごとにや。

Naidaijin Tadamichi ke uta-awase 51-52. [NKBT 74, p. 346-347.] Voor de draak (tatsu 竜), zie onder. Het verhaal van de godheid Susano’o die Vrouwe Inada in een kam veranderde (om haar zo te redden van een monsterlijke slang) staat vermeld in Aantekeningen van oude zaken (Kojiki 古事記, 712). De Nieuwe versie van bekende verhalen is de Shìshuō xīnyŭ 世説新語 uit ca.430. ‘De haan uit Huainan’ verwijst naar een anekdote uit de Biografieën van onsterfelijken (Shénxiān zhuán 神仙伝, begin vijfde eeuw) waarin een haan en een hond van een levenselixer drinken en zo onsterfelijk worden en ten hemel stijgen. De canon van kraanvogelparen door hertog Jin uit Yuan (Yuán Jìn gōng xiānhè jīng 源近公相鶴経) is een raadsel. Wel wordt aan ene Hertog Qiu van Fu (Fú Qiū gōng 浮丘公) een Canon van kraanvogelparen (Ch. Xiānhè jīng, Jp. Sōkaku kei 相鶴経) toegeschreven; waarschijnlijk is Mototoshi daarmee in de war. (Overigens heeft de Chinese auteur het daar over het honderdzestigste jaar, kan de pedanterik in mij niet nalaten te melden: 百六十年雌雄愛見.) Het zou trouwens zomaar kunnen dat Mototoshi zijn kennis niet direct uit de Canon voor kraanvogelparen haalde, maar kende van citaten daaruit in Aantekeningen voor eerste studies (Chūxué jì 初学記, 727). Dat was een handig compendium door Xú Jiān 徐堅 (659-729) dat in Heian-Japan vlijtig werd bestudeerd.

Naidaijin Tadamichi ke uta’awase 51-52. [NKBT 74, p. 346-347.] Voor de draak (tatsu 竜), zie onder. De Nieuwe versie van bekende verhalen is de Shìshuō xīnyŭ 世説新語 uit ca.430. ‘De haan uit Huainan’ verwijst naar een anekdote uit de Biografieën van onsterfelijken (Shénxiān zhuán 神仙伝, begin vijfde eeuw) waarin een haan en een hond van het levenselixer drinken en zo onsterfelijk worden. De canon van kraanvogelparen door hertog Jin uit Yuan (Yuán Jìn gōng xiānhè jīng 源近公相鶴経) is een raadsel. Aan ene Hertog Qiu van Fu (Fú Qiū gōng 浮丘公) wordt een Canon van kraanvogelparen (Ch. Xiānhè jīng, Jp. Sōkaku kei 相鶴経) toegeschreven; waarschijnlijk is Mototoshi daarmee in de war.

Fragment van de Dichtwedstrijd van Zijne Excellentie de Paleisminister (Naidaijin-dono uta-awase 内大臣殿歌合) gehouden op de dertigste dag van de zevende maand van het tweede jaar van de Gen’ei-periode (1119). Transcript uit twaalfde eeuw opgenomen in Boek 12 van Gerubriceerde dichtwedstrijden (Ruijū uta-awase 類聚歌合). Collectie Tokyo National Museum. Ook deze dichtwedstrijd werd georganiseerd door Fujiwara no Tadamichi (zie onder), maar dan een klein jaar later dan de gedichten die hier vertaald zijn. Duidelijk te zien in de opmaak van dit manuscript, dat de standaard voor dichtwedstrijden volgt, is de organisatie van genummerde ronden per thema (voor dit fragment is dat ‘opgezochte maar niet thuis getroffen liefde’ [tazune-ushinau koi 尋失恋]), telkens eerst het gedicht van Links en dan van Rechts met de uitslag (voor ronde 3 is de winnaar het gedicht van Links) en namen van de dichters, en dan het beredeneerde juryoordeel voor die ronde.

Merkwaardig genoeg wordt, ook in Japan, nog steeds vrij weinig onderzoek gedaan naar een waanzinnig belangrijk fenomeen in de wereld van de klassieke hofpoëzie: dichtwedstrijden.

Veel van de waka-praktijk als publieke activiteit kan worden afgeleid uit een instituut dat aan de Heian-hof werd opgericht, namelijk de formele ‘dichtwedstrijden’ (uta-awase 歌合, in tegenstelling tot de minder formele en meestal kleinschalige ‘poëziebijeenkomsten’ of utakai 歌会). Er zijn 502 poëziewedstrijden bekend uit de periode 885-1189. Aanvankelijk waren de gedichten een aanvulling op andere voorwerpen die als hoofs tijdverdrijf aan elkaar werden gekoppeld (mono-awase 物合), zoals bloemen of schilderingen. Vanaf het begin van de tiende eeuw volgden de poëziewedstrijden een vaste structuur die gebaseerd was op de oudste geregistreerde wedstrijd specifiek voor alleen poëzie.

De deelnemers werden verdeeld in twee teams (kata ), Links en Rechts, waaraan mannen en vrouwen gelijkelijk konden deelnemen. Namen van deelnemers werden zogenaamd geheimgehouden, maar kwamen achteraf wel op het transcript terecht. Dichters uit elk team legden een gedicht voor aan een reeks onderwerpen (of ‘thema’s’, dai ), niet voorgelezen door de dichter zelf maar door de ‘voorlezer’ (kōji 講師) van het team, en soms eerst gecontroleerd op fouten door een ‘lezer’ (dokushi 読師) voor het team; elke confrontatie van gedichten vormde een ‘ronde’ (ban ). Eén of meer scheidsrechters of juryleden (hanja 判者) verklaarden een overwinning (katsu ) of gelijkspel (ji ), gebaseerd op soms uitgebreid commentaar dat werd opgeschreven in ‘juryrapportages’ (hanshi 判詞).

Dichtwedstrijden werden zeer geritualiseerd, vergezeld van miniatuurlandschappen (suhama 洲浜) en muziek, en vormden een typisch voorbeeld van een formele setting (hare no ba 晴の場) voor waka. De jurybeoordelingen weerspiegelden deze formaliteit en waren gericht op het vinden van ongepaste uitdrukkingen en afwijkingen van decorum en gewoonten; gedichten wonnen vaak omdat het gedicht van de tegenstander op technische gronden werd gediskwalificeerd.

Twee reconstructies van een dichtwedstrijd aan het Heian-hof. Links: een schildering uit 1968 door Mihashi Setsuko 三橋節子 en Sasaki Kazuko 佐々木和子 van de Dichtwedstrijd ten paleize in het vierde jaar van de Tentoku-periode (Tentoku yon-nen dairi uta-awase 天徳四年内裏歌合) uit 960. Rechts: een scène in de manga Hōzuki’s koelbloedigheid (Hōzuki no reitetsu 鬼灯の冷徹), deel 23, verhaal 191, door Eguchi Natsumi 江口夏実 (Tokyo: Kōdansha, 2016).

Toch werden de wedstrijden ook een terrein waar verschillende opvattingen over poëtisch vakmanschap bestreden konden worden. Meer en meer werden poëziewedstrijden een instrument om poëzie te genereren die ooit in een bloemlezing terecht zou kunnen komen. Deze ontwikkeling wordt weerspiegeld in de samenstelling van de deelnemers. In het begin waren sociale status en decorum belangrijker dan talent of artistieke visie, een idee dat wordt weerspiegeld in een opmerking van de teruggetreden vorst Uda (867-931), die in 913 als jurylid optrad: ‘Het gedicht van Team Links is van mij; hoe zou het kunnen verliezen?’. Geleidelijk aan namen echter steeds meer dichters van lagere hofrangen deel aan de teams, om uiteindelijk de hooggeplaatste amateurdichters te vervangen. Met deze ontwikkeling kreeg dichtersstrijd een formele arena. De formele wedstrijden, zoals elk evenement vol pracht en praal, benadrukten het prestige van de organisatoren; hooggeplaatste edelen waren net zo gretig als keizers en gepensioneerde vorsten om wedstrijden te organiseren.

Zulke evenementen vermengden het artistieke met het opzichtige en presenteerden de gastheren als mecenassen van verfijning in een klimaat waarin verfijning deel uitmaakte van het machtsspel. Meer en meer werden de wedstrijden ook gezien als evenementen die gedichten genereerden die in vorstelijke bloemlezingen zouden kunnen worden opgenomen. Daarbij werden de juryoordelen steeds vaker een medium om bepaalde esthetische opvattingen uit te venten. Geen wonder dus dat sponsoring uiteindelijk zou leiden tot wedstrijden van ongeëvenaarde omvang, zoals de Dichtwedstrijd in zeshonderd ronden van regent Fujiwara no Yoshitsune (1169-1206) (Roppyakuban uta-awase 六百番歌合, ca. 1194) en de werkelijk megalomane Dichtwedstrijd in vijftienhonderd ronden (Sengohyakuban uta-awase 千五百番歌合, ca. 1202) georganiseerd door de teruggetreden vorst Go-Toba (1180-1239).

