Categorieën
poëzie

vers-toepen

Uit Een hondenverzameling uit Tsukuba (Inu tsukubashū, ca. 1532-1555):

            .

            akelig was het misschien,

                        maar ook behoorlijk grappig!

            niganigashiku mo / okashikarikeri

            .

terwijl mijn vader

            dood lag te gaan, zelfs toen

kwamen de ruften

waga oya no / shinuru toki ni mo / he o kokite

Reactievers van Yamazaki Sōkan 山崎宗鑑 (1465-1553).

– – – – – – – – – –

Uit De puppy-verzameling (Enokoshū, 1633):

            .

            juist de witte dingen

                        worden meestal toch zwart

shiroki mono koso / kuroku narikere

Uitdagingsvers van Matsunaga Teitoku 松永貞徳 (1571-1654).

            .

als je onthand bent

            kan sneeuw in de inktsteen

als water dienen

koto kakeba / yuki o suzuri no / mizu ni shite

            .

in de courtisane

            haar gezicht hangen haar

verwarde haren

jōrō no / okao ni kakaru / midaregami

            .

de dolk

geslepen om een bittere

            kaki aan te vallen

kogatana o / togitate shibuki / kaki mukite

            .

aan de kristallen

rozenkrans zit een bruinig

            snoertje vastgemaakt

suishō no / zuzu ni chazome no / o o sugete

            .

gezicht én handen

            moet je echt heel goed wassen,

kind op schrijfles

kao mo te mo / yokuyoku arae / tenaraigo

            .

een wilde beer

            staat zich warm te schudden

in de sneeuw

araguma ga / miburui o suru / yuki no naka

– – – – – – – – – –

Uit Onbeschaamde praatjes (Herazuguchi, 1694):

            .

            knalrood wordt dat gezicht:

                        zielig is zo iemand dan

            sekimen shitaru / hito shōshi nari

            .

net op mijn teen, lul:

‘ach, hebbie nou uw voetje

            misschien pijn gedaan?’

ore funde / sonata no ashi wa / itamanu ka

– – – – – – – – – –

Uit Wilgenvat, lichtvoetig (Haifū yanagidaru 1, 1765):

            .

            stel nou toch, stel nou toch

            stel nou toch, stel nou toch

            moshi ya moshi ya to / moshi ya moshi ya to

            .

naar het theehuis

            gekomen blaast hij kringen

tot het donker wordt

mizuchaya e / kite wa wa wo fuki / hi o kurashi

Simpele theehuisjes langs de weg (mizuchaya) hadden idealiter als attractie dat de versnaperingen geserveerd werden door mooie serveersters. Dat stemde de klant hoopvol. Met de introductie van tabak aan het begin van de zeventiende eeuw, werd ook het blazen van rookkringetjes (wa o [of nifuku) een kunst.

            het houdt je op afstand

            het houdt je op afstand

            hanare koso sure / hanare koso sure

            .

is hun kind geboren

            dan slaapt het paar in de vorm

voor het woord ‘rivier’

ko ga dekite / kawa no ji-nari ni / neru fūfu

Dit is in Japan een bekende zegswijze geworden. Het karakter voor ‘rivier’ (kawa 川) bestaat uit drie verticale strepen waarvan de middelste korter is. Een slapend echtpaar (fūfu) met een jong kind tussen hen in doet daaraan denken. Het kind maakt het ook onmogelijk voor de jonge ouders om in elkaars armen te liggen.

            wat een leugen is dat toch

            wat een leugen is dat toch

            uso na koto kana / uso na koto kana

            .

een buitenlander

            stoppen ze er nooit in, in

plaatjes van de hel

tōjin o / irikomi ni senu / jigoku no e

De tekst geeft ‘Chinezen’ (tōjin 唐人), maar dat mogen we hier zien als brede categorie ‘buitenlander’, inclusief de Hollanders.

– – – – – – – – – –

Uit Wilgenvat, lichtvoetig (Haifū yanagidaru 4, 1769):

            .

            de een bovenop de ander

            de een bovenop de ander

            kasanarinikeri / kasanarinikeri

.

liefdesbrieven

            van de vent die ze niet mag

laat ze moeder zien

waga sukanu / otoko no fumi wa / haha ni mise

– – – – – – – – – –

Uit Wilgenvat, lichtvoetig (Haifū yanagidaru 6, 1771):

            .

            ach, wat spijtig is dat toch!

            ach, wat spijtig is dat toch!

            kinodoku na koto / kinodoku na koto

            .

erfenis verdeeld

            en daarna wordt elk contact

toch echt verbroken

katamiwake / igo wa inshin / futsū nari

– – – – – – – – – –

Uit Wilgenvat, lichtvoetig (Haifū yanagidaru 21, 1786):

            .

            ach, wat heerlijk is dat toch!

            ach, wat heerlijk is dat toch!

            kokoroyoi koto / kokoroyoi koto

            .

van de bijvrouw

            zoete woordjes: ‘geef me meer,

geef me meer’, klinkt het

omekake no / mutsugoto kurero / kurero nari

– – – – – – – – – –

Uit Wilgenvat, sprokkelingen (Yanagidaru shūi 6, 1796-1797):

            .

            wat een gênante toestand

            wat een gênante toestand

            hazukashii koto / hazukashii koto

            .

als ik het heel kort

samenvat: ook avances

            zijn opdringerig

temijika ni / ieba kudoki mo / mushin ari

– – – – – – – – – –

            dat valt niet te vermijden

            dat valt niet te vermijden

            zehi mo nai koto / zehi mo nai koto

            .

zelfs haar echtgenoot

            kon de kont niet kennen

die haar dokter kon

otto sae / shiranu tokoro o / isha ga shiri

– – – – – – – – – –

            probeer het maar eens

            totte miru

            .

voor die leegloper

            van een zoon een bruid te vinden

dōraku na / musuko ni yome o

Deze werkt een beetje anders, als een omdraaiing. Het uitdagingsvers (5 lettergrepen) wordt gegeven als laatste ‘regel’ van een te vormen senryū. Het reactievers geeft dan de eerste twaalf lettergrepen (in een 5-7 combinatie).

Iedereen weet dat je een mop niet moet proberen uit te leggen. Het misschien treurigste en tegelijkertijd dapperste academische genre is de serieuze analyse van de grap. Humor is goeddeels cultuurgebonden; de humor van een ander begrijpen is dus niet eenvoudig. Humor van lang geleden is bij uitstek materiaal voor een moeizame antropologische oefening. Japan kent een rijke traditie van humor. Ik pretendeer niet die altijd te snappen, maar intrigeren doet die me wel. 

Een mooie inleiding op humor in vroegmodern Japan is Howard Hibbetts The Chrysanthemum and the Fish: Japanese Humor Since the Age of the Shoguns (Tokyo: Kodansha International, 2002).

Het inzicht dat humor van de ander moeilijk kan zijn en studie behoeft hadden anderen dan ik al vroeg in mijn leven. Lang geleden tolkte ik voor Herman van Veen en tekenaar Harald Siepermann toen zij in Tokyo waren om hun creatie Alfred Jodocus Kwak letterlijk zijn eerste stappen te laten zetten in een tekenfilmserie. Ik was gebiologeerd door de opmerking van het hoofd van de animatiestudio waarmee werd samengewerkt (dat moet Saitō Hiroshi geweest zijn). Die zei toen (en ik citeer uit mijn geheugen): ‘Wij Japanners begrijpen yūmoa niet.’ De man nam zijn vak duidelijk heel serieus.

Er is veel Japanse poëzie die op de glimlach of zelfs de grinnik mikt. Zulke gedichten zijn zeker niet altijd even subtiel, en dat is wel weer eens verfrissend. Hier vind je voorbeelden van een genre waarbij je misschien niet altijd de smaak maar in elk wel geval het reactievermogen van de knipoog bewonderen moet. Het zijn er wat veel voor een blog, maar ik moest het uit mijn systeem krijgen.

In essentie was poëzie in Japan eeuwenlang een sociaal fenomeen, het resultaat van een creatief samenzijn. Een intense vorm daarvan is allicht maekuzuke 前句付, wat je in analogie met het kaartspel ‘vers-toepen’ zou kunnen noemen (lett. ‘aansluiten bij het uitdagingsvers’; de gebruikelijke Engelse vertaling is ‘verse capping’). Een spelleider geeft een ‘uitdagingsvers’ (maeku, lett. ‘vóór-vers’) op dat bestaat uit een veertien-lettergrepige tanku 短句 (‘korte vers[helft]’, van oorsprong de ‘tweede helft’ van een waka). Deelnemers reageren dan met een zeventien-lettergrepig ‘reactie-vers’ (tsukeku 付句) dat daarop aansluit. 

De bedoeling is dat de combinatie verfrissend, grappig of ironisch werkt. Ik denk dat je niet te lang moet stilstaan bij elk voorbeeld; het gaat om de energie van het weerwoord en luchtigheid verdraagt geen overpeinzing (pun intended). Als subgenre van de haikai 俳諧 (wat ik vooralsnog vertaal als ‘lichtvoetige poëzie’) speelt vers-toepen met een ‘lichtheid’ (karumi) die deels overlapt met het ideaal van Matsuo Bashō (1644-1694), maar dichters zijn in de loop der tijd wel steeds nadrukkelijker uit op de (glim)lach (warai). Vers-toepen kende een gigantische populariteit in de achttiende eeuw, met de reputatie een ‘volks’ genre te zijn.

