Categorieën
poëzie

erbij schrijven

Hoe zij over ‘grasrijke vlakten’ (De Aantekeningen van de smalle stroom [1510-1514]: ‘Dit is het gedicht van een stukje terug’) gesproken had bleef aan hem knagen;

            .

           (De morgenster-aantekeningen [1530]: ‘Een gedicht van Genji:’)

            nog nooit kende ik

                        dit gevoel dat ik nu heb

            bij dageraad

                        zijn de sporen van de maan

                                    in de hemel uit het zicht geraakt

yo ni shiranu / kokochi koso sure / ariake no / tsuki no yukue o / sora ni magaete

            .

schreef hij erbij (d.w.z. hij schreef het erbij op de waaier die zij hem als aandenken had gegeven) en hield hem bij zich.

            .

nog nooit kende ik’   De Aantekeningen van een smalle stroom [1510-1514]: ‘Zelfs binnen het corpus gedichten in de Genji is dit uitmuntend. Vooral de [eerste] vijf lettergrepen zijn fantastisch. In de [De naklanken van] Bloesems en vogels staat er van alles over. De beschouwingen daarin zijn fascinerend.’ etc. De naklanken van bloesems en vogels [1472]: ‘Het gedicht van de Yoshimizu-bisschop “bij dageraad / zijn de sporen van de maan / vast in mijn blikveld // de klok van een tempel in het veld / laat zich dan juist horen” is gebaseerd op dit gedicht. Men moet dichten op basis van zowel het proza als de gedichten in de Genji. Ook Heer Shunzei heeft gezegd dat een dichter die de Genji niet gelezen heeft te betreuren is. Ook heeft hij gezegd dat [de gedichten in] het hoofdstuk ‘Het kersenbloesembanket’ buitengewoon subliem en aantrekkelijk zijn.’ De Mengjin-aantekeningen [1575]: ‘“nog nooit kende ik” wil zeggen: kan het niet bevatten.’

【孟】さきの歌也
「草の原をば」といひしさまのみ、心にかかりたまへば、
 【孟】源歌
  世にしらぬこゝちこそすれ有明の月の行末を空にまがへて
かの形見の扇に書付け給へる也
とかきつけ給て置給へり。
            
.
 世にしらぬ 源氏の中にも秀逸也。五文字殊更妙也云云。花鳥にさまざま有。其評面白し。吉水僧正ノ歌ニ「有明の月の行衛をながめてぞ野寺の鐘はきくべかちける」此歌を取てよみたまへる也。源氏をば詞をも歌をもとりてよむべき事也。俊成卿も源氏みざらん歌よみは、無念の事と云へり、又花のえんの巻は、ことにすぐれて艶なる巻とものたまへり。世にしらぬとは、世に分別なきとなり。

Genji monogatari kogetsushō (1673), ‘Hana no en’. Er wordt hier geciteerd uit vier middeleeuwse commentaren op Het verhaal van Genji (begin elfde eeuw). In chronologische volgorde: Kachō yosei 花鳥余情 (‘De naklanken van bloesems en vogels’, 1472), Sairyūshō 細流抄 ( ‘Aantekeningen van een smalle stroom’, 1510-1514), Myōjōshō 明星抄 (‘De morgenster-aantekeningen’, 1530) en Mōshinshō 孟津抄 ( ‘De Mengjin-aantekeningen’, 1575; Mèngjīn 孟津 in de huidige provincie Henan, China, zou de plaats zijn die toegang bood tot de Melkweg). De Yoshimizu-bisschop (yoshimizu sōjō 吉水僧正) is de monnik-dichter Jien 慈円 (1155-1225), de toenmalige hoogste geestelijke van de Tendai-school van het esoterisch boeddhisme; zijn hier geciteerde gedicht is Shinkokin wakashū 16-1519 (ariake no / tsuki no yukue o / nagamete zo / nodera no kane wa / kikubekarikeru). De maan gaat ’s ochtends bij de klank van de ochtendklok onder in het westen, waar zich het paradijs van de boeddha Amithābha bevindt, zodat Jien’s gedicht een weerslag van zijn meditatie suggereert (waar Genji’s gedicht een gedachte aan een mysterieuze geliefde uitdrukt); sowieso is de maan een meditatieobject. Als scheidsrechter bij De dichtwedstrijd in zeshonderd ronden (ca.1194) formuleerde Fujiwara no Shunzei 藤原俊成 (1114-1204) deze befaamd geworden dicta.

Het hierboven vertaalde commentaar bij dit gedicht (waarvan hier ook de eerste woorden te zien zijn) in het hoofdstuk ‘Het kersenbloesmbanket’ in Het verhaal van Genji, in de uitgave uit 1673 van Kogetsushō. Collectie Bibliotheek van de Waseda-universiteit.

