Categorieën
poëzie

poëziewichelarij

            Middelste Raadsheer Atsutada:

samen waren we

            en mijn gevoelens daarna

                        daarmee vergeleken:

dan was ik vroeger zorgeloos

            besef ik nu al te zeer

aimite no / nochi no kokoro ni / kurabureba / mukashi wa mono o / omowazarikeri

De strekking van het gedicht is dat de dichter, zolang hij haar niet ontmoeten kon, in zorgen verzonken was en maar niet vergeten kon dat hij hoopte dat wanneer zij nu maar eens samen zouden zijn, zijn zorgen zouden verdwijnen, maar wanneer zij elkaar dan ontmoetten veranderde zijn pijn slechts en kwam er geen einde aan zijn zorgen; en wanneer hij die gevoelens vergelijkt met zijn gepieker toen hij eenmaal wel met haar samen geweest was, dan is de pijn van vroeger toen hij haar niet ontmoeten kon minder en komt niet in de buurt van zijn zorgen van het moment.

[hexagram] Wind blaast over water: spreiding. Spreiding is het principe van het openen van somberheid, dat betekent dus dat dingen los worden. Vandaar dat als het ene zich verwijdert het andere nadert; als iets bijeenkomt valt het uiteen en wordt niet liquide. ◯ Huwelijkskansen: die worden ingewikkeld. ◯ Ziekte: die duurt langer. ◯ Verloren voorwerpen: die worden niet snel gevonden. ◯ Iemand op wie je wacht: die zal niet snel komen. ◯ Richting: het zuidoosten.

歌の心はいまだ逢はざりしうちはいかにともして逢ひ見たならば積もる思ひも解けなむと忘るる間なくもの思ひに沈み居たりしが、逢へばまだが変りてとにかくもの思ひの絶ゆることなけれども、そのうちにも逢ひ見ての後の思ひにくらぶれば逢はぬ昔の苦しさはものの数ならず、思ひのうちへは入らざりし程のことなりとなり。
[卦] ふうすいくわん 渙は欝結を開く義なれば即ち凝り固まらざる意あり。故にかれ去ればこれ来たる、右にあつまればさんじて融通絶えざるとす。◯婚姻もつるゝ意◯疾病長し◯失物出がたし◯待人来足らず◯方角をさすには巽とす。

In 1848 scheef ene Ka’en (var. Hanabuchi) Shōchō 花淵松濤 in Osaka zijn tweedelige Poëziewichelarij met ‘Van honderd dichters één gedicht’ (Hyakunin isshu uta’ura shō 百人一首歌占鈔, gedrukt in 1850). De dertiende-eeuwse bloemlezing Van honderd dichters één gedicht (Hyakunin isshu 百人一首) was toen al razend populair, vooral in de vorm van een kaartspel dat als een soort Memory gespeeld werd. Ka’en Shōchō combineerde die populariteit met het succes van waarzeggerij. Nog steeds doen vormen van toekomstvoorspelling het goed in Japan.

Als we de mythologie mogen geloven is de oudste waka van de hand van een godheid, dus de gedachte dat waka ook orakelteksten konden zijn werd vrij vanzelfsprekend gevonden. Shōchō koppelde interpretatie van de gedichten in de middeleeuwse bloemlezing aan de vierenzestig yin-yang-hexagrammen (Ch. guà; Jp. ke ) van de Yijing 易経 (‘Boek der veranderingen’, ca. 1000~200 v.Chr.), die raadselachtige tekst uit het antieke China.

Omdat de bloemlezing honderd gedichten telt en de Yijing vierenzestig hexagrammen, zag Shōchō zich gedwongen om zesendertig hexagrammen te dubbelen; het komt dus zesendertig keer voor dat een waka hetzelfde hexagram heeft als een andere waka.

Voor dit gedicht van Fujiwara no Atsutada 藤原敦忠 (906-943), no. 43 in de bloemlezing, is hexagram no. 59 van toepassing, stelt Shōchō. Zoals veel wichelarij-bronnen zijn de gedichten in Van honderd dichters één gedicht goed voor vier categorieën waarzeggerij: huwelijkskansen (kon’in 婚姻), ziekte (shippei 疾病), verloren voorwerpen (usemono 失物) en iemand op wie je wacht (machibito 待人). Atsuda’s gedicht scoort in alle categorieën negatief (kyō , ‘ongeluk’), terwijl de gewaarzegde natuurlijk hoopt op ‘geluk’ (kichi ). Het ligt voor de hand die extreem slechte score (de meeste gedichten voorspellen doorgaans een mengeling van geluk en ongeluk) te koppelen aan de strekking van het gedicht zelf. De wens van de dichter is niet uitgekomen; hij gaat gebukt onder zorgen. 

Shōchō doet ook een uitspraak over de voor het moment te vermijden richting (hōgaku 方角). De gedachte dat beweging in een bepaalde richting tijdelijk voor ongeluk kan zorgen is al een hele oude. Binnen de wichelarij van ‘de weg van yin en yang’ (onmyōdō 陰陽道)-expertise was het bepalen van een ‘richtingstaboe’ (kata’imi 方忌) op basis van een interpretatie van de voortdurend veranderende constellatie van de Vijf Elementen (gogyō 五行) een bijna dagelijkse bezigheid.

Fujiwara no Atsutada’s (906-943) gedicht in Van honderd dichters één gedicht (Hyakunin isshu, no. 43) en de wichelarij-toelichting daarop van Ka’en Shōchō in zijn Hyakunin isshu uta’ura shō 百人一首歌占鈔 (1850). Collectie bibliotheek Niigata-universiteit 新潟大学附属図書館, via het National Institute for Japanese Literature, Tokyo.

Shōchō legt die connectie tussen tekstverklaring van een gedicht en de wichelwaarde ervan in feite zelf:

Om wat de mensen aan goede en slechte gedachten hebben met één gedicht te kunnen wichelen is aan een gedetailleerde uitleg van elk gedicht ook de rijkdom van de Yijing toegevoegd, verdeeld over de vierenzestig categorieën ervan, om zo tot een volledige waarzeggerij te komen. Helder openbaart zich hier de waarheid van de poëziewichelarij op een manier die de studie van poëzie van dienst is.