Het bekendste voorbeeld van vers-toepen is Haifū yanagidaru 誹風柳多留 (Wilgenvat, lichtvoetig), een serie bundelingen van lichtvoetige gedichten die, in elk geval in de eerste fase van de reeks, vaak werden ingezonden als reactie-verzen en die zo’n beetje jaarlijks geselecteerd en gebundeld werden door de dichter Karai Senryū 柄井川柳 I (1718-1790; vandaag de dag is de zestiende Senryū actief). In totaal verschenen er 167 bundelingen in de Wilgenvat-reeks, in de periode 1765-1840, waarvan de eerste vierentwintig door Senryū zijn samengesteld. Senryū gaf zijn naam aan de doorontwikkeling van het genre, waarbij het reactie-vers een zelfstandige vorm werd. De reactie-verzen staan daarom ook wel bekend als ‘oude senryū’ (kosenryū 古川柳).

Vers-toepen is dus veel ouder dan senryū, met als een vroeg ijkpunt de verzameling Enoko shū 犬子集 (var. 狗猧集; De puppy-verzameling, 1633). De titel daarvan geeft al aan dat we met een tongue-in-cheek bloemlezing te maken hebben, want die verwijst naar de Inu tsukuba shū 犬筑波集 (Een hondenverzameling uit Tsukuba, ca. 1532-1555), een belangrijke verzameling van lichtvoetige kettingverzen (haikai no renga).

Een zekere preutsheid aan mijn kant, die ook mijzelf wat verbaast, zorgde er vooralsnog voor dat hier alleen nog redelijk betamelijke verzen zijn vertaald. Edo (zoals Tokyo vóór 1868 heette) is wel eens omschreven als een stad van hitsige vrijgezellen; de man-vrouw-ratio was er inderdaad heel lang volstrekt scheef. Hoe dat ook zij, de hoeveelheid schunnige senryū en tsukeku is echt kolossaal.

In The Penguin Book of Haiku (2018) ruimt Adam Kern veel plaats in voor voorbeelden van vers-toepen. Kern is door een collega ooit ‘the fastest pun east of Sumida’ genoemd en zijn zeer uitgebreide selectie biedt alle ruimte aan die niet altijd even subtiele lichtvoetigheid. Interessant is dat hij daarmee de haiku heel nadrukkelijk weg probeert te halen uit het domein van (pseudo)diepzinnige en deels religieuze opvattingen van het genre. Een paar van zijn keuzes zijn hier vertaald. Ook de moeite waard is het werk van robin d. gill, een extremistische maverick-variant van een vertaler à la R.H. Blyth

De afbeelding toont een portret van de dichter Karai Senryū I (1718-1790), in Haifū yanagidaru 24. Collectie National Diet Library, Tokyo.

Categorieën
poëzie

van honderd dichters één gedicht [2]

[011]   Staatsraad [Ono no] Takamura 参議篁 (802-852):

over de zeevlakte

langs talloze eilandjes

            ben ik weg geroeid:

vertel in elk geval haar dat dan,

            jullie vissersbootjes

wata no hara / yaso shima kakete / kogi-idenu to / hito ni wa tsuge yo / ama no tsuribune

In Verzameling van gedichten van vroeger en nu (Kokin wakashū 9, no. 407) heeft dit gedicht als ‘voortekst’ (kotobagaki): ‘Gestuurd naar iemand in de hoofdstad toen hij op het punt stond gedwongen af te varen naar de provincie Oki’. De Oki-eilanden in de Japanse Zee waren een berucht verbanningsoord. (Wat mij betreft vormen ze vandaag overigens een heerlijke plek; ik heb er in 2012 een geweldige tijd doorgebracht.) Ono no Takamura werd daarheen tijdelijk verbannen omdat hij als net benoemd vice-ambassadeur (hij was een veelgeprezen dichter van Sinitische verzen) in 834 niet met een gezantschap mee naar China afreisde, onder het voorwendsel ziek te zijn.

[012]   De bisschop Henjō 僧正遍昭 (816-900):

hemelse wind,

wil toch blazen en sluit zo

            het wolkenpad af,

opdat de maagdelijke gestalten

            hier even zullen blijven

ama tsu kaze / kumo no kayoiji / fukitojiyo / otome no sugata / shibashi todomemu

De ‘maagden’ (otome) in kwestie zijn nog ongetrouwde dochters uit adellijke families die de gosechi-dansen uitvoerden voor de rituele viering van de Oogstmaand en die van oorsprong hemelse danseressen zouden zijn geweest.

[013]   De teruggetreden vorst Yōzei 陽成院 (868-949):

van de Tsukuba’s

            toppen stort zich golvend

                        de Mina-rivier

zulk kolken van verlangen is het

            dat diepe wateren vormt

tsukubane no / mine yori utsuru / minanogawa / koi zo tsumorite / fuchi to narinuru

[014]   De Kawara Minister ter Linkerzijde 河原左大臣 (822-895):

uit het noorden

            een shinobu-stencilpatroon

wie zorgde ervoor

            dat de wirwar kleur ging krijgen

                        —want ik was het zeker niet…

michinoku no / shinobu mojizuri / tare yue ni / midaresomenishi / ware naranaku ni

‘De Kawara Minister ter Linkerzijde’ was de bijnaam van Minamoto no Tōru, die aan de rivieroever (kawara) van de Kamo een bijzondere villa bezat. ‘Shinobu’ was zowel een plaatsnaam in noord-Japan (Michinoku) als een varensoort als de suggestie van een ‘heimelijk verlangen’ (shinobu koi).

[015]   Keizer Kōkō 光孝天皇 (830-887):

omwille van mijn vorst

            ging ik de lentevelden in

                        om jong kruid te plukken;

op de mouwen van mijn kleed

            bleef de sneeuw maar vallen

kimi ga tame / haru no no ni idete / wakana tsumu / waga koromode ni / yuki wa furitsutsu

Eén van de vele hofrituelen was het plukken van jonge kruiden (wakana) aan het begin van het jaar, dat met de lente begon, om te schenken aan de vorst of eventuele andere dierbaren. De kruiden werden geassocieerd met een lang leven. Kōkō schreef dit gedicht toen hij nog een prins was.

[016]   Middelste Raadsheer [Ariwara no] Yukihira 中納言行平 (818-893):

als ik vertrekken moet

            naar de top van de Inaba

                        zo vol pijnbomen

en hoor dat jij pijnen lijdt

            dan kom ik meteen weer terug

tachiwakare / inaba no yama no / mine ni ouru / matsu to shi kikaba / ima kaerikomu

[017]   Heer Ariwara no Narihira 在原業平朝臣 (825-880):

ongehoord zelfs in de tijd

            van de razende goden:

de Tatsuta-rivier

            wordt scharlakenrood en

                        daaronder stroomt het water

chihayaburu / kamiyo mo kikazu / tatsutagawa / karakurenai ni / mizu kuguru to wa

[018]   Heer Fujiwara no Toshiyuki 藤原敏行朝臣 (?-901):

op Suminoe’s 

            kusten rollen golven aan

zelfs in de nacht

probeer jij langs het dromenpad

            andermans blikken te ontwijken

suminoe no / kishi ni yoru nami / yoru sae ya / yume no kayoiji / hitome yokuramu

Dit gedicht mag je zien als een voorbeeld van het ‘wachtende vrouw’ (matsu onna)-genre: het perspectief is dat van een vrouw die tevergeefs op haar geliefde wacht. Dat geliefden elkaar in dromen konden ontmoeten was een topos in de klassieke poëzie. Het eerste deel van dit gedicht (‘op Suminoe’s kusten rollen golven aan’) is associatief verbonden met het tweede deel door het herhalen van het woord yoru, dat eerst als werkwoord (hier vertaald met ‘aanrollen’) en de tweede keer als zelfstandig naamwoord (‘nacht’) wordt gebruikt. Doorgaans doe ik niet al te veel moeite om een dergelijk, veel voorkomend, woordspel (of beter: woordassociatie) te vertalen, maar hier schreeuwt dat toch wel om aandacht. Ik ben dan ook erg ontevreden over deze vertaling, omdat ik vooralsnog geen bevredigende oplossing vind om iets daarmee te doen. Cees Ouwehand, in zijn vertaling uit 1955 (Hyakunin Isshu, Utrecht: De Roos), lijkt dit woordspel op te lossen door het gebruik van ‘drommen’/‘dromen’, maar vervalt wel (onbedoeld?) in rijm dat het origineel niet bevat:

            Golven drommen aan

            op Suminoe’s kusten—.

            Zal ik zelfs ’s nachts, op

            dromenwegen, niet berusten

            aan mensenblikken bloot te staan?

[019]   Ise 伊勢 (ca. 875-ca. 938):

‘leef dit bestaan

zonder één verder treffen

al was dat korter dan

            twee knopen in een riethalm

                        op Naniwa’s wad’: zeg je dat nou?

naniwagata / mijikaki ashi no / fushi no ma mo / awade kono yo o / sugushite yo to ya

[020]   Prins Motoyoshi 元良親王 (890-943):

te ongelukkig

            dobber ik nu als bakenloos

op Naniwa’s golven

            al kost het me mijn leven

                        toch wil ik je kunnen zien

wabinureba / ima hata onaji / naniwa naru / mi o tsukushite mo / awamu to zo omou

In Latere verzameling van gedichten (Gosen wakashū 13, no. 960) heeft dit gedicht als voortekst: ‘Gestuurd aan de Keizerlijke Toevlucht in Kyōgoku nadat hun relatie bekend was geworden’. Een ‘Keizerlijke Toevlucht’ (in de vertaling van Jos Vos) is een miyasu[n]dokoro 御息所, een hofdame die diende als haremdame van keizer, dan wel de echtgenote van een kroonprins. Motoyoshi’s gedicht speelt met de dubbelfunctie van het ‘spilwoord’ (kakekotobami o tsukushi[te mo] (‘al kost het me mijn leven’) / miotsukushi (‘baken’ om een waterweg te markeren). Ik heb de notie van een ‘baken’ aangezet door het karakter ‘golf’ (ha/-wa 波) in de plaatsnaam ‘Naniwa’ (het huidige Osaka) expliciet te maken.