De gedichten hierboven zijn gemaakt op een wedstrijd gehouden op 16 november 1118. Fujiwara no Tadamichi 藤原忠道 (1097-1164), telg van het machtige Regentenhuis en toen eenentwintig jaar oud, organiseerde die maand alleen al vier dichtwedstrijden, waarvan dit de eerste was. Deze Dichtwedstrijd ten huize van Paleisminister Tadamichi, op de tweede dag van de tiende maand van het eerste jaar van de Gen’ei-periode (Gen’ei gannen jūgatsu ninichi Naidaijin Tadamichi ke uta-awase 元永元年十月二日内大臣忠通家歌合) is opvallend vanwege de keuze voor de scheidsrechters, Minamoto no Toshiyori 源俊頼 (1055?-1129) en Fujiwara no Mototoshi 藤原基俊 (1056-1142).

Ongebruikelijk was dat de twee scheidsrechters zelf ook als dichter deelnamen. Nog ongebruikelijker was dat zij daarbij de kans kregen om een oordeel over hun eigen gedichten uit te spreken (gebruik was dan juist dat scheidsrechters zich van commentaar onthielden). De twee scheidsrechters waren dichterlijke aartsvijanden van elkaar, en Tadamichi zal dat wel geweten hebben. Wie weet hoopte hij zelfs op slaande ruzie, want dat zou zeker bekend raken. En als er over zijn dichtwedstrijd gesproken werd, dan had hij als sponsor van de wedstrijd succes. In dat geval kreeg hij helemaal zijn zin. Aan het eind van deze blogpost straks nog een gedachte daarover.

Helemaal volgens de ingesleten patronen hadden beide scheidrechters de neiging om formele argumenten voor diskwalificatie van een gedicht aan te dragen en deden ze nauwelijks moeite om de goede punten van een gedicht aan te prijzen. Maar wat fascinerend is om te zien is dat Toshiyori als dichter bewust de regels van het spel overtreedt. In zijn hoedanigheid van scheidsrechter is hij de eerste om dat aan te geven. Blijkbaar ging het Toshiyori er niet om de wedstrijd te winnen, maar om voor een uitgelezen publiek van literaire smaakmakers en trendsetters nieuwe mogelijkheden voor het waka-repertoire aan te geven. Van zijn eerste gedicht in dezelfde wedstrijd zegt hij als scheidsrechter zelf dat het ‘onbegrijpelijk’ (obotsukanashi) is:

‘Herfstbui’, ronde 1

            .

            Team Rechts [beide juryleden: verliezer]            Heer Toshiyori

            .

onbegrijpelijk:

wat voor herfstbui valt er dan

            uit de hemel

dat de berg Urago maar

            eenzijdig kleurendruk kent?

obotsuka na / ika ni shigururu / sora nareba / urago no yama / kataminase naru

Toshiyori gaf als commentaar: ‘[…] In het tweede gedicht [dat van hemzelf] zijn de woorden “eenzijdig kleurendruk” onbegrijpelijk. Kan men misschien zoiets over deze berg dichten? Ik kan me geen dichterlijke uitdrukkingen herinneren die ze direct aan de berg Urago koppelen. Niemand zegt dat. Ik zal dus Links als winnaar aanwijzen.’

            .

一番 〔時雨〕
       右    俊頼朝臣
 おぼつかないかにしぐるゝ空ならばうらごの山のかたみなせなる
俊云、<中略>後の歌は、「かたみなせなる」とへたる詞おぼつかなし。若山に、さも(よむ)べき事のあるにか。たゞ「うらごの山」といふに(つけ)ていはば、歌詞とも(おぼえ)ぬかな。人々も申されん。然者(されば)左勝とや(まをす)べき。

Naidaijin Tadamichi ke uta-awase 2 [NKBT 74, p. 326.] Toshiyori komt hier uit voor Team Rechts, waarin hij samen met Mototoshi was ingedeeld. Dat hij voor nummers 51-52 (bovenaan vertaald) uitkwam voor Team Links is opvallend; het was de enige manier om hem tegen Mototoshi te laten uitkomen. Een opzetje van de organisator?

De uitdrukking ‘eenzijdige kleurendruk’ (katami-nase; nase of nassen 捺染 is het met een patroon stencilen van textiel) was onbekend in het dichterlijk repertoire en werd al helemaal niet gebruikt in verband met de berg Urago (die in poëzie wél geassocieerd werd met herfstbladeren). De dichter Toshiyori vraagt zich af waarom er maar aan één kant de berg bont gekleurd is met bomen vol herfstbladeren en hij geeft de herfstbui (shigure) daarvan de schuld. De scheidsrechter Toshiyori wijst er nadrukkelijk op dat dit experimentele poëzie is.

                                    *  *  *

De sectie ‘Mototoshi geeft misplaatste kritiek’ (Mototoshi hekinan-suru koto 基俊僻難スル事) in Naamloze aantekeningen (Mumyōshō 無名抄, ca. 1212); zie hieronder voor een vertaling. Veertiende-eeuws handschrift, de zgn. Umezawa-versie (Umezawa-bon 梅沢本; het oudst bewaard gebleven manuscript van Mumyōshō). Collectie Tokyo National Museum.

Experimenteren in een formele setting leidt vaak al snel tot onbegrip, maar in dit geval lijkt het erop dat de cocktail van antagonisme tussen de twee scheidsrechters én de buitenissigheid van het materiaal waarmee Toshiyori wilde experimenteren de verwarring vergrootte. 

Kort voor deze dichtwedstrijd in 1118 had Toshiyori een heel uitgebreide handleiding voor het schrijven van poëzie voltooid, hoogstwaarschijnlijk bedoeld voor een dochter van het Regentenhuis. Meteen in het begin van deze Toshiyori’s poëtica (Toshiyori zuinō 俊頼髄脳, ca. 1111-1115) had hij al geschreven:

[…] er zijn geen interessante ideeën meer over, en ook zie je geen woorden meer die nog niet eerder gebruikt zijn. Hoe kunnen wij mensen in het laatste stadium van de dharma dan nog een bijzondere dichtstijl creëren?

<前略>みのこしたるふしもなく、つづけもらせることばもみえず。いかにしてかは、すゑの世の人の、めづらしきさまにもとりなすべき。

Toshiyori zuinō[NKBZ 50, p. 42.]

Eén van de oplossingen die Toshiyori veel verderop in zijn poëtica suggereert is het gebruiken van materiaal uit allerhande legenden (koji 故事), onder andere uit China. Dat is wat hij bij deze dichtwedstrijd in zijn gedicht over de liefde doet.

Zijn eigen gedicht veegde Toshiyori van tafel als onbegrijpelijk, net zoals hij dat deed met zijn gedicht over de herfstbui. Maar hij grijpt hier terug op een Chinese legende uit De nieuwe voorwoorden (Xīnxù 新序, ca. 16 v.C., samengesteld door Liú Xiàng 劉向 [ca. 77-6 v.C.]) over Shěn Zhūliáng 沈諸梁 (ook bekend als Zĭgāo, hertog van Yè 葉公子高, ca. 529-478 v.C.), die er zo naar verlangde een draak te zien, dat de draak medelijden kreeg en zich aan hem vertoonde. De geliefde tot wie de spreker in het gedicht zich richt heeft minder mededogen.

In de oorspronkelijke anekdote schrikt Shen zó erg van de draak wanneer deze echt bij hem voor de deur staat dat hij van angst door zijn knieën zakt. Ik geloof niet dat dát iets is waarmee Toshiyori speelt.

Mototoshi kreeg als scheidsrechter onmiddellijk het schuim op de lippen vanwege de openingsregel van Toshiyori’s gedicht (‘verdomd nog aan toe!’, kuchioshi ya). Vervolgens bleek hij het woord voor ‘draak’ (tatsu) verkeerd verstaan te hebben en stak een lang maar irrelevant betoog af over ‘veldkraanvogels’ (tazu) die niet in de hemel wonen.

