Sneeuw omarmt het huis en bomen werpen diepe schaduwen;
de windgong hangt bewegingloos, de avond wordt stiller en stiller.
Rustig ruim ik de boekenzooi op en denk aan iets ingewikkelds;
in een blauwe vlam als een enkele rijstaar het hart van de Ouden.
冬夜読書。雪擁山堂樹影深、憺鈴不動夜沈沈。閑収乱帙思疑義、一穂青灯万古心。
In Kōyō sekiyō sonja shi (kōhen) 黄葉夕陽村舎詩 後編 (‘Gedichten uit Huize Herfstblad in de Avondzon’, derde deel, 1823). [SNKBT 66, p. 103.] Het ‘huis’ is een ‘huis in de bergen’ (sandō 山堂), wat de suggestie van een retraite versterkt; dat aspect vertaal ik nu niet. Ik zocht iets beter lopends dan ‘rondslingerende boeken’ voor ranchitsu 乱帙, maar deze oplossing is misschien weer net te vlot voor Chazan. De langgerekte blauwe vlam is die van de lamp, waarbij de boeken gelezen worden.
In de roman Een schip bouwen (Fune o amu 舟を編む, 2016) uit 2011 van Miura Shion 三浦しをん (1976) figureert dit kwatrijn van Kan Chazan 菅茶山 (var. Sazan, 1748-1827) in —geloof het of niet— een liefdesbrief.
Sowieso wordt in die roman nogal eens verwezen naar Chazan’s Sinitische poëzie. Uiteraard door nerdy jongemannen.
Kan Chazan was een groot kenner van antiek Chinees gedachten- en cultuurgoed (een zogenaamde jugakusha 儒学者, een ‘confucianistische geleerde’, zeggen we dan meestal), Rond 1781 opende hij in zijn geboorteplaats Kannabe 神辺, het tegenwoordige Fukuyama in de prefectuur Hiroshima, een academie, waar Rai San’yō 頼山陽 (1780-1832) nog een tijd als door hem als hoofddocent, c.q. academiedirecteur (tokō 都講), in dienst werd genomen.
Het leukst aan dit kwatrijn uit 1811 is wat mij betreft het feitelijke onderwerp ervan: ‘iets ingewikkelds’. Het Japans (of het literair Sinitisch, zo je wil) heeft gigi (Ch. yíyì 疑義), letterlijk iets als ‘een betekenis waarover getwijfeld wordt’ — een woord dat in Mandarijn en modern Japans vaak begrepen wordt als ‘twijfel’. In de context van Chazan’s gedicht gaat het over de interpretatie van wat er in die rondslingerende boeken staat: teksten over Wijzen (zgn. seiken 聖賢) uit een ver verleden (banko 万古).
Maar je mag dit natuurlijk ook op iets algemeners betrekken: al die dingen waarvan je niet zeker weet wat je ermee moet.
De afbeelding toont Kan Chazan’s kwatrijn zoals dat figureert in de anime-serie Een schip bouwen (Fune o amu 舟を編む, 2016) naar de gelijknamige roman van Miura Shion 三浦しをん (1976) uit 2011.
De professor had lemmata geschreven voor termen en voor representatieve werken en schrijvers uit de Japanse middeleeuwse literatuur. Hoewel hem gevraagd was de richtlijnen en voorbeeldlemmata te volgen, was elk van zijn bijdragen niet alleen te lang maar zaten zijn teksten ook nog eens vol persoonlijke beweringen.
Zijn lemma voor ‘Saigyō’ bijvoorbeeld zag er zo uit:
.
SAIGYŌ (1118-1190) Een monnik die als dichter actief was in de Heian en Kamakura-perioden. Zijn naam vóór zijn monnikswijding was Satō Norikiyo. Hij was een krijger die de teruggetreden vorst Toba diende als paleiswacht, maar op zijn drieëntwintigste kreeg hij bedenkingen, negeerde smeekbeden van zijn kind en kreeg zijn monnikswijding. Nadien reisde hij door alle provincies en schreef veel gedichten. Zijn ‘wat ik wens is / onder ontloken bloesems / te sterven in de lente / in die tweede maand / wanneer het volle maan is’ ligt tot op de dag van vandaag op ieders lippen. Elke Japanner is diep ontroerd door dit beeld dat Saigyō schetste en zal dat ook voor zichzelf wensen. Hij wist meesterlijk te dichten over natuur en gevoelens en creëerde een geheel eigen dichtstijl die geschraagd werd door een besef van vergankelijkheid. Hij overleed in de Hirokawa-tempel in Kawachi.
.
Ik ben toch ook Japanner, maar bij dat beroemde gedicht dat hij hier noemt voel ik echt geen ontroering. Verbijsterd printte Nishioka de bijdrage toch maar uit.
Miura Shion 三浦しおん, Fune o amu 舟を編む (Tokyo: Kōbunsha, 2011), p. 125-126.
Professor ontvlucht zijn werk om persoonlijke obsessies na te jagen. Harrison Ford als archeoloog en (een beetje) schriftgeleerde in Indiana Jones and the Last Crusade (1989) van Steven Spielberg.
In haar roman Een schip bouwen (Fune o amu 舟を編む, 2011) beschrijft Miura Shion 三浦しをん (1976) het wel en wee van een redactie die belast is met het maken van een woordenboek. Bedenk daarbij dat een ‘woordenboek’ (jisho 辞書) in Japan nogal eens óók het karakter heeft van een encyclopedie. Het voorbeeld bij uitstek is de Kōjien 広辞苑 (‘De wijde tuin der woorden’). Vandaar dat je in dit fictieve woordenboek van haar roman ook lemmata aantreffen kan voor historische personen.
In Europa kennen we als vergelijkbaar geval de Le Petit Larousse, dat ook een combinatie van woordenboek en encyclopedie is, met een hoop plaatjes.
Miura’s roman is een beetje een kruising tussen het light novel/feel good-genre en een vrij Japanse voorkeur om uit een verhaal allerlei technische kennis op te doen. Naast kantoordynamiek en een romance krijgt de lezer ook een hoop mee over het wordingsproces van een groot naslagwerk dat gepresenteerd wordt als een queeste naar door niet iedereen begrepen Hoger Doel.