Dit geeft een inkijkje in hoe zeventiende-eeuwse lezers geconfronteerd werden met de tekst van Het verhaal van Genji (Genji monogatari 源氏物語; ‘de Genji’). Dit vroeg-elfde-eeuwse epos over het emotionele en psychologische wel en vooral wee van edelen aan het klassieke hof was geschreven in de taal van datzelfde hof. Daarmee, en ook door de gewoonte van de auteur Murasaki Shikibu om meestal niet expliciet duidelijk te maken wie nu iets zegt of denkt, maakte Het verhaal van Genji in later eeuwen tot een notoir lastig te ontcijferen tekst. 

In 1673 publiceerde de dichter Kitamura Kigin 北村季吟 (1624-1705) zijn De maan boven het meer-aantekeningen bij Het verhaal van Genji (Genji monogatari kogetsushō 源氏物語湖月抄), waarmee Murasaki Shkibu’s tekst plots aanzienlijk toegankelijker werd voor iedereen die zich die zestigdelige uitgave kon veroorloven.

Kigin vernoemde zijn teksteditie naar de legende dat Murasaki Shikibu zich had teruggetrokken in Ishiyamadera 石山寺, een tempel aan het Biwa-meer ten oosten van Kyoto, en daar, terwijl zij ’s nachts de maan boven het water zag, begon aan het hoofdstuk ‘Suma’, dat zij als eerste van Het verhaal van Genji schreef.

De vorm waarin Kigin zijn uitgave aan lezers presenteerde was vernieuwend en in feite de manier waarop nog steeds hedendaagse tekstedities van klassieke literatuur in Japan worden vormgegeven. Hij gaf de brontekst met bij lastige passages relatief korte glossen en bovenaan de pagina uitgebreide toelichting op allerlei passages in de brontekst. Die noten boven aan de pagina beginnen telkens met de eerste woorden van het stuk tekst in kwestie te citeren.

Wat inhoud betreft was Kigin’s uitgave juist weer heel conservatief. Geheel in lijn met eeuwenoude commentaartradities stapelde hij citaten uit middeleeuwse commentaren op elkaar zonder daar verder een eigen toelichting bij te geven. Af en toe citeert Kigin uit wat zijn eigen aantekeningen moeten zijn van de lessen over Het verhaal van Genji die hij bij zijn leraar Mikata Joan 箕形如庵 volgde.

Het gedicht schrijft Genji, naar wie het epos is vernoemd, na een nacht te hebben doorgebracht met een jonge vrouw die lezers Oborozukiyo (zij van ‘de nacht met een omfloerste maan’) zouden gaan noemen. Toen hij haar vroeg op de volgende ochtend verliet wisselden zij waaiers met elkaar uit, als teken van genegenheid. Toch weet hij niet precies wie zij is; toen hij haar gevraagd had naar haar naam, antwoordde ze dat ze niet geloofde dat hij echt in haar was geïnteresseerd en ook, mocht zij eenmaal dood zijn, niet naar haar zou komen zoeken op ‘grasrijke vlakten’ (kusa no hara, d.w.z. begraafplaats). De maan waarvan Genji het spoor kwijtraakt is de jonge vrouw ‘van de omfloerste maan’. Dat de middeleeuwse commentaren eigenlijk niet zonder hulp van een leraar gelezen konden worden en dus eerder aantekeningen zijn dan een zelfstandig betoog, wordt goed duidelijk door de noten die Kigin geeft: de lezer moet het gedicht van Genji mooi vinden (vooral ‘de [eerste] vijf lettergrepen’), maar krijgt niet uitgelegd waarom.

Dit keer kwam ik niet toe aan iets origineels. Dit zijn collegeaantekeningen voor een werkgroep waarin ik met studenten het bewuste hoofdstuk van de Genji én De maan boven het meer-aantekeningen lees.

Links: portret van Kitamura Kigin, redacteur-auteur van De maan boven het meer-aantekeningen. Bron: Wikipedia. Midden: de openingspagina uit het populaire fictieverhaal Wraak! Een vriend in de vroege winterregen (Katakiuchi shigure no tomo 敵討時雨友, vermoedelijk uit 1802; tekst van Nansenshō Somahito 南仙笑楚満人 [1749-1807], illustratie door Utagawa Toyohiro 歌川豊広 [1774-1829]), waarop een jonge ongehuwde vrouw te zien is die linksachter in de alkoof van haar eenvoudige huis een kist heeft staan met daarin de volledige Kogetsushō (herkenbaar aan het etiket ‘De complete Maan boven het meer-aantekeningen’ [kogetsu zen 湖月 全]). Dat én de koto (een chic instrument) waarop zij oefent wijzen op een wens tot sociale mobiliteit. Tragisch genoeg zal zij om de schulden van haar vader af te betalen verkocht worden aan een bordeel. Rechts: de volledige set van De maan boven het meer-aantekeningen bij Het verhaal van Genji (19e-eeuwse herdruk) in de Van Gulik-collectie, Universiteitsbibliotheek Leiden; signatuur SINOL. Gulik E 502.