We kennen Toshiyori’s verwijzing dankzij zijn zoon, de monnik en dichter Shun’e 俊恵 (1113-1191). Die zou jaren later de poëzieleraar worden van Kamo no Chōmei 鴨長明 (1155-1216), de auteur van Mijn kluizenaarshut (Hōjōki 方丈記; vertaald als Mijn leven als kluizenaar). Veel van Shun’e’s lessen schreef Chōmei op in zijn eigen dichterstrakaat, Naamloze aantekeningen (Mumyōshō 無名抄, ca. 1212). Over de inmiddels legendarische botsing tussen Moyotoshi en Toshiyori in de vroege winter van 1118 noteerde hij, bijna een eeuw later:

            (Mototoshi geeft misplaatste kritiek)

Shun’e zei: ‘Toen er een dichtwedstrijd was bij de Heer van de Hosshō-tempel [Tadamichi] thuis, waren Toshiyori en Mototoshi beiden scheidsrechter; op het moment zelf werden hun namen geheimgehouden, en een gedicht van Toshiyori was:

            verdomd nog aan toe!

            zelfs de in wolken verborgen

                        nestelende draak

            heeft zich aan wie naar haar verlangde

                        wél willen vertonen!

kuchioshi ya / kumoigakure ni / sumu tatsu mo / omou hito ni wa / miekeru mono o

Mototoshi dacht dat het over een kraanvogel ging en bekritiseerde het gedicht met de woorden: “veldkraanvogels nestelen in het ven; hoe zouden ze tussen de wolken kunnen wonen?”, waardoor het gedicht verloor. Toshiyori zei daarover ter plekke maar niks. Toen Zijne Excellentie bij die gelegenheid verkondigde: “Laat elk van jullie je juryoordeel van vanavond opschrijven”, schreef Heer Toshiyori: “Dat was geen kraanvogel, het was een draak. Iemand was er zo op gebrand een draak te zien, dat deze zich aan hem vertoonde; dat was waarover ik dichtte.” Mototoshi was een man met vele talenten, maar omdat hij dingen niet dóórdacht en hij de slechte gewoonte had mensen te bekritiseren zonder alles van tevoren te overwegen, kwam het vaak voor dat hij achteraf een vergissing gemaakt bleek te hebben.’

   〔基俊僻難事〕
 俊恵いはく、「法性寺殿にて歌合ありけるに、俊頼・基俊、二人判者にて、名を隠して当座に判しけるに、俊頼の歌に
  くちしや雲井がくれにむたつも思ふ人には見えけるものを
是を基俊、鶴と心得て、『は沢にこそ棲め、雲井に棲む事やはある』と難じて、負になしてける。されど、俊頼、其座には詞もくはへず。其時殿下、『今宵の判の詞、各書きて参らせよ』とおほせられける時、俊頼朝臣、『是鶴にはあらず、竜なり。彼なにがしとかやが、竜を見むとおもへる心ざしのふかりけるによりて、かれがためにあらはれて見えたりし事の侍るを、よめるなり』と書きたりけり。基俊、弘さいの人なれど、思ひわたりにけるにや、すべては思ふはかりもなく人の事を難ずるくせの侍りければ、あとに失のおほくぞありける」。

Mumyōshō 34. [NKBT 65, p. 58-59.]

Mede dankzij Shun’e en Chōmei is deze uitwisseling een bekend voorbeeld geworden van een romantisch ervaren botsing tussen vernieuwingsdrang en conservatieve pedanterie. Ik kwam hem voor het eerst tegen in mijn studententijd in een klassieke en eigenlijk nog steeds niet geëvenaarde studie naar ‘het totaal’ van de hoofse productie aan waka tussen, pak hem beet, 800 en 1350: Japanese Court Poetry van Robert H. Brower en Earl Miner uit 1961 (Stanford University Press; en dan p. 249-252 voor deze interactie). Sindsdien hebben we heel veel deelstudies gezien naar aspecten van de poëzieproductie, van esthetica naar vraagstukken van politieke macht en genderidentiteit.

Ik vond het toen al een geweldig verhaal, maar het duurde even voordat ik oog kreeg voor een heel andere dynamiek die in eerste instantie wat schuilgaat achter herkenbare anekdoten over pedanterie. Ik wil ook nog wel (altijd de romanticus, ik) geloven dat de Tadamichi, jonge edelman uit de hoogste kringen en op weg een van de feitelijke power brokers van de Japanse staat te worden, ook een intrinsieke interesse in poëzie had (hij werd ook een mecenas voor Sinitische poëzie en een verdienstelijk kalligraaf), maar het is moeilijk de ogen te sluiten voor het verband tussen zijn forceren van literaire reuring en het daarmee opeisen van een rol als spil van de wereld die het hof voor hem en dichters vormde. Insluiting in en uitsluiting van die wereld was aan hem. Over de arena van de dichtwedstrijd woei zo bij tijd en wijlen een vleugje van het Colosseum.

Er is in Europese talen natuurlijk wel iets geschreven over en vertaald van dichtwedstrijden, maar veel is het nu ook weer niet. Bijvoorbeeld:

  • Clifton W. Royston, ‘Utaawase Judgments as Poetry Criticism’, Journal of Asian Studies 34: 1 (1974), p.99-108.
  • Setsuko Ito, ‘The Muse in Competition: Uta-awase Through the Ages’, Monumenta Nipponica 37: 2 (1982), p. 201-222.
  • Setsuko Ito, An anthology of traditional Japanese poetry competitions: uta-awase (913-1815) (Bochum : Brockmeyer, 1991).
  • Robert N. Huey, ‘Fushimi-in Nijuban Uta-awase’, Monumenta Nipponica 48: 2 (1993), p. 167-203.
  • Michel Vieillard-Baron, ‘Les concours de poèmes comme rituels de cour. Autour du «Concours de poèmes tenu au palais impérial la quatrième année de l’ère Tentoku [960]» (Tentoku yonen dairi uta awase)’, Médiévales 72 (2017), p. 73-86.
  • Thomas E. McAuley, The Poetry Contest in Six Hundred Rounds: A Translation and Commentary, 2 delen, Leiden: Brill, 2020.
  • Thomas E. McAuley, ‘A Fine Thing for the Way: Evidence, Counter-evidence and Argument in the Poetry Contest in Six Hundred Rounds’, Japan Forum 33: 4 (2021), p. 704-730.

Een van mijn eerste academische artikelen behandelde precies dit type poëzie-experimenten van Toshiyori en de sociale situaties waarin hij die uitvoerde. Dat artikel is een klein trauma voor me. Dit speelt zo lang geleden, dat we het hebben over de tijd vóór e-mail (althans vóór er PDF-documenten heen en weer gestuurd konden worden). Per ouderwetse post kreeg ik in Nederland de drukproeven vanuit Japan toegestuurd. Ik wist niet wat ik zag. Sowieso hadden de zetduiveltjes een ware orgie gehouden, maar de eindredacteur had ook nog eens alle data van de traditionele Oost-Aziatische maankalender eigenmachtig vertaald als data op de Gregoriaanse zonnekalender (zodat de Achtste Maand ‘augustus’ werd, enz., wat Echt Heel Erg Fout is) en ook besloten dat mijn pinyin-transcripties van het Chinees omgezet moesten worden naar Wade-Giles (een ouder transcriptiesysteem) maar daarin uiteraard allerlei fouten gemaakt. Ik stuurde de drukproeven, rood van al mijn wanhopige correcties, terug naar Tokyo, maar daar kwamen ze nooit aan, of te laat — vloek volgde vloek. Niets ervan bereikte op tijd de eindredactie, dus toen ik het tijdschrift in druk onder ogen kreeg slaakte ik, als was ik de antiheld van Peter de Smets De generaal, ongearticuleerde keelklanken en dertig jaar later kan ik nog steeds niet goed naar dat stuk van me kijken. Wel jammer, want er staan toch een hoop leuke vondstjes in. (‘Unusual Expressions: Minamoto no Toshiyori and Poetic Innovation in Medieval Japan’, Transactions of the Asiatic Society of Japan, fourth series, 8 [1993], p. 85-106.)

De foto is een still uit de sketch ‘Philosophy football’ (1972) van Monty Python.

Categorieën
poëzie

fascinatie

            Gefascineerd

Resten van een spinnenweb, één draadje bungelt nog;

een enkel bloesemblad wervelt rond, erin verstrikt geraakt.

De hele dag danst en draait ze, zonder een moment van rust;

verder valt in de tuin geen zuchtje wind te ontwaren.

漫興。破余蛛網一糸垂。花片乱飛遭系縻。終日舞旋未曽息。庭中他処沒風吹。

Alweer een gedicht van de Zen-monnik Kokan Shiren 虎關師錬 (1278-1346). [NKBT 89, p. 65.]

De afbeelding toont een fragment van een illustratie door Takabatake Kashō 高畠華宵 (1888-1966) in het tijdschrift Vrouwenwereld (Fujin sekai 婦人世界) van juli 1929. Collectie The Kasho Museum (Takabatake Kashō Taishō Romankan 高畠華宵大正ロマン館), Tōon, Prefectuur Ehime.

Categorieën
poëzie

hoor je dan niet

            Atoombomballade

Een streep monsterlijk licht valt uit de blauwe hemel;

plots beeft de aarde en wordt de zon verduisterd.

In een oogwenk veranderen de heuvels en valleien;

in de stad worden gebouwen teruggebracht tot as.

Op deze ene dag telt het dodental driehonderdduizend;

de levenden zijn gewond, geschokt en kreunen.

Leven en dood zijn waar je ook kijkt onzeker;

vrouwen zoeken hun man, kinderen hun ouders.

Jammerkreten als uit de hel bewegen hemel en aarde;

door de straten stroomt het bloed, de lijken liggen overal.

