Hoe zij over ‘grasrijke vlakten’ (De Aantekeningen van de smalle stroom [1510-1514]: ‘Dit is het gedicht van een stukje terug’) gesproken had bleef aan hem knagen;
.
(De morgenster-aantekeningen [1530]: ‘Een gedicht van Genji:’)
nog nooit kende ik
dit gevoel dat ik nu heb
bij dageraad
zijn de sporen van de maan
in de hemel uit het zicht geraakt
yo ni shiranu / kokochi koso sure / ariake no / tsuki no yukue o / sora ni magaete
.
schreef hij erbij (d.w.z. hij schreef het erbij op de waaier die zij hem als aandenken had gegeven) en hield hem bij zich.
.
‘nog nooit kende ik’ De Aantekeningen van een smalle stroom [1510-1514]: ‘Zelfs binnen het corpus gedichten in de Genji is dit uitmuntend. Vooral de [eerste] vijf lettergrepen zijn fantastisch. In de [De naklanken van] Bloesems en vogels staat er van alles over. De beschouwingen daarin zijn fascinerend.’ etc. De naklanken van bloesems en vogels [1472]: ‘Het gedicht van de Yoshimizu-bisschop “bij dageraad / zijn de sporen van de maan / vast in mijn blikveld // de klok van een tempel in het veld / laat zich dan juist horen” is gebaseerd op dit gedicht. Men moet dichten op basis van zowel het proza als de gedichten in de Genji. Ook Heer Shunzei heeft gezegd dat een dichter die de Genji niet gelezen heeft te betreuren is. Ook heeft hij gezegd dat [de gedichten in] het hoofdstuk ‘Het kersenbloesembanket’ buitengewoon subliem en aantrekkelijk zijn.’ De Mengjin-aantekeningen [1575]: ‘“nog nooit kende ik” wil zeggen: kan het niet bevatten.’
【孟】さきの歌也
「草の原をば」といひしさまのみ、心にかかりたまへば、
【孟】源歌
世にしらぬこゝちこそすれ有明の月の行末を空にまがへて
かの形見の扇に書付け給へる也
とかきつけ給て置給へり。
.
世にしらぬ 【細】源氏の中にも秀逸也。五文字殊更妙也云云。花鳥にさまざま有。其評面白し。【花】吉水僧正ノ歌ニ「有明の月の行衛をながめてぞ野寺の鐘はきくべかちける」此歌を取てよみたまへる也。源氏をば詞をも歌をもとりてよむべき事也。俊成卿も源氏みざらん歌よみは、無念の事と云へり、又花のえんの巻は、ことにすぐれて艶なる巻とものたまへり。【孟】世にしらぬとは、世に分別なきとなり。
Genji monogatari kogetsushō (1673), ‘Hana no en’. Er wordt hier geciteerd uit vier middeleeuwse commentaren op Het verhaal van Genji (begin elfde eeuw). In chronologische volgorde: Kachō yosei 花鳥余情 (‘De naklanken van bloesems en vogels’, 1472), Sairyūshō 細流抄 ( ‘Aantekeningen van een smalle stroom’, 1510-1514), Myōjōshō 明星抄 (‘De morgenster-aantekeningen’, 1530) en Mōshinshō 孟津抄 ( ‘De Mengjin-aantekeningen’, 1575; Mèngjīn 孟津 in de huidige provincie Henan, China, zou de plaats zijn die toegang bood tot de Melkweg). De Yoshimizu-bisschop (yoshimizu sōjō 吉水僧正) is de monnik-dichter Jien 慈円 (1155-1225), de toenmalige hoogste geestelijke van de Tendai-school van het esoterisch boeddhisme; zijn hier geciteerde gedicht is Shinkokin wakashū 16-1519 (ariake no / tsuki no yukue o / nagamete zo / nodera no kane wa / kikubekarikeru). De maan gaat ’s ochtends bij de klank van de ochtendklok onder in het westen, waar zich het paradijs van de boeddha Amithābha bevindt, zodat Jien’s gedicht een weerslag van zijn meditatie suggereert (waar Genji’s gedicht een gedachte aan een mysterieuze geliefde uitdrukt); sowieso is de maan een meditatieobject. Als scheidsrechter bij De dichtwedstrijd in zeshonderd ronden (ca.1194) formuleerde Fujiwara no Shunzei 藤原俊成 (1114-1204) deze befaamd geworden dicta.