Het woordenboek uit de roman heeft als naam ‘De grote oversteek’ (Daitokai 大渡海). Al vroeg in de roman wordt in een scène die speelt in een Chinees restaurant uitgelegd waarop die naam slaat:
‘Een woordenboek, dat is een schip om de zee van woorden mee over te steken’, verkondigde Araki met het gevoel zijn ziel bloot te leggen. ‘Mensen gaan aan boord van het schip dat woordenboek heet en verzamelen de kleine lichtpuntjes die op het donkere zeeoppervlak drijven. Om met geschikte woorden heel precies hun gedachten aan iemand over te brengen. Als we geen woordenboeken hadden, bleven we staan dralen bij de aanblik van de uitgestrekte oceaan.’
‘We bouwen een schip dat geschikt is om de zee mee over te steken’, zei professor Matsumoto zachtjes. ‘Met dat idee hebben Araki en ik die naam gekozen.’
Miura’s roman is behoorlijk succesvol geworden in termen van bewerkingen. Ze werd verfilmd in 2013; in 2016 volgde een anime-serie voor televisie en een manga-versie in 2017. Vorig jaar zond NHK (de Japanse NOS) op satelliettelevisie een nieuwe televisieserie naar de roman uit, die dit jaar in reguliere uitzending te zien was: Een schip bouwen: ik maak woordenboeken (Fune o amu: watashi, jisho tsukurimasu 舟を編む ~私、辞書つくります~).
Julie Winters Carpenter vertaalde de roman in 2017:
Shion Miura, The Great Passage, vert. Julie Winters Carpenter (Seattle: AmazonCrossing, 2017).
De monnik-dichter Saigyō 西行 (1118-1190) is zonder meer een naam die Japanners op school hebben moeten leren. Dat zij in die context zijn hier geciteerde gedicht meekregen zal vast en zeker vaak voorgekomen zijn. De waka is in de loop der eeuwen een bestoft cliché geworden dit een Fantastisch Gedicht te vinden, met al zijn overgave aan de kersenbloesems. Dezelfde, licht wereldvreemde bevlogenheid die professor Matsumoto na meerdere glazen Shaoxing-wijn verwoordt schemert ook door in zijn ideaal dat een woordenboeklemma verheffen moet.
Miura’s vader is Miura Sukeyuki 三浦佑之 (1946), emeritus hoogleraar van de Universiteit van Chiba met als vakgebied klassieke, en dan met name orale, Japanse literatuur. Geen idee of we hier met een portret van de man te maken kunnen hebben.
De droom van de professor van een kritiekloos gedeelde erfenis van cultuurgoed en unieke Japanse sensibiliteit blijkt precies dat: een droom. Een lemma is niet genoeg om mensen in Grootse Poëzie te laten geloven.
De afbeelding is een still uit de film Een schip bouwen (aka The Great Passage; Fune o amu 舟を編む, 2013; regie Ishii Yūya 石井裕也) naar de gelijknamige roman van Miura Shion 三浦しをん (1976) uit 2011. Het is het verhaal van een redactie die belast is met het maken van een woordenboek.
Shūi wakashū 7-382. In de categorie ‘Namen van dingen’ (mono no na 物名): gedichten waarin een woord of naam verstopt zit. In de woorden ‘dat beren me zouden opeten’ (kuma no kurawamu koto) zit ook de naam ‘Berenpakhuis’ (Kuma-no-kura). Ga’en (data onbekend, actief eind tiende eeuw) was een geestelijke uit de Fujiwara-clan.
Afgelopen vrijdag werd bekend gemaakt dat het woord (of: karakter) voor het jaar 2025 ‘beer’ (kuma 熊) is.
Het karakter van het jaar wordt op basis van een enquête vastgesteld door de Japanse Stichting Bekwaamheidstest Karakters (Nihon Kanji Nōryoku Kentei Kyōkai 日本漢字能力検定協会; Eng. Japan Kanji Aptitude Testing Foundation). ‘Beer’ kreeg 12.3% van de publieksstemmen.
Japanse beren zoeken steeds vaker de bewoonde wereld op en botsen daar met mensen. 2025 vormt een droevig record: begin deze maand stond de teller op 217 door een berenaanval gewonde mensen en nog eens dertien aanvallen die voor de mens dodelijk afliepen. Verreweg de meeste aanvallen (ruwweg twee-derde) deden zich in noordoost-Japan voor.
Japan kent een grote berenpopulatie (schattingen houden het op 54.000), die in nog geen vijftien jaar verveelvoudigd is doordat klimaatverandering de laatste decennia voor meer voedsel heeft gezorgd (15.000 beren in 2012!). Wel waren er dit jaar aanzienlijk minder noten en bessen te vinden in de bossen en dat lijkt een reden te zijn dat meer beren voedsel gaan zoeken bij de mensen, zeker nu ze een vetlaag moeten opbouwen voor hun winterslaap. Er zijn voorbeelden van beren die supermarkten hebben overvallen.
In de klassieke poëzie komen beren nauwelijks voor; meer dan een handjevol voorbeelden ken ik niet. Als ze al in beeld komen is dat doorgaans in een woordspel of als een retorische bijvoeglijke bepaling. Dat begint al in de achtste eeuw:
wilde beren
leven op die berg zegt men
op de Shihase
ook al word ik ondervraagd
jouw naam zal ik niet noemen
arakuma no / sumu to iu yama no / shihaseyama / semete tou to mo / naga na wa noraji
荒熊之住云山之師歯迫山責而雖問汝名者不告
Man’yōshū 11-2704 (var. 2696). Die beren zitten hier vooral als versiering (of inleidende stoplap, jo 序) bij de naam van de berg. Die berg zit er weer vooral in vanwege het ‘se’ in Shihase, omdat het als binnenrijm werkt met ‘ondervragen’ (semete tou). De aanname van commentatoren is dat dit een gedicht door een vrouw is en dat zij door haar moeder gevraagd wordt naar de identiteit van haar geheime liefde. Voor één keer kan ik H.H. Honda’s rijm wel hebben:
Glad I will bear the blame
For hiding my love’s name.