De dodelijke slachtoffers zijn toch geen soldaten?

Alle getroffenen, dat zijn onschuldige burgers.

Een ramp als die Hiroshima trof deed zich nooit eerder voor;

het leger van de vijand viel daarna ook Nagasaki aan.

Twee steden verwoest, hanengekraai en hondengeblaf verstomd;

Tussen de ruïnes en het puin is geen mens te zien.

Zulke wreedheid moet wel de woede van de hemel wekken;

een meedogenloosheid erger dan die van wolf of tijger.

Hoor je dan niet: het gejammer van de schimmen dat tot de ochtend duurt;

hun fosforblauwe dwaallichten boven de stadsresten in het regenduister.

原爆行。怪光一線下蒼旻。忽然地震天日昏。一刹那間陵谷変。城市台榭帰灰燼。此日死者三十万。生者被創悲且呻。生死茫茫不可識。妻求其夫兒覓親。阿鼻叫喚動天地。陌頭血流屍横陳。殉難殞命非戦士。被害総是無辜民。広陵惨禍未曽有。胡軍更襲崎陽津。二都荒涼鷄犬尽。壞墻墜瓦不見人。如是残虐天所怒。驕暴更過狼虎秦。君不聞啾啾鬼哭夜達旦。残郭雨暗飛靑燐。

In zijn Perzikbloesembron (Táohuāyuán jì 桃花源記) beschrijft de Chinese dichter Táo Yuānmíng 陶淵明 (365-427) een paradijselijke omgeving: ‘Er waren goede akkers, mooie vijvers, moerbeigaarden en bamboebosjes, kriskras verbonden door paden en wegen, en hanengekraai en hondengeblaf lieten zich horen.’ 有良田美池桑竹之屬。阡陌交通。鷄犬相聞 (vert. W.L. Idema, Spiegel van de klassieke Chinese poëzie, p. 227). In Optekeningen van de hofhistoriograaf (Shiji 史記) wordt van de vorst van de staat Qin 秦 (221-207 v.C.) gezegd dat hij zo meedogenloos was als wolf of tijger. Uchida Sei’ichi merkt op dat je in Hashimoto’s Lied van de atoombom (zie onder) flarden terugvindt van de Ballade van de legercolonne (Bīngchē xíng 兵車行) van de achtste-eeuwse Chinese dichter Dù Fŭ 杜甫 (712-770). Maar dat geldt nog veel meer voor deze ballade van Tsuchiya, zoals Uno (zie ook onder) dan ook terecht vaststelt. Du Fu eindigt zijn ballade met de regels: ‘Ziet u dan niet […] / De nieuwe schimmen zijn vol wrok, de oude schimmen wenen — / Wanneer het uit een zware hemel regent klinkt hun schreien.’ 君不見<中略>。新鬼煩冤旧鬼哭。天陰雨湿声啾啾 (vert. W.L. Idema, Spiegel van de klassieke Chinese poëzie, p. 312).

Op 6 augustus 1945 werd vanuit de Amerikaanse bommenwerper Enola Gay de atoombom Little Boy afgeworpen boven Hiroshima. Van het stadscentrum bleef niets over. Aan de gevolgen van de hitte die bij de ontploffing vrijkwam, en door de luchtdruk, stierf praktisch iedereen die zich binnen een kilometer van het hypocentrum bevond, nog voordat er een week voorbij was. Zelfs mensen die zich op drieënhalve kilometer afstand bevonden raakten ernstig verbrand. Anderen stierven aan de gevolgen van radioactieve straling, vaak nog jaren later. Japanse schattingen van het totaal aantal slachtoffers van de bom op Hiroshima lopen op tot zo’n 350.000, waarvan er 140.000 overleden binnen de eerste acht maanden. Drie dagen later volgde de bom Fat Man op Nagasaki.

Morgen is het dus 78 jaar geleden dat voor het eerst een kernwapen daadwerkelijk gebruikt werd als massavernietigingswapen. Dat moment is niet te zien in de film Oppenheimer (2023) van Christopher Nolan die nu in de bioscopen draait (de regisseur verdedigt dat met het argument dat de film volledig vanuit het perspectief van Oppenheimer verteld wordt).

Tot nu is Japan het enige land waartegen zulke wapens zijn ingezet. De vernietigingskracht van de bommen op Hiroshima en Nagasaki is kinderspel vergeleken bij het destructieve vermogen van de huidige kernwapens. Het is dus begrijpelijk dat op 31 oktober 1958 in Geneve de Conventie voor de discontinuering van atoomwapentests (The Conference on the Discontinuance of Nuclear Weapon Tests) van start ging — en zo’n twee jaar zou duren.

Bij die gelegenheid schreef Tsuchiya Chiku’u 土屋竹雨人 (echte naam: Tsuchiya Hisayasu 土屋久泰, 1887-1958) dit gedicht. Chiku’u stamde uit een geslacht van voormalige samurai van het oude Shōnai-domein 庄内藩 in noord-Japan en zou  de eerste rector van Daitō Bunka universiteit in Tokyo worden. Zijn generatie was waarschijnlijk de laatste voor wie het normaal was om literair Sinitisch te leren als medium om zich in uit te drukken en dus om gedichten in te schrijven.

Tsuchiya schreef datzelfde jaar ook een Ballade van de waterstofbom (Suibaku kō 水爆行). Uno Naoto schrijft dat beide gedichten snel in het Engels werden vertaald en veel waardering kregen; alleen vind ik daarvan op het Internet geen enkel spoor terug. Uno Naoto 宇野直人, Nihon no kanshi: Kamakura kara Shōwa e 日本の漢詩:鎌倉から昭和へ (Tokyo: Meitoku Shuppansha, 2017), p. 724. De enige Engelse vertaling waarvan ik weet heb is van Burton Watson in zijn Japanese Literature in Chinese, deel 2 (New York: Columbia University Press, 1976).

Briljant is Tsuchiya’s ballade niet bepaald, en steekt bleek af bij de Hiroshima-poëzie van bijvoorbeeld Hara Tamiki 原民喜 (1905-1951), maar het is boeiend te zien hoe niet alleen Sinitische poëzie in Japan tot ver in de twintigste eeuw nog steeds beoefend werd (en nog wordt) maar ook dat die dichtvorm ‘gevaloriseerd’ wordt (om het hedendaagse academische subsidie-discours te citeren) door die in te zetten bij symbolische momenten als de Geneefse conventie. Als zodanig is het gedicht een wat apart onderdeel van het zware genre ‘atoombomliteratuur’ (genbaku bungaku 原爆文学).

Links: Tsuchiya Chiku’u. Midden: het door Hashimoto Jun in 1973 zelf gekalligrafeerde Lied van de atoombom (bron: Uchida Sei’ichi; zie onder) en Hashimoto zelf. Rechts: Hiraike Nansō op een CD met voordrachten van zijn eigen Sinitische poëzie.

Tsuchiya’s ballade is niet het enige dichtwerk in dit medium. Ik weet van nog twee andere moderne Sinitische gedichten over de vernietiging van Hiroshima. Het zal geen toeval zijn dat de twee andere dichters waarvan ik weet heb van dezelfde generatie zijn als hij. 

Hashimoto Jun 橋本循 (1890-1988) schreef een Lied van de atoombom (Genbaku no uta 原爆歌). Hashimoto, die als sinoloog werkte aan de Ritsumeikan-universiteit in Kyoto, schreef dat in 1971 — tenminste, als je afgaat op zijn eigen tekst. Er bestaat een door hemzelf gekalligrafeerde hangrol met zijn gedicht die uit 1973 stamt. 

            Lied van de atoombom

            .

Hoor je het dan niet?

In het twintigste jaar van de Shōwa-periode

op 6 augustus in de hemel boven Hiroshima

kwam een Amerikaans toestel dat een atoombom wierp

en veranderde in één klap alles in de krochten van de hel.

            .

Rook en vuur, een lichtflits en een honderdvoudig dreunen:

die zon sloot je de ogen achter een verdorven wind.

De huid barstte open, vlees kreeg blaren: tweehonderdduizend mensen

in rode naaktheid klauwden hun vuisten terwijl zij onschuldig stierven.

            .

Zeeën van daken, rijen huizen verbrandden, alles ging kapot;

wijd uitgestrekt het puin van ruïnes, en daarin slechts stapels lijken.

Kinderen gescheiden van hun ouders, vrouwen rouwend om hun man;

jong en oud luid jammerend met stemmen vol van droefenis.

            .

Ah!

Als ik de sindsdien verstreken jaren tel zijn het er zesentwintig;

laat me je zeggen: diep in de nacht huilt mijn eenzame ziel.

‘De waanzin van de massa wint het van de hemel’: is dit dat soms?

Hoe kan in een eeuwigheid deze kritiek ooit worden weerlegd?

            .