Dit geeft een inkijkje in hoe zeventiende-eeuwse lezers geconfronteerd werden met de tekst van Het verhaal van Genji (Genji monogatari 源氏物語; ‘de Genji’). Dit vroeg-elfde-eeuwse epos over het emotionele en psychologische wel en vooral wee van edelen aan het klassieke hof was geschreven in de taal van datzelfde hof. Daarmee, en ook door de gewoonte van de auteur Murasaki Shikibu om meestal niet expliciet duidelijk te maken wie nu iets zegt of denkt, maakte Het verhaal van Genji in later eeuwen tot een notoir lastig te ontcijferen tekst.
In 1673 publiceerde de dichter Kitamura Kigin 北村季吟 (1624-1705) zijn De maan boven het meer-aantekeningen bij Het verhaal van Genji (Genji monogatari kogetsushō 源氏物語湖月抄), waarmee Murasaki Shkibu’s tekst plots aanzienlijk toegankelijker werd voor iedereen die zich die zestigdelige uitgave kon veroorloven.
Kigin vernoemde zijn teksteditie naar de legende dat Murasaki Shikibu zich had teruggetrokken in Ishiyamadera 石山寺, een tempel aan het Biwa-meer ten oosten van Kyoto, en daar, terwijl zij ’s nachts de maan boven het water zag, begon aan het hoofdstuk ‘Suma’, dat zij als eerste van Het verhaal van Genji schreef.
De vorm waarin Kigin zijn uitgave aan lezers presenteerde was vernieuwend en in feite de manier waarop nog steeds hedendaagse tekstedities van klassieke literatuur in Japan worden vormgegeven. Hij gaf de brontekst met bij lastige passages relatief korte glossen en bovenaan de pagina uitgebreide toelichting op allerlei passages in de brontekst. Die noten boven aan de pagina beginnen telkens met de eerste woorden van het stuk tekst in kwestie te citeren.
Wat inhoud betreft was Kigin’s uitgave juist weer heel conservatief. Geheel in lijn met eeuwenoude commentaartradities stapelde hij citaten uit middeleeuwse commentaren op elkaar zonder daar verder een eigen toelichting bij te geven. Af en toe citeert Kigin uit wat zijn eigen aantekeningen moeten zijn van de lessen over Het verhaal van Genji die hij bij zijn leraar Mikata Joan 箕形如庵 volgde.
Het gedicht schrijft Genji, naar wie het epos is vernoemd, na een nacht te hebben doorgebracht met een jonge vrouw die lezers Oborozukiyo (zij van ‘de nacht met een omfloerste maan’) zouden gaan noemen. Toen hij haar vroeg op de volgende ochtend verliet wisselden zij waaiers met elkaar uit, als teken van genegenheid. Toch weet hij niet precies wie zij is; toen hij haar gevraagd had naar haar naam, antwoordde ze dat ze niet geloofde dat hij echt in haar was geïnteresseerd en ook, mocht zij eenmaal dood zijn, niet naar haar zou komen zoeken op ‘grasrijke vlakten’ (kusa no hara, d.w.z. begraafplaats). De maan waarvan Genji het spoor kwijtraakt is de jonge vrouw ‘van de omfloerste maan’. Dat de middeleeuwse commentaren eigenlijk niet zonder hulp van een leraar gelezen konden worden en dus eerder aantekeningen zijn dan een zelfstandig betoog, wordt goed duidelijk door de noten die Kigin geeft: de lezer moet het gedicht van Genji mooi vinden (vooral ‘de [eerste] vijf lettergrepen’), maar krijgt niet uitgelegd waarom.
Dit keer kwam ik niet toe aan iets origineels. Dit zijn collegeaantekeningen voor een werkgroep waarin ik met studenten het bewuste hoofdstuk van de Genji én De maan boven het meer-aantekeningen lees.
De afbeelding toont een deel van het ‘Zelfportret met eigen lofschrift van Motoori Norinaga in zijn vierenveertigste jaar’ (Motoori Norinaga yonjūyon-sai jiga jisan zō 本居宣長四十四歳自画自賛像, 1773). Collectie Museum of Motoori Norinaga 本居宣長記念館, Matsuzaka. Motoori Norinaga 本居宣長 (1730-1801) was een briljant filoloog en tekstcriticus die eind achttiende eeuw tot een verfrissende interpretatie van Het verhaal van Genji kwam.