人々思ふことの善し悪しを一首の歌もて占ふやう小倉の百首の歌の心を一首々々にくはしく注解を加へ六十四卦に配属して易の薀を著はし占ひを専らとし一つには歌学の便たよりともなるべきやうしてうたうらの実事を詳かにあらはす。

Ka’en Shōchō’s idee hing blijkbaar in de lucht. Een paar jaar eerder was een vergelijkbaar boek verschenen: Japanse poëziewichelarij met ‘Van honderd dichters één gedicht’ (Hyakunin isshu yamato-uta’ura 百人一首倭歌占, 1843).

Ik las:

  • Nakano Shunsui 野中春水, red., Hyakunin isshu uta’ura shō 百人一首歌占鈔 (Osaka: Izumi Shoin, 1997).

Ik doe net alsof ik hier iets van snap, maar dat is niet zo. Ik kan alleen wat inlezen in historische context, maar het is als tarotkaarten leggen: wel intrigerend maar uiteindelijk allemaal volkomen onbegrijpelijk.

(Dit alles als opmaat naar volgende week.)

De afbeelding toont een detail van Japanse poëziewichelarij met ‘Van honderd dichters één gedicht’ (Hyakunin isshu yamato-uta ura 百人一首倭歌占, 1843), p. 9 recto. Te zien is gedicht no. 43 door Fujiwara no Atsutada 藤原敦忠 (906-943). Collectie Waseda University Library.

Categorieën
poëzie

had ik dat ooit gedacht

            961:

            Gedicht toen hij naar de Provincie Oki was weggestuurd:

                                                Heer Takamura [802-852]

had ik dat ooit gedacht

dat door een vaarwel naar verre streken

            ten val gebracht

ik netten binnenhalen zou

            en aan visvangst moeten doen

omoiki ya / hina no wakare ni / otoroete / ama no nawataki / isarisemu to wa

 きのくにながされて(はべり)ける時に、よめる     たかむらの朝臣
おもひきやひなのわかれにおとろへてあまのなはたきいさりせむとは

De Oki-eilanden in de Japanse Zee waren een berucht verbanningsoord. Ono no Takamura 小野篁 werd daarheen tijdelijk verbannen omdat hij als net benoemd vice-ambassadeur in 834 niet met een gezantschap mee naar China afreisde, onder het voorwendsel ziek te zijn. Een ander gedicht van hem over zijn verbanning is opgenomen in Van honderd dichters één gedicht (no. 11).

            962:

            Gestuurd naar iemand die in het paleis diende toen hij zich gedwongen teruggetrokken had in een plaats die Suma heet in de Provincie Tsu, nadat zich een incident had voorgedaan ten tijde van de Tamura-vorst:

                                                Heer Ariwara no Yukihira [818-893]

mocht toevallig

            iemand naar me vragen

laat dan ‘aan Suma’s baai

            plengt hij de zilte tranen

                        van zijn smachten’ je antwoord zijn

wakuraba ni / tou hito araba / suma no ura ni / moshio-taretsutsu / wabu to kotae yo

 田むら御時(おほむとき)に、事にあたりて、 のくにふ所にこも(はべり)けるに、宮のうちに侍ける人に、つかはしける     在原行平朝臣
わくらばに(とふ)人あらばの浦にもしほたれつゝぶとこたへよ

De Tamura-vorst (Tamura-tei 田村帝) is beter bekend als keizer Montoku 文徳天皇 (827-858). Suma, bij het huidige Kobe, werd vooral dankzij Yukihira een bekend ballingsoord met poëtische lading. Het is geen toeval dat in Het verhaal van Genji de hoofdpersoon zich juist daar terugtrekt in vrijwillige ballingschap. Yukihira staat ook in Van honderd dichters één gedicht (no. 18) met een gedicht waarmee je weggelopen katten kunt terugvinden.

            963:

            Gedicht en gestuurd als antwoord op een meelevend bericht van zijn vrouw toen hij ontheven werd uit zijn post als Luitenant van de Paleiswacht ter Linkerzijde:

                                                Ono no Harukaze [actief 854-898]

hemeldonderende

            laster, dus maar geen bezoek aan jou

                        voor het moment

of ik het ben of een ander

            blijft een dwaling in deze wereld

amabiko no / otozureji to zo / ima wa omou / ware ka hito ka to / mi o tadoru yo ni

 左近将監けて(はべり)りける時に、女のとぶらひにおこせたりける(かへり)ごとに、よみて、
つかはしける     小野春風をののはるかぜ
あまびこ(お)とづれじとぞ今は(おもふ)我か人かと身をたどる世に

Harukaze, een bekend militair, raakte zijn post kwijt als gevolg van lasterpraat. Amabiko (‘hemeldonderend’) is een zogenaamd hoofdkussenwoord (vast retorisch voorvoegsel) bij oto 音 (‘geluid’, ‘bericht’; hier vertaald als ‘laster’) dat hier onderdeel is van het werkwoord otozuru 訪る (‘bezoeken’).

            964:

            Geschreven toen hij van zijn post ontheven werd:

                                                Taira no Sadafun [871?-931]

een wereld vol zorgen

            maar een deur die op slot zit

                        zie ik toch niet

waarom dan is het voor mij

            zo moeilijk om er weg te gaan?

ukiyo ni wa / kado saseri to mo / mienaku ni / nado ka waga mi no / idegate ni suru

 つかさけて(はべり)りける時、よめる     平さだふん
うき世にはかどせりとも見えなくになどかわが身のでがてにする

            965:

niet voor eeuwig

            is dit leven en op dat einde 

                        is het slechts wachten

tot dan zou ik graag die zorgen

            niet meer hoeven hebben

arihatenu / inochi matsu ma no / hodo bakari / uki koto shigeku / omowazu mo gana

ありはてぬいのちつまのほどばかりうき事しげくおもはずも(がな)

Ook dit gedicht is van Taira no Sadafun en geschreven met dezelfde aanleiding.