De afbeelding toont een deel van het ‘Zelfportret met eigen lofschrift van Motoori Norinaga in zijn vierenveertigste jaar’ (Motoori Norinaga yonjūyon-sai jiga jisan zō 本居宣長四十四歳自画自賛像, 1773). Collectie Museum of Motoori Norinaga 本居宣長記念館, Matsuzaka. Motoori Norinaga 本居宣長 (1730-1801) was een briljant filoloog en tekstcriticus die eind achttiende eeuw tot een verfrissende interpretatie van Het verhaal van Genji kwam.

Categorieën
poëzie

maak je maar geen illusies

als ik de tunnel

            uitkom, dan zijn de bergen

                        oranje gekleurd

de toekomst is een erg mooi

            gezichtsbedrog geschonken

suidō o / izureba yama no / akane shite / mirai akaruki / sakkaku motasu

隧道をいづれば山の茜して未来明るき錯覚持たす

De Japanse meekrap (akane 茜, ‘roodwortel’; Rubia argyi) heeft oranje wortels; vandaar dat ze ook voor die kleur staat. Als seizoenwoord is de akane verbonden met de herfst.

Een tanka van Saitō Fumi 斎藤史 (1909-2002) uit 1969, opgenomen in haar bundel Allesrood (Hitakurenai ひたくれなゐ, 1976).

De dichter speelt met de uitdrukking ‘een mooie toekomst’ (akaru[k]i mirai, let. ‘een heldere toekomst’; het Engelse ‘bright future’ zit daar mooi dicht op), maar draait die om door ‘helder’ bijvoeglijk te maken bij ‘illusie’ (of ‘gezichtsbedrog’, sakkaku). Een mooie toekomst is een illusie. Oranje wordt onheilspellend.

De afbeelding toont San Francisco tijdens de Californische bosbranden van september 2020. Foto Brittany Hosea-Small. Bron: Al Jazeera.

Categorieën
poëzie

bloem slaapt

            Begonia

De trap naar de tuin is na de regen verlaten en kil;

in koele schoonheid springt uit haar stengel de begonia op.

Ik laat haar met rust: in de herfstnacht wil een bloem juist slapen;

geen mens die met fakkellicht haar rouge make-up bijschijnt.

秋海棠。庭階経雨気凄涼。冷艶茎茎発海棠。一任秋宵花睡去。無人秉燭照紅粧。

Herfst 1822. De shūkaidō 秋海棠 is de Begonia grandis of winterharde begonia of scheefblad, en kan bloeien in de periode juni-november.

Een gedicht van Ema Saikō 江馬細香 (1787-1861). Een inspiratiebron voor haar gedicht moet het gedicht ‘Sierappel’ (Ch. hăitáng, Jp. kaidō 海棠, let. ‘zeepeer’) zijn geweest van de Chinese Su Shi 蘇軾 (1037-1101). Waar de roodbloeiende sierappel een lentebloesem is, daar geldt de ook roodbloeiende begonia (Ch. qiūhăitáng 秋海棠, let. ‘herfstzeepeer’) als een herfstbloem. Su Shi eindigt zijn gedicht juist met de regels:

Alleen ben ik bang dat diep in de nacht de bloemen willen slapen,

dus ontsteek ik een hoge kandelaar en licht hun rouge make-up bij.

只恐夜深花睡去。故焼高燭照紅粧。

Saikō’s poëziementor Rai San’yō 頼山陽 (1780-1832) zei van dit gedicht van haar:

Een virtuoze bewerking; briljant en een meesterwerk!

翻案絶妙、卓然として傑作なり

Dat is wel heel veel lof, maar hij was dan ook verliefd op haar.

Een verjaardagscadeautje voor H.S.

De afbeelding toont een detail van Begonia (ongedateerd), door K.T. Arrassa. Waterverf op papier. Collectie Van Gogh Museum, Amsterdam.

Categorieën
poëzie

een tuin is nooit af

            Een tuin blijft eeuwig onvoltooid

            .

alleen grote en kleine rotsen of stenen in een tuin, dat is nog te doen.

alleen grint in een tuin, dat is nog te doen.

een tuin zonder water, dat is nog te doen

            .

een tuin met bomen of varens.

die is nooit af.

            .

een boom groeit.

een boom verdort ook weer.

mos groeit.

met de grillen van de hemel verandert de watertoevoer.

            .

een tuin verhongert

(de dramatiek van de hemel.

raakt een tuin direct.)

de dramatiek liefkoost.

en vernietigt een tuin weer wreed.

            .

voorlopig is de droom vormgegeven.

als dieren bewegen planten ongezien.

hun vormgegeven contouren vernietigd.

dit is het lot van een tuin.

            .

en dus geldt voor mij.

dat ik leef met het fortuin van de tuin.

dat ik daarmee leven wil.

            .