Bij deze gedichten nrs. 11 t/m 20 van de bloemlezing Van honderd dichters één gedicht.

Uit een nalatenschap in Japan ontving ik kortgeleden tot mijn aangename verrassing (vooruit: enorme opwinding) een prachtig facsimile van een volledige set van een vroeg-achttiende-eeuwse kaartspel (karuta)-versie van Van honderd dichters één gedicht. Het oorspronkelijke spel is in 1703 gemaakt door Ogata Kōrin 尾形光琳 (1658-1716), een schilder in de later naar hem vernoemde Rinpa 琳派 (‘de [Kō]rin-school’)-stijl, en is nu in beheer van het Agentschap voor Cultuurbehoud (Bunkachō). De opdrachtgever was het Huis van Kujō, de belangrijkste adellijke familie in Kyoto. Deze versie ‘wordt de mooiste genoemd van de vele honderden varianten van Van honderd dichters één gedicht die tegenwoordig nog bestaan’, aldus de jubel van de uitgever. Of dát waar is weet ik niet, maar fraai is ze zeker. Deze vertalingen draag ik op aan de gulle geefster.

De foto toon de twee kaarten voor gedicht no. 17 (waarbij de linker een hint geeft over de interpretatie ervan), alsook de volledige set. In moderne versies geeft de kaart voor de spelleider (die bij elke ronde het gedicht opleest waarvan de tweede helft gezocht moet worden) het hele gedicht, met een portret van de dichter; de tekst ervan overlapt dus gedeeltelijk met de bijbehorende tweede kaart. In vroegmoderne versies, zoals deze achttiende-eeuwse, is dat niet zo: de twee bij elkaar horende kaarten geven elk alleen een deel van het gedicht; pas aan elkaar gelegd vormen zij de volledige waka. Dat roept de vraag op of het spel in vroegmodern Japan anders gespeeld werd dan tegenwoordig.

Categorieën
poëzie

één lamp, twee boeken

            Een winteravond

De oude vader bestudeert Hollandse boeken;

zijn kind leest verzen uit de Tang en Song.

Zij delen het licht van deze ene lamp;

elk is voor zich op zoek naar een bron.

De oude leest, wil van geen ophouden weten;

zijn kind wordt moe, denkt aan kastanjes, zoete knol.

Ik schaam me diep: mijn geest haalt het niet bij die van de oude;

mijn oude vader telt tachtig jaren, maar zijn ogen staan nog helder.

冬夜。爺繙欧蘭書。児読唐宋句。分此一灯光。源流各自泝。爺読不知休。児倦思栗芋。堪愧精神不及爺。爺歳八十眼無霧。

Mijn vertaling ‘de oude vader’ benadrukt dat chichi 爺 (‘vader’) ook als jiji (‘oude man’, ‘grootvader’) gelezen kan worden. Het gaat hier om Saikō’s vader, bekend onder de naam Ransai 蘭斎 (‘Hollands studeervertrek’, 1747-1838), een domeinarts van het Ōgaki-domein (het huidige Gifu); hij had een groot netwerk in kringen van de Hollandologie (rangaku) en was zelf ook opgeleid in westerse geneeskunst.

Bijzonder aan dit ‘gereguleerde vers’ is dat Saikō voor het laatste couplet plotseling overstapt op een lengte van zeven karakters per regel, waar ze in de eerste drie juist vijf karakters per regel aanhield.

            Onwillekeurig

Een droom slechts, en al te gehaast, is een half mensenleven:

stille gedachten, zonder einde, verduisteren de geest.

De maan krimpt, de maan wast, van een volle tot een nieuwe;

bloesems vallen, bloesems ontluiken, in herfst en dan weer in de lente.

Wat ik ooit schilderde lijkt me nu door een andere hand gedaan;

eens gelezen boeken herlees ik als waren ze weer nieuw.

Voor mezelf hoop ik alleen vrij van ziekte te blijven,

nu in zijn vertrekken een ouder oud en ziek te zijn ligt.

自遣。一夢匆匆半百人。幽懐縷縷暗愴神。月虧月満望兼朔。花落花開秋又春。曾写画疑手猶別。已看書覚眼重新。此身所願唯無恙。猶有高堂老病親。

Uit 1834. De ouder in de laatste regel is Saikō’s vader Ransai, toen achtentachtig jaar oud in de traditionele telling.

Het cliché wil dat in Japan Sinitische poëzie werd geschreven door mannen. Zoals wel vaker met clichés, is dat grotendeels waar, maar niet helemaal. Met name in het vroegmoderne Japan, dat van de zgn. Edo-periode (1600-1868) waren er nogal wat vrouwelijke dichters van kanshi (al blijven hun percentages nadrukkelijk in de enkele cijfers). Een essentiële voorwaarde was dat vrouwen in hun omgeving mannen moesten hebben die hen in staat stelden om klassiek Chinees te leren. Intelligente mannen dus, die zich in de intelligentie van hun dochters konden herkennen. Ema Saikō 江馬細香 (1787-1861) had het geluk zo’n vader te treffen. Zij was een zeer getalenteerd dichter en schilderde ook. Haar vader leerde haar en haar zusje klassiek Chinees, en liet haar op gegeven moment Sinitische poëzie studeren in Kyoto bij Rai San’yō, die prompt verliefd op haar werd maar nooit met haar zou kunnen trouwen.

Een volgende keer veel meer van Saikō’s gedichten. Bij deze een begin, dat op een bepaalde manier ook een eind is.

De schildering ‘Orchidee en bamboe’ (ranchiku no zu 蘭竹図) is van de hand van Ema Saikō, in de verzameling van de Nagaragawa Gallerie, Gifu.

Categorieën
poëzie

dat verre Amsterdam

mijn borsten omklem ik

            en het gordijn van het mysterie

                        schop ik stilletjes open

van de bloemen die hier groeien

            is het rood een diepscharlaken

chibusa osae / shinpi no tobari / soto kerinu / koko naru hana no / kurenai zo koki

mijn zachte huid

            warm kloppend met mijn bloed

                        heb ik je nooit zien aanraken

ben je dan niet eenzaam,

jij die me de Weg wil uitleggen?

yawahada no / atsuki chishio ni / fure mo mide / sabishikarazu ya / michi o toku kimi

Gericht aan haar echtgenoot, de dichter Yosano Tekkan (1873-1935), die vrij luidruchtig zijn eigen ‘weg’ van ‘mannelijke’ moderne tanka propageerde. Interpretaties lopen uiteen over de vraag of de ‘weg’ (michi) hier slaat op Tekkan’s poëzieopvattingen of op zijn voorliefde voor traditionele deugdenleer (kyūdōtoku 旧道徳).

de weide in

            en ver naar het zuiden

                        stroomt het water

ach, dat groen van het veld en

            jij die zo goed daarbij past

makiba idete / minami ni hashiru / mizu nagashi / sate mo midori no / no ni fusau kimi

tot een gouden

            heel miniem vogeltje

                        getransformeerd

valt het ginkgo-blad

op een heuvel in de avondzon

konjiki no / chiisaki tori no / katachi shite / ichō chiru nari / yūhi no oka ni

heel sereen

tonen ze hun zwarte ruggen:

            zwemmende walvissen

in de zee bij Kazusa

            onder een maan bij dageraad

ōraka ni / kuroki se o misete / isana yuku / kazusa no umi no / akatsuki zukiyo

vandaag sluit ik me aan

            bij al die vrouwen die

sinds lang geleden

de vergissing maakten

            te denken machteloos te zijn

inishie yu / chikara nashi to shi / ayamachishi / otome no sue ni / kyō ware o oku

uit het oosten 

            kwam de vrouw gereisd

op haar hand 

            worden heel lichtjes 

                        lippen gedrukt

tōhō no / tabi no onna no / te no ue e / kokoroyasuge ni / fureshi kuchibiru

glimlachend

doet ze alsof

            en stort in

een bloem als vrouw

            dat is de klaproos in de zomer

eminagara / azamuku yō ni / kuzureyuku / onna no hana no / natsu no hinageshi

De klaproos (hinageshi) is ook bekend als gubijinsō 虞美人草, geschreven met karakters die zich laten vertalen als ‘bange schoonheidsplant’. 

onze auto

parkeren we in de regen

            bij Nanao op Noto

en even moet ik denken

            aan dat verre Amsterdam

waga kuruma / noto no nanao no / ame ni tate / shibaraku omou / amusuterudamu

Op 5 januari 1931 bezocht Yosano het plaatsje Nanao, op het Noto-schiereiland aan de Japanse Zee. In 1912, op een rondreis door Europa, bracht zij een dag in Amsterdam door.

Yosano Akiko 与謝野晶子 (1878-1942) kwam in 1901 met een paukenslag de literaire wereld binnen met haar debuutbundel Midaregami みだれ髪 (Verwarde haren), waaruit de eerste drie hier vertaalde gedichten komen. Die titel roept erotische associaties op, en is tekenend voor de volstrekte ongeremdheid waarmee Yosano ruimte opeiste om haar hoogstpersoonlijke ervaringen als individu en als vrouw te uiten in de klassieke tanka-vorm. Een zinnelijke feminist, zou je kunnen zeggen, die uitgroeide tot een belangrijke stem in de moderne poëzie. 