            966:

            Geschreven toen hij diende in de lijfwacht van de kroonprins maar hem gezegd werd dat hij tekortschoot in zijn plichten en hij van zijn post ontheven werd:

                                                Miyaji no Kiyoki [actief ca. 900]

op Tsukuba’s top

            onder iedere boom

                        zoek ik beschutting

terwijl ik naar de Majestueuze Lenteberg

            zijn lommer blijf verlangen

tsukubane no / ko no moto goto ni / tachi zo yoru / haru no miyama no / kage o koitsutsu

 この宮のたちはき(はべり)りけるを、宮づかつかまつらずとて、けて侍りける時に、よめる     みやぢのきよ
つくのもとごとにちぞよる春のみ山のかげをこひつゝ

De kroonprins werd meestal ‘de prins van het Lentepaleis’ (tōgū 春宮) genoemd; ‘de lommer van de imposante berg in de lente’ (haru no miyama no kage) is hier een verwijzing naar hem.

Kokin wakashū 18-961~966. [SNKBT 5, p. 288-289.]

De afbeelding toont een ‘Prent van hoe Middelste Raadsheer Yukihira na zijn degradatie de twee duiksters Murasame en Matsukaze ontmoet bij de baai van Suma en zich met hen vermeit’ (Chūnagon Yukihura ason sasen-sare, Suma no ura ni Murasame, Matsukaze futari no ama ni ai, tawamureru no zu 中納言行平朝臣左遷須磨浦逢村雨松風二蜑戯図; 1886). Laat-negentiende-eeuwse prent van Tsukioka Yoshitoshi 月岡芳年 (1839-1892), in zijn Azuma nishiki-e あづまにしきゑ. Bron: Wikipedia. De prent is geïnspireerd door het middeleeuwse -stuk Matsukaze (‘Wind in de pijnbomen’) waarin de zielen van de twee duiksters (die zussen zijn) hun herinneringen ophalen aan deze ontmoeting met Yukihira.

Ook in negende-eeuws Japan raakten mensen hun baan kwijt. Elk jaar was het vooral voor de lagere adel (waaronder veel dichters) hopen op een benoeming in de hofbureaucratie. Maar dat staatsapparaat was grillig: als je eenmaal voor het komende jaar of jaren op een post benoemd was, kon je die positie ook zomaar weer kwijtraken. Een valse (of terechte) beschuldiging van wangedrag kon voldoende zijn om ‘ontbonden’ (toku 解く) te worden uit je functie. Als je het in de ogen van de machtigsten al te bont maakte, wachtte verbanning.

Executie van edelen kwam van de achtste tot en met elfde eeuw nauwelijks voor. De ergste straf was in de praktijk verbanning. Zoals in zo’n beetje elke hoofdstad waar en wanneer ook ter wereld was het idee in Heian-kyō (het huidige Kyoto) dat daarbuiten slechts de barbarij heerste (nu was dat voor bijvoorbeeld de Oki-eilanden ongetwijfeld waar). Meestal werd de veroordeelde na enige jaren teruggeroepen naar de hoofdstad, maar er waren er ook (waaronder voormalige vorsten) die in hun ballingsoord stierven. Daarom bestaat er, net als in het oude China, een corpus Exil-poëzie in het Japans.

Zie ook: Jonathan Stockdale, Imagining Exile in Heian Japan: Banishment in Law, Literature, and Cult (University of Hawai‘i Press, 2015).

Deze gedichten staan in de eerste vorstelijke bloemlezing van Japanstalige poëzie, de Verzameling van gedichten van vroeger en nu (Kokin wakashū 古今和歌集, voltooid ca. 914). Nu was die bundel met zo’n 1100 gedichten als geheel al een experiment; een geslaagd experiment, dat wel, want Verzameling van gedichten van vroeger en nu codificeerde de hofpoëzie op een manier waarvan Japan eeuwenlang niet meer zou loskomen. Nieuw was onder andere het organiseren van reeksen binnen de bloemlezing. Gedichten werden nadrukkelijk gepresenteerd als onderdeel van een langere sequentie. De eerste zes boeken (of hoofdstukken, zo je wil) volgden nauwgezet het verloop van de seizoenen. Iets vergelijkbaars gebeurde in de rangschikking van liefdespoëzie (van eerste verliefdheid op afstand tot de wanhoop van de verlaten geliefde).

De laatste boeken van de Verzameling van gedichten van vroeger en nu hebben als categorische titel ‘mengelpoëzie’ (zōka 雑歌); van alles en nog wat, dus. Die bood ruimte om reeksen te verzinnen die minder nadrukkelijk ‘natuurlijk’ waren, zoals dat voor seizoensverloop of de geleidelijke ontrafeling van een liefdesrelatie min of meer wel het geval was. Een zo’n thematische reeks is dus ontslag, waarbij de constante de gemengde gevoelens van verbijstering (‘moet mij dit nu overkomen?’) en hoop op genade (‘mag ik alsjeblieft terugkomen’) zijn. Niet meer mee te draaien in de constellatie van het cultuursysteem dat het keizerlijk hof vertegenwoordigde was meer dan verlies van inkomen; het was een bestaan in het duister.

Intrigerend vind ik dat deze kleine reeks begint met een paukenslag (verbanning) die langzaam wegsterft: gaandeweg wordt het drama minder. (De reeks loopt nog heel even door. Hier niet vertaald is bijvoorbeeld gedicht 968, waarbij het punt is dat een hofdame tijdelijk niet meer in paleis inwoont — dat is ook een verwijdering van het centrum, maar niet als formele straf.)

De foto toon het strand bij Katwijk, 16 februari 2013.