 庭は永久に未完成
            
.
大小の岩や石だけの庭ならまだしも。
砂利だけの庭ならまだしも。
水のない庭ならまだしも。
            
.
樹木や羊齒のある庭は。
永久に未完成である。
            
.
木は育つ。
木は枯れもする。
苔も育つ。
天の具合で水も変る。
            
.
庭は瘠せる。
(天のドラマは。
庭にジカだ。)
ドラマは愛撫し。
また残虐に庭を崩す。
            
.
一応夢が造型されても。
植物は動物・眼には見えないが動いている。
造型された輸廓は崩れる。
これ庭の命運である。
            
.
だからこそ自分は。
庭甲斐に生きる。
生きたい。

Ik heb de orthografie van het Japans aangepast naar hedendaagse schrijfwijzen: ‘jika’ ジカ (‘direct’, 直) schrijft Kusano nog als ヂカ. Ook gebruikt hij oudere vormen van karakters. Ik ga ervan uit dat rinrō 輸廊 (een woord dat niet bestaat) hier gelezen moet worden als rinkaku 輪廓 (‘contouren’) en heb dat daarom aangepast. Een voorbeeld van die lezing (of beter: idiosyncratische schrijfwijze) komt ook voor in het essay Kazan no hanashi 火山の話 (‘Over vulkanen’) van Imamura Akitsune 今村明恒 (1870-1948).

Kusano Shinpei 草野心平 (1903-1988) schreef zijn gedicht ‘Een tuin blijft eeuwig onvoltooid’ (‘Niwa wa eikyū ni mikansei’ 庭は永久に未完成; ik boots met opzet de licht gedragen toon van het Japans na) in 1984 en nam het op in de bundel Fantasmatisch uitzicht (Genkei 幻景, 1985). Hij schreef het met de tuin in gedachten die hij begin jaren ’60 van de vorige eeuw was begonnen aan te leggen. 

De foto uit 1905 toont de ‘Farmhouse Walled Garden with Misses Williams and Colvin’ in de Glynde School for Lady Gardeners in Sussex, Engeland. Bron: Judith W. Page, ‘Gardening for Women: Frances Garnet Wolseley and the Rise of the Professional Woman Gardener’, in: Victoria Emma Pagán, Emma Page, en Brigitte Weltman-Aron, red., ‘Disciples of Flora’: Gardens in History and Culture (Newcastle upon Tyne: Cambridge Scholars Publishing, 2015), p. 63.

Categorieën
poëzie

duistere boom

zijn in dit woud dan

            geen kogelsporen te vinden

                        in al die bomen?

het kreupelhout van het geheugen

            wordt almaar duisterder

kono mori ni / dankon no aru / ki arazu ya / kioku no shigemi / kuramitsutsu ari

この森に弾痕のある樹あらずや記憶の茂み暗みつつあり

Een tanka van Saitō Fumi 斎藤史 (1909-2002), in haar bundel Het azuurblauw van een herfsthemel (Shūten ruri 秋天瑠璃, 1993).

(Een grammaticaal correctere vertaling van het eerste deel van deze tanka is: ‘zijn er in dit woud soms geen bomen die kogelsporen hebben?’en dat ya moeten we dan vooral zien als een retorisch vraagteken — maar ik hou graag de Japanse beeldsequentie aan, waarbij die ‘bomen’ als laatste genoemd worden.)

De afbeelding toont een detail van het doek Der Baum 25-10-09 (2009) van Armando. Bron: Antoon Melissen, red., Armando: Between Knowing and Understanding (Rotterdam: NAI010 Publishers, 2015), p. 228.

Categorieën
poëzie

waarom precies nu

            3

  Waarom ga je weg

nu de herfst gekomen is

  Waarom precies nu

nu bomen trillen van angst

en nachten duister worden

            3
  Hvers vegna ferðu
þegar haustið er komið
  Hvers vegna núna
þegar trén skjálfa af ugg
og nóttin að verða dimm

Afgelopen zomer was ik voor het eerst van mijn leven op IJsland. IJslanders schijnen van zichzelf graag te zeggen dat ze een volk van literatuurliefhebbers zijn en dan vooral van poëzie houden. Anekdotisch bewijs is het, maar inderdaad heb ik in Bakkagerði, een dorp van honderd inwoners aan de oostkust en vooral bekend als broedplaats van papegaaiduikers, mogen meemaken dat het lokale feestzaaltje letterlijk uitpuilde van publiek voor een avond waarop een vijftal dichters uit eigen werk voorlazen. Geen woord van verstaan natuurlijk, maar uit mimiek en reacties op te maken zat er nogal wat light verse tussen.

Mede daardoor aangespoord heb ik die zomer wat bloemlezingen vertaalde IJslandse poëzie aangeschaft. Voor dit blog is dat allemaal niet relevant, behalve dat ik op een reeks van vier tanka stuitte, geschreven door Vilborg Dagbjartsdóttir (1930-2021). Ik praat hier de minibiografie door Hallberg Hallmundsson (1930-2011) na: zij was dichter, vertaler en een leidende kracht in IJslands vrouwenemancipatiebeweging.