原爆歌。君不聞。昭和二十乙酉年。八月六日広島天。米機來襲投原爆。忽化焦熱地獄淵。/煙焱一閃百雷起。日色為瞑腥風裡。膚破肉爛廿万人。赤裸握拳無辜死。/連甍比屋悉焼夷。茫茫廃墟只積屍。兒別父母妻喪夫。老弱啼泣声甚悲。/嗚呼。星霜屈指二十六。猶説夜深孤魂哭。人衆勝天是耶非。百代譏評豈可覆。

De Shōwa-periode begon in 1926; het twintigste jaar daarvan is dus 1945. ‘De waanzin van de massa wint het van de hemel’ (meer letterlijk: ‘als mensen talrijk zijn winnen ze het van de hemel’, hito ōkereba ten ni katsu 人衆勝天) is een citaat uit de biografie van Wu Zixu 伍子胥 (?-484 v.C.) in Optekeningen van de hofhistoriograaf (Shiji 史記): ‘Als mensen talrijk zijn dan winnen ze het [tijdelijk] van [de wil] des hemels, maar [uiteindelijk] beschikt de hemel en kan de mensen vernietigen’ 人衆者勝天、天定亦能破人.

Dan is er van Hiraike Nansō 平池南桑 (1890-1984) nog een kwatrijn dat naadloos aansluit bij de legendevorming rondom Sasaki Sadako 佐々木禎子 (1943-1955), een meisje dat op haar twaalfde overleed aan leukemie veroorzaakt door de straling van de atoombom op Hiroshima. Op haar ziekbed vouwde zij papieren kraanvogels voor haar genezing. Het (onjuiste) verhaal kwam daarna de wereld in dat het haar niet gelukt was de duizend origami-kraanvogels te halen; haar schoolvriendinnetjes zouden het aantal hebben volgemaakt. Het in 1958 opgerichte Kindervredesmonument (genbaku no ko no zō 原爆の子の像, let. ‘Beeld van het atoombomkind’) in het Hiroshima Vredespark is een beeld van haar op een witte sokkel.

            Het beeld van het atoombommeisje

Een lichtflits verbrandde het jonge blaadje dat zij was;

haar bloedrode tranen vulden de rokende ruïnes.

Vanaf haar witte sokkel vraagt zij om duizend kraanvogels

die kreten slaken in de hemel waaruit de bom kwam vallen.

原爆少女像。閃光炮嫩葉。紅涙滿墟中。白塔千羽鶴。長鳴落爆空。

Ikkai Tomoyoshi 一海 知義 (1929- 2015), aangehaald door Uchida (zie onder, p. 6) wijst erop dat dit een wat raar Sinitisch gedicht is. Dat zit hem dan vooral in woordgebruik van de laatste regel: 空 als niet-samengesteld woord betekent in Sinitische poëzie eigenlijk nooit ‘hemel’ (sora, zoals het hier wel is gebruikt) maar ‘leeg’ (munashi), en de samenstelling rakubaku 落爆 (‘een bom laten vallen’) bestaat niet in het klassiek Chinees of in het Japans.

Het beeld van Sasaki Sadako, op het Kindervredesmonument in Hiroshima.

Ik kwam Tsuchiya’s ballade voor het eerst tegen in de bloemlezing van Uno (zie boven). Leerzaam was ook:

  • Uchida Sei’ichi 内田誠一, ‘Hashimoto Jun “Genbaku no uta” shotan’ 橋本循「原爆歌」初探 [‘Een eerste onderzoek naar Hashimoto Jun’s “Lied van de atoomboom”’], Yasuda Joshi Daigaku kiyō 安田女子大学紀要 47 (2019), p. 1-9.

De foto toont drijvende lantaarns bij de Vredeskoepel in Hiroshima. Deze laat men op 6 augustus de rivier op drijven ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de atoombom.

Categorieën
poëzie

dubbel-zeven

                  [Gedicht als gedicht voor het Dubbel-Zeven-feest:]

                                    Bureauchef voor de Vertrekken van de Vorstelijke Douairière Shunzei

op de Dubbel-Zeven

            vaart zijn bootje de engte over

                        op het moerbeien roerblad

schreven wij hoeveel herfsten wel

            brieven uit parelende dauw

tanabata no / towataru fune no / kaji no ha ni / iku aki kakitsu / tsuyu no tamazusa

 [ 七夕の歌とてよみ侍りける ]
       皇太后宮大夫俊成
たなばたのとわたる舟の梶の葉にいく秋書きつ露のたまづさ

Shinkokin wakashū 4 (Herfst 1)-320. Fujiwara no Shunzei 藤原俊成 (1114-1204).

Het Dubbel-Zeven-feest (tanabata 七夕, let. de avond van de zevende’) is een jaarlijks terugkerend moment op de rituele kalender en viert verlangen. Een legende die al uit het oude China stamt identificeert twee sterren van wat hier sinds de negentiende eeuw bekend staat als de Zomerdriehoek als twee hemelse geliefden. Het zijn het Weefstertje (orihime of tanabata, var. shokujo 織女; Wega: de helderste ster in het sterrenbeeld Lier [Lyra]) en het Herdersjongetje (genkyū 牽牛; Altair: de helderste ster in het sterrenbeeld Arend [Aquila]), die van elkaar gescheiden worden door de Melkweg. In oost-Azië staat de Melkweg bekend als de Hemelrivier (Jp. ama-no-gawa 天の川). Eenmaal per jaar, op de avond van de zevende dag van de zevende maand, als het tenminste niet bewolkt is, kan de Herdersjongen de engte of straat in die rivier van sterren oversteken om bij zijn geliefde Werversmeisje te zijn.

In het antieke China was het de Weefster die de Melkweg overstak, maar in klassieke Japan werd die actieve rol al snel aan het Herdersjongetje toegewezen, omdat in de romantische dynamiek van de Heian-hofcultuur nu eenmaal mannen bij vrouwen langsgingen en niet omgekeerd.

‘Dubbel-Zeven jelly’ (tanabata jerii 七夕ジェリー): in de naoorlogse periode is dit gelatinepuddinkje uitgegroeid tot een geliefd nagerechtje voor schoollunches , exclusief voor 7 juli. De witte streep op blauw stelt de Melkweg voor; de gele citrusvrucht een ster. Gefotografeerd voordat alles in het kader van veldwerk opgegeten werd.

Al vroeg in de Heian-periode (704-1185) ontstond de gewoonte om ’s ochtends de dauw op planten en grashalmen te verzamelen en daarmee een inktstaaf op te lossen en met die inkt op het blad van de papiermoerbei (kaji ) een gedicht te schrijven. Ik vond dat in eerste instantie als student een weliswaar zeer romantisch maar ongelooflijk (om niet te zeggen ongeloofwaardig) verhaal, maar het gebeurde toch echt. Sterker nog, het gebeurt nog steeds! (Dat wil zeggen: het beschrijven van het moerbeiblad; dat van die dauw vraag ik me af.)

Een blad van de papiermoerbei (kaji 梶) waarop Shunzei’s waka is geschreven. Bron: Japan Toy Museum.

Het Japanse woord voor de papiermoerbei (kaji) kan ook ‘vaarboom’ of ‘roer’ (kaji ) betekenen, zodat het voor de hand ligt om die twee met elkaar te laten overlappen. Het gebruik van zulke ‘spilwoorden’ (kakekotoba 掛詞, een woord dat je eigenlijk twee keer lezen moet, in twee verschillende betekenissen) was een geliefde retorische truc van waka-dichters.

Fujiwara no Shunzei 藤原俊成 (1114-1204) schreef dit gedicht als onderdeel van een monsterproject van vijfhonderd waka dat hij in de derde maand van 1190 afrondde. Als offer voor vijf verschillende heiligdommen schreef hij voor elk ervan een reeks van honderd gedichten. In deze Honderd-gedichtenreeksen voor vijf schrijnen (Gosha hyakushu 五社百首) is dit een gedicht in de serie voor de Grote Schrijn van Ise (Daijingū 太神宮).

Voor deze waka maakte Shunzei niet alleen gebruik van de spilwoord-techniek, maar hij bediende zich ook van het ‘teruggrijpen op een brongedicht’ (honkadori 本歌取り). Daarbij gebruikt de dichter flarden van een ouder gedicht om daaruit een nieuw eigen werk te boetseren; het is een spel in verwijzing én in creatieve variatie. Shunzei koos een gedicht dat niet eens zo ontzettend oud was, van een vrouw die we kennen als ‘de min uit de provincie Kazusa’:

                  Op de zevende dag van de zevende maand geschreven op het blad van een papiermoerbei:

                                    Kazusa no menoto

van de hemelrivier

vaart zijn bootje de engte over

            op het moerbeien roerblad

heb ik gedachten aan jou

            werkelijk opgeschreven

ama-no-gawa / towataru fune no / kaji no ha ni / omou koto o mo / kakitsukuru kana

 七月七日、かぢはべりける
        上総乳母
あまがはとわたるふねのかぢのおもふことをもくるかな

Goshūi wakashū 4 (Herfst 1)-242. Kazusa no menoto 上総乳母 (actief begin elfde eeuw).