Categorieën
poëzie

futen bij Inano

            Gedicht op het thema ‘reizen’, in een reeks van honderd gedichten:

ademrijke futen

nestelen bij Inano’s berg

            waar ik de nacht doorbreng:

een middernachtswind uit het oosten

            weet mij daar te wekken

shinagadori / inano wa yama ni / tabine shite / yowa no hikata ni / me o samashitsuru

 百首歌中に旅の心をよめる
しなが鳥ゐなのは山に旅ねしてよはのひかたに目をさましつる

Sanboku kikashū 5-776.

In dit gedicht speelt Minamoto no Toshiyori 源俊頼 (1055?-1129) met een hoop archaïsche uitdrukkingen die teruggaan op Japans oudste bewaard gebleven waka-verzameling, de achtste-eeuwse Man’yōshū 万葉集 (‘Een verzameling voor tienduizend generaties’). Dat was programmatisch, onderdeel van een bewust neoclassicistische beweging in de poëzie van de late elfde en twaalfde eeuw, als middel om zich te distantiëren van de hofdichters van de tiende eeuw.

Om te beginnen dat ‘ademrijke futen / nestelen bij Inano’s berg’, mijn wat uitleggerige vertaling van shinagadori / inano wa yama ni. Die Nederlandse fuut is een benadering van het oud-Japanse shinagadori 息長鳥, ‘een vogel die zijn adem lang kan inhouden’. Omdat baltsende futen als paar zo mooi ‘naast elkaar zitten’ (i-narabu) kon het woord gaan functioneren als een ‘kussenwoord’ (makurakotoba 枕詞) voor de plaatsnaam Ina en ook Inano (‘het veld van Ina’). ‘Kussenwoord’ is de term voor vaste, inleidende formules (vergelijkbaar met het epitethon ornans in oud-Griekse teksten). Ook die ‘wind uit het oosten’ (hikata) was destijds al een heel oud woord.

Dat reizen gepaard gaan met alleen doorgebrachte nachten waarin men plots ontwaakt door de roep van een dier of het huilen van de wind is een dichterlijk cliché. Ik ben geneigd om dat hier te koppelen aan een ander cliché in de hofpoëzie, namelijk het besef alleen te zijn en niet samen met een geliefde de nacht door te brengen — waar de futen ‘naast elkaar zitten’ (i-na).

De afbeelding is een detail van een foto van baltsende futen door H. Horvers.

Categorieën
poëzie

een nadrukkelijk oplossen

            tuin

            .

in het schijnsel van het gras dat zo levendig schitterde in de smalle voortuin

in het zicht van de aardige man die zijn tanden aan het poetsen was     in die schuur daar

trad ik, net van lijf en leden, naar binnen

daar strekte ik mijn armen uit

stak mijn mond naar voren

leunde voorover, luisterde naar het geluid van iets stromends

het water dat we hadden uitgespuugd liep niet weg naar de goot

maar in het opgeschoten groene gras     kende het een nadrukkelijk oplossen

            .

 
            
.
せまい庭先に生き生きとかがやいていたあの草のあるひかりのなかへ
そこのあばら屋で 歯をみがいていたやさしいひとの視野のなかへ
こざっぱりとした体つきでわたしははいっていった
そこで腕をひろげ
口をつきだし
前かがみになってながれる物音をきいていた
わたしたちの吐きだした水が溝へゆかず
おい立ったみどりのくさのなかへ 主張してまぎれこんでいくのを

Een gedicht van Eshiro Mitsuru 江代充 (1952), uit zijn bundel Mio no obune みおのお舟 (Mio’s scheepje, 1989). 

Een gedicht dat zich onttrekt aan onmiddellijk begrip. Dat is niet erg. Zoals de dichter Nakamura Tetsutarō 中村鐵太郎 (1953) schreef:

Al is het een heel kort werk, de schakeling van woorden is niet makkelijk te volgen en het is ook niet meteen duidelijk wat het allemaal betekent; toch biedt dit taalarrangement een ongewoon heldere blik op de dingen en voelt de werking ervan uitzonderlijk krachtig.

たいへん短い作品でありながら言葉のつながりを読み取ることがかならずしもやさしくなくある意味ではきれいさっぱりなにもないようにも感じられ、にもかわらず言葉の配置は事物に対するただならぬ明視を示してもて、そのおよぶところは法外に大きいようにも思える。

Nakamura Tetsurō 中村鐵太郎, ‘Niwa’ 庭 [‘Tuin’], in Shi ni tsuite 詩について [‘Over poëzie’] (Tokyo: Shoshi Yamada, 1998), p. 158.

De afbeelding toon een detail van Susanna in bad (1526) door Albrecht Altdorfer (ca.1480/1485-1538). Collectie Bayerische Staatsgemäldesammlungen, Alte Pinakothek, München.

Categorieën
poëzie

twijfel, tot tranen toe

nog totaal onwetend van de weg

zo vaak dat ik op een kruispunt huilen moest

keiro imada shirazu, chimata o nozonde ikutabi ka naku

径路未知、臨岐幾泣。

Shōryōshū 7-54 [NKBT 71, p. 310-312.].

Een beetje smokkelen met de ongeschreven regels van dit blog is dit citaat wel, omdat het een zin is uit een veel langere tekst en omdat die tekst strikt genomen geen gedicht is.

De priester en monnik Kūkai 空海 (774-835), postuum (vanaf 921) bekend als ‘De Grote Leraar voor het Verspreiden van de Dharma’ of Kōbō Daishi 弘法大師, is de stichter van de Shingon-school van esoterisch boeddhisme in Japan. Japan staat vol met aan hem gewijde heiligdommen. Hij was ook een waar multitalent en dichter, aan wie we onder meer hebben te danken dat in China verloren geraakte traktaten over het schrijven van Sinitische poëzie bewaard zijn gebleven.

De hier geciteerde zin is opgenomen in de postuum samengestelde Verzameling van wonderlijke gesteldheden (Shōryōshū 性霊集), allerhande teksten van Kūkai. Ze staat in zijn ‘Votieftekst bij het maken van een tweedelige grote mandala voor de vier dankbaarheden’ (Shi’on no ontame ni nibu no daimandara o tsukuru ganmon 奉為四恩造二部大曼荼羅願文) uit 821.