Het beeld toont de omslag van Yosano Akiko’s debuutbundel Midaregami (1901), met een ontwerp van de schilder Fujishima Takeji 藤島武二 (1867-1943). Bron: Wikipedia.

Categorieën
poëzie

eiland van de poëzie

            hé Okinawa, waar ga je heen

            .

eiland van de shamisen

eiland van de awamori

            .

eiland van de poëzie

eiland van de dans

eiland van het karate

            .

eiland waar papaja en bananen

en mandarijnen groeien

            .

eiland van de cycaspalm en de agave en de wurgvijg

eiland waar de dieprode bloemen van de hibiscus en de koraalboom

als vlammen oplaaien

            .

nu ik     verleid door heimwee

zo ontdaan raak

zal ik met elke regel

in dit gedicht dit eiland uitspellen dat mij gebaard heeft

            .

nu is van Ryukyu net als haar naam

haar vroegere gestalte er niet tot één terug te brengen

over het eiland zijn zo’n beetje als eilanden

verharde wegen gekropen

en lopend over die verharde wegen zeg je

hé, Ryukyu

hé, Okinawa

waar ga je dit keer heen

            .

trouwens was Ryukyu vroeger

bezit van Japan

bezit van China

overduidelijk was dat men elkaar daarin niet begreep

in een bepaald jaar

werden naar Taiwan afgedreven Ryukyuërs

door Aboriginals daar afgeslacht

Japan heeft China toen

de misdaad van de Aboriginals aangewreven

China werkte daaraan niet mee

en zei dat het bestuur van de Aboriginals geen zaak van China was

Japan heeft toen gezegd nou in dat geval

en een strafexpeditie tegen de Aboriginals ondernomen

de partij die toen in de war raakte was China

de Aboriginals vallen onder de jurisdictie van China, zei het

dus toen heeft Japan zonder een duimbreed toe te geven

gesteld dat het in dat geval weer

iets als reparatie van militaire onkosten of smartengeld voor de nabestaanden van de slachtoffers

van China moest ontfutselen

en daardoor

werd Ryukyu als bezit van Japan

door China als zodanig erkend

en toen werd opeens

als gevolg van de afschaffing van lenen en instelling van prefecturen

Ryukyu uiteindelijk herboren

en de prefectuur Okinawa genoemd

als onderdeel van de zesenveertig prefecturen

en ging het rechtuit voort op de weg van het Japan

overigens was een eigenschap waarmee de prefectuur Okinawa geboren werd

de taal van Okinawa waarin, want onhandig, die weg niet bewandeld werd

dus leerde men Japans

of probeerde bij elke gelegenheid

in het Japans te leven

en zo bewandelde de prefectuur Okinawa de weg van het Japan

trouwens sinds de afschaffing van lenen en instelling van prefecturen

heeft het zeventig en nog wat jaar gewandeld

waardoor zelfs iemand als ik

elk hoekje en gaatje van zijn leven in het Japans beleeft

zelfs wanneer ik een maaltijd eet en zelfs wanneer ik gedichten schrijf of huil of lach of kwaad word

alles in een mensenleven leef ik in het Japans

die zinloze oorlog

dat had het land Japan gedaan

            .

hoe dan ook

eiland van de shamisen

eiland van de awamori

hé Okinawa

ik hoor dat jouw wonden vreselijk diep zijn

maar je komt er weer bovenop en je komt weer terug

zonder de shamisen te vergeten

zonder de awamori te vergeten

zal je in het Japans

naar het Japan terugkomen

 沖縄よどこへ行く
            
.
蛇皮線の島
泡盛の島
            
.
詩の島
踊りの島
唐手の島
            
.
パパイヤにバナナに
九年母などの生る島
           
 .
蘇鉄や龍舌蘭や榕樹の島
仏桑花や梯梧の真紅の花々の
焔のように燃えさかる島
            
.
いま こうして郷愁に誘われるまま
途方に暮れては
また一行づつ
この詩を綴るこのぼくを生んだ島
            
.
いまでは琉球とはその名ばかりのように
むかしの姿はひとつとしてとめるところもなく
島には島とおなじくらいの
舗装道路が這っているという
その舗装道路を歩いて
琉球よ
沖縄よ
こんどはどこへ行くというのだ
            
.
おもえばむかし琉球は
日本のものだか
支那のものだか
明っきりしたことはたがいにわかっていなかったという
ところがある年のこと
台湾に漂流した琉球人たちが
生蕃のために殺害されてしまったのだ
そこで日本は支那に対して
まずその生蕃の罪を責め立ててみたのだが
支那はそっぽを向いてしまって
生蕃のことは支那の管するところではないと言ったのだ
そこで日本はそれならばというわけで
生蕃を征伐してしまったのだが
あわて出したのは支那なのだ
支那はまるで居なおって
生蕃は支那の所轄なんだと
こんどは日本に向ってそう言ったと言うのだ
すると日本はすかさず
更にそれならばと出て
軍費償金というものや被害者遺族の撫恤金とかいうものなどを
支那からせしめてしまったのだ
こんなことからして
琉球は日本のものであるということを
支那が認めることになったとかいうのだ
それからまもなく
廃藩置県のもとに
ついに琉球は生れかわり
その名を沖縄県と呼ばれながら
三府四十三県の一員として
日本の道をまっすぐに踏み出したのだ
ところで日本の道をまっすぐに行くのには
沖縄県の持って生れたところの
沖縄語によっては不便で歩けなかった
したがって日本語を勉強したり
あるいは機会あるごとに
日本語を生活してみるというふうにして
沖縄県は日本の道を歩いて来たのだ
おもえば廃藩置県この方
七十余年を歩いて来たので
おかげでぼくみたいなものまでも
生活の隅々まで日本語になり
めしを食うにも詩を書くにも泣いたり笑ったり怒ったりするにも
人生のすべてを日本語で生きて来たのだが
戦争なんてつまらぬことなど
日本の国はしたものだ
            
.
それにしても
蛇皮線の島
泡盛の島
沖縄よ
傷はひどく深いときいているのだが
元気になって帰って来ることだ
蛇皮線を忘れずに
泡盛を忘れずに
日本語の
日本に帰って来ることなのだ

Het Japans kent geen verschil tussen enkelvoud en meervoud. Het Japanse shima kan dus net zo goed ‘eilanden’ als ‘eiland’ betekenen. Hoewel de prefectuur Okinawa een archipel is (van zo’n vijfenvijftig eilanden, met vandaag de dag bijna anderhalf miljoen inwoners) en Yamanokuchi daarbinnen ook heeft rondgelopen op Ishigaki (dat in zijn jeugd Yaeyama 八重山 genoemd werd: analoog aan ‘Okinawa’ als zowel de naam van een groep eilanden als van het hoofdeiland van die groep), lijkt me dat we ‘eiland(en)’ in de eerste plaats toch moeten lezen als een verwijzing naar het hoofdeiland Okinawa (oude naam: Ryūkyū), waar hij in feite zijn hele jeugd doorbracht.

Awamori is een op Okinawa gebrouwen sterke drank. In het zgn. Mudan-incident van 1871 leed een gezantschap van Ryukyu aan China schipbreuk op de Taiwanese kust; 54 van de 66 overlevenden werden gedood door leden van het inheemse Paiwan-volk. Een en ander leidde tot een Japanse strafexpeditie naar Taiwan in 1874 en Japans bezetting van Okinawa en daarmee het formele einde van de onafhankelijkheid van het koninkrijk Ryukyu in 1879. In hetzelfde jaar 1871 werden de oude feodale lenen (han) opgeheven en gingen op in het prefecturale stelsel van de nieuwe Japanse natiestaat; in 1879 werd Ryukyu in dit systeem geïncorporeerd als prefectuur Okinawa.

Dit gedicht schreef Yamanokuchi in september 1951, naar aanleiding van de afronding van de vredesvoorwaarden tussen Japan en de VS, dat Japan tot 1952 bezet hield. Na Japans overgave in 1945 werd de Okinawa-archipel tot 1972 door de VS bezet gehouden en dus pas na zijn dood weer Japans grondgebied.

            Okinawaans landschap

            .

in die tuin daar altijd

tauchiivechthanen die dorsten naar bloed

de tauchii zitten elk

in hun eigen miibārā

maar allemaal staan ze er parmantig te wezen

schijnbaar vol van zelfvertrouwen

wachten ze op de dag van het hanengevecht

de tanmēoude man van de Akamines zet elke ochtend

zijn rookwaarschaal neer

gaat zitten op de veranda

en vraagt de tauchii in de tuin naar hun humeur

vanochtend zat de tanmē op de veranda

maar misschien zat zijn pijp verstopt

hij klopte die leeg en bij dat geluid

strekten de tauchii allemaal tegelijk

plotseling hun nekken

            .