Dagbjartsdóttirs tanka-reeks heet ‘In Japanse gedachten’ (‘Í japönskum Þönkum’). Ik beken dat ik ze niet allemaal even sterk vind, maar nummer 3 heeft wel wat. Uiteraard vertaalde ik niet uit het IJslands want dat beheers ik niet, maar naar twee Engelse vertalingen. Zie het als een flauwe echo van een heldere zomer.

Vertaling door Hallberg Hallmundsson, in: 13 Chapbooks: Icelandic Poetry in the 20th century. Translations and biographies by Hallberg Hallmundsson (Reykjavík: Brú, 2012), p. 344:

            3

  Why do you leave me

now that autumn has arrived

  Why exactly now

when trees shiver with fear

and the nights are growing dark

Vertaling door Bernard Scudder:

3

  Why are you leaving

when the autumn has arrived

  Why at this moment

when the trees tremble with fear

and the night is growing dim

De foto toont een papegaaiduiker bij Dyrhólaey, IJsland, 3 augustus 2023. Foto: Nicole Roepers.

Categorieën
poëzie

monnik zet het op een hollen

            Pruimenbloesems, een Sinitisch normgedicht

Iemand vertelt me: ergens hebben zich de pruimen al geopend;

ik pak mijn staf, zet het op een hollen en vraag bij wie dat dan kan zijn.

Bomen in de mist vormen een haag die alles aan het oog onttrekt;

de wind voert een geur aan die het pad vult, mijn neus wijst me de weg.

Ik gok dat dit de poort moet zijn, want sneeuw kleeft aan de bomen;

ik loop om een schuur en twijfel, want muskusgeur hangt aan de takken.

Bij een verre tempel klinkt de avondklok en ik moet terug naar huis,

maar ik beloof mezelf opnieuw te komen kijken mochten er dan nog bloesems zijn.

梅花唐律。人言某処已梅披。把杖奔忙問主誰。煙樹隔墻眼未遇。風香満路鼻先知。推門俄訝雪粘木。繞檻還疑麝掛枝。遠寺鐘鳴帰興動。猶供再見約花期。

Gozan bungaku zenshū deel 1, red. Kamimura Kankō (Kyoto: Shibunkaku, 1973), p. 77. De gespeelde verwarring dat witte pruimenbloesems op sneeuwvlokken lijken is een oude conventie. Dank aan prof. Horikawa Takashi (Keiō-universiteit) voor inzicht in het slotcouplet.

Op de een of andere manier krijg ik voorlopig maar geen genoeg van een heel erg dode Zen-monnik. Het zal er veel mee te maken hebben dat Kokan Shiren 虎關師錬 (1278-1346) —want om hem gaat het hier weer— enerzijds een Zeer Geleerde priester was, die de eerste geschiedenis van het boeddhisme-in-Japan op zijn naam heeft staan, en anderzijds heel veel gedichten schreef die nadrukkelijk Niet Geleerd willen overkomen. 

Kokan Shiren’s Genkō shakusho 元亨釈書 (‘Een boek over de Boeddha, uit de Genkō-periode’, 1322) is een geschiedenis in dertig delen van het boeddhisme in Japan vanaf ca. 600 tot het jaar 1322 (het tweede jaar van de Genkō-periode), met biografieën van ruim vierhonderd belangrijke monniken, nonnen en andere gelovigen en van zogenaamde Onsterfelijken (shinsen 神仙), passages met betrekking tot boeddhisme in Japanse hofannalen en allerhande uitleg van allerlei aspecten van boeddhisme (leerstellingen, organisatie van verschillende scholen, tempelgeschiedenissen, muziek). Daarmee geldt het werk als niet alleen een traktaat over boeddhisme maar ook over cultuurgeschiedenis. Shiren schreef zijn geschiedenis grotendeels in zijn verblijf Saihoku-an 済北庵, in Shirakawa, aan de oostkant van Kyoto. Die naam van zijn woning daar verklaart de titel van zijn verzamelde poëzie en prozateksten: Saihokushū 済北集. Kokan Shiren schreef ook een belangrijk rijmwoordenboek voor Sinitische poëzie, Shūbun inryaku 聚分韻略 (Gecategoriseerde rijmen, 1306) met zo’n achtduizend rijmwoorden.

Geboren in een gezin van lagere hofadel (een vader uit de Fujiwara-familie die kapitein bij de paleiswacht was en een moeder uit de Minamoto-familie) werd Kokan Shiren op zijn achtste (of negende volgens de traditionele telling, waarbij iemand al één jaar oud is bij geboorte) een leerling van Tōzan Tanshō 東山湛照 (data onbekend, actief ca. 1300), een belangrijke leraar in de Rinzai-school. Twee jaar later kreeg hij zijn eerste wijding (intrigerend genoeg op Hiei-zan, dus in de Tendai-school van het boeddhisme, wat maar weer bewijst dat we middeleeuwse monniken niet in één hokje moeten willen stoppen). Later studeerde hij in Zen-kloosters in Kyoto als de Nanzen-ji, zou in 1307 in Kamakura de befaamde Chinese Zenmeester Yishan Yining 一山一寧 (Jp. Issan Ichinei, 1247-1317) ontmoeten en werd abt (jūji 住持) van de Tōfuku-ji 東福寺 in Kyoto, een van de belangrijke kloosters in het Vijf Bergen-systeem. Tussendoor studeerde hij Chinese klassieken bij geleerden van de hofacademie in Kyoto. Kortom, Kokan Shiren was een monnik geboren in hofkringen die helemaal op zijn plek kwam te zitten in de Zen-kloosters van de Rinzai-school en een schoolvoorbeeld is van de intellectuele tradities daarin.