Mandala’s (Jp. mandara) zijn, in Japanse tradities althans, grafische weergaven van een andere, ideale wereld. Daarmee zijn ze ook te gebruiken als een routekaart bij mediatieoefeningen: ze lenen zich voor wat wel een pelgrimage in de geest is genoemd. In zo’n ideale wereld staat in de regel een boeddha of kami (godheid) centraal.

In het Shingon-boeddhisme is één mandalapaar heel belangrijk, waarbij een de Diamantwereld (kongōkai 金剛界) voorstelt en de ander de Baarmoederwereld (taizōkai 胎蔵界) representeert. De eerste geldt dan als een representatie van de werkelijkheid in het boeddharijk (de absolute, ongemedieerde werkelijkheid), en de tweede als een representatie van de werkelijkheid zoals die zich manifesteert in de wereld van het individuele en specifieke. Dat koppelen van deze twee wereldvoorstellingen is iets dat Kūkai tijdens zijn verblijf in China (804-806) leerde van zijn leermeester Huiguo 恵果 (746-805) en in Japan introduceerde. De votieftekst waaruit bovenstaande zin komt mogen we dan ook zien als onderdeel van een vernieuwingscampagne van Kūkai’s versie van esoterisch boeddhisme.

Lees meer in: Elisabeth ten Grotenhuis, Japanese Mandalas: Representations of Sacred Geography (University of Hawai‘i Press, 1999), p. 33-95; en Richard Bowring, The Religious Traditions of Japan, 500-1600 (Cambridge University Press, 2005), p. 436-447.

‘De vier dankbaarheden’ (shi’on 四恩), dat wil zeggen de vier zaken om dankbaar voor te wezen, zijn: je ouders (fubo 父母), je vorst (koku’ō 国王), de massa’s (shujū 衆生: alle levende wezens) en ‘de drie schatten’ (sanbō 三宝: de boeddha, de leer [dharma] en de monniken- en nonnengemeenschap [sangha]).

De standaarduitleg van deze coupletzin, en logisch in de context van de votieftekst, is dat de monnik niet kiezen kan tussen het Kleine Voertuig (hinayāna) of het Grote Voertuig (mahāyāna), twee grote clusters van stromingen binnen het boeddhisme, als beste route naar verlichting. Het lijkt me dat Kūkai’s kernachtige formulering een meer algemene metafoor toelaat en dat je in zijn woorden ook andere twijfel en dilemma’s mag herkennen. Dat woordje ‘nog’ (imada ) geeft hoop: ooit weten we wel wat we moeten doen.

De cartoon is van Mick Stevens, in The New Yorker van 21 maart 2022.

Categorieën
poëzie

sake uit het vuistje

            plinke-plinke-ploink-vuist

sake, dat is sake uit het vuistje

[dieren] heb je in alle soorten

de kikker die maakt een salto

maakt een driedubbel-salto

de slang die gli’-glibbert

de naaktslak

komt eraan

stee-steen pa-papier steen papier

door z’n moeke wordt Coxinga uitgescholden

de tijger lukt het sluipen nog maar net

plinke-plinke-ploink

en de vos

die doen we nu!

totetsuruken / sake wa kenzake / iroshina wa / kairu hitohyoko / mihyokohyoko / hebi nuranura / namekude / mairiyasho / sore jan jaka jaka jaka jan ken na / basama ni watōnai ga shikarareta / tora wa hōhō / toteruruten / kitsune de / sā kinase

とてつるけん 酒はけんざけ いろしなは かいるひとひょこ みひょこ〳〵 へびぬら〳〵 なめくで まいりやしょ それじゃんじゃか〳〵〳〵じゃんけんな ばさまにわとう内がしかられた とらははう〳〵 とてつるてん きつねで さあきなせ

Een mens bestaat bij de gratie van zijn vooroordelen; die houden het leven overzichtelijk. Daarom is het gedoe wanneer je moet erkennen dat je een vooroordeel toch moet herzien. Zo was mijn leven op orde onder andere omdat ik het werk van Hiroshige eigenlijk altijd wat gemakkelijk en dus wat vervelend vond: de massaproductie van landschapsprenten en menselijke figuren die wel erg vaak naar het kolderieke neigen sprak me nooit zo aan. Maar ja, dan loop je rond op een tentoonstelling van waaierprenten (uchiwa-e 団扇絵) van deze prentenmaker Utagawa Hiroshige 歌川広重 (1797-1858). Dat was niet alleen bijzonder omdat waaiers een wegwerpproduct waren en er dus niet al te veel van bewaard zijn (fijn dat verzamelaar Georges [Jerzy] Leskowicz zich zo specifiek ook op dit type materiaal wierp), maar ook omdat de waaiervorm iets in Hiroshige leek los te maken dat, voor mij althans, vaker tot een geïnspireerd ontwerp leidde.

Dit waaierontwerp uit 1847 biedt een glimp van simpele ontspanning: een drankspelletje op het ritme van een nonsensvers. Blijkbaar (ik volg hier de fraaie tentoonstellingscatalogus van Christophe Marquet en Kawakane Toshiko) speelde men dat als een variant van steen-papier-schaar (Jp. jan-ken じゃんけん, 石拳, let. ‘steen-vuist’), waarbij met de handen verschillende dieren moesten worden nagebootst. Verliezers moesten hun kommetje leegdrinken. De prent geeft de tekst van het liedje dat daarbij gezongen wordt. De tekst in rood is van de melodie van de shamisen (‘luth’, schrijven Marquet en Kawakane, maar ik kan me gegeven de context niet voorstellen dat daarmee een biwa wordt bedoeld) die voor de instrumentele begeleiding zorgt. De ‘titel’ (‘totetsurukenとてつるけん) moeten we begrijpen als een ‘vuist’ (ken ) met het geluid van snaarspel (vandaar dat ‘plinke-plinke-ploink’). Het thema zit hem in de tweede regel: ‘sake, dat is sake uit het vuistje’ (sake wa kenzake 酒は拳酒).