Tot en met 1872 volgde Japan de Oost-Aziatische maankalender, waarin de maanden afweken van de westerse kalender. Het jaar begon met de lente, zodat de eerste maand van het jaar in de praktijk meestal grotendeels overlapt met februari en eventueel maart. Zo viel de Dubbel-Zeven in het jaar dat Shunzei zijn gedicht schreef op 9 augustus 1190. Dan nog voelt het wat gek dat tanabata op de rituele kalender gold als een moment in de vroege herfst, maar de herfst begon nu eenmaal in de zevende maand.

Er zijn nog steeds shintō-heiligdommen die de combinatie van de Dubbel-Zeven en poëzie in ere houden. Dat gebeurt niet per se op 7 juli, al wordt op die datum wel gemikt. Zo wordt in Tokyo, bij het Shimo-shinmei tenso-heiligdom 下神明天祖神社, op zaterdag 29 juli (vandaag, dus) opnieuw een ‘Dubbel-Zeven poëziebanket’ (tanabata no utage [of: ka’en] 七夕の歌宴) gehouden. Daarbij worden waka met tanabata-thema voorgedragen (gezongen, in feite), met traditionele gagaku-begeleiding. Op YouTube is te zien en horen hoe dat er vorig jaar uitzag. Zo te horen reciteert het gezelschap daar alleen Heel Erg Dode Dichters; ik hoorde alleen gedichten uit de Heian-periode.

De afbeelding toont een prent van een jong meisje dat voor het Dubbel-Zeven-feest gedichten schrijft, door Suzuki Harunobu 鈴木春信 (1725?-1770). Naast haar liggen behalve kaarten om gedichten op te schrijven (tanzaku 短冊) ook bladeren van de papiermoerbei. Collectie Tokyo National Museum.

Categorieën
poëzie

de verdroogde schim van een godheid

            landschap met visgraten

            .

een glazen wenteltrap

beklimt onvast een volledig haarloos     monster

het allerlaatste     blinde creatuur

voor zijn ogen de uitgestrekte woestijn

waarin sporadisch dingen als enorme visgraten omhoogsteken

en een ervan

trekt als een vlieger de aandacht     de verdroogde schim van een godheid

            .

vanuit de heldere ether van de hemel

fladder-fladder-fladder-fladder

dansen eindeloos dingen als bankbiljetten neer

als miljoenen kapotgescheurde     bladzijden uit een boek

van een ooit uit zichzelf verdreven vreemd volk

gesublimeerd leed en kreten

stil op elkaar gezonken in de bron waarnaast

zelfs de droom van het begin van onze wereld

of een schaduw van reïncarnatie niet te bekennen zijn

            .

… heel in de verte

een half doorzichtige zon als een kapot horloge

half begraven in het zand

            .

 魚の骨のある風景
            
.
ガラスの螺旋階段を
全身毛の抜けた よぼよぼの怪獣がのぼってゆく
ただ独りとり残された 盲の生物
のはるか眼下に茫々とひらける沙漠
巨大な魚の骨のやうなものが疎らにつき刺さり
そのひとつに
紙凧のやうにひっかかってる 干乾びた神の幻像
            
.
澄みきったエエテルの空から
ひらひらひらひら
無限に舞ひおりてくる札びらのやうなもの
ばらばらにちぎれた 億万枚の本の頁のやうなもの
かつて自ら氓んでいった人類の
昇華した苦悩と叫喚
がひっそり沈下して溜った泉のほとり
劫初の夢も
輪廻の影もない
            
.
……はるか遠く
半透明の太陽が壊れた時計のやうに
なかば砂に埋れて

Uit de bloemlezing Verzameld werk van naoorlogse dichters (Sengo shijin zenshū 戦後詩人全集; Tokyo: Yūriika, 1954). In Naka Tarō shishū 那珂太郎詩集 (Tokyo: Shichōsha, 1968), p. 32. Zowel ‘het begin van onze wereld’ (of ‘het begin der tijden’, gōsha 劫初) als ‘reïncarnatie’ (rinne 輪廻) zijn begrippen uit boeddhistische kosmologie.

            [dichtersalmanak van geluiden]

            .

juli     giyo-giyo

            .

bomen ruisen cactusbloemen staan in brand cicaden tsjirpen maar     nadat opeens de plotse bui voorbij is     wanneer de avondmist de schaduwen van bergen in de verte oplost     giyo-giyo     beginnen kikkers de kosmos te bedwelmen     en als de maan omhoogklimt     klinkt het gyawalo’-gyawalo’-gyawalo’-lo’-lo’-lo’-li’    een groot koorwerk als van Shinpei

            .

 音の歳時記
            
.
七月 ぎよぎよ
            
.
樹樹はざわめき緋牡丹は燃え蝉鳴きしきる さっとゆふだちが一過したあと 夕霧が遠い山影をぼかすころ ぎよぎよぎよ 蛙もこゑが宇宙を圧しはじめる 月がのぼるとそれは ぎやわろっぎやわろっぎやわろろろろりっと 心平式の大合唱となる

Uit de gedichtenreeks Dichtersalmanak van geluiden (Oto no saijiki 音の歳時記), in de bundel Requiems (Chinkonka 鎮魂歌, 1995). In Zoku Naka Tarō shishū 続・那珂太郎詩集 (Tokyo: Shichōsha, 1996), p. 77. Shinpei is de ‘kikkerdichter’ Kusano Shinpei 草野心平 (1903-1988).

Naka Tarō 那珂太郎 (1922-2014) won in zijn leven allerlei dichtersprijzen maar is niet heel bekend. A poets’ poet, heet dat dan. Al heeft veel van zijn poëzie iets ongrijpbaars, hij was wel een dichter die misschien meer dan anderen erg bewust met de werking van woorden bezig was.

Zijn reeks Dichtersalmanak van geluiden (Oto no saijiki 音の歳時記) is een heel expliciet voorbeeld van Naka’s verhouding tot woorden. Een saijiki (hier vertaald als ‘dichtersalmanak’) is een overzicht van seizoensgerelateerde woorden die je in poëzie (m.n. haiku) gebruiken kan. Alleen bevat een traditionele dichtersalmanak vooral namen van vogels en planten; Naka’s almanak is van een andere orde, omdat die draait om onomatopeïsche woorden die een stemming uitdrukken. (Helemaal in lijn met Naka’s opvattingen over culturele specificiteit van taal laten die woorden zich niet goed vertalen.) De gedachte achter deze reeks van twaalf gedichten (één voor elke maand van het jaar) is zeer verknoopt met oude Japanse poëzietradities en die bewuste omgang met die taalerfenis, net als Naka’s bewust gebruik van boeddhistisch gedachtengoed, maakt hem tot een wat aparte naoorlogse modernist.

Meer lezen? Dat kan in:

  • Tarō Naka, Music: Selected Poems, vert. Andrew Houben en Chikako Nihei (Tokyo: Isobar Press, 2018).

De afbeelding toont een deel van het doek Archeologische herinnering aan Het Angelus van Millet van Salvador Dali uit ca. 1934. Collectie The Dali Museum, St. Petersburg (Florida).

Categorieën
poëzie

daarom schrijft iemand

            Aantekeningen voor een poëtica

            .

1

            .

            Wat is poëzie? Dat kan niemand benoemen. Je kunt het alleen op het oog hebben en er dan een gebaar naar maken. Iets op het oog hebben dat onbenoembaar is mag een tegenstrijdigheid lijken, maar het is juist omdat het zich niet laat benoemen dat iemand het op het oog heeft; dat is waarom iemand gedichten schrijft.

            Een gedicht is altijd een poging en een poëtica is altijd een ander soort poging. Tussen die twee bestaat een onoverbrugbaar verschil. Misschien is het omdat er een verschil bestaat dat beide betekenis kunnen hebben; dat als zij met elkaar overeen zouden komen, één ervan onnodig zou zijn.

            Toch is dit essay hooguit een bescheiden zelfbespiegeling. Er zit hier niets origineels in. Ik moet door herhaling voor mezelf helder krijgen wat voor anderen zelfevident is.

            .

2

            .

            De intrinsieke motieven voor de daad die poëzie is zijn verborgen in een duister. Ze kent tenminste niet direct een op anderen gericht doel of reden. Er zijn nooit zoveel schrijvers geweest als tegenwoordig die de daad die poëzie is verdedigen vanuit zelfrechtvaardiging of een maatschappelijk doel, maar is de daad die poëzie is niet eerder een daad die uit het innerlijk voortkomt en de maatschappij de rug toekeert?