            (Een miibārā is een kippenren)

 沖縄風景
            
.
そこの庭ではいつでも
タウチーたちが血に飢えているのだ
タウチー達はそれぞれの
ミーバーラーのなかにいるのだが
どれもが肩を怒らしている
いかにも自信をありげに
闘鶏のその日を待ちあぐんでいるのだ
赤嶺家タンメーは朝のたんびに
煙草盆をぶらさげては
縁先に出て坐り
庭のタウチー達の機嫌をうかがった
この朝もタンメーは縁先にいたのだが
煙管がつまってしまったのか
ぽんとたたいたその音で
タウチー達が一斉に
ひょいと首を伸ばしたのだ
            
.
            (ミーバーラーは養鶏用の籠)

            nieuwjaar en het eiland

de woorden die we gebruiken

die zijn Japans

het geld dat we gebruiken

dat zijn dollars

het lijkt Japans

en wat er niet op lijkt

lijkt Amerikaans

en wat er niet op lijkt

is een eiland waarop je geen grip krijgt

typisch trouwens

dat een subtropisch eiland

met dit klimaat waarin je niet weet wat sneeuw is

het Okinawa van vroeger

op de nieuwjaarsparty

met de service van een ventilator kwam

 正月と島
            
.
つかっている言葉
それは日本語で
つかっている金
それはドルなのだ
日本みたいで
そうでもないみたいな
あめりかみたいで
そうでもないみたいな
つかみどころのない島なのだ
ところでさすがは
亜熱帯の島
雪を知らないこの風土は
むかしながらの沖縄で
元旦のパーティーに
扇風機のサービスと来た

Ik beken dat ik de laatste regel van dit gedicht niet goed begrijp. Dat wil zeggen, ik vermoed dat ik de strekking ervan wel zo’n beetje snap, maar grammaticaal kom ik er niet helemaal uit. De constructie lijkt me te zijn: ‘fūdo wa […] senpūki no sābisu to kita’, ‘dit klimaat […] kwam met [als?] de service van een ventilator’. Nu is het leenwoord ‘service’ (Jp. sābisu) een van die woorden die in het Japans verschillende dingen betekenen kan, maar uiteindelijk altijd slaat op een of andere vorm van dienstverlening (inclusief iets gratis weggeven). 

            de baku

nachtmerries worden door de baku opgevreten

zeiden ze vroeger

maar als een dier dat leeft van dromen

is de baku wereldwijd bekend

op een tentoonstelling over dieren heb ik

de baku voor het eerst gezien

hij had een piepklein staartje in de vorm van de letter ‘no’ ()

zijn neus was net de verkorte slurf van een olifant

en hij had een tufje manen

al leek hij een beetje op een paard

het was vooral een afbeelding van de kruising tussen een varken en een nijlpaard

met rondige ogen en een mompelende mond

zou die echt dromen vreten

als je in zijn voederbak kijkt

eet hij geen dromen maar tastbaar

fruit en wortels

toch had ik die nacht een droom

waarin een hongerige forse baku aan kwam schommelen

en simpelweg omdat de wereld nachtmerries kent

slurpte hij atoombommen op

slurpte hij waterstofbommen op en net toen

werd plots de wereld helder

 貘
            
.
悪夢はバクに食わせろと
むかしも云われているが
夢を食って生きている動物として
バクの名は世界に有名なのだ
ぼくは動物博覧会で
はじめてバクを見たのだが
ノの字みたいなちっちゃなしっぽがあって
鼻はまるで象の鼻を短かくしたみたいだ
ほんのちょっぴりタテガミがあるので
馬にも少しは似ているけれど
豚と河馬とのあいのこみたいな図体だ
まるっこい眼をして口をもぐもぐするので
さては夢でも食っていたのだろうかと
餌箱をのぞけばなんとそれが
夢ではなくてほんものの
果物やにんじんなんか食っているのだ
ところがその夜ぼくは夢を見た
飢えた大きなバクがのっそりあらわれて
この世に悪夢があったとばかりに
原子爆弾をぺろっと食ってしまい
水素爆弾をぺろっと食ったかとおもうと
ぱっと地球が明かるくなったのだ

De baku 獏 (Ch. mo) is een mythisch dier uit Oost-Azië dat nachtmerries zou opeten. Rond zijn tweeëntwintigste nam Yamanokuchi zijn dichtersnaam ‘Baku’ aan, dat met hetzelfde karakter wordt geschreven. ‘Letter’ is de vertaling van ji 字 (‘schriftteken’) en slaat in dit geval op het schriftteken voor de lettergreep ‘no’ in het katakana, een van de twee lettergreepschriften die Japan in de negende eeuw zelf ontwikkelde. Dit is een typisch voorbeeld van onvertaalbaarheid, omdat Yamanokuchi hier speelt met het grafische aspect van schrift — en hij is zeker niet de enige Japanse dichter of auteur die dat doet. Daarom (en dat voelt toch een beetje als een nederlaag) geef ik dat schriftteken zelf ook weer in mijn vertaling; en omdat we dan toch aan het afglijden zijn, mag ik van mezelf ook ‘letter’ zeggen (het Latijnse littera kan tenslotte ook op ‘schrift’ slaan).

            Een muis

het leven in leven en dood opgegeven

rijst één enkele muis als een reliëf

op midden in het verkeer

voor je het wist was de muis plat

allerlei soorten

wielen

kwamen aangereden

en als een strijkijzer streken ze de muis volkomen glad

steeds platter werd de muis

en naarmate hij platter werd

verdween de muis

als die ene muis

en was hij muis noch die ene muis meer

in de schaduw van de dood zelfs helemaal verdwenen

en als je op een dag     het verkeer in stapt

heeft een plakje van iets plats

zich geslagen door de zon omgekeerd

 ねずみ
            
.
生死の生をほっぽり出して
ねずみが一匹浮彫みたいに
往来のまんなかにもりあがっていた
まもなくねずみはひらたくなった
いろんな
車輪が
すべって来ては
あいろんみたいにねずみをのした
ねずみはだんだんひらたくなった
ひらたくなるにしたがって
ねずみは
ねずみ一匹
ねずみでもなければ一匹でもなくなって
その死の影すら消え果てた
ある日 往来に出て見ると
ひらたい物が一枚
陽にたたかれて返っていた

Gepubliceerd in het poëzietijdschrift Bergrivier (Yamagawa 山河) in juli 1943, dus praktisch op het hoogtepunt (of juist dieptepunt) van de Vijftienjarige Oorlog. Yamanokuchi was erg tevreden dat de censor dacht dat dit gedicht over een muis ging.

Yamanokuchi Baku 山之口獏 (pseudoniem van Yamaguchi Jūsaburō 山口重三郎, 1903-1963) werd geboren in Naha, de hoofdstad van de prefectuur Okinawa, op het gelijknamige hoofdeiland. Hij had een moeilijke relatie met zijn vader, die in Naha op een bank werkte en in 1920 lokale bankdirecteur op het eiland Ishigaki werd (en daar ook een productiebedrijfje in gedroogde tonijn [katsuobushi] begon dat na een jaar alweer failliet ging). Tussen heftige tienerliefdes door publiceerde Yamanokuchi in Okinawaanse kranten af en toe een gedicht. In 1922 reisde hij voor het eerst af naar Tokyo, om een jaar en een mislukt avontuur op de kunstacademie later (zijn vader stuurde hem niet de beloofde toelage en hij maakte ruzie met zijn docenten), na de grote Kantō-aardbeving terug te keren naar Okinawa. In 1925 vertrok hij opnieuw, en nu voorgoed, naar Tokyo. Daar leidde hij een bestaan als dakloze, maar wist tegelijkertijd een netwerk in literaire avant-garde kringen op te bouwen. Hij raakte bevriend met onder meer de schrijver-criticus en dichter Satō Haruo (1892-1964), die een verhaal over hem schreef, de schilder en dichter Kaneko Mitsuharu (1895-1975) en de dichter Kusano Shinpei (1903-1988).

Terwijl Yamanokuchi dus een dichter was die in Tokyo tot bloei kwam en daar praktisch zijn hele leven actief was, is hij nooit helemaal ontsnapt aan het imago een dichter uit Okinawa te zijn. Dat beeld is deels te simpel, maar deels ook aan hemzelf te danken. Nogal wat van zijn gedichten zijn geënt op zijn jeugdervaringen. Ook een gedicht dat Amerikaanse kernproeven in de Pacific bekritiseert (hier niet vertaald) is moeilijk los te zien van zijn wortels in diezelfde Pacific.

Deze gedichten komen uit de bundel Tonijn met sardien (Shibi ni iwashi 鮪に鰯, 1964) die een jaar na Yamanokuchi’s dood uitkwam.

Het lijkt in dit tijdsgewricht verschrikkelijk ver weg, maar op vakantie met gezin in 2018 kwam ik een recente bloemlezing met Yamanokuchi’s poëzie tegen in een boekhandeltje op het eiland Ishigaki, waar hij in zijn jeugd enige tijd bij zijn vader doorbracht.

De foto toont hibiscussen op het eiland Ishigaki. Foto: Nicole Roepers, 2018.

Categorieën
poëzie

de kamer wanhoopt nog niet

            terroristen

.

het is een stille kamer.

zonder deur, maar met een raam.

daar komt iedereen door naar binnen.

daar gaat iedereen door naar buiten.

het is een groot raam.

het is een stil raam.

daarbuiten één grote zee van gras.