Allemaal zaken die me eerlijk gezegd niet heel erg bezighouden. Wat me wel fascineert zijn Kokan Shiren’s gedichten. Hij schreef verschrikkelijk veel Sinitische poëzie (zijn verzameld literair werk telt ruim driehonderd dichtbedrukte pagina’s in een ongeannoteerde uitgave uit 1935) die vaak heel toegankelijk is. Het rare is dat daarvan geen behoorlijke teksteditie bestaat, al kom je zijn naam wel altijd tegen in bloemlezingen van Japanse Zen-poëzie. Afijn, het zal wel projectie zijn, maar ik meen toch vaak een zekere mate van zelfspot in zijn gedichten te zien, naast verwondering bij het observeren van zijn directe omgeving. Kokan Shiren kijkt heel veel.

In een tentoonstellingscatalogus die dit jaar uitkwam zag ik een kalligrafie door Kokan Shiren die bovenaan deze blogpost is afgebeeld. De kalligrafie —in de stijl van Huang Tingjian 黄庭堅 (1045-1105), aldus de catalogustekst— is gedateerd op ‘de middelste tien dagen van de negende maand van het vijfde jaar van de Kenmu-periode’ 建武五年季秋中澣, dat wil zeggen eind oktober 1338 — precies 685 jaar geleden. Het leek me een vingerwijzing weer iets met zijn poëzie te doen. De tekst van de kalligrafie is het gedicht dat ik hier vertaalde.

Kokan Shiren’s gedicht is een ‘Sinitisch normgedicht’ (tōritsu 唐律; zie ‘termen’), het achtste in een serie van negen gedichten op het thema ‘Pruimenbloesems’ (‘Baika’ 梅花). Je kunt dit natuurlijk heel serieus lezen, als een allegorie op hoe moeilijk het is om de ware aard der dingen te doorgronden. Overinterpretatie misschien, maar zelf neig ik naar de glimlach, vooral door de toon van het openingscouplet: de monnik laat zich wat opnaaien door geruchten. De wannabe-dichter in hem is verwoed op zoek naar bloemenpracht maar vindt die niet; hij zal het moeten doen met de gedachte ‘morgen beter’.

Ik las twee van de weinige studies naar Kokan Shiren die ik vinden kon:

  • Imaizumi Yoshio 今泉淑夫 (red. Sanae Kensei 早苗憲生), Hongaku Kokushi Kokan Shiren zenshi 本覚国師 虎關師錬禅師 (Kyoto: Tōfuku-ji/Zen Bunka Kenkyūjo, 1995).
  • David Pollack, ‘“Chineseness” and “Japaneseness” in Early Medieval Zen: Kokan Shiren and Musō Soseki’, in zijn Fractures of Meaning: Japan’s Synthesis of China from the Eighth through the Eighteenth Centuries (Princeton: Princeton University Press, 1986).

Ik heb nog niet kunnen lezen, helaas (het boek is wel besteld):

  • Chisaka Genpō 千坂嵃峰, Gozan bungaku no sekai: Kokan Shiren to Chūgan Engetsu o chūshin ni 五山文学の世界:虎関師錬と中巌円月を中心に (Tokyo: Hakuteisha, 2002).

De afbeelding toont een kalligrafie door Kokan Shiren van zijn eigen gedicht ‘Pruimenbloesems, een Sinitisch normgedicht’ (baika tōritsu 梅花唐律), gekalligrafeerd toen hij zestig jaar oud was, eind oktober 1338. Bron: Shūshū no manazashi: Tokiwayama Bunko sōritsu hachijū shūnen kinen meihinsen 蒐集のまなざし:常盤山文庫 創立八十周年記念名品選 [De verzamelaarsblik: Selectie van topstukken ter herdenking van het tachtigjarig bestaan van de Tokiwayama Collectie] (Tokyo National Museum, 2023), p. 61.

Categorieën
poëzie

de bladeren zijn nog niet geel

            Maannacht in de vroege herfst

De vijftiende nacht van een herfstmaand:

de nacht is lang, de nachtwind kil.

Op spinnenwebben hangt wit de dauw;

aan de bomen zijn bladeren nog niet geel.

早秋月夜。三秋三五夜。夜久夜風涼。蟲網露懸白。樹條葉末黃。

Ryōunshū 50. ‘De drie herfst[maand]en’ (sanshū 三秋) is een manier om ‘herfst’ aan te duiden.