H.H. Honda, The Manyoshu: A New and Complete Translation (Tokyo: Hokuseido Press, 1967), p. 206.
in Shinano
ligt het woeste veld van Suga
waar beren eten
die zo ontzagwekkend zijn als
de natheid van mijn mouwen
shinano naru / suga no arano ni / hamu kuma no / osoroshiki made / nururu sode kana
しなのなる須賀の荒野にはむくまのおそろしきまでぬるる袖かな
Sanboku kikashū 1011, door Minamoto no Toshiyori 源俊頼 (1055?-1129). In hofpoëzie zijn de dichters mouwen altijd nat van tranen. Een en al hyperbool, deze waka.
De enige uitzondering —in de zin dat beren wél echt het onderwerp zijn— lijkt deze waka te zijn:
aan mensen niet gewend
zijn in het woeste veld van Suga
de wilde beren
die van een jachtpijlpunt
geen weet lijken te hebben
hito narenu / suga no arano no / arakuma wa / karu ya no saki mo / shirazugao naru
人なれぬ須賀の荒野のあらくまはかるやのさきもしらずがほなる
Fuboku wakashū 19-12933, door Fujiwara no Tomoie 藤原知家 (1182-1258).
Pas in de twintigste eeuw, zo lijkt het, kom je poëzie tegen die verankerd is in eigen ervaringen met beer en berg. Wandelaars die de bergen ingaan waar beren zijn wordt altijd geadviseerd minstens een belletje of fluitje mee te nemen om die beren te waarschuwen en zo op afstand te houden.
Op één na kwam ik deze voorbeelden tegen als anonieme verzen.
mijn beren mijdend
belletje klinkt helder
als ik het pad beklim
in de diepgroene zomer
gevuld met mijn druppels zweet
kuma-yoke no / rin o narashite / noboru michi / midori koki natsu / ase no shizuku
熊避けの鈴を鳴らして登る道緑濃き夏汗の滴
een beren mijdend
belletje weerklinkt helder
een bergwandeling
kuma-yoke no / rin ga hibikase / yama-aruki
熊避けの鈴が響かせ山歩き
berenpoep
weet sporen van paddenstoelen
helpen verspreiden
de kringloop van het woud
is voelbaar op het herfstpad
kuma no kuso / kinoko no hōshi / hakobu yaku / mori no junkan / kanjiru akimichi
熊の糞きのこの胞子運ぶ役森の循環感じる秋道
van een berenklauw
bleven de sporen achter
in de boombast
aan het ecosysteem van een woud
denk ik op deze wandelroute
kuma no tsume / ato no nokoreru / juhi mite / mori no seitaikei / omou sanpomichi
熊の爪跡の残れる樹皮見て森の生態系想う散歩道
‘beren gesignaleerd’
een waarschuwing in het dorp
bij een zomers graf
kuma shutsubotsu / mura no keihō / natsu no haka
熊出没村の警報夏の暮
En toch:
iemand vertelt over een beer
’t is niet mooi, maar het maakt me blij
kuma no deta hanashi warui kedo yukai
熊の出た話わるいけど愉快
Deze laatste is een vrije haiku van Uda Kiyoko 宇多喜代子. Een intrigerende prosodie. Ik ben geneigd te lezen: 8-8 morae.
De foto toont Mori Seihan 森清範 (1940), abt van de Kiyomizudera, Kyoto, die het karakter voor ‘beer’ (kuma 熊) schrijft. 12 december 2025.
Hoe Toshiyori’s gedicht door kugutsu gezongen werd
Op de dag dat Heer Toshiyori bij de lekenpriester van het Welgesteldheidspaleis op audiëntie ging kwamen er enkele kugutsu uit Kagami langs en een van de liederen die ze zongen was een godenlied:
deze wereld van ons
is een aan dit zorgelijk ik
geklonken schaduw
graag bevrijdde ik mij ervan
maar loslaten doet ze me niet
yo no naka wa / ukimi ni soeru / kage nare ya / omoisutsuredo / hanarezarikeri
Toen dit gedicht aan de beurt was om gezongen te worden zat hij erbij en dacht: ‘Toshiyori, jongen, je hebt het gemaakt!’ Het was heel uitzonderlijk.
De bisschop Ei’en kreeg dit verhaal te horen en werd jaloers. Hij sprak met enkele luitpriesters, gaf hun allerlei geschenken en liet hen overal het door hemzelf geschreven ‘Het komt me altijd voor als de eerste zang’ voordragen. De mensen destijds noemden hem ‘iemand van zeldzame verfijning’.
Atsuyori, nu een lekenpriester, hoorde hier ook van en was stikjaloers. Zonder hun ook maar iets te geven schreeuwde hij ‘Zing het, zing het!’ en dwong zo blinde mensen zijn poëzie voor te dragen. Iedereen lachte hem uit.
Mumyōshō 28. [NKBT 65, p. 54-55.]Kugutsu (let. ‘poppenspelers’—een wat raadselachtige naam in dit geval) was een term voor (vaak) rondtrekkende zangeressen. Minamoto no Toshiyori 源俊頼 (1055?-1129) was een in zijn tijd zeer bekende dichter en —in deze context minstens zo belangrijk— de vader van de dichter-monnik Shun’e 俊恵 (1113-1191), van wie deze anekdote afkomstig is. ‘De lekenpriester van het Welgesteldheidspaleis’ slaat op Fujiwara no Tadazane 藤原忠実 (1078-1162), leider van het machtige Regentenhuis. Dat Welgesteldheidspaleis (Fukedono 富家殿) in Uji, ten zuidoosten van de hoofdstad, was de naam van zijn buitenhuis. Voor diens dochter schreef Toshiyori een omvangrijke verhandeling over de dichtkunst, Toshiyori’s poëtica (Toshiyori zuinō 俊頼髄脳, 1115). Deze anekdote moet in de jaren ’20- van de twaalfde eeuw spelen, na Tadazane’s pensionering als Regent —in de vorm van wijding tot lekenpriester— in 1121 en vóór Toshiyori’s overlijden in 1129. Het gedicht in kwestie is van Toshiyori zelf. (Sanboku kikashū 10-1519). Dit gedicht was oorspronkelijk geschreven voor de Honderdgedichtenreeks ten tijde van het Horikawa-paleis (Horikawa-no-in no ōntoki hyakushu waka 堀河院御時百首和歌, ca. 1104). De bisschop Ei’en 永縁 (1048-1125) was een dichter uit het Fujiwara-huis. Zijn gedicht ‘[…] het komt me altijd voor als de eerste zang’ was door Toshiyori opgenomen in de vijfde vorstelijke bloemlezing (Kinyō wakashū 2-113). ‘Luitpriesters’ (biwa hōshi 琵琶法師) waren rondtrekkende, doorgaans blinde musici die aan zangvoordracht deden onder begeleiding van hun snaarinstrument. Fujiwara no Atsuyori 藤原敦頼 (1090-1182?) was ook bekend onder zijn wijdingsnaam Dōin 道因.