            .

als de nacht valt

sluipt het slapeloze paar naar binnen

hun vochtige handen grijpen het raamkozijn

(het paar is poedelnaakt)

(insluipers zijn welkom)

(bezitters zijn ongewenst)

Adam en Eva zijn het niet

het paar gaat niet vaak in bad

en ruikt een beetje vettig

ze hebben misschien geen geld

maar de kamer kan het niet schelen

(insluipers zijn schoon)

(omdat ze naakt zijn, hè)

er is niks in de kamer, dus ze kan gerust zijn

als ze door het raam kijkt waardoor ze naar binnen kwamen

zal ze zich zeker fraai opgewonden voelen

            .

vanuit de kamer heb je een goed uitzicht

op een stad in de verte waar ze niet woonde

op de nachtelijke hemel waarin de sterren krioelen

op de droevige, rollende wolvenogen van het paar

op een uitgestrekte zee van gras

            .

de kamer verlangde

naar een poedelnaakt paar

naar ergens heen te gaan

de kamer voelde

(drie muren, dat is te veel)

(één raam, dat is te weinig)

ze was te beschermd geweest

(met elke spijker was dat haar net iets te diep ingeramd)

            .

die zweetgeur, het poedelnaakte paar

gaat zo gemakkelijk naar buiten

één been over het raamkozijn

zo simpel stort je je in de wind

            .

de kamer wanhoopt nog niet

ze vermoedt dat ze naar buiten kan

er is tenslotte een prima raam

            .

het is een groot raam.

het is een stil raam.

.

 テロリストたち
            
.
静かな部屋です。
扉がなくて、窓があります。
みんなそこから入ってきます。
みんなそこから出ていきます。
大きな窓です。
静かな窓です。
向こうはいちめん、草の海です。
            
.
夜になると
眠れないふたりが忍びこみます
湿った手を窓のさんに掛けて
(ふたりは、はだかんぼです) 
(侵入者は、歓迎です)
(所有者は、お断り)
アダムやイブではありません
あまりお風呂に入らないふたりは
すこし脂っぽいにおいがします
お金がないのかもしれません
でも部屋は構いません
(侵入者は、清潔です)
(はだかんぼですからね)
部屋にも何もないので安心です
入ってきた窓から向こうを見れば
きっときれいな興奮をするでしょう
            
.
部屋からはよく見えます
遠くに、住むことのなかった街
夜空に、ひどく混雑する星々
ふたりのかなしい狼のぐるぐるまなこ
いちめんの草の海
            
.
部屋は憧れているのでした
はだかんぼのふたりにです
どこかを出ていくことにです
部屋は感じていました
(壁が三方、これは多すぎます)
(窓が一つ、これは少なすぎます)
護られすぎているのでした
(まったく釘もすこし刺さりすぎているのです)
            
.
あの汗臭い、はだかんぼのふたりは
あんなにやすやすと出ていきます
ひとあしに窓のさんを跨いで 
あんなに簡単に風に身を投げて
            
.
部屋はまだ絶望していません
出ていくことができるはずです
いい窓がありますから
            
.
大きな窓です。
静かな窓です。

Ōsaki Sayaka 大崎清夏 (1982) geldt als een van de belangrijkere jonge(re) dichters in Japan op dit moment. In 2014 won zij de belangrijke Nakahara Chūya-prijs voor poëzie met haar tweede bundel. Dit gedicht komt uit haar derde bundel, Een nieuwe woning (Atarashii sumika 新しい住みか, 2018).

In 2019 trad zij op op Poetry International. Klik hier om haar dit gedicht te horen en zien voordragen. Ik vind van de gedichten die zij toen voordroeg dit verreweg het sterkste, vanwege een zekere raadselachtigheid (en toch die suggestie van interne logica) en het idee dat een ruimte (de kamer) zelf observeert en ervaart.

Klik hier voor meer van mijn vertalingen van Ōsaki’s werk.

De tekening is Van Nagasaki Kuniko 長崎訓子, in haar There’s many dog shit in your house (2006).

Categorieën
poëzie

van honderd dichters één gedicht [1]

[001]   Keizer Tenji 天智天皇 (626-671):

op deze noodhut,

            deze hut in het herfstveld,

                        grof gevlochten riet

waardoorheen mijn mouwen

            van gedruppel doorweekt raken

aki no ta no / kari-o no io no / toma o arami / waga koromode wa / tsuyu ni nuretsutsu

[002]   Keizerin Jitō 持統天皇 (645-702):

de lente ging voorbij 

            en nu lijkt de zomer aangekomen:

moerbei-witte kleding,

            zo heet het, hangt men te luchten

                        op de hemelse berg Kagu

haru sugite / natsu kinikerashi / shirotae no / koromo hosu chō / ama no kaguyama

[003]   Kakinomoto no Hitomaro 柿本人麻呂 (?-708?):

tergend langzaam

            sleept de bergfazant zijn staart

                        slepend achter hem aan —

in de lange, lange nacht

            lig ook ik alleen op bed

ashibiki no / yamadori no o no / shidario no / naganagashi yo o / hitori kamo nemu

Dichterlijke conventie ging ervan uit dat het mannetje van de bergfazant (yamadori) de nacht gescheiden van zijn vrouwtje doorbracht.

[004]   Yamabe no Akahito 山部赤人 (achtste eeuw):

als ik de Tago-baai 

            in kom, zie ik daar voor me

de moerbei-witte

            hoge top van de Fuji

                        waarop de sneeuw blijft vallen

tago no ura ni / uchiidete mireba / shirotae no / fuji no takane ni / yuki wa furitsutsu

[005]   Senior staatssecretaris Sarumaru 猿丸大夫 (data onbekend):

diep in de bergen

            stappend door rode bladeren

een burlend hert

            te horen roepen: dan pas

                        is de herfst heus op zijn droefst

okuyama ni / momiji fumiwake / naku shika no / koe kiku toki zo / aki wa kanashiki

Het wordt betwijfeld dat Sarumaru werkelijk heeft bestaan. Er is niets over hem bekend. Dit gedicht is als ‘anoniem’ opgenomen in de vroeg-tiende-eeuwse Verzameling van gedichten van vroeger en nu (Kokin wakashū; no. 4-215).

[006]   Middelste Raadsheer  Yakamochi 中納言家持 (718?-785):

eksters spanden

            de hemelse brug waarop

                        rijp zich afzette:

als ik de witheid ervan zie,

            hoe diep in de nacht is het dan!

kasasagi no / wataseru hashi ni / oku shimo no / shiroki o mireba / yo zo fukenikeru

In de legende van de Herder (een ster in de sterrenbeeld Arend of Aquila) en het Weefstermeisje (de ster Vega) vormen eksters (kasasagi) met hun vleugels een brug over de Melkweg waarover deze twee hemelse geliefden elkaar eenmaal per jaar kunnen zien. Dat is op het Tanabata-feest, op de zevende dag van de zevende maand. 

[007]   Abe no Nakamaro 阿倍仲麻呂 (698-770):

over dit hemelveld

            staarde ik toen uit en zag

daar in Kasuga

            van achter de berg Mikasa

                        diezelfde maan opklimmen

ama no hara / furisakemireba / kasuga naru / mikasa no yama ni / ideshi tsuki kamo

Abe no Nakamaro vertrok op jonge leeftijd naar China om daar te studeren. Hij kwam in dienst van het Chinese hof en raakte bevriend met beroemde dichters als Li Bai (701-762) en Wang Wei (699-761). Hij zou nooit meer naar Japan terugkeren. Het was gebruikelijk voor leden van gezantschappen naar China om bij het Kasuga-schrijn bij Nara te bidden voor een behouden terugkeer. Dit gedicht zou Nakamaro in China hebben geschreven.

[008]   De priester Kisen 喜撰法師 (negende eeuw):

een simpele hut

            ten zuidoosten van de hoofdstad

dat is hoe ik woon:

            ‘Uji, Moe-van-de-wereld-berg’

                        schijnt men het wel te noemen

waga io wa / miyako no tatsumi / shika zo sumu / yo o ujiyama to / hito wa iu nari

Ook van Kisen is het de vraag of hij werkelijk heeft bestaan. ‘Moe zijn van de wereld’ (yo o u) is een woordspel met de plaatsnaam Uji, ten zuidoosten van Kyoto. In de klassieke periode gold die plek als afgelegen; zie bijvoorbeeld de setting voor de laatste hoofdstukken van Het verhaal van Genji (Genji monogatari).

[009]   Ono no Komachi 小野小町 (eerste helft negende eeuw):

de kleur van bloesems

            is inderdaad verschoten

geheel vruchteloos

            werd ik in deze wereld oud

                        starend naar eindeloze regen

hana no iro wa / utsurinikeri na / itazura ni / waga mi yo ni furu / nagame seshi ma ni

[010]   Semimaru 蝉丸 (data onbekend):

dit is het! ook

            bij gaan én ook bij terugkomst

het scheiden van elkaar:

bekenden en onbekenden

            hebben hun ontmoeting bij de grenspost

kore ya kono / yuku mo kaeru mo / wakarete wa / shiru mo shiranu mo / ōsaka no seki

Van Semimaru is het alweer de vraag of hij werkelijk heeft bestaan. Ōsaka (niet te verwarren met de moderne havenstad) laat zich vertalen als ‘Ontmoetingsheuvel’.

Ergens tussen 1235 en 1240 stelde de dichter en bloemlezer Fujiwara no Teika 藤原定家 (var. Sadaie, 1162-1241) twee verzamelingen van honderd oude gedichten samen, waarvan Hyakunin isshu 百人一首 (‘Van honderd dichters één gedicht’) verreweg de bekendste is. (De ander is Hyakunin shūka 百人秀歌, ‘Van honderd dichters een excellent gedicht’.) Al sinds de tiende eeuw maakte men graag lijstjes van ‘beste dichters’ (kasen 歌仙, ‘dichter-onsterfelijken’) en je kunt Teika’s bloemlezing in die traditie zien; alleen is de zijne veel ambitieuzer. Tot dan toe bestonden zulke lijsten, mét een gedicht als voorbeeld, uit zes of zesendertig namen. Teika wilde niet alleen een overzicht geven van de waka-traditie van de zevende eeuw tot zijn tijd, maar speelde ook met de structuur van de bloemlezing als geheel. Zo spiegelen begin en einde elkaar: de eerste twee gedichten zijn van twee keizers, een vader en een dochter, gevolgd door twee hofdichters uit hun tijd die als poëtische giganten golden, en de laatste twee gedichten zijn weer van twee recente keizers, een vader en een zoon, voorafgegaan door twee gedichten van Teika zelf en van een collega-dichter.