Een toepasselijk gedicht van Yoshimine no Yasuyo 良岑安世 (785-830), één van de samenstellers van Keikokushū 経国集 (‘Verzameling ter bestiering van de staat’, 827), Japans derde vorstelijke bloemlezing van Sinitische poëzie.

Overigens heeft dit gedicht een ‘Koreaanse’ connectie. De dichter was een zoon van keizer Kanmu 桓武天皇 (737-806) en een van diens haremdames, Kudara no Nagatsugu 百済永継 (data onbekend). Kudara no Nagatsugu (‘Nagatsugu uit Baekje’) was de dochter van Asukabe no Natomaro 飛鳥部奈止麻呂 (data onbekend, achtste eeuw), wiens familie ook wel bekend stond als ‘de Baekje-Asukabe’ (Kudara-Asuka 百済安宿), wat een band met het koninkrijk Baekje op het Koreaanse schiereiland suggereert. De familie van keizer Kanmu’s moeder kwam zeker uit het voormalige vorstendom Baekje 百済 (var. Paekche), dat tussen 18 v.Chr. en 660 n.Chr. bestond en waarmee het Japanse Yamato-hof al eeuwen banden onderhield. We mogen dus aannemen dat Yasuyo langs beide kanten van zijn familie wortels had in het Aziatische vasteland. Hij was niet de enige aan het achtste-eeuwse hof in Japan. Rond de val van het Koreaanse vorstendom, waarbij overigens tienduizenden soldaten uit Japan tevergeefs als hulptroepen betrokken waren, verhuisden veel adellijke en vorstelijke vluchtelingen naar Japan. Mensen uit deze specifieke groep van ‘overstekelingen’ (toraijin 渡来人) of ‘immigranten’ (kikajin 帰化人) werden daar vaak aangeduid met een verwijzing naar ‘Kudara’ (‘Baekje’).

De foto is ’s ochtends vroeg genomen in oktober 2023.

Categorieën
poëzie

witte haas vanuit de sneeuw

wit was de haas

vanuit een besneeuwde berg

            kwam ze tevoorschijn

en werd toen gedood, vermoord

            de ogen wijd geopend

shiroki usagi / yuki no yama yori / idete kite / korosaretareba / me o hiraki ori

白きうさぎ雪の山より出でて来て殺されたれば眼を開き居り

Een tanka van Saitō Fumi 斎藤史 (1909-2002), geschreven in 1948 en opgenomen in haar bundel Waar het lied heen ging (Uta no yukue うたのゆくへ, 1953). Tijdens de Tweede Wereldoorlog verhuisde zij naar de bergen van Nagano, waar zij bleef wonen.

Ik zie het nieuws en het is weer eens lastig dit niet metaforisch te lezen.

Dit is een van Saitō’s bekendere gedichten: op het oog een simpele formulering, maar met duistere betekenis. Saitō’s tanka kent een licht vervreemdend taalgebruik. Door de eerste regel net iets te lang te laten zijn (zes in plaats van de gebruikelijke vijf morae — een geval van ‘een lettergreep teveel’, of ji-amari 字余り) legt het nadruk op de witheid van de haas (of het konijn). De vierde regel wordt helemaal ogenomen door de passieve vorm van het werkwoord ‘vermoorden’ (korosu) en eindigt met een grammaticale constructie die je zowel als een tijdszin (‘toen’) als als redengevende constructie (‘omdat’) vertalen kan: de haas die onzichtbaar had moeten blijven kwam de wereld in en dat was voldoende om door geweld vermorzeld te worden. Of misschien was het een suïcidale haas, die niet meer wist waarom ze zichzelf zou wegcijferen. 

Er bestaat een variant van dit gedicht waarin de eerste regel luidt: shiro-usagi 白うさぎ, ‘de witte haas’ (of, zo je wil: ‘het witte konijn’).

De afbeelding toont een fragment van de twaalfde- of dertiende-eeuwse Rolschildering van de dartelende dieren (Chōjū giga 鳥獣戯画). Bron: Kōsan-ji.

Categorieën
poëzie

wegen over zee

langs wegen over zee

            langs wegen over land zwervend:

mensen uit het volk

            werden allemaal een gedicht

voor Renzen en voor Saigyō

umi no michi / kuga no michiyuki / tamikusa o / uta ni yomikeri / renzen saigyō

海のみちくがの道行き民草をうたに詠みけり蓮禅西行

Impromptu-vers van Zomaar-een Professor (Tadano Kyōju 只乃教授), 5 oktober 2023. Achter die naam gaat Kanechiku Nobuyuki 兼築信行 schuil, een tanka-dichter en hoogleraar middeleeuwse Japanse poëzie aan de Waseda-universiteit te Tokyo. 