Deze anekdote, door Kamo no Chōmei 鴨長明 (1155-1216) opgetekend uit de mond van zijn poëzieleraar Shun’e 俊恵 (1113-1191), biedt een glimp van de wereld buiten hofkringen door een terloopse vermelding van kugutsu. Dat was een van de termen voor professionele zangeressen —een ander was asobi— die onder begeleiding van muziek een breed repertoire aan liederen ten gehore brachten.
Interessant genoeg bestond nogal wat van hun repertoire uit waka: gedichten uit het poëziecorpus van het hof. Waka werden lied wanneer zij door kugutsu en asobi op muziek werden gezet. Context en uitvoering maakte dat dezelfde tekst een ander karakter kreeg.
Naast grappige of sensuele liedjes zongen kugutsu en asobi ook veel religieuze liedjes. Een term als kamiuta 神歌 (let. ‘godenlied’) verwees naar thematiek die zowel een Shintō- als een boeddhistische aard kon hebben.
Herkenbaar voor comedy is de herhaalde en telkens vervormde herhaling als basisstructuur voor een grap. Hier is die gevat in een verhaal-met-een-moraal (én bewieroking van de vertellers vader), maar dat doet daaraan niks af.
De afbeelding toont een still uit de slotscène van A Certain Killer (Aru koroshiya ある殺し屋, 1967), een meesterlijke misdaadfilm van regisseur Mori Kazuo (var. Issei) 森一生. Die scène kent een vergelijkbare structuur als de anekdote uit Naamloze aantekeningen (Mumyōshō 無名抄, ca. 1212) hierboven. Held wijst zijn ongewenste, dommige hulpje af, het dommige hulpje wijst het vrouwelijke hoofdpersonage af en het vrouwelijke hoofdpersonage wijst de mannen af.
1940. Hitotoki no kōbō: Fujiki Kiyoko zenkushū ひとときの光芒:藤木清子全句集, red. Uda Kiyoko 宇多喜代子 (Tokyo: Chūsekisha, 2012), p. 104. Eerlijkheid gebiedt dat je misschien ook (of beter) kan vertalen, dus niet als herinnering aan een ooit geziene film maar als emotie bij het zien van een oude film:
een in film gezien
fragment van een vroeger ooit
zo fris schitterend
Een haiku van Fujiki Kiyoko 藤木清子 (data onbekend, actief 1931-1940). Zij hoorde bij een groep die nadrukkelijk moderne haiku wilde schrijven, zonder seizoenswoorden bijvoorbeeld, met alle ruimte voor emotie in plaats van observatie.
Mijn eerste bioscoopervaring had ik toen ik zo’n negen jaar oud was. Mijn moeder zei verbaasd: ‘Ben jij nog nooit in de bioscoop geweest?’ (Dat verbaasde mij weer, want je eigen ouders zouden toch weet moeten hebben van dat soort dingen, leek me.) Daar moest wat aan gedaan worden, besloot ze en nam me mee naar een vertoning van de spektakelfilm Ben-Hur (1959). Zoals bij vermoedelijk iedereen die die film voor het eerst ziet, is de bloedstollende paardenrace van ruim een kwartier in Technicolor en cinemascope in mijn netvlies gebrand. Nu nog, een halve eeuw later.
In 1956 besloot de Motion Picture Producers Association of Japan (MPPA, Jp. Eiga Seisakusha Renmei 日本映画製作者連盟; destijds nog Nihon Eiga Rengōkai 日本映画連合会) om 1 december uit te roepen tot ‘Dag van de film’ (Eiga no hi 映画の日). Nu is Japan een land waar elke belangengroep wel heel enthousiast een eigen ‘Dag’ uitgeroepen heeft en blijft uitroepen, maar het is een mooie aanleiding om stil te staan bij de combinatie cinema en poëzie.
Onchi Kōshirō 恩地孝四郎 (1891-1955), In de Hōgakuza (1929). Voormalige collectie Nihon no hanga, Amsterdam. De Hōgakuza 邦楽座 ging open in 1925 in Yūraku-chō, Tokyo, en was een bioscoop van de Shōchiku-studio waar voornamelijk westerse films werden vertoond.
Zeker in het begin van de twintigste eeuw was de bioscoop, samen met het café, bij uitstek een locus van moderniteit en het is niet zo verwonderlijk dat in vrij vers moderne dichters een verwevenheid ervoeren met de wereld van cinema (zoals Shimura Eiji 詩村映二, 1900-1960) of fascinatie hadden voor filmactrices (zoals Nakahara Chūya 中原中也, 1907-1937).
Ook haiku kon zich lenen voor dat moderne levensgevoel. Zoals deze ‘vrije haiku’ van Kuribayashi Issekiro 栗林一石路 (1894-1961):
te koop staat de bioscoop die neonlicht ademt in roodblauwgroengeel
urareru eigakan no neon ikizuku aka-ao-midori-ki
売られる映画館のネオン息づく赤青緑黄
Alledaagser, door Oikawa Tei 及川貞 (1899-1993):
een Sovjet-film
gezien om daarna verse
selderij te kopen
soren eiga / mite shinsen na / serori kau
ソ連映画見て新鮮なセロリ買ふ
De selderij was al even modern en licht-exotisch als films uit de Mosfilm-studio’s. Al was die groente al in vroegmodern Japan niet onbekend, het op grote schaal eten ervan is een twintigste-eeuws fenomeen.