In de vroegmoderne periode (1600-1868) werd de bloemlezing populair als kaartspel (karuta) dat vooral met nieuwjaar nog steeds gespeeld wordt. In die vorm doet het enigszins denken aan ‘Memory’: tussen twee teams liggen honderd kaarten met alleen het laatste deel van elk gedicht. De spelleider draagt het eerste deel van een gedicht voor en deelnemers moeten zo snel mogelijk de kaart met het bijpassende deel pakken. Het succes van het kaartspel zal er zeker aan hebben bijgedragen dat Van honderd dichters één gedicht onder Japanners een van de bekendste waka-bloemlezingen is.

Bij deze de eerste tien gedichten van deze bloemlezing.

Categorieën
poëzie

een polyfone ketting

            Japans-Sinitisch  和漢

            [1]  Nijō Yoshimoto 二条良基 (1320-1388):

In het openingsvers (hokku 発句) niks schokkends: dauwdruppels worden vergeleken met parels; de wind is een herfstwind.

blazend over dauw

            krijgen de parels een stem:

wind door pijnbomen

tsuyu fukeba / tama ni koe ari / matsu no kaze

            [2]  Zekkai Chūshin 絶海中津 (1334-1405):

in de bergen heerst rust: bladeren laten de herfst ruisen

山静葉鳴秋

            [3]  Gidō Shūshin 義堂周信 (1325-1388):

Een ‘maanzicht-paviljoen’ is vast onderdeel van de ideale villa.

het westelijk paviljoen is volmaakt voor deze jonge maan

西閣宜新月

            [4]  Dokuhō Seidon 独芳清曇 (?-1390):

het gebogen zuiddak kijkt uit op een turkooizen stroom

南栄俯碧流

            [5]  Mukyū Shūshin 無求周伸 (1333-1413):

Een variatie op een dichtregel van de Chinese Tao Qian (365-427): ‘Witte wolken schuilen onder de dakranden’ 白雲宿簷端.

witte wolken zijn onder dakranden gaan schuilen

白雲簷下宿

            [6]  Tenshaku Shichū 天錫貲疇 (?-1389):

de groene bamboe groeit hoog voor de balustrade op

緑竹檻前脩

            [7]  Ashikaga Yoshimitsu 足利義光 (1368-1394):

Na vijf monniken is de shōgun aan de beurt. Die stelt tevreden vast dat onder zijn bewind Alles Goed is.

nu, op dit moment,

komen de wijste mannen

            de wereld binnen

ima koto ni / kashikoki hito wa / yo ni idete

            [8]  Gidō Shūshin:

vorstelijke successen zijn alle reden tot lof

聖功皆可謳

            [9]  Taisei Sōi 大清宗渭 (1321-1391):

een majesteitelijke regen biedt het volk uitzicht op troost

商霖民慰望

            [10]  Nijō Yoshimoto:

Het is heel verleidelijk om nu aan het Nederlandse ‘schip van staat’ te denken.

het schip koerst probleemloos,

            gewoon zoals het roer het leidt

fune no yasuki mo / tada kaji no mama

            [11]  Hatano Michisato 波多野通郷 (data onbekend):

We laten eindelijk de verplichte beleefdheden los. Michisato was raadsheer in dienst van het shogunaat en ook een renga-meester.

over het pijnboomveld

            wordt een sneeuwlint voortgejaagd

in de haastende wind

matsubara no / yuki mo nabikite / fuku kaze ni

            [12]  Asayama Morotsuna 師綱朝山 (1349-?):

Een krijger in dienst van het shogunaat; hij leerde renga-compositie van Nijō Yoshimoto.

een ijzige maan verschijnt

            wanneer wolken verdwijnen

tsuki no kōri wa / kumo no naki hodo

            [13]  Seiami 成阿弥 (data onbekend):

Een renga-meester.

even laat de klok

            haar klank hangen in de bergen

                        waar de nacht bevriest

kane shibashi / nokoru ni yama no / yo wa saete

            [14]  Kūkoku Myōō 空谷明応 (1328-1407):

De jonge monnik heeft het zwaar.

tussen meditaties door berekent hij hoe lang nog tot dageraad

禅余数暁籌

            [15]  Gyokkō Nyokon 玉崗如金 (1332-1402):

Kloosters zijn vol wierook.

hemelse geuren zijn vanzelf in zijn kleren getrokken

天香衣自染

            [16]  Chintei Kaiju 椿庭海寿 (1318-1401):

bericht van thuis: zijn tranen laten zich niet bedwingen

郷信涙難収

            [17]  Hatano Michisato:

Brieven blijven ‘ongelezen’ (let. ‘onleesbaar’) vanwege tranen in de ogen van de ontvanger. Dat ganzen bereid zijn postbode voor verre oorden te spelen is een oud cliché.

de roep van ganzen:

zouden zij ongelezen brieven

            ooit bezorgen?

karigane ya / yomarenu fumi o / misetsuran

            [18]  Madenokōji Tsugufusa 万里小路嗣房 (1341-1401):

De ‘toren in de schemer’ (borō 暮楼) doet heel ‘Chinees’ aan; Japan kende destijds nauwelijks hoge gebouwen (de majestueuze kastelen waarmee Japan op gegeven moment volstond zijn van later datum). Je mag je voorstellen dat de ganzen uit de vorige schakel hierlangs vliegen. Tsugufusa was van chique adel, en werd in 1396 benoemd tot Paleisminister (naidaijin). In renga trok hij veel op met Nijō Yoshimoto; hier brengt hij een regel Sinitische poëzie in.

herfstwolken strekken zich uit langs de schemerige toren

秋雲横暮楼

            [19]  Hidemoto 秀本:

We weten niet wie Hidemoto was. Vandaar de suggestie dat (en dat zegt iets over hoe lastig handschriften soms te lezen zijn) wat op 秀本 lijkt waarschijnlijk 季伊 is. Dan hebben we het over Tsukinowa Suetada 月輪季伊 (data onbekend), een veertiende-eeuwse hoveling die in 1399 monnik werd.

uit ijle herfstmist

            rijzen bergen langzaam op

en verschijnt de maan 

usugiri no / yama arawaruru / tsuki idete

            [20]  Tenshaku Shichū:

Een gebaar naar een beroemde dichtregel van de Chinese Bai Juyi: ‘De sneeuw op de Wierookbrander zie ik wanneer ik mijn gordijn opzij schuif’ 香盧峰雪撥簾看. De sikkelmaan wordt in klassiek-Chinese poëzie vaak vergeleken met een haak.

het rolgordijn hangt aan een blank-jaden sikkelhaak

簾懸白玉鉤

Een waarheid als een koe: in Japan was poëziebeoefening eeuwenlang een gezelschapsactiviteit. Gedichten maakte men samen. Het voorbeeld bij uitstek om dat invoelbaar te maken is waarschijnlijk het ‘kettingvers’ (renga). Daarbij creëren verschillende dichters telkens twee schakels die als een eenheid op zichzelf kunnen worden gezien. De schakeling werd voortgedreven door gedeelde associaties, waarbij de aanwezige meester(s) als dirigent optrad(en). Gaandeweg ontwikkelde zich een enorme ‘poëtische jurisprudentie’ om de schakelingen langs conventionele banen te leiden. De gebruikelijke vorm is eeuwenlang die geweest waarbij alle deelnemers in het Japans opereerden, maar in de veertiende eeuw kwamen hofadel, krijgerselite en Zen-monniken regelmatig samen om een hybride vorm tot leven te wekken: een ketting waarbij schakels nu eens ‘Japans’ waren en dan weer ‘Sinitisch’ waren — de zgn. ‘Japans-Sinitische kettingcoupletten’ (wakan renku 和漢聯句).

Een engere definitie van wakan renku is dat die term specifiek slaat op kettinggedichten waarvan de eerste schakel Japans is en de tweede Sinitisch; bij het omgekeerde is de term dan kanwa renku, ‘Sinitisch-Japanse kettingcoupletten’.

Wakan renku waren vrijer en uiteindelijk ook speelser dan de renga, die geheel in het Japans werden uitgevoerd, vooral omdat het leidend principe het ‘schakelen via het hart’ (kokorozuke) was. I.t.t. het veel strenger gereguleerde ‘schakelen via woorden’ (kotobazuke), zo legde de renga-meester Nijō Yoshimoto in een van zijn traktaten uit, hoefden dichters zich in een wakan renku niet zo druk te maken over conventionele woordassociaties, maar konden creatief associëren op gevoel.

Hierbij de eerste twintig schakels van zo’n hybride ketting van de gebruikelijke honderd. Het verslag van de bijeenkomst is niet gedateerd, maar vermoedelijk vond die plaats in de vroege herfst van 1386, in een klooster in Kyoto. Er deden vijfentwintig dichters aan mee. De eerste drie zijn de dichter-zwaargewichten van hun tijd. Nijō Yoshimoto was als Regent (sesshōkanpaku) een van de machtigste adellijke politici van zijn tijd; toch vond hij ook de tijd om een vooraanstaand dichter te worden en zich te ontpoppen tot een grootmeester van het kettingvers. Gidō Shūshin en Zekkai Chūshin stonden bekend als ‘de dubbele jade’ (sōheki 双璧), omdat zij beschouwd werden als de twee beste dichters in Zen-kringen. Ashikaga Yoshimitsu, de militair dictator van het land (shōgun), schoof ook aan; dat deed deze shōgun vaker. Negen jaar later, in 1397, zou Yoshimitsu trouwens beginnen met de bouw van het Gouden Paviljoen. Dichters die verder geen toelichting krijgen zijn allen Zen-monniken.