            Ze kan niet vervangen worden door een of andere reële daad, noch vervangt ze een of andere reële daad. Bovendien is het juist omdat [de drang tot poëzie] niet vervuld kan worden door een of andere reële daad dat iemand de daad begaat die poëzie is. —— Ze komt voort uit een onmiskenbaar innerlijk verlangen dat niets te maken heeft met de alledaagse wereld. Het is niet om dat verlangen te sussen maar uit het de wens het te vervullen dat iemand schrijft.

            .

5

            .

            Door de woorden te confronteren het ik teniet te doen. —— De woorden niet te gebruiken als instrument om iets te vertellen maar de woorden als ‘ding’ te dienen, dat moet uit hieruit voortkomen.

            .

9

            .

            Wat een geschreven werk is, dat kan de schrijver niet zeggen. Een werk heeft altijd een bestaan dat de schrijver overstijgt. Een werk kent een bestaan als iets dat uit woorden is opgebouwd, maar al zijn de woorden geuit door de schrijver, ze zijn niet het bezit van de schrijver omdat hun bestaan de schrijver overstijgt. De schrijver kan het werk zelf nooit kennen. Hij kan het alleen creëren.

            Een werk kent een eigen onafhankelijkheid; het kent een transcendentaal bestaan. Als fenomeen is het voor de schrijver dus altijd iets onbeslists.

            Dat een werk als object altijd iets onbeslists is, is omdat het de lezer (de ontvanger) opwacht en dan elke keer weer voor het eerst tot stand komt; de lezer creëert zo altijd weer het werk als fenomeen.

            Ook de schrijver is, na geschreven te hebben, niet meer dan een lezer.

            .

24

            .

            Het klankspel van woorden —— en dan vooral de zoektocht naar alliteratie of assonantie. Dit is zeker geen techniek om simpelweg een fraai geluidseffect te beogen. De schrijver beoogt dat effect niet, eerder probeert hij zonder verwachtingen de autonome beweging van de woorden te volgen. Door woorden andere op te laten roepen en door woorden uit zichzelf te laten komen bereikt hij nog onbekend terrein. Zo, zonder zich te laten beperken door syntax of nadrukkelijke logica, komen ze, bijna alsof ze uit zichzelf de aandacht vragen, als golven aanrollen. Dit is misschien toch iets heel anders dan het automatisch schrijven van het surrealisme. Hier niet de genotzucht van het uitschakelen of verstrooien van bewustzijn maar door opperste concentratie van het bewustzijn wordt de schrijver gedwongen de woorden te kiezen. Ook wanneer de logica doorbroken wordt moet het bewustzijn klaarwakker wezen.

            .

                                            (mei 1966)

            .

 詩論のためのノオト
            
.
1
            
.
 詩とは何か。それを人は名ざすことはできぬ。ただそれをめざし志向することができるだけだ。みづから名ざしえぬものをめざすとは、一種の矛盾ともみえようが、人は、名ざしえぬからこそめざすのであり、それゆゑにこそ、詩作品を書く。
 詩作品はつねに一つの試みであり、詩論もまた別の一つの試みである。この両者はおそらくやむをえず何らかのずれをもつ。たぶん、ずれをもつから互ひが意味をもち得るのであり、両者がぴったり合致したとしたら、そのどちらかが不要であらう。
 尤もこの私論は、きはめてひかへめな内省にとどまる。ここに独創的なものは何もない。ただひ人にとって自明なことも、みづから確かめるためにはくりかへさなければならない。
            
.
2
            
.
 詩作行為の深い動機は暗いところにかくされてゐる。それは少なくとも直接には、どんな目的も理由も対他的には持たぬ。こんにちほど多くの作者が詩作行為を自己正当化のために、対社会的目的や理由づけによって鎧ってゐるときはないやうにみえるが、むしろ詩作行為とは、本来きはめて内的な、社会に背いた行為なのではないか。
 それは他のいかなる現実的行為によっても代用されることはできず、いかなる現実的行為を代用するのでもない。しかもみづから他のいかなる現実的行為によってもみたされぬゆゑに、人は詩作行為をする。——それは日常世界とは直接かかはらぬ、まぎれもない一つの内的欲求に発する。その欲求をしづめることをのぞまず、これを充たすことを欲するゆゑに、人は書く。
            
.
5
            
.
 ことばとあひ対して、おのれを無化すること。——ことばを語るための道具として用ひず、<もの>としてのことばに仕へるとは、まづこの意味からでなければならぬ。
            
.
9
            
.
 書かれた作品が何であるかを、作者はいふことができぬ。作品はつねに作者を存在である。作品は他でもない、ことばによって構築されたところの一存在であるが、ことばは、作者の発するものではありながら、作者の所有物ではない、作者を超えた存在であるからだ。作者はけっして作品自体を知ることはできぬ。ただこれをつくることができるだけだ。
 作品は、それ自体の自立性をもって、超越的存在として在る。そして現象として、作者自身にとってもまた、つねにゆれ動いてやまぬものだ。
 一個の客体物であるところの作品が、つねにゆれ動いてやまぬといふのは、作品は読者(亭受主体)をってはじめてその都度そこに成り立つものであり、読者は、つねにあらたに現象としての作品をそこに生み出すものだからだ。
 そして作者もまた、書き終へたあとは、自らひとりの読者にほかならない。
            
.
24
            
.
 ことばの音韻性——なかんづく頭韻もしくは母韻律によって、ことばを追求すること。——それはけっして単に聴覚美としての効果をねらっての、技巧なのではない。作者は効果をねらふのではない、むしろ虚心にことばの自律的うごきに随はうとするのだ。ことばをしてことばを呼ばしめ、ことばをしてみづから行かしめることによって、おのれの未知の領域に達しようとするのだ。したがって、そのとき構文法は顕在的論理によって拘束されず、ほとんどことばはそれみづからの要請のままに、波のやうにうねってゆく。だがそれはおそらく、シュウルレアリスムの自動記述ともまるで異る。意識の消去乃至拡散による放縦はここになく、極度の意識の集中によって、作者はことばを選択のだ。論理はこえられても意識はたえず覚めてゐなければならぬ。

            .
         (一九六年五月)

Naka Tarō shishū 那珂太郎詩集 (Tokyo: Shichōsha, 1968), p. 91-92, 93, 94, 102.

Dit zijn enkele fragmenten uit Aantekeningen voor een poëtica (Shiron no tame no nōto 詩論のためのノオト) uit 1966 door Naka Tarō 那珂太郎 (1922-2014). Het gehele essay bestaat uit zesentwintig secties; ik vertaalde er hier maar vijf. Bij een volgende gelegenheid ook poëzie van hem.

Op een bepaalde manier is dit natuurlijk een zeer tijdgebonden tekst; ik vermoed tenminste dat vandaag de dag niet zo snel meer gezegd zou worden dat zoveel dichters (in Japan althans) bezig zijn met poëzie als maatschappelijk statement. Dat was een halve eeuw geleden anders. Poëzie als verklanking van een innerlijke ongrijpbaarheid behoeft nu minder rechtvaardiging, al zal niet iedereen Naka willen volgen in zijn beeld van de dichter als medium. Wel verhelderend voor veel moderne Japanse poëzie vind ik de observatie dat onbegrijpelijkheid (‘zonder zich te laten beperken door syntax of nadrukkelijke logica’) wel degelijk een bewuste keuze kan zijn: geen écriture automatique, maar wel een nadrukkelijk niet-rationeel associëren.

De foto is van Hashimoto Sei’ichi 本橋成一, uit zijn serie ‘Koolmijnen’ (Tankō 炭鉱, 1965-1968). Hashimoto Sei’ichi, Aridokoro 在り処 / Sense of Place (Izu Photo Museum, 2016), p. 75.

Categorieën
poëzie

storm

            [Toen men een reeks van honderd gedichten aanbood:]

                                    De priester Jakuren

de herfststorm raasde

            door het veld waar nu zijn leger

                        geheel verwoest is

diep in de verre bergen

            het burlen van een hertenbok

nowaki seshi / ono no kusabushi / arehatete / miyama ni fukaki / saoshika no koe

 [百首哥たてまつりし時]
野分せし小野の草ぶしあれはててみ山にふかきさを鹿の声

Shinkokin wakashū 5-439. De priester Jakuren 寂蓮法師 (1139-1202).

Van de andere kant de wereld hoorde ik de effecten van storm Poly van afgelopen woensdag. En omdat de seizoenen met de klimaatverandering toch in de war raken, leek me dit gedicht niet ongepast.

Een ‘veldensplijter’ (nowaki 野分), zo werd een taifoen lang geleden genoemd. Typisch raasden zulke stormen in de herfst voorbij, maar vandaag de dag begint dat al in de zomer.

Het razen van natuurgeweld gaat samen met het razen van gefrustreerd verlangen. Burlende mannetjesherten (de ‘clou’ waar de dichter langzaam naartoe werkt) zijn in de herfst op zoek naar een hinde. Extra zielig is dat het hert nu zijn slaapplaats (kusabushi 草臥し, let. ‘slapen op gras’, hier vertaald met ‘leger’) kwijt is. Naar liefde hunkerende dichters herkenden zich graag in dit onvervuld verlangen. Vandaag mogen we er misschien ook nog wat andere frustraties in terug horen.