Of vervreemdend, misschien melancholisch zelfs, door dichter van vrij vers en haiku Itami Kimiko 伊丹公子 (1925-2014):
de meeuwen komen
kijken naar de kaap waarop
een bioscoop staat
umineko ga / mi ni kuru misaki no / eigakan
海猫が観にくる岬の映画館
De umineko (let. ‘zeekat’) is de Japanse meeuw (Eng. black-tailed gull, Larus crassirostris).
De afbeelding toont een still uit de christelijke spektakelfilm Ben-Hur (1959), geregisseerd door William Wyler.
‘Futon’ is inmiddels redelijk ingeburgerd in het Nederlands dacht ik, maar toch: het is een dekbed (of om precies te zijn: de kakebuton 掛け布団, die samen met een dik dekbed-achtig matras —de shikibuton 敷布団— het traditionele Japanse bed vormt dat overdag opgevouwen en weggestopt wordt in een kast). Zōri 草履 zijn traditionele Japanse slippers. Het woord bentō 弁当 slaat zowel op een kant-en-klare fraai vormgegeven lunch (rijst met extra’s) als op de doos of trommel (bentōbako 弁当箱) waarin die meegenomen wordt.
‘Twee talen die nader tot elkaar komen’ (‘Ayumiyoru nigengo’ 歩み寄る二言語). Kort artikel door romanauteur en dichter Ikezawa Natsuki 池澤夏樹 (1945) over Jeffrey Angles als winnaar van de Yomiuri Prijs voor poëzie. Yomiuri shinbun, februari 2017.
De Amerikaan Jeffrey Angles (Jp. Jefurii Angurusu ジェフリー・アングルす, 1971) is niet de enige niet-Japanner aan wie we literatuur in het Japans te danken hebben. Prijswinnende romandebuten als A Room Where the Star-Spangled Banner Cannot Be Heard (Seijōki no kikoenai heya 星条旗の聞こえない部屋, 1992; Noma-prijs; vert. 2011) van de Amerikaanse (Ian) Hideo Levy (1950), Ichigensan: The Newcomer (Ichigensan いちげんさん, 1997; Subaru-prijs; vert. 2011) van de Zwitserse David Zopetti (1962) of Solo Dance (Hitori mai 一人舞, 2017; Gunzō-prijs; vert. 2022) van de Taiwanese Li Kotomi 李琴峰 (1989) hebben een Japans lezerspubliek een beetje laten wennen aan het idee dat je geen Japanner hoeft te zijn om de Japanstalige literatuur te verrijken.
Exofonie is de technische term voor het schrijven in een taal die niet van origine de jouwe is. In engere zin bedoelen we dan schrijvers die pas als volwassene in een nieuwe taal zijn gaan opereren. Het is een wijder verbreid fenomeen dan je misschien denken zou — of altijd beseft.
Ook dichters in het Japans die pas laat Japans leerden bestaan. Over Tian Yuan 田原 (Jp. Den Gen/Ti’en Yu’en, 1965) schreef ik al eens. Ook Angles is zo’n dichter. Ongetwijfeld kunnen Tian en Angles het vermoeiend of zelfs irritant vinden —en niet ten onrechte— dat ze hier genoemd worden alsof hun werk een kunststukje betreft en hun dichterschap uit het zicht lijkt te raken.
Met zijn bundel Mijn internationale datumgrens (Watashi no hizuke henkōsen わたしの日付け変更線, 2016) won Angles in februari 2017 de 68e Yomiuri Prijs voor poëzie 読売文学賞 (詩歌俳句賞). Romanauteur, dichter en vertaler Ikezawa Natsuki 池澤夏樹 (1945) schreef bij die gelegenheid in het dagblad Yomiuri shinbun:
Dit is een dichtbundel in het Japans, geschreven door een veertiger die Engels als moedertaal heeft.
Toch kreeg hij de prijs zeker niet omdat zijn Japans zo goed is. Deze bundel toont de mentale staat die alleen diegenen die zich twee talen volledig eigen hebben gemaakt kunnen bereiken.
De twee talen verdelen hem in twee individuen, maar het is niet zo dat deze twee die verdeling betreuren, maar zij komen schuchter nader tot elkaar. Ze verwisselen op mysterieuze wijze bed en futon, sandalen en zōri, broodtrommel en bentō, en omhelzen en strelen elkaar uiteindelijk (‘over vertalen’).
Wat Angles extra bijzonder maakt is dat hij ook waanzinnig productief is als vertaler van hedendaagse Japanse poëzie (en ook romans), en buiten Japan woont en werkt. Die combinatie ken ik verder niet. Het zelf poëzie schrijven in een taal die je eigen hebt moeten maken en het vertalen uit die taal naar je moedertaal gelden als twee volstrekt haaks op elkaar staande taalhandelingen. Het zijn daarmee ook handelingen van twee verschillende entiteiten — twee verschillende individuen, zo je wil, verenigd in één creatief iemand. In Angles’ gedicht weten die twee elkaar schuchter te vinden om teder met elkaar te versmelten.
Over exofone dichters en zelfvertaling —naar en uit het Japans— schreef ik vorig jaar een stukje:
De afbeelding is een panel uit de ontroerende strip De kosmonaut van Jan Vriends (Scratch Books, 2024), p. 31. Twee entiteiten beginnen aan een reis van versmelting.
Dit is de kortste haiku (in moderne stijl) die ik ken. Hij is van Ōhashi Ragoku 大橋裸木 (1890-1933), een leerling van Ogiwara Seisensui 荻原井泉水 (1884-1976), die experimentele haiku voorstond.
Kort als het gedicht is, zo lastig is het te duiden. Laten we er maar van uitgaan dat de dichter ziek is en zijn gezicht naar de zon richt. Je kan ook vertalen:
ziekend naar zon
Links: een foto van Ōhashi Ragoku. Rechts: Ragoku’s haiku voorbij een tempelklok staat een ontdooiende boom er slank tsurigane yori shimodoke no ki ga hossori 釣鐘より霜どけの木がほっそり in zijn eigen kalligrafie. Beide collectie Museum Aoyama Uta no Ie, Iga 伊賀市ミュージアム青山讃頌舎.