Een vraag blijft altijd hoeveel commentaar een vertaling van kettingverzen nodig heeft. Een zekere onbegrijpelijkheid vind ik zelf nooit erg. Het helpt misschien wel als je voor ogen houdt dat met elke schakel de ‘route’ van het samenspel veranderen kan. In dit geval: openen met ‘herfst’ (het seizoen waarin de dichters samenkomen), dan de setting (een villa) uitwerken, dan wat politiek wenselijke gebaren naar de aanwezige machthebber, en dan de natuur in om even later in de bergen in een klooster terecht te komen waar monniken worstelen met het monnikenbestaan.

Categorieën
poëzie

dat gat waar een kind hoort te zijn

            Dromend van Amaro

Sinds Amaro stierf kan ik ’s nachts niet slapen;

en als ik slaap, zie ik hem door tranen in een droom.

Vorige zomer was hij wel drie voet hoog;

deze lente zou hij zeven zijn geworden.

IJverig was hij en wilde weten hoe een goede zoon te zijn;

hij las zijn boeken en kon de ‘De keizerlijke hoofdstad’ reciteren.

            Als eerste las hij Binwang’s ‘Een oud thema’.

Dat het medicijn je pijn verdreef duurde slechts tien dagen;

toen nam de wind je ziel naar de Negen Bronnen mee.

Sindsdien haat ik de goden, haat ik ook de boeddha’s;

beter was het als er nooit een aarde of een hemel was geweest.

Vaak staar ik naar mijn beide knieën en lach een holle lach;

en rouw ook om jouw broertje in zijn vers gedolven graf.

            Na Amaro stierf ook zijn jongere broertje.

Laozi zegt: ook al heb je de parel, je zal om de oester treuren;

Zhuangzi wist: al houd je nog hun hulzen, je huilt om de cicaden.

Onverdraaglijk is hoe je zusjes jouw naam lopen te roepen;

niet om aan te zien is jouw moeders verdriet om je verscheiden.

Eerst dacht ik dat de onrust in mijn maag minder was;

waarom is dan plots die pijn weer opgelaaid?

Zijn moerbeiboog boven de deur, zijn kreupelhouten pijlen;

zijn stelten bij het hek, zijn rijzweepje van wingerd.

In de tuin de bloemen uit de zaadjes die we plantten uit plezier;

op de muur de woordjes die hij leerde schrijven.

Elke keer dat ik me zijn stem of lach herinner, is hij weer hier;

maar de ijdele hoop hem echt te zien eindigt in verdoving.

Voordat je bij Sumeru bent zal je miljoenen keren zijn verdwaald;

vóór je wedergeboorte zullen eerst drieduizend werelden verduisteren.

Geloofd zij de bodhisattva van meedogendheid:

bescherm mijn kind, zet hem op de grote lotus!

夢阿満。阿満亡来夜不眠。偶眠夢遇涕漣漣。身長去夏餘三尺。歯立今春可七年。従事請知人子道。読書諳誦帝京篇。初読賓王古意篇。薬治沈痛纔旬日。風引遊魂是九泉。爾後怨神兼怨仏。当初無地又無天。看吾両膝多嘲弄。悼汝同胞共葬鮮。阿満已後、小弟次夭。莱誕含珠悲老蚌。荘周委蛻泣寒蝉。那堪小妹呼名覓。難忍阿嬢滅性憐。始謂微微腸暫続。何因急急痛如煎。桑弧戸上加蓬矢。竹馬籬頭著葛鞭。庭駐戯栽花旧種。壁残学点字傍辺。毎思言笑雖如在。希見起居惣惘然。到処須弥迷百億。生時世界暗三千。南無観自在菩薩。擁護吾児坐大蓮。

Sugawara no Michizane 菅原道真 (845-903) is de enige Japanse dichter die het letterlijk tot goddelijke status heeft geschopt. Vandaag de dag wordt hij in zo’n veertienduizend tempels door het hele land aanbeden als Tenjin 天神, ‘de hemelgod’, een godheid die vooral van pas komt bij toelatingsexamens voor universiteiten en middelbare scholen.

Geschreven in de eerste helft van de jaren 880; Geschriften van het Sugawara-huis (Kanke bunsō) 2:117. De twee ingelaste opmerkingen (zgn. ‘eigen noten’, Jp. jichū 自注) zijn van de dichter zelf. Luo Binwang 駱賓王 (ca. 619-684?) was een dichter uit de vroege Tang-dynastie. Zijn lange gedicht ‘De keizerlijke hoofdstad’ (Ch. Dijing pian, Jp. Teikyō hen 帝京篇) werd in Heian-Japan (794-1185) gebruikt als oefentekst voor jonge jongens die Chinees begonnen te leren. 

Welk gedicht Michizane bedoelt met ‘Binwang’s ‘Een oud thema’ [Ch. Guyi pian, Jp. Ko’i hen 古意篇]’ is onduidelijk. Een tekst met die naam is van de hand van Binwang niet bekend; wel kennen we een ‘Chang’an: een oud thema’ (Chang’an guyi 長安古意) van Binwang’s tijdgenoot Lu Zhaolin 盧照鄰 (ca. 630-ca.685), dat ook over de keizerlijke hoofdstad gaat. De grand old man van Sinitische studieën in het klassieke Japan Kawaguchi Hisao (1910-1993) suggereert dat het mogelijk een alternatieve naam voor Binwang’s autobiografische gedicht ‘Lang geleden’ (Chouxi pian 疇昔篇) betreft. Bewijs daarvoor is er niet echt.

De Negen Bronnen (kyūsen 九泉) of Gele Bronnen (kōsen, ook wel yomi, 黄泉) bevinden zich in het dodenrijk. Regels 13 en 14 vormen een filosofisch couplet met obscure verwijzingen naar daoïstische denkers. De strekking ervan is de veranderlijkheid en vergankelijkheid van het bestaan.

Categorieën
poëzie

wind en rook

Zoals ik uitleg, is de naam van dit blog ontleend aan een dichtregel van een zevende-eeuwse dichter. Ik las die regels voor het eerst, als student, dankzij dr. Burchard J. Mansvelt Beck. Burchard was een goede drie decennia, tot zijn pensioen in 2004, verbonden aan het Sinologisch Instituut van de Universiteit Leiden. Begin deze week was daar het intens verdrietige nieuws van zijn overlijden, 31 oktober jl., aan de gevolgen van corona. 

Aardig en geduldig, én intelligent en kritisch was hij; dat is een vrij bijzondere combinatie. Een docent met aandacht. Ik mocht hem later ook altijd lastig vallen met voor mij problematische passages in Sinitische gedichten; zijn commentaar kwam altijd, in inkt in verschillende kleuren, op de achterkant van ongebruikte collegedictaten (pas later zou ik het belang voor historici en literatuurwetenschappers leren inzien van documenten die we alleen kennen vanwege shihai 紙背, ‘de achterkant van het papier’).

Dat Burchard breed geïnteresseerd was blijkt onder andere uit het feit dat hij het was die me op een Japanse dichter wees die in het ‘Sinitisch’ schreef; dit was een tijd waarin Sinologen die teksten van niet-Chinezen wilden lezen een beetje met de nek werden aangekeken.

Ik herinner me hoe het bleek dat we allebei met schaatsen naar college kwamen (het waren twee opeenvolgende jaren met een Elfstedentocht). Legendarisch was zijn regulier debriefen van studenten die net teruggekeerd waren uit de Volksrepubliek China: hij stelde dan met een zekere tevredenheid vast dat de Volksrepubliek nog steeds een verschrikkelijke plek was en hij er nog altijd verstandig aan deed geen enkele behoefte te hebben daarheen af te reizen. Daarmee benaderde hij voor mij de mythische status van Arthur Waley: ook zo’n legendarische lezer van oude teksten die het huidige China niet nodig had om het oude China te kennen.

Vrijdag 6 november is zijn afscheid. Deze is voor jou, Burchard:

de man die ik graag zag

            is in rook opgegaan

sinds gisternacht

ken ik die naam maar al te goed:

            Zoutketelbaai

mishi hito no / keburi ni narishi / yūbe yori / na zo mutsumashiki / shiogama no ura

Zoutketelbaai (Shiogama-no-ura, in de provincie Mutsu, in noordoost-Japan) was een zgn. poëtisch plaatsnaam (utamakura) die geassocieerd werd met ‘desolate’ ([ura]sabishi) gevoelens, onder meer omdat er zout gewonnen werd en de rook van dat werk vergeleken werd met de rook van crematies. In de Nieuwe verzameling van gedichten van vroeger en nu (Shinkokin wakashū, ca. 1205, no. 8:820) heeft dit gedicht van Murasaki Shikibu 紫式部 (ca. 973-1014) als inleidende noot: ‘Toen zij treurde om de broosheid van deze wereld, zag zij een schildering waarop befaamde plaatsen in de provincie Mutsu stonden afgebeeld.’

De kalligrafie —het karakter voor ‘wind’— is van Kūkai 空海 (774-835), een Japanner die veel geleerd heeft in China.