Ik gaf er afgelopen week een lezing over twee vroegmiddeleeuwse monniken uit kringen rond het hof, die hun reizen (vaak per boot) gebruikten om ‘gewone mensen’ (shomin 庶民) op te voeren in hun poëzie. De ene monnik is Saigyō 西行 (1118-1190), die waka schreef; de ander is Renzen 蓮禅 (1084?-na 1149), die Sinitische gedichten pende.

Twee keer het hier vertaalde gedicht, in kalligrafie van Kanechiku Nobuyuki. Het gedicht werd twee keer meerstemming gereciteerd.

Nu passen deze gedichten van Saigyō en Renzen helemaal in een grotere trend in de poëzie van de twaalfde eeuw om mensen en beroepen die heel ver van de wereld van het hof afstonden te zien als vernieuwende thematiek. Groot verschil met de hovelingen die daarover fantaseerden is dat deze twee monniken er daadwerkelijk op uit gingen en ver van de hoofdstad interacties hadden met ‘het volk’ (tami ). Afstand tussen monniken met een afkomst uit hofkringen en vissers of marskramers zal er zeker gebleven zijn, maar met eigen inleidingen bij hun waka (kotobagaki 詞書) en ‘zelfcommentaar’ (jichū 自注) bij hun Sinitische coupletten onderstreepten beide monniken een zekere spontaan-documentaire waarde van hun poëzie.

            Vissers voeren uit naar de straat van Ushimado, vissend naar iets dat zij ‘sadae’ noemen; ik zag hen energiek hun bootjes de zee op dirigeren:

schelpdieren wonen

            in spleten tussen rotsen in zee

                        daarnaar op zoek gaan

de vissers steeds haastig voort

            en vormen een spektakel

sadae sumu / seto no ihatsubo / motome-idete / isogishi ama no / keshiki naru kana

 牛窓うしまど瀬戸せと海人あまでいりて、さだえと(まうす)ものをりてふねれ\/しけるを
さだえ瀬戸せとの岩つぼもとでていそぎし海人あま気色けしき(なる)かな

Een waka van Saigyō. Sankashū 1376. ‘Sadae’ is de lokale naam van een of ander schelpdier. ‘Vissers’ is mijn vertaling hier voor ama 海人 (let. ‘mensen van de zee’), wat vaak met ‘duikers’ vertaald wordt omdat ama ook nogal eens doken naar eetbaar zeewier.

            Gedicht over wat ik zag in Kashinomiya

                                                            Priester Renzen

Het einde van de Tweede Maand: een helder lentelandschap

en een niet voorgenomen verlengd verblijf in het gastvertrek.

Een scharlaken mist verduistert de zon voorbij het bergdorp;

witte zilverreigers zijn op zoek naar vis, hier aan waterkant.

De geschonken rijstkoek snijdt mijn dienaar zorgvuldig aan;

            Discipelen kwamen van ver om mij rijstkoek te schenken. Daarom schrijf ik dit.

aan plaatselijke zoutverkopers verklaar ik het nauwgezet.

            Zoutverkopers kwamen aan de deur en vroegen grappend naar de beloning van de Ware Dharma. Ik gaf hen heel gedetailleerd antwoord.

Sinitisch riet groeit aan de oude oever: waar bleef de lentedauw?

            Aan de oude oevers groeien plukken riet. De plaatselijke ouderen zeggen dat het een soort Sinitisch riet is dat vroeger is aangeplant en dat in geen van de vier seizoenen verwelkt.

Chinese bamboe vormt verwilderde hagen, gehuld in donkere mist.

            Naast het overheidskantoor staat een are aan bamboe. Daarom schrijf ik dit.

Oude vissers verlaten hun bootjes om wijn te kopen gaan;

koksjongens zitten bij de oven, hun handen vol met brandhout.

Vanzelf kreeg ik de ingeving om voor mijn karma goed te doen

en ging dus naar een nabije tempel om de Boeddha eer te brengen.

於香椎宮賦所見之事。釈蓮禅。二月三旬韶景天。不図客舍暫留連。紅霞礙日山村外。白鷺伺魚水巷辺。献餅丁寧家僕切。門人自遠郡献餅。故云。売塩子細土民伝。門前有売塩之者。戯問直法。子細答之。唐蘆岸古何春露。古岸有蘆葦之叢。邑老語云。古人殖唐蘆之種。四時不枯也。呉竹籬荒只暮煙。官舍之傍。有一畝之竹。故云。漁老下舟尋酒典。廚児就竈採柴煎。自然今遇善根事。近詣道場礼大仙。

Honchō mudaishi 7-486. In Renzen’s zelfcommentaar bij de zesde regel laat hij marskramers vragen naar de jikihō 直法, wat zowel ‘Ware Dharma’ (leer van de Boeddha) betekenen kan als de prijs van iets. De ‘wijn’ in regel 9 is een oude vorm van (troebele) sake.

De afbeelding toont een boot met een gezelschap monniken, in de Geïllustreerde biografie van de eminente Hōnen (Hōnen shōnin eden 法然上人絵伝, 14e eeuw). Collectie Chion’in 知恩院, nu in het Kyoto National Museum.