Nog twee van Ragoku’s haiku:
kikkergekwaak bij volle maan
kawazu no koe no mangetsu
蛙の声の満月
een winterse vlinder uit het zicht verloren in de zon
fuyu no chō o miushinatta hi no naka
冬の蝶を見失った陽の中
De tekening is een schets van een door ziekte vermagerde Ōhashi Ragoku.
Vier gedichten over ‘de hut van diepe slaap bij een verborgen vijver’, nummer één: ‘Avonduitzicht’
Wolken keren terug naar bergen, vogels keren terug naar hun nest;
dit landschap verdient het om het volledig naar waarde te schatten.
Faam en fortuin voeren de mensen dronken, veel meer nog dan de sake;
in dit mensenleven besefte ik niet eerder hoe de avondzon ten onder gaat.
隠池打睡庵四首 其一 晩眺。雲帰山牟鳥帰棲、風景悉皆堪品題。名利酔人濃於酒、百年不覚夕陽低。
Unno, Nihon no kanshi (2017), p. 146. ‘De hut van diepe slaap bij een verborgen vijver’ (In no ike dasui’an 隠池打睡庵) was de naam van de kluizenaarshut die Dokuan had in Chikuzen (huidige prefectuur Fukuoka) in het noorden van het eiland Kyushu. ‘Mensenleven’ vertaalt hyakunen 百年 (let. ‘honderd jaar’), een wat hyperbolische manier om de ideale levensduur aan te duiden.
Een kwatrijn van Dokuan Genkō 独庵玄光 (1603-1698), een Zen-monnik van de Sōtō-school. Dokuan ging acht jaar lang (1650-1658) in Nagasaki in de leer bij de Chinese Zen-monnik Daozhe Chaoyuan 道者超元 (Jp. Dōsha Chōgen, 1602-1662).
De foto toont een late zon en wolken boven Genève, 3 september 2025.
ame naru ya / sasara no ono ni / chigaya kari / kaya karibaka ni / uzura o tatsu mo
天尓有哉神楽良能小野尓茅草苅々々婆可尓鶉乎立毛
het diepe achterland
waarover de vorst heerst die
in zijn gelakte boot
zijn okergelakte boot
de poort der goden passeert
okitsukuni / ushihaku kimi ga / nuriyakata / ninuri no yakata / kami ga to wataru
奥國領君之柒屋形黄柒乃屋形神之門渡
‘Het diepe achterland’ (okitsukuni) is hoogstwaarschijnlijk een verwijzing naar het dodenrijk (de Gele Bronnen, yomi 黄泉) dat zich aan de andere kant van de zee bevinden zou.
als mensenziel
helblauw ben jij geworden
helemaal alleen
ontmoet op een regennacht
ervaar ik weer jouw uitvaart
hitodama no / sao naru kimi ga / tada hitori / aerishi amayo no / haburi zo omou
人魂乃佐青有公之但独相有之雨夜乃葉非左思所念
Over de juiste lezing van de laatste ‘regel’ (in achtste-eeuws schrift weergegeven als: 葉非左思所念) bestaat grote onduidelijkheid en onder schriftgeleerden flinke onenigheid. Vier in tekstedities genoemde mogelijkheden zijn: haburi o zo omou, hae to so omou, haburi shi omooyu en hahisa shi omooyu. Die onduidelijkheid geeft ook aan dat we niet echt weten wat er met die woorden bedoeld wordt: ‘This poem cannot be completely understood because of mysterious word (or words) papïsasi [hahisa shi] on line five.’ (Alexander Vovin, Man’yōshū Book 16 [Leiden: Brill, 2021], p. 186.) Mijn vertaling is dus maar één van de mogelijkheden. Ik had natuurlijk kunnen kiezen voor de op zich eerlijke non-oplossingen in de moderne tekstedities van uitgevers Shōgakukan (SNKBZ 9, 1996, p. 142) en Iwanami Shoten (SNKBT 4, 2003, p. 70): respectievelijk ‘葉非左が思われる’ (‘ik moet denken aan 葉非左’) en ‘葉非左思所念’ — beide dus zonder zelfs maar een transcriptie te geven, en SNKBT zonder ook maar iets te doen met ‘denken’ of ‘voelen’ (omou, omooyu 所念). Zij zijn niet de enige tekstedities die het woord laten voor wat het is. Wel kunnen we gokken wat die woorden zouden kunnen betekenen. Ik wil begrijpelijkheid suggereren en grijp hier daarom terug op Sasaki Nobutsuna’s 佐佐木信綱 (1872-1963) Hyōshaku Man’yōshū 評釈万葉集 6 (Tokyo: Dainihon Insatsu, 1953; deel 6 van Sasaki’s Verzameld werk 佐佐木信綱全集), p. 155. Edwin Cranston (The Gem-Glistening Cup [Stanford: Stanford University Press, 1993], p. 763) deed hetzelfde, zie ik.
Man’yōshū boek 16, nos. 3909-3911 (var. 3887-3889).
Op de linkerpagina: een ‘mensenziel’ (hitodama). De illustratie komt uit Konjaku gazu zoku hyakki 今昔画図続百鬼 (‘Vervolg op De geïllustreerde honderd monsters van vroeger en nu’, 1779) van Toriyama Sekien 鳥山石燕 (1712-1788). Collectie Kyushu University Library. Te zien is een hitodama de in vorm van een wolk die vermoedelijk uit de mond van een overledene ontsnapt. De begeleidende tekst is:
‘Mensenziel. Botten en vlees keren terug naar de aarde, en iets als de ziel zal zeker heengaan. Mensen die dit zien moeten heel snel de zoom van hun kleding vastbinden en de riten ter nagedachtenis van de gestorvenen uitvoeren.’
Dit zijn de laatste drie gedichten van boek 16 van de achtste-eeuwse bloemlezing van Japanse poëzie (waka), de Man’yōshū 万葉集 (Verzameling voor een tienduizend generaties).