Het spel mag uit het leven gegrepen lijken te zijn, de vrouwen die Hiroshige erbij afbeeldde maken er een fantasievoorstelling van. Sowieso is de combinatie drank en jonge, mooie vrouwen er een die eerder bij mannenfantasieën hoort dan bij stadsantropologie, maar de vrouwen hebben ook nog eens gezichten die gemodelleerd zijn naar de populairste onnagata van hun tijd: mannelijke acteurs die zich specialiseerden in vrouwenrollen in het kabuki-theater.

Met de zgn. Tenpō-hervormingen van 1841-1843 verbood het Tokugawa-regime de productie van prenten waarop sekswerkers of acteurs waren afgebeeld, waarop uitgevers en prentenmakers nieuwe genres creëerden. Een oplossing was acteurs te vermommen, zoals op Hiroshige’s waaierprent. De drie vrouwen zijn representaties van de onnagata Nakamura Utaemon IV 四代目中村歌右衛門 (1798-1852), Matsumoto Kōshirō VI 六代目松本幸四郎 (1811-1849), en Ichikawa Kuzō II 二代目市川九蔵 (= Ichikawa Danzō VI 六代目市川團蔵, 1800-1871).

Het drankspelletje zelf komt ook al uit het theater, waar het voorkwam in het stuk Humor om te lachen: Zeven keer geluk (Warau kado ni niwaka no shichifuku 笑門俄七福) dat voor het eerst werd opgevoerd in de eerste maand van 1847, in het Kawarazaki-theater 河原崎座 in Edo (zoals Tokyo toen nog heette). De drie onnagata speelden het drankspel in dit komische dans-tussenspel (shosagoto 所作事).

Het stuk wordt nog steeds opgevoerd; zie bijvoorbeeld hier (18:29-19:07 voor het drinklied, door drie onnagata uitgevoerd, en 19:07-19:24 voor het spelletje). De Franse catalogustekst heeft het over het stuk Instappen voor een reis op het Soga-ganzebord (Norikake soga dōchū sugoroku 飾駒曽我通双六), dat in dezelfde maand in hetzelfde theater in première ging (en dus samen met dit komische stuk op het programma stond).

Utagawa Kuniyoshi 歌川国芳 (1797-1861), ‘Vuistwedstrijdje voor komiekelingen’ (Dōke ken-awase 道化拳合, 1847), naar het komische stuk Warau kado ni niwaka no shichifuku 笑門俄七福 (1847). Ook hier is de aanname dat de drie dieren gemodelleerd zijn naar de onnagata-acteurs Nakamura Utaemon IV (de kikker), Matsumoto Kōshirō VI (de vos) en Ichikawa Kuzō II (de tijger). Collectie Tokyo Metropolitan Library 東京都立図書館; zie ook Mike Lyon Collection.

Na enig rondlezen blijkt dat Hiroshige’s waaierprent slechts één voorbeeld is van een hausse aan drankspel-prenten die zo’n beetje allemaal dezelfde liedtekst hebben en meestal terug te voeren zijn op dit kabuki-stuk.

Het meeste staat in: Sepp Linhart, ‘Kuniyoshi’s Ken Caricatures between 1847 and 1853’, Andon 83 (2008), pp. 5-29. Gek genoeg wordt Linharts artikel niet genoemd in Marquets en Kawakane’s catalogus.

De afbeelding toont een waaierprent door Utagawa Hiroshige 歌川広重 (1797-1858). In: Christophe Marquet, i.s.m. Kawakane Toshiko, Hiroshige: Les éventails d’Edo. Estampes de la collection Georges Leskowicz (Parijs: Fondation Georges Leskowicz/In Fine éditions d’art, 2022), p. 191. (Voor een blik in dit boek, zie hier. De bijbehorende tentoonstelling in Musée Guimet, Parijs, is nog te zien t/m 29 mei 2023.)

Categorieën
poëzie

maaneters

Vorig jaar verscheen een fraai boekje gewijd aan het het Japanse VOU, een tijdschrift voor visuele poëzie. Opgericht door Kitasono Katué 北園克衛 (1902-1978) heeft het terecht een reputatie gekregen van een van de meest avantgardistische surrealistische uitingen van Japans naoorlogse poëzie. Het tijdschrift was een product van de VOU-club (VOUクラブ) die al in 1935 werd gevormd. Het tijdschrift zelf is vooral een naoorlogs fenomeen, dat in de twee decennia na het midden van de jaren ’50 van de vorige eeuw uitkwam. VOU was een groep die duidelijk aansluiting zocht, en vond, met ontwikkelingen in Europa. Tegelijkertijd was VOU ook nogal marginaal in het Japanse poëzieveld van haar tijd. Het is wat paradoxaal: in de marges van Japan, maar midden in de wereld.

Katasono was een mentor van Tsuji Setsuko 辻節子 (1927-1993), die de hier afgebeelde werken maakte. Zij gaf ook haar eigen tijdschrift uit, met de fraaie naam O (zowel uitgesproken als ‘zero’ als als ‘oh’). Al schreef zij ook gedichten met woorden, zij was vooral een van de meest ‘onbuigzame en toegewijde hedendaagse avant-garde-fotografen van Japan’ (aldus John Solt, auteur van Shredding the Tapestry of Meaning: The Poetry and Poetics of Kitasono Katue (1902–1978) [1999]). Geen toeval dat een van haar boeken als titel heeft: poem: <photo>.

Links: (vlnr) Yamamoto Kansuke 山本悍右 (1914-1987), Tsuji Setsuko en Kitasono Katsué op de 12e VOU-tentoonstelling, 1959. Rechts: ‘opus I’ van Tsuji Setsuko.

De foto toont het werk ‘two people eating the moon’ van Tsuji Setsuko, in: Taylor Mignon, red., VOU: Visual Poetry, Tokio 1958-1978 (Londen/Tokyo: Isobar Press, 2022). Voor enkele pagina’s uit dit boek, vooral met werk van Tsuji, zie hier.