De foto toont een effect van de storm Poly, Amsterdam 5 juli 2023. (Foto HLS.)

Categorieën
poëzie

in het badhuis

in het badhuis

een reus van een vent die een flesje

            limonade opentrekt

sentō no / rokushaku-otoko / ramune nuku

銭湯の六尺男ラムネ抜く

Een rokushaku-otoko is letterlijk ‘een man van zes voet’; in Japan is dat nog steeds behoorlijk lang. Ramune-limonade wordt verkocht in kogelflesjes waarvan de dop even ingedrukt moet worden om de glazen kogel naar beneden te duwen om wat koolzuurgas te laten ontsnappen. Dat ‘[limonade] opentrekken’ ([ramune] nuku, let. ‘iets ergens uittrekken’ of ‘iets ergens vanaf trekken’) is in het Japans in deze context een beetje verrassende uitdrukking, maar de dichter doelt ongetwijfeld op het laten ontsnappen van het koolzuurgas (met nuku kun je dat wel aangeven) en/of de dop eraf trekken en het gevoel dat je de limonade uit het flesje bevrijdt.

Deze haiku werd in 2012 ingezonden voor de 51e nationale haikuwedstrijd (zenkoku haiku taikai 全国俳句大会) door Sakamoto Takanori 坂元孝徳, van wie ik verder niks weet.

Gisteren had dat over mij kunnen gaan: na het weken in het warme bad wat nazweten in de kleedkamer met een koel flesje; zo hoort dat. Vandaag gaan de prijzen van de badhuizen in Tokyo omhoog. Nu kost de toegang voortaan 520 yen (€3,30, met de huidige koers). Dat is bijna het dubbele van het bedrag dat ik betaalde toen ik als student naar het badhuis begon te gaan. Het is inflatie die je met je eigen leeftijd confronteert, kennis die je niet meer op een zinvolle manier kan delen.

Zo herinner me nog steeds uit mijn jeugd de opmerking van iemand op leeftijd die over de eigen kindertijd zei: ‘een brood kostte toen nog 12 cent’ — dat ging voor mij als kind echt over tijden die niks met het heden te maken hadden.

De publieke badhuizen (sentō 銭湯) hebben het al heel lang moeilijk, omdat de meeste mensen allang thuis een douche of iets van een bad hebben en de publieke badhuizen van oorsprong geen luxe maar een bittere noodzaak waren. Blijkbaar is niet iedereen gevoelig voor de aantrekkingskracht van een gemeenschappelijk bad en in de kleedkamer gezamenlijk nadrogen en een Ramune of flesje melk drinken en jezelf maar weer eens wegen. Het aantal badhuizen in het land neemt al decennia in schrikbarend tempo af: 2.641 badhuizen in de metropool Tokyo in 1965, nog 2.043 toen ik voor het eerst in Tokyo studeerde, tegen slechts 706 in 2021. En de toegangsprijs moet telkens wat omhoog om het allemaal nog enigszins kostendekkend te houden. Heel treurig.

Maar er gloort wat hoop. Het badhuis dat ik gisteren bezocht trok naast bejaarden nog een hoop jong volk (nu is het ook wel een van de bekendere badhuizen, heb ik begrepen). Dat zou op een trend wijzen, is me verteld; het badhuis schijnt weer een klein beetje hip te worden.

[3 juni 2023:] Later op de avond bezocht ik dit badhuis opnieuw. Weer was het druk, maar dit keer was ik met afstand de oudste bader. Navraag bij de twee twintigers achter de balie leerde me dat het grote bezoekerssucces recent is: afgelopen september heeft men flink verbouwd en de boel opgefrist; sindsdien is het er druk. ‘Daarvoor was het een gewone sentō’; met andere woorden: een matig bezocht badhuis.

Misschien aangespoord door het succes van de haikuwedstrijden als die voor groene thee van Itō-en organiseert het Genootschap voor de Japanse Badhuizencultuur (Nihon Sentō Bunka Kyōkai 日本銭湯文化協会) dit jaar voor de derde keer een badhuis-haikuwedstrijd (sentō haiku kontesuto 銭湯俳句コンテスト).

Haiku over badhuizen bestaan al langer, uiteraard.

Suzuki Eiko 鈴木栄子 (1929):

zomerfestival —

al ’s middags in het badhuis

            de klank van wasbakjes

natsumatsuri / hiru no sentō / oke hibikase

夏祭昼の銭湯桶ひびかせ

Natsume Sōseki 夏目漱石 (1867-1916):

in het badhuis

            kibbelen de bezoekers

in klamme hitte

sentō ni / kyaku no isakau / atsusa kana

銭湯に客のいさかふ暑かな

Masaoka Shiki 正岡子規 (1867-1902):

in het badhuis

gaan over Ueno’s bloesems

            de verhalen rond

sentō de / ueno no hana no / uwasa kana

銭湯で上野の花の噂かな

Hou er rekening mee dat de bezoekers van het badhuis het hebben over bloesems die ze ooit zagen of juist nog willen gaan zien, aangespoord door de muurschildering van een landschap die bijna elk badhuis heeft en die je vanuit het bad bekijken kan. Daarom vertaal ik ‘verhalen’ en niet ‘geruchten’ (uwasa 噂).

Een illustratie uit Shikitei Sanba’s 式亭三馬 (1776-1822) Het badhuis van de vlietende wereld (Ukiyoburo 浮世風呂, deel 1, 1809). Collectie Waseda University Library. Al in 1977 schreef iemand terecht dat Sanba’s satire beschouwd kan worden als ‘de sitcom van zijn tijd’.

De combinatie badhuis en haiku is niet zo verrassend, zeker in het licht van de sentō als een sociale ‘hub’ waar Jan en Alleman in zijn nakie staat en waar dus ruimschoots gelegenheid voor sociale satire bestaat. Dat ging niet altijd even subtiel overigens: ik denk aan de opening van het op zich echt komische Het badhuis van de vlietende wereld (Ukiyoburo 浮世風呂, 1809-1813) van Shikitei Sanba 式亭三馬 (1776-1822); dat begint met iemand met een spraakgebrek die in een hondendrol stapt.

De foto toont de ingang van de Goshikiyu 五色湯, een badhuis in Mejiro, Tokyo, 30 juni 2023.

Categorieën
poëzie

een zee van groen

            Compositie in de regen

Heel de dag het geluid van regen die van de dakrand drupt;

intens geduldig gezeten, luisterend met mijn ogen.

Toen opende ik het rolgordijn naar de westelijke heuvelvoet,

naar een zee van het groen van ontelbare pijnbomen.

雨中作。尽日簷頭雨滴声。座来堪向眼中聴。疎簾忽卷西山麓。万本長松一色青。

Ryōgenshū. [NKBT 89, p. 121.] Die ‘zee’ haal ik er zelf bij; de laatste regel is meer letterlijk: ‘een enkelvoudige [of: één-geheel] kleur groen van tienduizend lange pijnbomen’. –Ku 来 in de tweede regel is hier een hulpwerkwoord (joji 助辞) en geeft [een periode na] een voltooide handeling aan, ‘nadat’ of ‘sinds’; za-shite kite 座来 is dan dus iets als ‘[de hele periode] sinds ik ben gaan zitten’.

Dat ‘zitten’ is ongetwijfeld ‘zitten in meditatie’ (zazen 座禅). Het omhoog rollen van het rolgordijn wordt dan beeldspraak voor het wegnemen van de barrières tussen de monnik en de ware aard der dingen. Een moment van satori of plots inzicht, kortom.

Mij fascineert vooral de kracht van observatie van een tastbare wereld. Hier zou een filmregisseur aan het woord kunnen zijn.

Koken Myōkai 古剣妙快 (? – ca. 1390?) was een Zen-monnik van de Rinzai-school, een discipel van zwaargewicht Musō Soseki 夢窓疎石 (1275-1351). We weten weinig van zijn leven; wel weten we dat hij op enig moment in de jaren 1340 naar China vertrok om daar bij Zen-meesters in de leer te gaan, zoals wel meer Japanse monniken dat destijds deden. In 1365 kwam hij terug in Japan, waarna hij abt (jūji 住持) werd van een klooster in Kyoto (de Kennin-ji 建仁寺) en later in Kamakura (de Kenchō-ji 建長寺). Zijn literaire of zogenaamde ‘kunstnaam’ ( ) was Ryōgen 了幻 (‘Doorziene illusie’); zijn verzamelde Sinitische poëzie is daarom bekend als Verzameling van doorziene illusies (Ryōgenshū 了幻集).

De film-still komt uit de film Suzaku (Moe no suzaku 萌の朱雀, 1997) van Kawase Naomi 河瀨直美 (1969).