Drie gedichten ‘over angstaanjagende dingen’ of ‘over bang zijn voor dingen’ (osoroshiki mono, var. mono ni osoru 怕レ物). Misschien zou het beter zijn om te zeggen: drie gedichten ‘over schrikken’. Het eerste gedicht draait, zo lijkt het, om de schrik die je hebben kan bij een plots uit het hoge gras of riet opstijgende vogel. Maar dan wordt het allemaal een stuk ontzagwekkender, want de twee daaropvolgende gedichten gaan over de dood.
Het mythische veld van Sasara (sasara no ono) bevindt zich niet op aarde, maar in de hemel (ame naru = ame ni aru). Dat roept de vraag op waar we de dichter moeten plaatsen. Is het wel een mens die hier spreekt?
De okergeel gelakte boot (of misschien zelfs een ‘woonboot’; yakata 屋形 is een boot met een dak) is van een vorst die heerst over ‘het diepe achterland’ (okitsukuni) oftewel het dodenrijk, dat zich aan de andere kant van de zee bevinden moet. Een omineuze boot dus, die dan ook nog eens langs een poort van godheden (kami no to 神之門) vaart. Het gedicht benoemt de aanblik van krachten en werelden waarmee niet te spotten valt en die een mens het liefst op afstand houden zou.
Het is een bevreemdende maar ook fascinerende sequentie, van schrik voor iets onverwachts naar ontzag voor iets onbeheersbaars. Het derde gedicht maakt de confrontatie met —of in ieder geval verwijzing naar— de dood concreet en nabij. Dat kimi (君 of 公) kan verschillende dingen betekenen. De kimi in het tweede gedicht is zonder twijfel een zelfstandig naamwoord: een ‘vorst’, de koning van het dodenrijk. De kimi in het laatste gedicht daarentegen lijken we te moeten begrijpen als een persoonlijk voornaamwoord: een ‘u’ of een ‘jij’.
De eenzame dichter heeft ’s nachts in de regen een ontmoeting met de ‘mensenziel’ (hitodama 人魂) van iemand die hij persoonlijk gekend heeft. Die ziel doet zich voor als iets helblauws (sao naru 佐青有). De Pavlov-reactie —van mij althans— is te denken aan de blauwige vuurbollen die door Japans duister zweven en de zielen van overledenen zijn (een categorie verschijningen die nogal eens overlapt met de spookachtige ‘vossenvuren’, Jp. kitsunebi 狐火, Eng. fox fires). Alleen is het zo dat ik niet weet of die visualisering veel ouder is dan de vroegmoderne periode (1600-1868) en dus inderdaad al in de zevende of achtste eeuw bestond.
Zo komen we bij die raadselachtige laatste regel van het laatste gedicht van dit deel van de Man’yōshū: 葉非左思所念. Zo raadselachtig is die dat moderne tekstedities de neiging hebben er niks mee te doen en die zes schrifttekens maar zo te laten staan. Toch kunnen we wel iets ervan aftasten. De laatste twee karakters 所念 suggereren toch heel sterk een vorm van het werkwoord omou 念ふ (of 思ふ, var. omooyu 思ほゆ), ‘denken’ of ‘voelen’ (en ‘wensen’, ‘twijfelen’, enz.: het is een multi-inzetbaar werkwoord). Het is dus niet zo raar om aan te nemen dat deze ontmoeting met die herkende, geïdentificeerde (‘jij’!) blauwige ‘mensenziel’ gedachten of herinneringen oproept aan 葉非左. (Dat vierde karakter 思 is waarschijnlijk een partikel dat nadruk geeft: shi of so of zo.) Het is waar dat niemand dat woord 葉非左 heeft weten thuis te brengen. Aannames doen kan natuurlijk wel. Vandaar dat sommige tekstbezorgers ervoor kiezen de drie schrifttekens te lezen als haburi 葬, ‘uitvaart’ of begrafenis. Hoe je van iets als hahisa (Oud-Japans: papïsa; wat tenminste een verklaarbare lezing is) naar hahuri/haburi springen kan, begrijp ik niet. Maar een filoloog in het nauw maakt rare sprongen, blijkbaar.
Boven verwees ik al naar tekstedities die 葉非左 laten voor wat het is. Ook twee andere tekstedities thuis in de kast laten het woord onaangeraakt:
Nakanishi Susumu 中西進, Man’yōshū zen’yakuchū 万葉集全訳注 deel 4 (Tokyo: Kōdansha, 1983, 201934), p. 62.
Itō Haku 伊藤博, Man’yōshū 万葉集 deel 2 (Tokyo: Kadokawa Shoten, 1985, 19873), p. 217.
[Voor Leidse filologen:] J.L. Pierson Jr. haalt ergens een variante notatie van die laatste regel vandaan. Hij geeft: […] 雨夜葉 / 非左思久所念, wat hij glost als ama-yo va / visasiku omovoyu! (MJ amayo wa / hisashiku omooyu). Dat vertaalt hij dan als ‘I must long think of it’ (want hisashiku begrijpt hij dan uiteraard als ‘gedurende lange tijd’ o.i.d.). Dat ha (OJ pa) 葉 vat hij dus op als topic-partikel dat bij ameyo (‘regennacht’) hoort en niet als eerste deel van een nieuw woord. Voor deze interpolatie van [hisashi-]ku 久 vertrouwt hij op ‘Keitśû’ — dat zal een verwijzing zijn naar Keichū’s 契沖 (1640-1701) Man’yō daishōki 万葉代匠記 uit 1688. Pierson noemt wel variante lezingen als hisashi to zo omou, maar verwerpt die dus.
J.L. Pierson Jr., The Manyôsú Book XVI (Leiden: E.J. Brill, 1963), p. 143-144.
De drie gedichten bouwen naar een intrigerend ritme toe: niet ‘hink-stap-sprong’ maar ‘stap-sprong-hink’.
* * *
Het derde gedicht is dus eigenlijk onvertaalbaar omdat we niet begrijpen wat er staat. Bij deze vijf andere oplossingen die al net zo misleidend zijn als de mijne, door ofwel weg te laten ofwel te verzinnen.