Categorieën
poëzie

ergens in de verte

onder de verre

            hemel van Amerika

                        is het begonnen:

dit prachtige spel baseball

            dat ik nooit te vaak kan zien

hisakata no / amerikabito no / hajimenishi / bēsubōru wa / miredo akanu kamo

久方のアメリカ人のはじめにしベースボールは見れど飽かぬかも

Maart is in Japan ook de maand voor het nationale honkbaltoernooi voor middelbare scholen. De ‘senbatsuセンバツ (選抜, de afkorting voor senbatsu kōtō gakkō yakyū taikai 選抜高等学校野球大会) wordt georganiseerd door de Japan High School Baseball Federation en de krant Mainichi Shinbun, nu al 95 jaar lang. Honkbal is nog steeds schoolsport nummer één; dit nationale toernooi houdt de gemoederen in de lente dan ook altijd bezig  

Links: Masaoka Shiki’s manuscript van zijn reeks honkbal-tanka. De eerste van rechts is de hierboven vertaalde tanka. Rechts:  een jonge Shiki in honkbaluniform, maart 1890. Collectie The Shiki Museum, Matsuyama. Bron: Masaoka Shiki no sekai 正岡子規の世界 [‘De wereld van Masaoka Shiki’] |(Matsuyama: Shiki Kinen Hakubutsukan, 1994), p. 40.

De dichter Masaoka Shiki 正岡子規 (1867-1902) was een groot fan van honkbal, een sport waarmee Japan pas kort tevoren bekend was geraakt. Hij was zelfs zo bezeten van de sport dat hij zijn eigenlijke naam, Noboru , ging schrijven met het vertaalwoord voor honkbal: yakyū 野球 (let. ‘veldbal’), dat hij met een alternatieve lezing uitsprak als ‘Nobōru’ (野ボール, ‘veld-ball’).

In deze tanka, de eerste uit een reeks van negen over honkbal geschreven in 1898, speelt hij met verbindingen tussen de moderne wereld en uitdrukkingen uit de achtste-eeuwse Man’yōshu: hisakata no ame (‘onder de verre hemel’), dat hij speels verbindt met amerika, en de clichéregel miredo akanu kamo (‘dat ik nooit te vaak kan zien’).

Daarom laat ik het leenwoord ‘baseball’ hier staan en gebruik niet het Nederlandse ‘honkbal’.

Behalve essays over deze sport schreef Shiki ook haiku over honkbal, zoals deze op zijn 31e. Hij was toen al zwaar ziek en gekluisterd aan zijn ziekbed, en wist dat hij aan zijn tuberculose zou overlijden. Een haiku waarin herinneringen aan een onbezorgdere jeugd doorklinken en een kloof gaapt tussen de zieke dichter en mensen die in vrolijke gezondheid honkbal spelen:

welig zomergras:

mensen spelen honkbal

            ergens in de verte

natsukusa ya / bēsubōru no / hito tōshi

夏草やベースボールの人遠し

De foto toont het Masoka Shiki honkbalveld in Ueno Park, Tokyo, 30 maart 2023.

Categorieën
poëzie

schoon ondergoed

dageraad:

vóór ik de bloesems ontmoeten ga

            eerst schoon ondergoed

akebono ya / hana ni awamu to / hadagi kae

あけぼのや花に会はむと肌着換へ

Een haiku van Ōno Rinka 大野林火 (1904-1982). Ik schreef al eens: niet nader benoemde bloesems zijn in Japanse poëzie praktisch altijd kersenbloesems — of zoals ik het kortgeleden in fraai Vlaams hoorde zeggen: die van een ‘kerselaar’.

De haiku-criticus (en -dichter) Ozawa Minoru 小澤實 (1956) hoort in dit gedicht een zowel religieuze als sensuele toon. De dichter gebruikt het werkwoord ‘ontmoeten’ (au), niet ‘zien’ (miru), wat suggereert dat de bloesems een geliefde of levende godheid zijn. Het schone ondergoed droeg men ooit om rein aan religieuze rituelen te beginnen, of altijd om een geliefde eindelijk weer eens in de armen te kunnen sluiten.

Ik vond deze haiku in: Ozawa Minoru, Well-Versed: Exploring Modern Japanese Haiku, vert. Janine Beichman (Tokyo: Japan Publishing Industry Foundation for Culture, 2021), p. 95. Aardig aan deze selectie moderne haiku is dat Ozawa er telkens een persoonlijke overpeinzing bij levert over hoe hij de haiku denkt te kunnen lezen.

Het is cliché, die kersenbloesems, maar ze bieden toch altijd weer een spectaculaire aanblik. Inderdaad om elke keer weer voor te vallen.

De foto toont een kers in bloei op de Aoyama-begraafplaats te Tokyo, 19 maart 2023.

Categorieën
poëzie

een penseel kent tienduizend toepassingen

001:

bij hevige wind

            en bij hevige regen

                        dat is het moment

voor een nachtelijke aanval

            met een kans van slagen

ōkaze ya / ōame no furu / toki o koso / shinobi youchi no / tayori to wa sure

大風や大雨ふる時をこそしのびようちのたよりとはすれ

003:

leugen en bedrog

            zijn niets om je voor te schamen

voor een ninja

            is de vijand uit te lokken

                        tenslotte zijn beroep

itsuwari o / haji to omowaji / shinobi ni wa / teki dashinuku zo / narai narikeru

いつはりをはぢとおもはじしのびには敵 てきしぬくぞならひなりける

017:

voor een ninja

            is, meer nog dan op pad te gaan,

een route terug

            altijd veilig te stellen

                        belangrijk voor zijn werk

shinobi ni wa / yuku koto yori mo / nokikuchi o / daiji ni suru zo / narai narikeru

しのびにはゆくことよりも退口を大事にするぞならひなりける

023:

een penseel met inkt

            kent tenminste tienduizend

                        toepassingen

wanneer je op missie gaat

            hou dan je penseelset bij je

sumi fude wa / banji no yō ni / tatsu zo ka shi / shinobi yukaba / yatate hanasu na

墨筆は万事の用に立ぞかししのびゆかばやたてはなすな

Een yatate 矢立 is een draagbare penseelset voor op reis. Het woord is afgeleid van ‘pijlenkoker’, de eigenlijke betekenis van yatate. Ninja moeten die bij zich hebben om aantekeningen te kunnen maken of plattegronden te tekenen.