.
1000 Poems from the Manyōshū: The Complete Nippon Gakujutsu Shinkokai Translation (Mineola: Dover Publications, 2005; oorspronkelijk The Manyoshu: One Thousand Poems Selected and Translated from the Japanese [Tokyo: Iwanami Shoten], 1940), p. 314 (no. 1000):
A fearful thing
I remember ever so long
That rainy night, when all alone
I met you with your face ghastly pale
Like a spectral fire.
Met een noot: ‘Hitodama, here rendered as “spectral fire,” is a luminous manifestation in the form of a ball of phosphorescent fire. It is supposed to emanate from a dead body.’
*
J.L. Pierson Jr., The Manyôsú Book XVI (Leiden: E.J. Brill, 1963), p. 143 (de cijfers slaan op de regels van het origineel):
(1/2) A human soul’s green-bluish being, (3) only alone, (4/5) to meet on a rainy night, I must long think of it.
Het lijkt me goed om te benadrukken dat Piersons vertaling een plaats heeft in wat in essentie een historisch-taalkundige studie is, geen literair project.
*
H.H. Honda, The Manyoshu: A New and Complete Translation (Tokyo: Hokuseido Press, 1967), p. 287:
3 songs on frightening things
Author unknown […]
When on a dreary rainy night
Will-o’-the-wisps’ appalling sight
Appears to me, in fright
Do I await the morning light.
Tja, rijm…
*
Edwin A. Cranston, A Waka Anthology, Volume One: The Gem-Glistening Cup (Stanford: Stanford University Press, 1993), p. 763:
Three poems on frightening things […]
.
Pale blue phantom
In the rainy night, you came,
And all above
You met me; the memory
Lingers of that burial.
*
Maria Chiara Migliore, Man’yōshū: Raccolta delle diecimilia foglie. Libro XVI: Poesie che hanno una storia e poesie varie (Rome: Carocci, 2019), p. 119:
A lungo ricorderò
la notte di poggia
in cui mi siete apparso
fantasma esangue e solitario.
Met de aantekening (p. 134, noot 103): ‘Non è possibile interpretare l’ultimo verso della poesia.’
Scène uit een zeer recente hervertelling door vertaler en dichter Jeffrey Angles van het verhaal van ‘Hōichi zonder oren’ (‘Japan’s most famous ghost story’), waarin een blinde biwa-zanger omsingeld is door de ‘mensenzielen’ (hitodama) van de gesneuvelde Taira-krijgers.
Ik werd op het spoor van deze gedichtenreeks gezet door een vraag van Mineke Schipper in het kader van haar lopende onderzoek. Dank daarvoor.
De afbeelding bovenaan deze blogpost toont een scène uit de film Kwaidan (1964) van Kobayashi Masaki, in het verhaal ‘Hōichi zonder oren’ over een een blinde biwa hōshi die nietsvermoedend optreedt voor de zielen van de gesneuvelde leden van het huis van Taira, hier te zien als hitodama.
In Yōsei no kyori 妖精の距離 (De afstand van feeën, 1937).
Dichter en kunstcriticus Takiguchi Shūzō 瀧口修造 (1903-1979) omarmde al vroeg het surrealisme. In 1927 leerde hij op de Keio-universiteit Franse surrealistische teksten kennen die op dat moment in Japanse avant-garde kunstkringen gretig gelezen werden. In 1930 vertaalde hij André Bretons Le surréalisme et la peinture (1928) en Takiguchi ontpopte zich als de voorman van het Japanse surrealisme. Dit gedicht komt uit zijn debuutbundel, een goede illustratie van de gedachte dat het onderbewuste de kans moet krijgen zich te uiten in onlogische, droomachtige beelden.
Vier jaar later werd Takiguchi gearresteerd door de ‘gedachtenpolitie’ (let. ‘Speciale Politie’, tokubetsu kōtō keisatsu 特別高等警察, of Tokkō), die niet af te brengen was van het idee dat surrealisme gelijk stond aan communisme.
Meer lezen? Zie dan:
Shuzo Takiguchi, A Kiss for the Absolute, vert. Mary Jo Bang en Yuki Tanaka (Princeton: Princeton University Press, 2024), p. 150.
De afbeelding toont het gedicht van Takiguchi Shūzō 瀧口修造 (1903-1979) met illustratie door Abe Yoshibumi 阿部芳文 (aka Nobuya 展也, 1913-1971) in Yōsei no kyori 妖精の距離 (De afstand van feeën, 1937).
Om de beste ervaringen te bieden, gebruiken wij technologieën zoals cookies om informatie over je apparaat op te slaan en/of te raadplegen. Door in te stemmen met deze technologieën kunnen wij gegevens zoals surfgedrag of unieke ID's op deze site verwerken. Als je geen toestemming geeft of uw toestemming intrekt, kan dit een nadelige invloed hebben op bepaalde functies en mogelijkheden.
Functioneel
Altijd actief
De technische opslag of toegang is strikt noodzakelijk voor het legitieme doel het gebruik mogelijk te maken van een specifieke dienst waarom de abonnee of gebruiker uitdrukkelijk heeft gevraagd, of met als enig doel de uitvoering van de transmissie van een communicatie over een elektronisch communicatienetwerk.
Voorkeuren
De technische opslag of toegang is noodzakelijk voor het legitieme doel voorkeuren op te slaan die niet door de abonnee of gebruiker zijn aangevraagd.
Statistieken
De technische opslag of toegang die uitsluitend voor statistische doeleinden wordt gebruikt.De technische opslag of toegang die uitsluitend wordt gebruikt voor anonieme statistische doeleinden. Zonder dagvaarding, vrijwillige naleving door uw Internet Service Provider, of aanvullende gegevens van een derde partij, kan informatie die alleen voor dit doel wordt opgeslagen of opgehaald gewoonlijk niet worden gebruikt om je te identificeren.
Marketing
De technische opslag of toegang is nodig om gebruikersprofielen op te stellen voor het verzenden van reclame, of om de gebruiker op een website of over verschillende websites te volgen voor soortgelijke marketingdoeleinden.