097:

je baggage

            wanneer je in een herberg bent

                        zet je in een hoek

zit met je rug naar de muur

            zodat je op kan letten

nimotsu o ba / zashiki no naka ni / tsumi okite / kabe aru kata ni / ban o nasubeshi

にもつをは座敷ざしきの中につみ置おきて壁あるかたに番をなすへし

Ik was vorige week in Parijs voor een congres en vond bij een antiquariaat een curieus boekje van tien jaar oud. Het was een Franse vertaling van De honderd gedichten van Yoshimori (Yoshimori hyakushu 義盛百首), ook bekend als De honderd gedichten over heimelijkheid (Shinobu hyakushu 忍百首). Die honderd waka vormen het totale corpus van een merkwaardig mini-genre, de shinobi-uta 忍歌 of ‘heimelijkheidspoëzie’. Het zijn gedichten die regels formuleren voor ‘de technieken van de heimelijkheid’. Ninjutsu 忍術, kortom: de kunst van de legendarische ninja 忍者. Shinobi-uta is dus ninja-poëzie.

Ninja, of shinobi no mono 忍びの者 (letterlijk ‘heimelijk persoon’) zijn gewapende verkenners die zo onzichtbaar mogelijk kastelen of huizen binnendringen om daar informatie te verzamelen of een aanval uit te voeren. Ze zijn een vaste prik in populaire literatuur en film over de vroegmoderne periode, maar ook een historisch gegeven. Wat hun voorgeschiedenis ook moge zijn, ninja werden vooral een belangrijke groep in de zogenaamde sengoku-periode (1467-1590). Deels ontstaan uit groepen krijger-boeren die met name vanuit de provincie Iga (de tegenwoordige prefectuur Mie) opereerden en zich gaandeweg als huurlingen en spionnen in dienst stelden van verschillende warlords. Vandaar dat ninja ook wel ‘mannen uit Iga’ (iga-mono 伊賀者) genoemd werden. Kort na de unificatie van Japan onder het Tokugawa-shogunaat in de zeventiende eeuw werden ninja nog wel door het nieuwe regime gebruikt, maar ze verdwenen vervolgens uit beeld.

Ninja-technieken en -taktieken worden beschreven in onder meer Bansen shūkai 万川集海 (‘Tienduizend rivieren vloeien samen tot een oceaan’, met een voorwoord uit 1676) toegeschreven aan Fujibayashi Yasutake 藤林保武, een ninja uit de zeventiende eeuw. Hoewel de Bansen shūkai redelijk bekend is, zeker onder liefhebbers van krijgskunsten, lijkt De honderd gedichten van Yoshimori een bijna toepasselijk bestaan in de schaduw te leiden. De waka zouden van de hand van Ise Yoshimori 伊勢義盛 zijn, een voormalig struikrover uit Iga, het thuishonk van de ninja, die generaal werd onder de legendarische held Minamoto no Yoshitsune 源義経 (1159-1189) in de Genpei-oorlog van 1180-1185. Hij wordt daarom een aantal keer genoemd in De val van de Taira. Dat Yoshimori de gedichten geschreven zou hebben is niet waar. De gedichtenreeks zal uit de laat-zestiende eeuw stammen en de auteur ervan is onbekend. Je komt hem voor het eerst tegen in een grote verzameling van teksten over krijgskunsten, Verzameling van militaire strategieën (Gunpō jiyōshū 軍法侍用集; voorwoord 1618, uitgaven in 1653 en 1655). De waka zijn dus wel echt van en bedoeld voor ninja.

Ik las:

  • Fujibayashi Yasutake, Bensenshûkai: Le Traité des Dix Mille Rivières. Suivi des Cent Poèmes ninja de Ise Saburô Yoshimori, vert. Axel Mazuer (Parijs: Albin Michel, 2013).
  • Doi Daisuke 土井大介, ‘Ninjutsu dōka: kōhon “Ise Saburō Yoshimori shinobu hyakushu”’ 忍術道歌:校本「伊勢三郎義盛忍百首」 [‘Ninja-poëzie: de Honderd gedichten van Yoshimori’], Mita kokubun 三田国文 31 (2000), p. 55-67.
  • Doi Daisuke 土井大介, ‘Shinobi-uta no raireki: Dōkashū “Ise Saburō Yoshimori shinobu hyakushu” to ninjutsu densho “Bansen shūkai” o chūshin ni’ 忍歌の来歴:道歌集「伊勢三郎義盛忍百首」と忍術伝書『万川集海』を中心に [‘Een geschiedenis van ninja-poëzie’], Mita kokubun 三田国文 34 (2001), p. 14-31.

De afbeelding komt uit de manga Ninja mugeichō 忍者無芸帳 (‘Ninja krijgsklunsenboek’, 1985) door Ishii Hisa’ichi いしいひさいち. De titel van en het oorspronkelijke idee voor de strip is een parodie op de manga Ninja bugeichō 忍者武芸帳 (‘Ninja krijgskunstenboek’, 1959-1962) van Shirato Sanpei 白土三平 (1932-2021). Lees van rechts naar links en van boven naar beneden. Rechts: (1) ‘Een ninja!’ ‘Háh’ (3) [radslag] (4) ‘Auww’. Links: (1) ‘Hé. Hé. Hé jij. Spring daar es overheen’ ‘Auw-auw-auw’ (3) BONK (4) ‘Dit mag je van me houden. Begin er een winkeltje mee of zo.’ ‘So’rrie…’.